Investeren in Limburg

Vergelijkbare documenten
Investeren in Drenthe

Investeren in Friesland. Trends en uitdagingen

Investeren in Groningen. Trends en uitdagingen

Investeren in Zeeland

Investeren in Zeeland

Investeren in Zuid-Holland

Investeren in Noord-Brabant

Investeren in Nederland

Gebiedsontwikkeling: digitaal of integraal

Bouwproductie 15 procent lager in komende twee jaar

Investeren in Nederland


Woonwensen en Woningbehoefte. Kenneth Gopal Kathrin Becker

SAMENVATTING

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Krimp in Fryslân. Inwonertal

vraaggericht woningmarkt onderzoek Maastricht

Woningmarkt Zeeland: ontwikkelingen en beleidsconsequenties

De Nederlandse woningmarkt Léon Groenemeijer, Kenneth Gopal (ABF Research)

Regionale Landbouw spreiding van bevolking en werkgelegenheid

Beter leven voor minder mensen

TNO Bouwprognoses SAMENVATTING op basis van de CPB decemberraming 2011

De grijze golf. Demografische ontwikkeling Drechtsteden tot Figuur 1 Bevolking Drechtsteden , totaal

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente Alphen aan den Rijn

Woningmarktrapport 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Regionale woonagenda 2020

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente 's-gravenhage

(ver)dringen op de woningmarkt Fricties tussen vraag en aanbod

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente Rotterdam

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen: blijvende groei Amsterdamse bevolking

Regionale arbeidsmarktprognose

Verkenning Sociaal Demografische ontwikkelingen en Ruimte

Enkele lessen van krimpprofessor Derks:

Oost-Nederland REGIONALE MARKTONTWIKKELINGEN KANTORENMARKT. Marktstructuur. Vraag. Aanbod

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Krimp Prognose

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

fluchskrift

Zuid-Nederland REGIONALE MARKTONTWIKKELINGEN KANTORENMARKT. Marktstructuur. Vraag. Aanbod

Regionale arbeidsmarktprognose

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Dordrecht in de Atlas 2013

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant. actualisering Brabantse Agenda Wonen

Overzichtsrapport SER Gelderland

Woningmarktmonitor provincie Utrecht: de staat van de woningmarkt medio 2016

De woning(beleggings)markt in beeld 2016

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Noord-Brabant in demografisch perspectief

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 4-5

Primos-model. Basisuitkomsten Primos 2013 Kleidum

Woningmarktrapport - 1e kwartaal Gemeente Beverwijk

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente s-hertogenbosch

Wonen in Dordrecht. De crisis voorbij?; trends en verwachtingen. 30 november 2010

Factsheets Friese Woningmarkt

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

Vooronderzoek: Foto van Haaksbergen

Regiobericht 1.0 Noord

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Monitor Leerdamse woningmarkt 2006

Woningmarkt landelijk 2018 (KW3)

Regionale economische prognoses 2016

Crisis en herstel in de bouwsector

Woningmarktanalyse Gooise Meren

Leegstand van kantoren,

Demografische ontwikkelingen : onzekerheid en regionale diversiteit

Trends op de woningmarkt

Gouda ligt centraal in de Randstad en is gelet op het inwonertal de 46e gemeente van Nederland. De Atlas voor

Vergrijzing, verkleuring en individualisering. Voor wie verstandig handelt!

Voortgangsrapportage demografische ontwikkelingen

Woningmarktmonitor provincie Utrecht: de staat van de woningmarkt medio 2015

Bijlage bij brief Modernisering Huurbeleid

Inleiding. Vervolgens worden uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de regionale woonvisie.

