Monitor Plan van aanpak

Vergelijkbare documenten
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Wmo beleidsplan Maatschappelijke Zorg Centrumgemeenteregio Zuid-Holland Zuid

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

Overijsselse dak- en thuislozenmonitor 2010

OGGZ Veldmonitor Utrecht

METINGEN 2014 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

BIJLAGE voortgangsrapportage mei 2007 Rapportage en planning activiteiten Den Haag Onder Dak. maart Bijgesteld op 4 mei 2007.

METINGEN 2014, 2015 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

Plan van aanpak maatschappelijke opvang in de centrumgemeenten

OGGZ Veldmonitor Utrecht

Bijlage 1. Afwegingskader ZRM Wonen en zorg

Monitor begeleid wonen Twente 2012

Monitor Stedelijk Kompas 2009

Monitor begeleid wonen en bemoeizorg Twente 2013

Workshop. Toegang tot beschermd wonen in de Wmo 2015

Uw kenmerk. Onderwerp: Navolging onderzoek Maatschappelijke opvang reactie plan van aanpak college

VERBETERPLAN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG, VERSLAVINGSZORG EN OPENBARE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG

Maatschappelijke opvang in Haarlem. Regionaal Kompas Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

Zwerfjongeren in Nederland: een heldere definitie

Vragen en opmerkingen nav document 'Beantwoording van vragen over het Domus initiatief in Lamweerde te Wehl'.

Datum 8 mei 2015 Onderwerp Antwoorden kamervragen over het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen

Plan van Aanpak Maatschappelijke VAN DE STRAAT NAAR EEN THUIS

Plan van Aanpak Maatschappelijke VAN DE STRAAT NAAR EEN THUIS

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2008

Onze cliënt staat centraal!

Rapport Monitor decentralisaties Federatie Opvang

Raadsinformatiebrief Nr. :

Landelijke toegang maatschappelijke opvang

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe 2012

Stappenplan Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid

Monitor dakloosheid en chronische verslavingsproblematiek. Enschede A. Kruize. S. Biesma. B. Bieleman METINGEN 2004 TOT EN MET 2010

REGIONAAL KOMPAS TWENTE

Beleidsplan Opvang en Bescherming. Anne-Marie van Bergen (Movisie) en Daan Heineke (Talenter)

1. Inleiding. 2. Doelen en uitgangpunten van het gemeentebestuur

Stappenplan Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid

Bijlage 1: Stand van zaken trajecten, in- door en uitstroom bij instellingen en van het proces werk en activering

Monitor begeleid wonen en bemoeizorg Enschede 2011

- Gezamenlijke visie - Algemeen of specifiek - Doelstelling vastgelegd - Doel SMART geformuleerd

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Profiel van daklozen in de vier grote. steden. Omz, UMC St Radboud Nijmegen. IVO, Rotterdam. Jorien van der Laan Sandra Boersma Judith Wolf

REGIOCONVENANT Uitstroom Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen

Vragenlijst Ketensamenwerking Sociaal Kwetsbaren

Volgno. : Domein : SCZ Datum : 4 maart 2008 Raadscie : Breed Welzijn Korr.no. : Steller : Karin Martens/

a. Hebben de professionals die rondom een cliënt samenwerken hetzelfde doel voor (eigen werkgebied overstijgend)?

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

Handreiking Landelijke toegang maatschappelijke opvang

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk, in dezen vertegenwoordigd door de heer J.L. van den Heuvel, wethouder Ruimtelijke Ordening e.a ;

Realisatie Plan van Aanpak Zwerfjongeren

Toelichting toegangsproces beschermd wonen

Rijk Vier grote steden 7 februari Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 september 2017 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

11 oktober 2011 MO/ Maatschappelijke voorzieningen 2 RAADSINFORMATIE inzake Regiobinding Maatschappelijke Opvang

Het advies van de ASD.

Aanpak: Er op af aanpak vanuit zorgnetwerken. Beschrijving

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2009

Opmerkingen en onderzoeksuggesties vanuit de discussiegroepen symposium 16/10/2013 nav de tabellen over huisuitzettingen

1 Inleiding 1.1 Nieuwe taken vanuit de Wmo 1.2 Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk en G4: Stedelijk Kompas

Maatschappelijke opvang: trends en ontwikkelingen Verdiepingssessie Stedelijk Kompas Gemeente Eindhoven 31 maart 2015 Mathijs Tuynman

Stuknummer: b!

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

B&W. Advies. Noodopvang en woningen bijzondere doelgroepen. Zoetermeer steeds ondernemend. \u,/.,;/ 9P..\9\.\ Zocx C?.3-.l.l.--2:c.

Beleidskader Wmo789. Maatschappelijke opvang - Openbare geestelijke gezondheidszorg - verslavingsbeleid. voor

Monitor Stedelijk Kompas 2010

Aanvullende informatie op toelichting maatregelen ggz van VWS inzake de eigen bijdrage

Collegevoorstel. Inleiding. Feitelijke informatie. Afweging. Inzet van Middelen. Zaaknummer: OWZDB28. nazorg ex-gedetineerden

OGGZ Veldmonitor Utrecht

HANDREIKING. Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang

Evaluatie pilot zorgcontinuïteit

OGGZ Veldmonitor Utrecht

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 21 december 2016 Betreft Maatschappelijke opvang

Monitor daklozen en harddrugsverslaafden. Apeldoorn M. van Zwieten. S. Biesma. B. Bieleman. metingen

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van Dijk (SP) over de toename van het aantal daklozen (2018Z20013).

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2006

Wachttijden. in ggz-instellingen. GGZ Nederland Amersfoort Publicatienummer: juli 2010

Impuls - Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg

Op weg naar 2020: Transformatie van de maatschappelijke zorg

Regie en achtervang voor iedere cliënt. Regionaal Kompas Midden IJssel Deventer, Lochem, Olst-Wijhe, Raalte en Zutphen

Perceelbeschrijving Beschermd wonen

Epidemiologie van de OGGZ OGGZ. Wat is OGGZ? Ongevraagde geestelijke gezondheidszorg. Ongevraagde geestelijke gezondheidszorg

VAN BESCHERMD WONEN NAAR EEN BESCHERMD THUIS IN OOST-VELUWE

Voortgang Wmo en Jeugdwet gemeente Buren Vierde kwartaalrapportage 2015

Alle daklozen één plan en één traject

MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN BESCHERMD WONEN IN DE REGIO OOST-VELUWE

Monitor dakloosheid en chronische verslavingsproblematiek

Monitor 2010 Veelplegers Twente

gesloten tussen de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas Bodegraven Reeuwljk mgemeente gouda

Datum 15 september 2009 Onderwerp Beantwoording kamervragen jeugdige criminelen met ernstige gedragsproblemen

Dialoog, co creatie en coalitievorming

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

december Totaal behandeld

Uitvraag Vrouwenopvang

EEn GEBUnDELDE aanpak voor Brabantse daken thuislozen

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Aan de gemeenteraad Agendapunt : 6.10/ Documentnr.:RV

B en W. nr d.d Onderwerp Brief aan de raad over ontwikkelingen in de huisvesting Maatschappelijke opvang 2012

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 31 oktober 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Transcriptie:

MM O Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rapportage: 2007, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag

Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rapportage: 2007, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag Trimbos-instituut Utrecht, 2008

Colofon Opdrachtgever Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Financiering Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Projectleiding P. Rensen Projectuitvoering M. Planije & P. Rensen ISBN: 978-90-5253-618-7 Deze uitgave is te bestellen bij het Trimbos-instituut, via www.trimbos.nl/producten of via de Afdeling bestellingen, Postbus 725, 3500 AS Utrecht, 030-2971180; fax: 030-2971111; e-mail: bestel@trimbos.nl. Onder vermelding van artikelnummer AF0827. U krijgt een factuur voor de betaling. 2008 Trimbos-instituut Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Trimbos-instituut.

