Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen

Transcriptie

1 Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht j o artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht Gemeente Barneveld maart 2013 Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 1

2 Inhoudsopgave 1. Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan 1.1 Inleiding 1.2 Behoefte aan beleid 1.3 Reikwijdte beleid 1.4 Afwijkingsmogelijkheid 2. Beleidsregels 2.1 Begripsbepalingen 2.2 Wijze van meten 2.3 Toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor Een bijbehorend bouwwerk bij of aan een woning,niet zijde een beschermd monument Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer, trein-, water- of wegverkeer Een bouwwerk geen gebouw zijnde (met uitzondering van erfafscheidingen) Een dakopbouw op een zadeldak Het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning Overige bouwwerken genoemd in artikel 4 van bijlage II Bor Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 2

3 1. Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan 1.1 Inleiding Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Met de invoering van deze wet zijn verschillende vergunningen vervangen door de omgevingsvergunning, die betrekking kan hebben op verschillende activiteiten in het kader van de fysieke leefomgeving. Een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruik wordt onder meer getoetst aan het bestemmingsplan. Indien een dergelijke aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan moet de omgevingsvergunning in beginsel worden geweigerd, tenzij burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning willen verlenen, waarmee de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt opgeheven. De verlening van een dergelijke omgevingsvergunning is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders, geen verplichting. Slechts in de bij wet bepaalde gevallen is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan mogelijk. Ten aanzien van de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan kan op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo j o artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1, 2 en 3, Wabo bij omgevingsvergunning afgeweken worden van het geldende planologische regime. Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1, Wabo regelt het afwijken met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking, oftewel de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo regelt dat, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend kan worden in de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Hiermee wordt verwezen naar de kruimelgevallenlijst van artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3, Wabo regelt het afwijken van het bestemmingsplan voor (andere dan voornoemde) activiteiten die niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en waarbij de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; ook wel het projectafwijkingsbesluit genoemd. Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de afwijkingsmogelijkheden ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo. De mogelijkheden die in artikel 4 van bijlage II Bor worden beschreven, zijn dermate ruim geformuleerd dat ze voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Met het oog op de rechtsgelijkheid van de aanvragers en de uniformiteit van de toepassing van de regelgeving is het van belang dat er duidelijkheid bestaat over de gevallen waarin burgemeester en wethouders het wenselijk vinden om een omgevingsvergunning te verlenen en in welke gevallen niet. Met het onderstaande beleid voor planologische kruimelgevallen is beoogd deze duidelijkheid te verschaffen. Dit beleid handelt derhalve over de invulling van de beleidsvrijheid die burgemeester en wethouders hebben op grond van artikel 4 van bijlage II Bor voor het verlenen van een omgevingsvergunning. In het beleid staan de gemeentelijke voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 Wabo. Indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, wordt het plan stedebouwkundig acceptabel geacht. Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 3

4 1.2 Behoefte aan beleid Beleid vergroot de rechtszekerheid voor de aanvrager van de vergunning en andere belanghebbenden. Het heeft bovendien als voordeel dat de toewijzing of afwijzing niet per geval uitgebreid hoeft te worden gemotiveerd; in beginsel kan op grond van artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden volstaan met een verwijzing naar het beleid. Het opstellen van het beleid zorgt derhalve voor een efficiëntere besluitvorming. Daarnaast bevordert het de uniformiteit van de toepassing van de regelgeving. 1.3 Reikwijdte beleid Het bestemmingsplan is het instrument bij uitstek waarin het ruimtelijke beleid van de gemeente vastgelegd wordt. Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt een gedegen ruimtelijke afweging gemaakt. Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheden aan die rechtens zijn toegestaan en dus als ruimtelijk aanvaardbaar worden beschouwd. Het is derhalve wenselijk om hier niet te veel van af te wijken. Om desondanks toch enige flexibiliteit te kunnen bieden, is dit beleid opgesteld. Het beleid vormt als het ware een schil om het bestemmingsplan, die beperkte ruimte biedt om hiervan af te wijken. Past een aanvraag niet binnen dit beleid, dan wordt er in principe geen medewerking verleend aan het plan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo. Voor de gevallen waar in het Bor wel een regeling is opgenomen, maar niet in het beleid, geldt dat er per geval een afweging zal worden gemaakt. 1.4 Afwijkingsmogelijkheid In artikel 4:84 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan in overeenstemming met de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van beleidsregels, zowel in positieve als in negatieve zin, af te wijken. De mogelijkheid om van de beleidsregels af te wijken, kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken van de beleidsregels is mogelijk en geboden indien stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe aanleiding geven. Tevens kunnen de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hiertoe leiden. Tenslotte kunnen ook andere dan ruimtelijke belangen nopen tot afwijking van de beleidsregels. Indien burgemeester en wethouders besluiten tot het afwijken van deze beleidsregels, zowel in positieve als in negatieve zin, zal wel uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden waarom er van deze regels afgeweken wordt. De kaders die opgenomen zijn in deze notitie zijn bedoeld als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, lid 4, Awb en zijn als zodanig gepubliceerd. Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 4

