107261 in het geding tussen: ADVIES mevrouw A, wonende te Amsterdam, verzoekster, en Stichting B, gevestigd te Houten, het bevoegd gezag van C, verweerder gemachtigde: de heer mr. S.G. van der Galiën 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 25 mei 2016 heeft verzoekster een geschil voorgelegd aan de Commissie over de beslissing van verweerder van 13 april 2016 om haar zoon D niet toe te laten tot C (verder: de school). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 7 juni 2016. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 21 juni 2016 te Utrecht. Verzoekster was in persoon aanwezig. Verweerder werd vertegenwoordigd door mevrouw E, teamleider onderbouw. Zij werd bijgestaan door de gemachtigde. Namens het samenwerkingsverband F waren aanwezig: de heer G, voorzitter, mevrouw H, coördinator onderwijsschakelloket, en mevrouw J, projectleider Kernprocedure overstap PO naar VO bij OSVO. 2. DE FEITEN 1. Verzoekster is de moeder van D. D is geboren op 21 februari 2003. Vanaf groep 4 is hij leerling van een school voor speciaal onderwijs (so), te Amsterdam. Schooljaar 2015-2016 zat hij in groep 8. 2. Op 17 augustus 2015 heeft het samenwerkingsverband voor D een toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs (vso) cluster 4 afgegeven. 3. Verzoekster heeft D op 8 maart 2016 schriftelijk aangemeld bij de school voor het vmbo bb/kb met leerwegondersteuning. 4. Verweerder heeft verzoekster op 1 april 2016 schriftelijk medegedeeld dat D niet plaatsbaar is op school, omdat een toelaatbaarheidsverklaring is afgegeven voor cluster 4. 5. Op 6 april 2016 hebben verweerder en verzoekster een gesprek gevoerd in aanwezigheid van de zorgcoördinator. 6. Op 13 april 2016 heeft verweerder verzoekster schriftelijk bevestigd dat hij blijft bij het besluit van 1 april 2016 om D niet te plaatsen, omdat de school niet kan voorzien in de ondersteuningsbehoeften van D. Verweerder heeft verzoekster verwezen naar K, een school voor vso. 107261/ advies d.d. 4 juli 2016 pagina 1 van 5
3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt verzoekster D zou een kans moeten krijgen in het reguliere onderwijs. D heeft de eerste schooljaren in Griekenland doorgebracht op een reguliere school. Bij aankomst in Nederland was D zeven jaar. Er zijn diverse diagnoses gesteld die achteraf foutief bleken. Hij heeft geen diagnose meer en er is geen noodzaak om hem nog langer speciaal onderwijs te laten volgen. Volgens de basisschool is D op sociaal-emotioneel vlak vooruit gegaan. Door groep 8 twee keer te doen heeft D vooruitgang geboekt. D is rustiger geworden. Hij heeft een ontwikkeling doorgemaakt. In het ontwikkelingsperspectief (opp) staan nog verslagen van L die geen beeld geven van de huidige situatie. D kan nu vmbo bb/kb doen en is daar voor gemotiveerd. D is toe aan regulier onderwijs, maar heeft wel behoefte aan leerwegondersteuning. C is een kleinschalige school en biedt leerwegondersteuning. D kan niet laten zien dat hij het op een reguliere school aan kan, omdat hij binnen het speciaal onderwijs gehouden wordt. Als plaatsing op E uiteindelijk toch tot problemen zou leiden, kan altijd worden teruggevallen op andere voorzieningen. Verzoekster was niet op de hoogte van de toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet onderwijs totdat zij D aanmeldde. Standpunt verweerder Als uitstroombestemming is in het opp op didactisch niveau vmbo bb/kb genomen, maar op gedragsmatig niveau vso cluster 4 zmok. Voor de aanmelding bij het voortgezet onderwijs is door de basisschool een document voor onderwijskundige informatie (OKI-doc) opgesteld. Zowel uit het opp als uit het OKI-doc blijkt dat D extra ondersteuning nodig heeft. Om een beter beeld te krijgen van de benodigde extra ondersteuning heeft verweerder contact opgenomen met de basisschool. De basisschool heeft bevestigd dat D veel aandacht en ondersteuning nodig heeft. Nadat verweerder met verzoekster gesproken had, heeft verweerder