Inhoudsopgave Resumé 5 1 Inleiding 9 2 Resultaten monitor Plan van aanpak 2007 11 2.1 Uitgangspunten Plan van aanpak 11 2.2 Doelgroep 12 2.3 Hoofdindicatoren 14 2.4 Aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A & 4B) 17 2.5 Dakloos na huisuitzetting, na uitval uit detentie of zorg (indicatoren 1B, 2 & 3) 22 2.6 Terugdringen huisuitzettingen (indicator 1A) 23 2.7 Terugdringen overlast (indicator 5) 23 3 Beschrijving stand van zaken Plan van aanpak 2007 25 3.1 Instrumenten 25 3.2 Centraal meldpunt 26 3.3 Traject 27 3.4 Lokale zorgnetwerken 28 3.5 Voorzieningen 28 4 Samenwerking met andere partijen 31 4.1 Zorgkantoor 31 4.2 Zorgaanbieders 31 4.3 Woningcorporaties 33 4.4 GGZ en verslavingszorg 33 4.5 Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet & CJIB 34 4.6 Penitentiaire inrichtingen 35 4.7 Cliënten 36 5 Financiën 37 5.1 AWBZ 37 5.2 Gemeentelijke financiering 37 5.3 De Zorgverzekeringswet, de WMO en de oormerking 38 6 Monitoring Plan van aanpak 41 3

Literatuur 43 Bijlage 1 Indicatoren monitor Plan van aanpak 2007 47 Bijlage 2 Analyse instrumenten Plan van aanpak 57 Bijlage 3 Convenant Den Haag Onderdak 67 Bijlage 4 Aanmeldings- en Diagnoseformulier Utrecht 83 4

Resumé Op 7 februari 2006 is het Plan van aanpak maatschappelijke opvang officieel van start gegaan (Rijk en vier grote steden, 2006). Het Plan van aanpak (hierna ook te noemen het Plan) is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden en verloederden te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. Het Plan is van start gegaan in de vier grote steden (G4): Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Deze rapportage betreft het tweede jaar van de uitvoering van het Plan. Procesresultaten In 2007 heeft het Plan van aanpak vastere vormen gekregen dan tijdens het opstartjaar 2006 (Rensen, 2007). In het Plan van aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen die de uitvoering konden ondersteunen. De G4 hebben deze instrumenten in de praktijk gebracht op een wijze die aansluit bij de lokale situatie (zie bijlage 2). Alle steden hebben onderdelen van de persoonsgerichte en sluitende ketenaanpak gerealiseerd, waarbij de cliënten worden opgenomen in een individueel hulptraject. De vier steden hebben allen een vorm van centrale aanmelding, waar de doelgroep van het Plan zich dient te melden alvorens er een zorgverleningtraject kan worden uitgestippeld. Voor bestaande en nieuwe cliënten wordt een trajectplan opgesteld. Deze trajecten worden begeleid door trajectbegeleiders op het niveau van het traject en door cliëntbegeleiders op het niveau van de individuele zorg. Lokale zorgnetwerken worden uitgebreid om cliënten die nog niet bekend zijn op te sporen en bekende cliënten (ambulant, buiten de instelling) te begeleiden. Evenals in 2006 hebben de G4 in 2007 een groot aantal diensten en voorzieningen opgestart. Daarvoor zijn nieuwe locaties gezocht, vastgelegd en geopend. Speciale aandacht gaat uit naar de doorstroom van basale opvang zoals dag- en nachtopvang naar hoogwaardiger opvang zoals 24-uurswoonvormen. Er zijn aanwijzingen dat het Plan deze doorstroom nu al bewerkstelligt. De koepel van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (Federatie Opvang) en de grootste instelling, het Leger des Heils, rapporteren een relatieve daling van benodigde nachtopvang ten opzichte van eerdere jaren (Stichting Leger des Heils, 2007; Federatie Opvang, 2007). De gemeenten hebben de regie over het Plan. Zij werken samen met veel partijen die voor een deel hun eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals het zorgkantoor en de zorgaanbieders. De indicatiestelling, de vaststelling van de aard en de hoeveelheid zorg waar een cliënt recht op heeft, is onderdeel geworden van het ontwikkelen van het individuele traject. De samenwerking met de GGZ en de verslavingszorg is geïntensiveerd. De omschakeling van de bestaande werkvormen en organisatie naar 5

de in het kader van het Plan vereiste organisatie is nog steeds een tijdrovend proces voor de gemeenten en de instellingen. Dat geldt vooral ook voor de eenduidige complete registratie van de verrichte inspanningen. Op het terrein van de registratie en het volgen van de werkzaamheid van het Plan in de G4 zijn de eerste resultaten geboekt. De G4 maken gebruik van het Aanmeldings- en Diagnoseformulier (ADF) (zie bijlage 4). In dat formulier worden G4-breed vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan (zie tabel 1). De G4 hebben toegezegd om deze vragen waar dat nog noodzakelijk is volledig te standaardiseren. Het cliëntvolgsysteem (CVS) is in de G4 vol in ontwikkeling. Dit systeem is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan van aanpak en daarmee voor de bijsturing van de trajecten door de betrokken hulpverleners. De G4 hebben gezamenlijk gedefinieerd wanneer een traject succesvol is (zie tabel 1). De invoering van het CVS zal ook in 2008 de nodige tijd en aandacht van de gemeenten en de betrokken partners vragen. Het Plan van aanpak zal naar verwachting worden uitgebreid over de overige 39 centrumgemeenten. Het verdient aanbeveling wanneer deze centrumgemeenten zich aansluiten bij de registratiesystematiek van de G4. Op die wijze kan het Plan landelijk op een uniforme manier in kaart worden gebracht. Resultaten in cijfers Het Plan van aanpak geeft per stad de operationele doelstellingen aan. Daarbij gaat het om het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van aanpak in de steden waren verricht. Deze bestuurlijke monitor meet de stand van zaken van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 (zie bijlage 1). Idealiter zouden de gegevens van individuele cliënten moeten worden aangeleverd via het geautomatiseerde systeem waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. In drie steden waren deze systemen ten tijde van het verzamelen van de gegevens voor deze monitor (nog) niet gereed. Deze steden hebben dan ook next best-gegevens geleverd op basis van de ingevulde AD-formulieren en de feitelijke kennis van zaken. De G4 hebben nu naar schatting omstreeks drieduizend cliënten in een individueel traject opgenomen (Rotterdam: tussen 1527 en 998; Amsterdam: 296; Utrecht: 755; Den Haag: tussen 968 en 582; totaal: tussen 3546 en 2631). De exacte cijfers zijn (nog) niet te geven omdat Rotterdam en Den Haag groepen hebben meegeteld waarvan een vooralsnog onbekend deel wel tot de doelgroep van het Plan behoort en een ander deel niet. Het gaat in Rotterdam om mensen met een traject vanuit de Persoonsgebonden Aanpak (PGA) en in Den Haag om een groep veelplegers. 6