5 2. Beleidsregels 2.1 Begripsbepalingen Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de definities, zoals opgenomen in het desbetreffende bestemmingsplan. 2.2 Wijze van meten De waarden die in deze notitie in m of m 2 zijn uitgedrukt, worden gemeten op de wijze zoals aangegeven in het desbetreffende bestemmingsplan. 2.3 Toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor Voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 o, Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: Een bijbehorend bouwwerk bij of aan een woning, niet zijnde een beschermd monument 1 - Een uit- of aanbouw aan de voorgevel de diepte bedraagt niet meer dan 2 meter, waarbij tenminste 1 meter tuindiepte dient te resteren; de hoogte is niet groter dan: o 3,5 meter en o 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en o de hoogte van het hoofdgebouw. 2 - Een aan- of uitbouw of een bijgebouw in het zij- en achtererfgebied de aan- of uitbouw dan wel het bijgebouw wordt tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning gesitueerd; de goothoogte is niet groter dan: o 3,5 meter en o 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en o de hoogte van het hoofdgebouw; bij toepassing van een kap is de dakhelling gelijk aan die van het hoofdgebouw; de bouwhoogte van een aan- of uitbouw is niet groter dan die van het hoofdgebouw; de bouwhoogte van een bijgebouw is niet groter dan: o 8 meter binnen de bebouwde kom; o 7 meter buiten de bebouwde kom; o de bouwhoogte van het hoofdgebouw, zowel binnen als buiten de bebouwde kom; binnen de bebouwde kom is de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen niet groter dan 50% van de oppervlakte van het bouwvlak; de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen is niet groter dan 30% van het oppervlakte van het bouwperceel; binnen de bebouwde kom bedraagt de totale oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 70 m 2 ; buiten de bebouwde kom bedraagt de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 85 m 2 ; Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 5

6 het totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag met niet meer dan 5 m 2 toenemen ten opzichte van wat is toegestaan in het bestemmingsplan (inclusief de daarin opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden); de afstand tot openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1 meter Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer, trein-, water- of wegverkeer de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 meter; de oppervlakte is niet groter dan 50 m Een bouwwerk geen gebouw zijnde (met uitzondering van erfafscheidingen) binnen de bebouwde kom bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2 meter in het voorerfgebied en niet meer dan 3 meter in het achtererfgebied; buiten de bebouwde kom bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 4 meter Een dakopbouw op een zadeldak mits wordt voldaan de volgende voorwaarden: de dakopbouw wordt niet geplaatst op een aan- of uitbouw of bijgebouw; de dakopbouw wordt niet geplaatst op een gebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald, dat het slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden; de oorspronkelijke bouwhoogte mag door de dakopbouw verticaal gemeten maximaal 0,80 meter hoger worden; de ruimte die door de dakopbouw ontstaat, is op het hoogste punt inwendig gemeten niet hoger dan 2,70 meter; de hellingshoek van het nieuwe dakvlak moet gelijk zijn aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak Het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning In de Nota aanpak bewoning recreatieverblijven 2004 is het actuele handhavingsbeleid van de gemeente ten aanzien van illegale bewoning van recreatieverblijven neergelegd. Tegen dergelijke bewoning wordt actief handhavend opgetreden. Aan de bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo j artikel 4, lid 10, van bijlage II Bor van het bestemmingsplan of de beheersverordening af te wijken om het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning mogelijk te maken, wordt derhalve geen toepassing gegeven. Verzoeken om toepassing van deze bevoegdheid dienen te worden afgewezen Overige bouwwerken genoemd in artikel 4 van bijlage II Bor Verzoeken om met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo j artikel 4, van bijlage II Bor van het bestemmingsplan of de beheersverordening af te wijken ten behoeve van bouwwerken die niet zijn genoemd in dit beleid, zullen per geval worden beoordeeld teneinde maatwerk te leveren. Afwijkingenbeleid maart 2013 Pagina 6