nogmaals contact gezocht met de basisschool en ook met het samenwerkingsverband. Uit de stukken en de gesprekken ontstaat een beeld dat D kleine groepen nodig heeft en een prikkelarme omgeving. Tijdens vrije momenten is D regelmatig betrokken bij conflicten. In die vrije situatie heeft hij regelmatig begeleiding van een leerkracht nodig om tot oplossing van het conflict te komen. De kleinste klas op school bestaat uit 18 leerlingen, terwijl D gewend is aan een groep van maximaal 13 leerlingen. Ook is er sprake van veel verschillende docenten. Daarnaast is er meer onrust in de pauze vanwege het grote aantal leerlingen. Er zijn meer vrije momenten, omdat de leerlingen wisselen van klas. Voor D betekent dit een risico. Verweerder heeft wel mogelijkheden tot extra ondersteuning, maar dit zou zich beperken tot maximaal één keer per week een gesprek en het volgen van een training sociale vaardigheden bijvoorbeeld. Als de school de ondersteuningsbehoefte van een leerling aan kan, zijn er trainingen mogelijk voor gedragsproblematiek. In het geval van D is de ondersteuningsbehoefte veel één op één begeleiding. Dat kan de school niet bieden. Daarnaast is in het speciaal onderwijs al veel aandacht geweest voor de gedragsproblematiek van D. Desondanks zijn veel gedragsmatige doelen niet gehaald. Dit blijkt ook uit het opp. Van het aanbieden van een training gedragsproblematiek op E moet wat D betreft, niet te veel verwacht worden. Plaatsing op een bovenschoolse voorziening is aan de orde als zich problemen voordoen die je niet had kunnen 107261/ advies d.d. 4 juli 2016 pagina 2 van 5
voorzien. In het geval van D worden al wel problemen voorzien. Daarom is dit niet als een optie meegenomen. 4. INBRENG SAMENWERKINGSVERBAND Het samenwerkingsverband kent geen arrangementen voor extra ondersteuning. De scholen binnen het samenwerkingsverband hebben alle middelen. De afweging of een school de ondersteuning kan bieden ligt daarmee bij de school. 5. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Ontvankelijkheid De Commissie hanteert een termijn van zes weken voor het indienen van een verzoekschrift (artikel 4 lid 1 sub b van het Reglement van de Commissie). Verzoekster heeft op 1 april 2016 het besluit ontvangen en op 24 mei 2016 het verzoekschrift ingediend. Dit is buiten de genoemde termijn van zes weken. De Commissie kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege laten, indien redelijkerwijze niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest (artikel 4 lid 1 sub d Reglement). Bij een verzoek dat niet tijdig is ingediend, weegt de Commissie bij het beoordelen of dit verzuim in redelijkheid aan verzoeker kan worden toegerekend, alle omstandigheden van het geval. Bij die overwegingen wordt in ieder geval meegewogen wat verzoeker eerder heeft gedaan om het geschil bij het schoolbestuur bekend te maken en of het schoolbestuur door het tijdstip van indiening van het verzoek geschaad wordt in haar procesbelangen. De Commissie stelt vast dat verzoekster binnen een week na ontvangst van het besluit van 1 april 2016 op 6 april 2016 in gesprek met verweerder een mondeling verzoek heeft gedaan bij verweerder om terug te komen op haar besluit. Na dit gesprek heeft verweerder verzoekster op 13 april 2016 schriftelijk bevestigd dat hij D niet zal toelaten op school. Onder deze omstandigheden is verzoekster, die niet is bijgestaan door een juridisch geschoolde gemachtigde, naar het oordeel van de Commissie redelijkerwijze niet in verzuim geweest. Het verzoek is derhalve ontvankelijk. Aanmelding leerling met extra ondersteuningsbehoefte Verzoekster heeft D op 8 maart 2016 schriftelijk aangemeld. Op grond van artikel 27 lid 2b Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) dient het bevoegd gezag te beoordelen of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning behoeft. Wanneer een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte wordt aangemeld bij een school, dient het