Van deze cliënten is van tenminste 332 cliënten zeker dat zij een stabiele mix hebben bereikt, dat wil zeggen dat zij beschikken over onderdak, hulpverlening en inkomen. In Rotterdam betreft het 229 personen, in Amsterdam tenminste 103 personen. In Utrecht en Den Haag zullen zeker een deel van de personen met een individueel traject (geïndiceerd en geplaatst) ook een stabiele mix bereikt hebben. Helaas is van het exacte aantal (nog) geen opgave te doen. Deze cijfers worden uitvoerig toegelicht en genuanceerd in de monitor. Op deze plaats volstaan we met de conclusie dat de vier grote steden, met uitzondering van Amsterdam die op dit punt nog volop bezig is met een administratieve inhaalslag, goed op koers liggen met het aantal trajecten in het derde kwartaal van 2007. Utrecht stelt 755 trajecten tegenover het streefaantal van 506; zonder veelplegers mee te tellen komt Den Haag al op een aantal van 539 trajecten. Hiermee voldoet de stad al aan het streefaantal van 525. In Rotterdam wordt het streefcijfer voor het aantal trajecten in 2007 naar alle waarschijnlijkheid gehaald met de nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Voor de stabiele mixen hebben alle steden, met uitzondering van Rotterdam, nog een (administratieve) inhaalslag te maken. In Amsterdam is de trajectregistratie relatief laat op gang gekomen, waardoor er eind oktober 2007 slechts 296 trajecten zijn geregistreerd. De registratie is inmiddels goed op gang gekomen met ongeveer honderd nieuwe trajecten per maand. Eind vierde kwartaal waren al 522 AD-formulieren ingevuld en 425 trajectplannen opgesteld. Financiën In 2006 en 2007 hebben gemeenten en uitvoerende instellingen er veel tijd in moeten steken om de uitvoeringspraktijk af te stemmen op de financieringssystematiek. Er zijn concrete resultaten geboekt in het uitzetten van de extra gelden die vanwege het Plan beschikbaar zijn gekomen. Van de middelen die het Rijk, geoormerkt voor het Plan, in 2007 ter beschikking heeft gesteld aan de zorgkantoren, hebben instellingen in de G4 voor 52,7 miljoen aan nieuwe AWBZ-voorzieningen voor het Plan gecontracteerd. Omdat het realiseren van nieuwe voorzieningen in de praktijk meer tijd vergt dan voorzien, is hier een onderinzet te zien, van ongeveer 30 miljoen ten opzichte van het beschikbare volume. Het gaat daarbij om het vinden van geschikte locaties en de doorlooptijd van de bouw, maar ook om het vinden van geschikt personeel. Buiten de AWBZ-zorg werden ook afspraken gemaakt over flankerende intramurale en extramurale voorzieningen (o.a. schuldhulpverlening, dagactiviteiten, woonbegeleiding) die betaald worden uit het gemeentebudget. Ook de G4 hebben de financiële inzet opgevoerd. Een voorwaarde voor ophoging van het uitgavenniveau van rijkszijde voor deze doelgroep de komende jaren is dat de G4 hun huidige uitgavenniveau voor deze doelgroep ( 136 miljoen) tenminste zullen handhaven, dit is inclusief de middelen die door de uitbreiding van AWBZ-gefinancierde voorzieningen vrijvallen. 7

Er vindt conform de afspraken in het Grote Stedenbeleid (GSB III) een aanpassing van de verdeelsleutel van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid plaats in overleg tussen Rijk en centrumgemeenten. Vooruitlopend op de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de minister van Financiën zich bereid verklaard een ophoging van de uitkering aan de G4 te willen voorfinancieren. In 2007 is daarom 15 miljoen toegevoegd aan de uitkering aan de G4 (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 november 2007a). In 2008 zijn er voor het Plan belangrijke veranderingen in de financiële systematiek van de zorg doorgevoerd. Een deel van het geld dat tot 1 januari 2008 via de AWBZ ter beschikking werd gesteld wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast worden de AWBZ-gelden die voor het Plan worden uitgetrokken niet langer geoormerkt (voor een specifiek doel in te zetten in dit geval het Plan) ter beschikking gesteld. De G4 maken zich vanwege deze veranderingen zorgen over de voortgang van het Plan. De zorgen spitsen zich toe op de duurzaamheid van de financiering en de regierol van de gemeenten. Door het loslaten van de oormerking van AWBZ-gelden en de overheveling van AWBZ-geld naar de WMO is het mogelijk dat oorspronkelijk voor het Plan gereserveerd geld wordt aangewend voor andere doelen. Hiermee komt de financiering van het Plan onder druk te staan. De zorgen over de regierol van de gemeenten hebben betrekking op dat deel van het Plan dat gefinancierd wordt door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar regelt de financiën direct met de zorgaanbieder. Formeel heeft de gemeente hierin geen rol, dus ook geen regierol. Het ministerie van VWS en de vier grote steden zijn in overleg over deze materie. 8

1 Inleiding Begin 2006 is het Plan van aanpak maatschappelijke opvang van het Rijk en de vier grote steden van start gegaan. Halfjaarlijks vindt er bestuurlijk overleg plaats tussen het Rijk en de steden waarin de voortgang van het Plan wordt besproken en - mede aan de hand van actueel beschikbare inzichten - zo nodig een aanpassing in werkwijze en in planning kan worden aangebracht. De basis daarvoor is de Bestuurlijke Monitor waarin de resultaten per hoofddoelstelling van het Plan gemonitord worden. Het Trimbos-instituut stelt ten behoeve van het bestuurlijk overleg een rapportage op over de voortgang. 1 De rapportage heeft zowel betrekking op de resultaten als op het proces dat tot deze resultaten heeft geleid. De eerste rapportage had betrekking op het startjaar 2006 (Rensen, 2007). Voor u ligt de tweede rapportage over 2007. De doelstellingen van het Plan zijn kwantificeerbaar. Aan alle hoofddoelstellingen zijn streefcijfers verbonden. Aan de hand van de hoofddoelstellingen hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut een monitor ontwikkeld. Daarbij wordt uitgegaan van vijf indicatoren. Om de gegevens voor de monitor te verzamelen moesten eerst belangrijke delen van het Plan gerealiseerd worden. Het Plan voorziet voor elke stad in een centrale toegang waar cliënten van de maatschappelijke opvang zich kunnen melden. Bij dit centrale meldpunt worden standaardformulieren ingevuld waaruit de cijfers gehaald kunnen worden die nodig zijn om te kunnen achterhalen of de hoofddoelstellingen worden behaald, de zogenoemde AD-formulieren. De centrale meldpunten zijn inmiddels opgericht en de AD-formulieren ingevoerd. Echter, deze monitor kwam voor de meeste steden net te vroeg om de resultaten in de vier grote steden adequaat te monitoren aan de hand van de vastgestelde indicatoren van de hoofddoelstellingen. Het opnemen van de AD-formulie ren in de automatiseringssystemen van de vier steden blijkt een tijdrovende klus. Eén stad, Rotterdam, heeft deze klus al geklaard en kon de gevraagde gegevens volgens afspraak leveren. De overige drie steden geven aan dit in 2008 ook te kunnen doen en hebben voor 2007 gebruik gemaakt van next best-informatie. De rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan in de vier grote steden, waarbij ook wordt gekeken naar de processen die achter de totstandkoming van de kwantitatieve gegevens liggen en daar de voorwaarden voor scheppen. 1 De Bestuurlijke Monitor is een onderdeel van de Monitor Maatschappelijke Opvang die het Trimbos-instituut in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. 9