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Perspectief voor de markt van koopwoningen

Noordwest-Nederland REGIONALE MARKTONTWIKKELINGEN KANTORENMARKT. Marktstructuur. Vraag. Aanbod

Wordt wonen in Oisterwijk een luxe? Pro-Plein Wonen

Continue bouwstroom Op zoek naar stabiliteit op de verhitte woningmarkt DESIREE UITZETTER, 15 MEI 2019

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Dordrecht

BRABANT IN DEMOGRAFISCH PERSPECTIEF ontwikkelingen van de (West-)Brabantse bevolking trends prognoses beleidseffecten - opgaven

De bevolkings- en woningbehoefteprognoses Noord-Brabant actualisering 2011: een samenvatting

Kernprofiel Axel mei 2018

Analyse van de markt voor (bestaande) huurwoningen in de Gemeente Steenwijkerland

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Ontwerp-voorbereidingsbesluit van Provinciale Staten. Provinciale Staten van Zuid-Holland,

Centraal Bureau voor de Statistiek

CBS: Lichte toename werkenden, minder werklozen

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Verkoop door woningcorporaties

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Samenvatting WijkWijzer 2017

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant actualisering 2011

Kwartaalbericht Woningmarkt

Noord-Nederland REGIONALE MARKTONTWIKKELINGEN KANTORENMARKT. Marktstructuur. Vraag. Aanbod

Demografische (wijk-) analyse van de woningbouwplannen Deventer 2015

Woonmonitor Limburg 2015 en Bevolkings- en huishoudensprognose Progneff 2016

Bedrijfsruimtemarkt zuid-nederland Limburg en Noord-Brabant

Zuidwest-Nederland REGIONALE MARKTONTWIKKELINGEN KANTORENMARKT. Marktstructuur. Vraag. Aanbod

Transcriptie:

Investeren in Limburg Trends en uitdagingen EIB Eindrapport 2 april 2015

2

Inhoudsopgave Perspectief voor Limburg 7 1 Inleiding 9 2 Wonen in Limburg 10 3 Vastgoed in Limburg 15 4 Infrastructuur in Limburg 19 5 Beleidsuitdagingen voor Limburg 23 Bijlage A Landelijk beeld 25

6

Perspectief voor Limburg Limburg is nog niet af In de komende decennia zijn er verschillende ruimtelijke opgaven in Limburg. Op het gebied van wonen, vastgoed en infrastructuur gaat het in de periode tot 2040 onder meer om: Grote herstructureringsopgave in de woningvoorraad. Door krimp neemt deze met 20.000 tot 50.000 woningen af bij gemiddelde tot lage economische groei. In sommige gebieden en in sommige segmenten blijft wel een uitbreidingsbehoefte bestaan; tussen 2020 en 2040 worden in totaal nog 20.000 tot 50.000 woningen gebouwd Verbeteren en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad: 53% van de gelabelde woningen heeft energielabel D-G Uitbreiding van de voorraad zorggebouwen, krimp van de voorraad kantoren, winkels en onderwijsgebouwen Toenemende leegstands- en leefbaarheidsproblematiek: herstructurering van maatschappelijk en commercieel vastgoed 18 tot 23 miljard voor nieuwbouw, vervanging en onderhoud van infrastructuur Groeimarkten in Limburg tot 2040 Wonen Vastgoed Infrastructuur Verbetering en verduurzaming bestaande voorraad Onderhoud, herstel en verbouw van woningen Bedrijfsruimten Zorggebouwen Vervanging en verbetering bestaande voorraad Reconstructie Vervanging binnenstedelijke netwerken Samenvatting beleidsuitdagingen voor Limburg Wonen - De opgave in de woningbouw verandert sterk van karakter; de krimp van de bevolking vraagt om een grote herstructurering van de woningvoorraad, door sloop en/of renovatie. - Deze herstructurering biedt kansen voor verbetering van de voorraad, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid en levensloopbestendigheid. - De omvang van deze opgave vraagt nieuwe oplossingen op het gebied van fasering, financiering en samenwerking. - Daarnaast is selectief behoefte aan uitbreiding met nieuwe woningen. 7

Vastgoed - Afname van de werkgelegenheid en minder jongeren leiden tot minder uitbreidingsvraag, met name bij kantoren, winkels en onderwijs. - Vervanging en verbetering van de gebouwenvoorraad neemt in gewicht toe. - Door de afgenomen uitbreidingsvraag en de behoefte aan vernieuwing kan de leegstand in de bestaande voorraad oplopen met verminderde leefbaarheid tot gevolg. Infrastructuur - Minder uitbreiding van infrastructuur door afnemende pendelstromen, rond belangrijke centra als Venlo en Maastricht kunnen bij hoge economische groei knelpunten blijven ontstaan. - Reconstructie van de infrastructuur neemt in belang toe; deze is onder meer gericht op verbetering van comfort, verkeersveiligheid en leefbaarheid. - Vervanging van energie-, water- en rioleringsnetwerken in binnenstedelijk gebied neemt toe; Limburg kent een bovengemiddeld aandeel naoorlogse infrastructuur. 8