bevoegd gezag op grond van artikel 2 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) te onderzoeken of de extra ondersteuning in de vorm van doeltreffende aanpassingen zelf kan worden geboden, al dan niet met financiering of arrangementen vanuit het samenwerkingsverband. De verplichting tot het verrichten van doeltreffende aanpassingen geldt niet wanneer de aanpassingen een onevenredige belasting vormen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p. 17). Bij de aanmelding stond reeds vast dat D een leerling is met een extra ondersteuningsbehoefte, omdat D van het speciaal onderwijs komt en voor hem een toelaatbaarheids-verklaring is 107261/ advies d.d. 4 juli 2016 pagina 3 van 5
afgegeven voor het vso. Verweerder diende derhalve na de aanmelding van D te onderzoeken of de school de benodigde ondersteuning zelf kan bieden al dan niet met inzet van middelen of arrangementen vanuit het samenwerkingsverband. Ondersteuningsmogelijkheden van de school Uit het ondersteuningsplan blijkt dat de scholen binnen het samenwerkingsverband een hoog niveau van basisondersteuning hebben en daarvoor de middelen van het samenwerkingsverband hebben gekregen. Er zijn geen mogelijkheden om arrangementen voor extra ondersteuning aan te vragen bij het samenwerkingsverband. Wel zijn er bovenschoolse voorzieningen. Uit het schoolondersteuningsprofiel blijkt dat de beschikbare ondersteuning bestaat uit begeleiding door mentoren, leerlingbegeleider, orthopedagoog, zorgcoördinator, en het zorg adviesteam. Voor leerlingen met externaliserende gedragsproblematiek biedt de school een sociale vaardigheidstraining en voor leerlingen met internaliserende gedragsproblematiek de rots en water training. De ondersteuningsbehoefte van D sluit naar het oordeel van de Commissie onvoldoende aan op de beschikbare ondersteuning. D heeft vooral behoefte aan individuele begeleiding en aanmoediging in een gestructureerde omgeving met zo min mogelijk prikkels. In deze ondersteuningsbehoefte kan door de school niet worden voorzien. De structuur van een reguliere school biedt meer prikkels, vrije situaties en minder structuur dan gewenst voor D. Met name in die vrije situaties bestaat bij D het risico op conflicten. Verweerder heeft meegewogen dat er al veel ondersteuning is geboden in het speciaal onderwijs en dat dit onvoldoende geleid heeft tot verbetering. Gelet op de structuur van de school, de beschikbare begeleiding en de overweging dat ondanks investeringen in de gedragsproblematiek in het so door D gedragsdoelen niet gehaald zijn, overweegt de Commissie dat er geen doeltreffende aanpassingen denkbaar zijn die in redelijkheid van verweerder mogen worden verwacht om D het regulier onderwijs binnen zijn school te laten volgen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat de school niet kon voorzien in de ondersteuningsbehoefte van D. Andere passende school In artikel 27 lid 2c WVO is bepaald dat het bevoegd gezag van een school niet eerder een besluit tot weigering toelating neemt, dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. De Commissie stelt vast dat verweerder het bevoegd gezag van K, een school voor vso, bereid heeft gevonden om D toe te laten. Nu voor D een toelaatbaarheidsverklaring is verleend is het voor D mogelijk dit onderwijs te volgen en daarmee heeft verweerder voldaan aan de zorgplicht. Alle omstandigheden overziend heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om D niet toe te laten. De Commissie zal het verzoek dan ook ongegrond verklaren. 6. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek ongegrond. 107261/ advies d.d. 4 juli 2016 pagina 4 van 5
Aldus gedaan te Utrecht op 4 juli 2016 door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter, drs. A.H.T. Gieling, drs. O. Meulenbeek, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Ende, secretaris. mr. J.P.L.C. Dijkgraaf voorzitter mr. H.J. van der Ende secretaris 107261/ advies d.d. 4 juli 2016 pagina 5 van 5