Achtereenvolgens komen daarbij aan bod: de eerste kwantitatieve resultaten van de monitor, de organisatie en uitvoering van de persoonsgerichte en sluitende benadering van de doelgroep, de stand van zaken met betrekking tot de contacten met de belangrijkste derde partijen, de financiën en de voortgang van het proces van monitoring. De rapportage beoogt geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten in het kader van het Plan, wel wil de rapportage laten zien welke richting het Plan is ingeslagen en met welke voorlopige resultaten. Ten slotte is in deze rapportage een overzicht van de toepassing en inbedding van de dertien instrumenten uit het Plan van aanpak opgenomen. Na twee jaar is de bestuurlijke monitor een goede gelegenheid om na te gaan of de instrumenten uit het Plan werken zoals ze zouden moeten werken. Bij de start van het Plan van aanpak is behalve aan de G4 ook aan de 39 centrumgemeenten aangeboden om deel te nemen aan het Plan. Tot april van dit jaar kunnen centrumgemeenten een plan indienen ter onderbouwing van hun deelname aan het Plan van aanpak. Het ziet ernaar uit dat de centrumgemeenten in grote meerderheid aan dit verzoek zullen voldoen, zo blijkt uit een inventariserend onderzoek van het Trimbos-instituut (Place e.a., 2008). De overkoepelende naam van het Plan van aanpak van de overige centrumgemeenten is Stedelijk kompas. In deze bestuurlijke monitor is het nog te vroeg om in te gaan op de deelname van de overige centrumgemeenten. Wel kunnen onderdelen van deze rapportage wellicht nuttig zijn bij de voorbereiding van deelname aan het Stedelijk kompas (Heineke e.a., 2007). 10

2 Resultaten monitor Plan van aanpak 2007 Om de resultaten van de monitor van het Plan in hun context te plaatsen gaan we eerst in op de uitgangspunten, de doelgroep en de uitwerking van de hoofdindicatoren van het Plan. 2.1 Uitgangspunten Plan van aanpak Het Plan van aanpak is gericht op 21.800 mensen in de grote steden die leven in een kwetsbare situatie. Deze groep kan worden opgedeeld in een groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen 2 en een groep van 11.800 personen die (nog) niet allemaal in beeld zijn bij de zorg en hulpverlening maar wel behoren tot de groep sociaal kwetsbaren. Deze groep wordt in het Plan aangeduid als verkommerden en verloederden. Het doel van het Plan is de situatie van deze mensen te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen dat de overlast die ze veroorzaken vermindert. In de prestatieafspraken van het Plan wordt voorrang gegeven aan de 10.000 daklozen. Zij moeten vanaf de aanvang van het Plan zo spoedig mogelijk in een traject worden ondergebracht. Vanaf 2010 volgen daarnaast de verkommerden en verloederden die - in tegenstelling tot de daklozen - (nog) niet allemaal in beeld zijn (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 13-4). Het Plan van aanpak berust op twee pijlers: Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan de individuele personen gekoppelde cliëntmanagers. Deze persoonsgerichte benadering zal zich tot 1 januari 2013 uitstrekken over de 21.800 sociaal kwetsbaren in de grote steden. Een honderd procent sluitende ketensamenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen onder regie van de gemeente en het zorgkantoor. Deze sluitende samenwerking wordt vormgegeven op bestuurlijk en uitvoerend niveau. 2 De in deze rapportage gebruikte begrippen worden op dezelfde wijze gehanteerd als in het Plan van aanpak. Tenzij hiervan wordt afgeweken, worden er daarom geen definities gegeven. 11

2.2 Doelgroep Zoals gezegd kan de doelgroep van het Plan van aanpak worden onderverdeeld in twee groepen: de daklozen en de verkommerden en verloederden. De daklozen worden gedefinieerd aan de hand van hun slaapplaats 3. De verkommerden en verloederden worden niet duidelijk gedefinieerd, maar uit het Plan kan worden afgeleid dat zij: (nog) niet bekend zijn bij zorg- en hulpverlening bij de start van het Plan; (nog) niet dakloos zijn; behoren tot de OGGZ-doelgroep (zie kader op pagina 13). Het gaat om een groep met meerdere problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd die niet in staat is deze problemen zelfstandig op te lossen. De prestatieafspraken uit het Plan zijn gebaseerd op de twee subdoelgroepen. De subgroep daklozen zou als eerste aan bod komen voor een traject, de verkommerden en verloederden vanaf 2010. Inmiddels is besloten dat de monitor alleen betrekking heeft op de gegevens over de subdoelgroep daklozen. De subdoelgroep verkommerden en verloederden wordt nog niet gemonitord. Dat wil overigens niet zeggen dat de gemeenten niet willen voldoen aan de gestelde streefcijfers voor verkommerden en verloederden. De G4 vatten de opdracht ten aanzien van de verkommerden en verloederden vooral op als een preventieve opdracht; voorkomen moet worden dat mensen in de G4 ongezien verkommeren en verloederen. 3 Dit zijn mensen die de maand voorafgaand aan het interview niet beschikten over een eigen woonruimte en voor een slaapplek gedurende de nacht ten minste één nacht waren aangewezen op: buiten slapen, ofwel overnachten in de open lucht en in overdekte openbare ruimten zoals portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto, en/of; binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse opvang, en/of; binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daaropvolgende nacht. (Uit: Wolf e.a. Op achterstand. 2001, p. 211). 12

OGGZ Doelgroep Het begrip verkommerden en verloederden wordt in het Plan van aanpak, noch in de wetenschappelijke literatuur gedefinieerd. De G4 vatten dit begrip op als de doelgroep die valt onder de OGGZ. Deze doelgroep is wel omschreven. Twee gezaghebbende omschrijvingen van de OGGZ-doelgroep zijn: Een omschrijving gebaseerd op het project Verkommerden en verloederden / Op achterstand, van het Trimbos-instituut uit 2002. Het gaat om mensen die: niet of niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging); meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, psychische problemen en verslavingsproblemen; vanuit de optiek van de professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven, én geen op de reguliere hulpverlening passende hulpvraag hebben familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. De tweede omschrijving is afkomstig uit het rapport Kwetsbaar in de grote stad (Sleegers, 2005, p. 10): aanwezigheid van een psychiatrische stoornis (waaronder verslavingsproblemen), of ernstige psychosociale problemen; tegelijkertijd aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden; leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (huisvesting, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging, etc.); gebrek aan mogelijkheden om de problemen op te lossen; afwezigheid van een adequate hulpvraag. 13

2.3 Hoofdindicatoren In 2006 en 2007 hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut de vijf hoofddoelstellingen uit het Plan van aanpak uitgewerkt tot meetbare (deel)indicatoren. In tabel 1 worden de hoofdoelstellingen en (deel)indicatoren nader toegelicht. Tabel 1 Hoofdindicatoren Indicator 1 Huisuitzetting Doelstelling Dakloosheid ten gevolge van uithuiszetting komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator 2 Detentie Doelstelling Dakloosheid ten gevolge van ontslag uit detentie komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator Aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen die zich binnen een maand na ontslag uit detentie bij de MO melden en in die periode dakloos waren. Indicator 3 Zorg Doelstelling Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator Aantal tot de doelgroep horende mensen die zich binnen een maand na ontslag uit een zorginstelling bij de MO melden. 14

Deelindicatoren & uitwerking 1A Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente daalt in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. 1B Het aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was. Daling van het aantal uit huis gezette personen in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. Uitwerking Komt (vrijwel) niet meer voor wordt gekwantificeerd als een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal ex-gedetineer den (tot de centrumgemeente te rekenen) dat in een jaar uit detentie komt. Bepalend voor het totaal aantal ex-gedetineerden is de woonplaats op het moment van detentie. De woonplaats wordt bepaald aan de hand van het adres dat de gedetineerden opgeven bij binnenkomst in de gevangenis. Uitwerking Komt (vrijwel) niet meer voor wordt gekwantificeerd door uit te gaan van een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal personen dat tot de doelgroep behoort, zich meldt bij het centrale loket en in een traject geplaatst wordt. 15

Indicator 4 Traject en stabiele mix Doelstelling Voor 2010 is voor alle 10.000 dak- en thuislozen in de G4 een trajectplan opgesteld en zijn zij afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en werk. Indicator 5 Overlast* Doelstelling Bij een groot deel van de doelgroep is overlastgevend gedrag verminderd conform de veiligheidsmonitor. Indicator Aantal processen-verbaal (incl. bekeuringen) en veroordelingen van daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan in het kader van het Plan van aanpak. * Deze indicator is nog niet volledig uitgewerkt. De G4 gaan op dit moment na of de doelstelling uit het Plan op deze wijze uitgewerkt kán worden. Hiervoor is op lokaal niveau overleg gaande met politie en justitie. Voor zover mogelijk worden hieronder de resultaten besproken van de monitor op de vijf hoofdindicatoren. 16

Deelindicatoren & uitwerking 4A Aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan. 4B Aantal daklozen, voorzien van een stabiele mix van stabiele huisvesting, (geregeld) inkomen en (stabiel) contact met hulpverlening, waarbij de onderdelen als volgt worden gedefinieerd: - Stabiele huisvesting: Cliënt beschikt de afgelopen drie maanden aaneengesloten over woonruimte. - (Geregeld) inkomen Cliënt heeft de afgelopen drie maanden aaneengesloten een vast legaal maandelijks inkomen. - (Stabiel) contact met hulpverlening Cliënt heeft de afgelopen drie maanden minstens eenmaal per maand contact gehad met belangrijkste hulpverlener uit keten en komt zijn trajectafspraken na. Per cliënt wordt er op alle relevante leefgebieden toegewerkt naar het van toepassing zijnde niveau. De drie leefgebieden worden gehanteerd als indicator. Als dit niveau is bereikt, en drie maanden wordt volgehouden, dan is er een stabiele mix. Vervolgens wordt de cliënt een jaar lang intensief gevolgd. Negen maanden na bereiken van de stabiele mix wordt er gesproken van een geslaagd traject. Cliënten worden dan nog als slapende client in het systeem gehouden. Uitwerking De overlast wordt voor 1 januari 2013 gereduceerd tot maximaal 75% van het huidige niveau (nulmeting 2008). Of er sprake is van overlast wordt gemeten op basis van individuele gevallen. Personen die in een jaar vijf processen verbaal en/of veroordelingen op hun naam hebben, tellen mee als overlastgevend. 17

2.4 Aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A & 4B) Het Plan van aanpak geeft per stad de operationele doelstellingen aan. Daarbij gaat het om het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van aanpak in de steden waren verricht. In 2007 is in het overleg tussen VWS, de G4 en het Trimbos-instituut vastgelegd wanneer een individueel traject kan worden aangemerkt als succesvol in het kader van het Plan. Een succesvol traject wordt aangeduid als een stabiele mix. De precieze omschrijving van de stabiele mix is weergegeven in bovenstaande tabel 1, onder indicator 4B. De bestuurlijke monitor meet de stand van zaken van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 (bijlage 1). Wanneer de kwantitatieve gegevens uit de monitor worden afgezet tegen de streefcijfers moet rekening worden gehouden met deze periode. De streefcijfers moeten met een vierde deel (1 oktober-31 december) worden teruggebracht. Drie van de vier steden zijn nog niet in staat om alle gegevens te leveren volgens de gemaakte afspraken in het kader van het Plan van aanpak. Idealiter zouden de gegevens van individuele cliënten moeten worden aangeleverd via het geautomatiseerde systeem waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. Deze systemen zijn echter (nog) niet gereed. De steden zijn wel op de hoogte van de feitelijke situatie en de gegevens die zij hebben geleverd zijn op die situatie gebaseerd. De drie steden hebben dan ook next best-gegevens geleverd en deze cijfers toegelicht. De G4 hebben nu naar schatting omstreeks 3000 cliënten in een individueel traject opgenomen (Rotterdam: tussen 1527 en 998; Amsterdam: 296; Utrecht: 755; Den Haag: tussen 968 en 582; totaal: tussen 3546 en 2631). Van deze cliënten hebben tenminste 332 cliënten een stabiele mix bereikt, dat wil zeggen dat zij beschikken over onderdak, hulpverlening en inkomen. Hierbij zijn de volgende nuanceringen van belang: 1 Cliënten in een individueel traject De door Amsterdam en Rotterdam weergegeven aantallen zijn gebaseerd op tellingen van AD-formulieren. De Utrechtse aantallen zijn gebaseerd op nieuwe aanmeldingen bij de Brede Centrale Toegang die zijn behandeld op grond van het registratieformulier (AD-formulier). Deze cliënten is een aanbod gedaan volgens de doelstellingen van het Plan van aanpak. Vanwege registratieperikelen is het (nog) niet mogelijk om een antwoord te geven op de vraag welke cliënten welk aanbod hebben gekregen, en of dit al tot stabiele mixen heeft geleid. De Haagse aantallen zijn gebaseerd op tellingen van registratieformulieren in combinatie met een schatting van het werkelijke aantal. Het Rotterdamse aantal cliënten in een individueel traject is inclusief 529 cliënten die een traject hebben in het kader van de Persoonsgebonden aanpak. 18

Het is (nog) niet duidelijk hoeveel van deze cliënten behoren tot de doelgroep van daklozen waar het in het Plan om gaat. Het Haagse aantal cliënten in een individueel traject is inclusief 386 veelplegers van wie eveneens (nog) niet duidelijk is hoeveel van hen tot de doelgroep van het Plan behoren. De cijfers van Den Haag zijn bovendien gebaseerd op de ingestroomde nieuwe cliënten in 2006 en 2007. Daarnaast is er de groep die reeds duurzaam zorg en opvang in maatschappelijke opvang ontving zonder AD-formulier. Er is dus op dit punt sprake van een conservatieve weergave van de werkelijke stand van zaken. Het Amsterdamse aantal cliënten in een individueel traject lijkt achter te blijven bij de in het Plan gestelde opgave. In Amsterdam zijn echter veel meer dan de 296 cliënten met een traject in beeld van de hulpverlening. Volgens een opgave van 1 oktober 2007 zijn er 3100 personen in beeld bij de veldregie, de voorpost van het Plan. Amsterdam is bezig om een deel van deze cliënten in beeld nu ook administratief in een traject onder te brengen. Met de 296 cliënten heeft de stad daarmee een begin gemaakt. In het vierde kwartaal is al een versnelling gerealiseerd. Eind 2007 waren 522 AD-formulieren gevuld en 425 trajectplannen opgesteld. Het vierde kwartaal valt echter formeel buiten deze monitor. 2 Cliënten in stabiele mix Amsterdam en Rotterdam hebben het aantal cliënten met een stabiele mix geteld. Alleen deze aantallen zijn meegeteld bij het aantal cliënten met een stabiele mix in de G4. Hierdoor is het hierboven genoemde aantal van 332 (Rotterdam: 229 & Amsterdam: 103) een onderschatting van het werkelijke aantal. In Amsterdam kon alleen onder de 296 cliënten met een individueel traject in het kader van het Plan bekeken worden of zij een stabiele mix hadden bereikt. In Utrecht en Den Haag zal zeker een deel van de personen met een individueel traject (geïndiceerd en geplaatst) ook een stabiele mix bereikt hebben. Helaas is van het exacte aantal (nog) geen opgave te doen. Den Haag geeft een indicatie van het aantal cliënten met een stabiele mix. Utrecht kon op dit onderdeel (nog) geen gegevens leveren. De conclusie luidt dat de G4, met uitzondering van Amsterdam die op dit punt nog volop bezig is met een administratieve inhaalslag via de veldregie, goed op koers liggen met het aantal trajecten in het derde kwartaal van 2007. Utrecht zet 755 trajecten tegenover het streefaantal van 506; zonder veelplegers mee te tellen komt Den Haag al op een aantal van 539 trajecten. Daarmee voldoet de stad aan het streefaantal van 525. In Rotterdam wordt het streefcijfer voor het aantal trajecten in 2007 naar alle waarschijnlijkheid gehaald met de nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Voor de stabiele mixen hebben alle steden, met uitzondering van Rotterdam, nog een (administratieve) inhaalslag te maken. 19

In hoeverre de cijfers van de verschillende steden vergelijkbaar zijn is (nog) niet geheel duidelijk. De groepen die nu in een traject zijn ondergebracht kunnen van aard verschillen. Aan de hand van de gegevens uit de Administratie- en Diagnose formulieren die voor alle personen die een traject volgen worden ingevuld, moet vastgesteld kunnen worden welke onderscheiden doelgroepen nu een traject hebben gekregen. Via het AD-formulier moet in ieder geval kunnen worden vastgesteld of de persoon behoort tot de doelgroep daklozen of verkommerden en verloederden. Op deze termijn was het nog niet mogelijk hierover gegevens in de bestuurlijke monitor op te nemen. Per stad kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Rotterdam In Rotterdam was al ervaring met trajecten in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak (PGA), die vooral gericht was op overlastveroorzakers in de stad. In dat kader had de stad al duizend cliënten in beeld. Rotterdam is bovendien begonnen aan een inhaalslag in het kader van het Plan, waarbij de nadruk is komen te liggen op een zorginhoudelijk perspectief. In 2006 hebben vierhonderd personen een trajectplan gekregen via het Rotterdamse centrale meldpunt voor de maatschappelijke opvang. De voorlopige tussenstand is dat tot en met september 2007 1527 personen zijn voorzien van een traject, waarvan 529 personen die onder de Persoonsgebonden Aanpak vallen. Er moet echter nog bekeken worden welk deel van de 529 personen uit het PGA werkelijk aan het Plan van aanpak toebedeeld kunnen worden. Onafhankelijk van deze verdiepingsslag wordt in Rotterdam aangenomen dat het streefaantal uit het Plan van aanpak voor 2007 (1800) zal worden gehaald met nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Vanaf de start van het Plan van aanpak zijn in Rotterdam - op basis van handmatige telling - 229 personen voorzien van een stabiele mix. In het laatste kwartaal wordt hier een (nog) onbekend aantal nieuwe personen met een stabiele mix aan toegevoegd. Het streefcijfer voor Rotterdam uit het Plan is 550 stabiele mixen in 2007, voor drie kwartalen 413. Amsterdam Amsterdam trekt momenteel de lijn door die al voor het Plan van aanpak was ingezet met de groep van 3100 personen die nu in beeld is bij de veldregie, het coördinatiepunt voor de monitoring van de OGGZ-doelgroep met de nadruk op verslavingsproblematiek. Wanneer strikt gekeken wordt naar het aantal personen dat een traject heeft volgens de systematiek van het Plan van aanpak gaat het om 296 personen die in de periode tussen 1 januari 2007 en 1 oktober 2007 in het traject zijn gebracht. Van deze personen hebben er 103 een stabiele mix bereikt. Maar deze cijfers moeten worden gezien tegen de achtergrond van het aantal personen 20

dat in beeld is bij de veldregie en van wie een aantal nog in het Plan van aanpaktraject zullen worden ondergebracht. Amsterdam heeft als doelstelling om voor 31 december 2007 2800 cliënten in traject te krijgen, van wie 2400 in de eindfase. Gedurende drie kwartalen gaat het respectievelijk om 2100 en 1800. Den Haag In Den Haag werden in 2006 293 cliënten in een traject opgenomen, van wie een deel voor 2006 al was aangemeld. In 2007 werden gedurende de eerste drie kwartalen 246 personen in een traject opgenomen, dat is cumulatief met 2007 539 personen. Niet bekend is hoeveel van deze cliënten een stabiele mix van zorg hebben bereikt. In Den Haag wordt ook op basis van individuele trajecten gewerkt met veelplegers. Een deel van deze veelplegers is dakloos en behoort tot de doelgroep die valt onder deze monitor. Een deel van de in totaal 386 veelplegers met een individueel traject moet dus worden meegerekend. Vooralsnog is onbekend hoe groot dit aantal is. Wel is bekend dat in 2007 140 cliënten met een traject in het kader van het Plan van aanpak drie maanden of langer in een verblijfsinstelling waren opgenomen. Aangenomen kan worden dat een flink deel van deze mensen voldoet aan de stabiele mix. Daarnaast is er uitstroom vanuit de opvanginstellingen, waarvan een nog onbekend deel succesvol verblijft in zelfstandige woonvormen. De opgave die het Plan voor geheel 2007 aan Den Haag stelt is zevenhonderd trajecten en driehonderd stabiele mix. Gedurende drie kwartalen gaat het om respectievelijk 525 en 225. Utrecht In Utrecht is al in 2004 begonnen met de indicatiestelling van ruim achthonderd sociaal kwetsbaren in de gemeente. In Utrecht is het aantal personen in traject geschat op 755, op basis van de indicatiestellingen en ervaring bij de Brede Centrale Toegang. Het is (nog) niet duidelijk hoeveel personen een stabiele mix hebben bereikt. Zodra het cliëntvolgsysteem volledig is geïmplementeerd ontstaat hier duidelijkheid over. De in het Plan geformuleerde doelstelling voor Utrecht in 2007 is om 675 personen in een traject te brengen en 575 trajecten af te ronden. Gedurende drie kwartalen gaat het om 506 en 431. In hoeverre de cijfers van de verschillende steden vergelijkbaar zijn is (nog) niet geheel duidelijk. De groepen die nu in een traject zijn ondergebracht kunnen van aard verschillen. Aan de hand van de gegevens uit de AD-formulieren moet vastgesteld kunnen worden welke onderscheiden doelgroepen nu een traject hebben gekregen. Via de AD-formulieren moet in ieder geval kunnen worden vastgesteld of de persoon behoort tot de doelgroep daklozen of verkommerden en verloederden. Op deze termijn was het nog niet mogelijk hierover gegevens in de bestuurlijke monitor op te nemen. 21

2.5 Dakloos na huisuitzetting, na uitval uit detentie of zorg (indicatoren 1B, 2 & 3) Mensen kunnen om tal van redenen dakloos worden. Het Plan van aanpak beoogt een aantal oorzaken van dakloosheid met gerichte maatregelen te voorkomen. Het gaat dan om dakloosheid door huisuitzetting, uitval uit detentie of uitval uit zorg. Deze hoofdindicatoren zijn in het afgelopen jaar nauwkeurig gedefinieerd. De monitor meet alleen de stand van zaken onder cliënten van het Plan van aanpak; op andere cliënten kan het Plan immers geen invloed uitoefenen. In tabel 1 zijn de resultaten voor 2007 weergegeven. Ook hier past een toelichting vooraf. Alleen Rotterdam heeft de gegevens ingeleverd volgens de vastgestelde definities van de indicatoren. Dit noopt tot grote bescheidenheid bij het trekken van conclusies uit deze gegevens. Het heeft in ieder geval weinig zin om de gegevens voor alle vier steden af te zetten tegen de in het Plan gestelde streefcijfers. Ook is het niet mogelijk een vergelijk te maken met 2006 omdat deze gegevens veelal ontbreken (Amsterdam en Utrecht) of omdat is overgegaan op andere registratiesoftware (Den Haag). De in de tekst gepresenteerde gegevens betreffen dan ook alleen Rotterdam. De overige gegevens zijn wel weergegeven in de tabel om een indicatie te geven. Indicator 1B betreft: Het aantal tot de doelgroep behorende uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang (MO) binnen dertig dagen na een huisuitzetting en in die periode dakloos was. De opgave die het Plan stelt is dat dit aantal voor 2013 is gedaald tot vrijwel nul. De overige steden hebben geen cijfers geleverd of cijfers die niet geheel vergelijkbaar zijn. Indicator 2 betreft: Het aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was. Dit aantal wordt afgezet tegen het aantal ex-gedetineerden dat afkomstig is uit het gebied dat bij de centrumgemeente hoort. De opgave die het Plan stelt voor 2007 is dat 10% van het totaal aan de centrumgemeente toe te bedelen ex-gedetineerden zich mogen melden bij het centrale meldpunt. Voor Rotterdam zouden dit in de periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 224 personen mogen zijn. De stad zit daaronder met 62 personen. Indicator 3 betreft het aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was. Dit aantal mag in 2007 zijn: 10% van het totaal aantal cliënten met een traject in het Plan van aanpak. Voor Rotterdam komt dat voor de periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 neer op 127 personen. In de praktijk ging het om 47 cliënten. Geconcludeerd mag worden dat Rotterdam ruimschoots aan de gestelde eisen van de hoofdindicatoren 1B, 2 & 3 voldoet. De door Amsterdam en Den Haag geleverde gegevens geven geen aanleiding te denken dat de in het Plan gestelde eisen niet gehaald kunnen worden. Utrecht kon (nog) geen gegevens leveren. 22

2.6 Terugdringen huisuitzettingen (indicator 1A) Indicator 1A betreft: Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente. Deze indicator kon door Den Haag en Rotterdam over 2006 én 2007 worden aangeleverd. Amsterdam en Utrecht leverden de indicator deels aan, namelijk over 2006. De opgave die aan de gemeenten is gesteld is dat het relatieve aantal huisuitzettingen in 2008 ten opzichte van 2005 met 30% is gedaald. In Rotterdam bleef het aantal huisuitzettingen in 2007 gelijk aan dat van 2005. In Den Haag was sprake van een daling van 39%. Den Haag voldoet daarmee in 2007 al aan de eis voor 2008. In Utrecht was in 2006 al sprake van een daling van 32% ten opzichte van 2005. Utrecht voldeed daarmee eind 2006 aan de eis voor 2008. Amsterdam was in 2006 goed op koers met een daling van 19%. 2.7 Terugdringen overlast (indicator 5) Indicator 5 betreft het terugdringen van overlastgevend gedrag door de doelgroep van het Plan. Van deze indicator is nog maar juist bekend hoe deze gekwantificeerd zou kunnen worden. De G4 gaan nog na of deze uitwerking in alle G4 haalbaar is. De steden geven wel aan dat intern onderzoek onder een deel van de cliënten van de doelgroep wijst op positieve resultaten van het Plan. In Rotterdam is in 2007 door politie en GGD onderzoek gedaan onder 108 cliënten die voldeden aan de stabiele mix. Hieruit bleek dat de overlast veroorzaakt door deze personen was afgenomen met ongeveer 75% ten opzichte van 2006. In Den Haag liet een onderzoek een vermindering met 23% zien van het aantal meldingen van overlast door zwervers en harddruggebruikers over 2006 ten opzichte van 2005 (Politie Haaglanden, 2007). In Utrecht daalde de overlast door daklozen en harddruggebruikers in het stationsgebied tussen 2002 en 2006 met 40% door de vestiging van een aantal zorgcentra voor deze doelgroep. In 2007 was sprake van een stabilisatie van de daling van overlast in het stationsgebied (Intomart, 2007). De nieuwe voorzieningen die de afgelopen jaren in Utrecht zijn opgericht voor verslaafde daklozen hebben niet of nauwelijks tot een toename van overlast geleid. Over de heroïne-unit en deelnemers aan de verstrekking zijn tussen 1 november 2006 en 30 april 2007 geen klachten over overlast geweest. De perceptie van drugsoverlast bij omwonenden van de unit is gedaald van 21% in 2004 naar 6,4% in 2007 (Bureau Seinpost, 2007). De derde meting van de leefbaarheid en veiligheid rond hostel Wittevrouwen wijst uit dat de komst van het hostel geen invloed heeft gehad op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt (Dimensus, 2007). Ook de vestiging van een hostel voor alcoholisten heeft - tegen de verwachting van veel bewoners in - niet of nauwelijks geleid tot overlast in de buurt. In 2005 verwachtte 37% dat de omgeving erop achteruit zou gaan door het hostel, in 2007 was dat gedaald tot 6% (Dimensus, 2008). 23

Samen met de politie in stadsdeel Zuidoost is door de GGD Veldregie Amsterdam onderzocht of stabiel wonen met verschillende vormen van begeleiding effect heeft op overlastgevend en/of crimineel gedrag van de cliënten van de Geïntegreerde Voorziening Drugshulpverlening in Amsterdam Zuidoost. Alle 175 cliënten van de begeleide woonvormen in Amsterdam Zuidoost zijn door de politie gescreend in haar databases. Gedurende de twee jaar voorafgaand aan de opnamedatum in de begeleide woonvorm was er per cliënt gemiddeld 0,64 politiecontact per maand. Vanaf de opnamedatum tot 1 oktober 2007 was er per cliënt gemiddeld 0,22 politiecontact per maand: De afname van de politiecontacten ten opzichte van de periode voor opname in de begeleide woonvorm bedraagt 66% (GGD Amsterdam, 2007). 24

3 Beschrijving stand van zaken Plan van aanpak 2007 Volgens het Plan van aanpak zijn de G4 eerstverantwoordelijken voor de toeleiding van de doelgroep naar de zorg. De steden hebben deze verantwoordelijkheid op zich genomen. Zij hebben dit gedaan door de twee pijlers van het Plan (de persoonsgerichte benadering en de sluitende aanpak van de ketenpartners) te integreren in de benadering van de doelgroep. Alle steden zijn druk bezig met het invoeren van een aanpak die het mogelijk maakt om conform het Plan een geïntegreerd zorgplan op te stellen en uit te voeren voor individuele cliënten. Daarbij wordt gestreefd naar een sluitende aanpak waarbij op uitval altijd een nieuw zorgaanbod volgt. We beschrijven de stand van zaken van een aantal belangrijke elementen in de nieuwe ketenaanpak, te weten: het instrumentarium, het centraal meldpunt, het traject, de organisatie van een sluitend zorgsysteem (cliëntmanagers, veldregisseurs & ketenregie) en de lokale zorgnetwerken. Voordat we apart op deze onderwerpen ingaan, bespreken we eerst de instrumenten die aan het Plan verbonden zijn. 3.1 Instrumenten Na twee jaar is de bestuurlijke monitor een goede gelegenheid om na te gaan of de instrumenten uit het Plan werken zoals ze zouden moeten werken. Bijlage 2 is een overzicht van de toepassing en inbedding van de dertien instrumenten uit het Plan van aanpak. Uit het overzicht kan de conclusie worden getrokken dat de instrumenten hun nut hebben bewezen bij het uitvoeren van het Plan in de G4. De inhoud is veelal aangepast aan de vaak weerbarstige praktijk en lokaal ingekleurd. Zonder uitzondering zijn er op de thema s waarop de instrumenten betrekking hadden inmiddels concrete stappen gezet en kan het instrument worden beschouwd als geïmplementeerd. 25

3.2 Centraal meldpunt Eén van de belangrijke elementen uit het Plan is een centraal meldpunt 4 voor cliënten die onder het Plan vallen. De G4 hebben allen een dergelijk meldpunt ingericht. Vanuit deze meldpunten wordt bekeken welke zorg cliënten nodig hebben en hoe deze zorg het beste gerealiseerd kan worden. In Den Haag is de centrale toegang in juli 2007 samengevoegd met het daklozenloket van de sociale dienst tot één gezamenlijk loket, het Centraal Coördinatiepunt (CCP), van waaruit ondermeer de veldregie wordt gevoerd. In Amsterdam is in 2007 casusoverleg gestart (de veldtafel ) waarin alle partijen (opvang, zorg, werk, inkomen) gezamenlijk per cliënt een individueel trajectplan opstellen. Er is een casusoverleg dat zich richt op het in zorg brengen van daklozen (de instroomtafel ) en een casusoverleg dat zich toespitst op bewoners van de opvang die weer zelfstandig kunnen gaan wonen (de veldtafel uitstroom ). Daarnaast is geïnvesteerd in de ontwikkeling van een geïntegreerd werkproces voor de eerste screening van cliënten die zich melden bij de opvang. De Dienst Werk en Inkomen (voorheen: Sociale dienst) en de opvanginstellingen voeren een gezamenlijke screening uit om zowel het recht op toegang tot de opvang als het recht op een uitkering vast te stellen. Deze screening zal plaatsvinden in de centrale toegang die in 2008 een plek krijgt in het dan te openen instroomhuis. Tot slot is geïnvesteerd in de verdere ontwikkeling van geïntegreerde voorzieningen. In deze voorzieningen kunnen OGGZ-cliënten terecht voor medische zorg, uitkering, inkomensbeheer, bemiddeling van dagbesteding en schuldhulpsanering. Er is één geïntegreerde voorziening operationeel in Amsterdam Zuidoost. Rotterdam heeft haar centrale meldpunt, Centraal Onthaal, ondergebracht bij de dienst SoZaWe. De verduidelijking van de zorgvraag van de cliënt wordt, samen met de cliënt, door de zorginstellingen gedaan en leidt tot een trajectvoorstel. Utrecht heeft drie convenanten waarmee de betrokken partijen hebben vastgelegd hoe zij de toeleiding van de OGGZ-doelgroep willen regelen. Het convenant Brede Centrale Toegang legt de afspraken vast van een overleg van zorg- en opvangaanbieders voor de groep, die langdurig van zorg en opvang afhankelijk is. Het convenant Meld- en Actiepunt met frontoffice beschrijft een structuur met een sluitende routing voor meldingen van sociaal kwetsbare personen in Utrecht. In het convenant van het Informatieknooppunt worden afspraken vastgelegd over een registratiesysteem. De Brede Centrale Toegang wordt uitgebreid met de opzet van een cliëntvolgsyteem 4 Binnen de G4 worden verschillende benamingen gehanteerd voor het centraal meldpunt. In Rotterdam spreekt men van Centraal Onthaal, in Amsterdam over Centrale Toegang. Den Haag werkt met het Centraal Coördinatiepunt en Utrecht gebruikt de term Brede Centrale Toegang. 26

3.3 Traject Voor de doelgroep van het Plan van aanpak wordt na het passeren van het centrale meldpunt een trajectplan gemaakt waarin naar vermogen van de cliënt doelen worden gesteld die periodiek worden geëvalueerd. In de afgelopen periode voerde elke stad de werkwijze in van integrale trajectplannen en toewijzing van trajecten. De trajecten worden op twee niveaus gevolgd. Ten eerste op het niveau van de cliënt. Hierbij wordt gekeken of het traject van de cliënt volgens het Plan verloopt. Daarnaast worden de trajecten ook op een wat hoger schaalniveau gevolgd. Daarbij wordt gekeken of er problemen zijn die zich op meerdere individuele trajecten voordoen. Is dat het geval dan wordt dat op beleidsniveau aangekaart en besproken met de begeleiders van de individuele trajecten (zie bijlage 3, Convenant Den Haag Zorgkantoor, p. 14). De vier steden hanteren verschillende benamingen voor de begeleiders en de begeleiding van het Plan. Hier houden we de terminologie van de verschillende steden aan. Na een voorbereidingsperiode waarin een aantal organisatorische randvoorwaarden zijn gerealiseerd, is Amsterdam in april 2007 daadwerkelijk gestart met het opstellen van integrale persoonsgerichte trajectplannen aan de veldtafel instroom. In Utrecht is overeenstemming bereikt over een model trajectmanagement. Eind 2007 zijn hulpverleners geïnstrueerd die het trajectmanagement gaan uitvoeren. Per 1 januari 2008 start het trajectmanagement (intensief case management en ambulante woonbegeleiding), evenals de veldregie en veldmonitor. De veldregie wordt direct gekoppeld aan de Brede Centrale Toegang. Ook moet in 2008 een inhaalslag gemaakt worden in de registratie van reeds lopende trajecten. In Rotterdam wordt in de Traject Toewijzingscommissie (TTC) het integrale trajectplan vastgesteld. De voortgang van de individuele trajectplannen wordt gemonitord door een aantal trajectregisseurs, in dienst van de GGD Rotterdam. In Den Haag is gewerkt aan de verdere vormgeving van de persoonsgebonden aanpak en de trajectregie. In 2007 zijn vier veldregisseurs (verantwoordelijk voor de voortgang op trajectniveau) en drie intakemedewerkers aangesteld. Het bestaande registratiesysteem is aangepast en zal naar verwachting begin 2008 kunnen functioneren als volwaardig cliëntvolgsysteem. Dit zal gebruikt worden om de voortgang van de trajecten te monitoren. Daarnaast is de aanpak van veelplegers in 2007 uitgebreid met honderd extra trajecten specifiek voor veelplegers behorende tot de doelgroep van het Plan. 27