1 Inleiding Welke ontwikkelingen zijn in de komende decennia te verwachten in de gebouwde omgeving in Limburg? Zijn er in Limburg nog belangrijke groeimarkten op het gebied van wonen, vastgoed en infrastructuur? Waar dreigt leegstand en hoe moet worden omgegaan met de vervanging van gebouwen en infrastructuur? In deze notitie schetsen we de trends en uitdagingen voor Limburg in de komende decennia. Drie scenario s voor Nederland In de studie Investeren in Nederland 1 worden drie scenario s uitgewerkt voor de periode 2010-2040. Dit zijn scenario s met duidelijk uiteenlopende ontwikkelingen op het terrein van economie, demografie en technologie. De gevolgen van deze toekomstige ontwikkelingen voor de gebouwde omgeving lopen sterk uiteen voor de verschillende regio s van Nederland. Dit betekent dat ook de investeringsopgaven en de beleidsuitdagingen voor de regio s sterk zullen verschillen. De scenario s geven een beeld van mogelijke ontwikkelingen die op ons afkomen. Hierbij gelden uiteraard de nodige onzekerheden. 1 Dynamische Agglomeraties (DA). Dit is een scenario met een hoge economische en demografische groei. De werkgelegenheid stijgt en de inkomensontwikkeling is gunstig. Bevolking en huishoudens nemen vooral toe in de gebieden rond de sterke agglomeraties. 2 Evenwichtige Groei (EG). Dit scenario is gebaseerd op de huishoudensprognoses uit het middenscenario van het CBS en hanteert economische groeicijfers die zijn af te leiden uit CPB-studies. Er is sprake van een solide economische groei, die op lange termijn vooral uit productiviteitsgroei bestaat. De ruimtelijke spreiding is meer gelijkmatig en trendmatig dan in DA. 3 Ruimtelijke Segregatie (RS). Dit is een scenario met lage economische en demografische groei. De economie stagneert bijna en er is nauwelijks ruimte voor extra investeringen buiten de zorg. Er is sprake van regionale concentratie binnen de landsdelen. Deze notitie gaat in op de trends en uitdagingen voor Limburg in de komende decennia. Voor meer achtergrond over de inhoud en de belangrijkste ontwikkelingen in de verschillende scenario s op landelijk niveau wordt verwezen naar bijlage A bij deze notitie. Het volledige rapport Investeren in Nederland zal binnenkort worden gepubliceerd. 1 Deze studie is verricht in samenwerking met Aedes, Bouwend Nederland en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor een uitgebreidere beschrijving van de scenario s en uitkomsten daarachter wordt verwezen naar dit landelijke rapport. 9

2 Wonen in Limburg Welke ontwikkelingen staan ons op de woningmarkt in Limburg te wachten op lange termijn? Wat wordt de vraag naar huur- en koopwoningen en welke woonkwaliteiten worden vooral gevraagd? Hoe verhouden binnenstedelijke en groene woonlocaties zich tot elkaar? Wat betekent de vergrijzing voor de gevraagde samenstelling van de woningvoorraad? Hoe ziet de vervangingsopgave eruit in de komende decennia? Vooruitzichten: minder huishoudens, minder woningen In de provincie Limburg wonen momenteel ruim 1,1 miljoen mensen. Dit aantal zal in de komende decennia teruglopen, met een totale krimp tot 2040 van 80.000 tot 200.000 personen (tabel 2.1). Deze teruggang vindt plaats gedurende de hele periode en in alle deelregio s. Limburg is een relatief sterk vergrijsde provincie met weinig jongeren en weinig natuurlijke aanwas. De groep van 65 jaar en ouder is dan ook de enige die in omvang groeit de komende decennia. Die groei is tot 2020 relatief sterk, met circa 60.000 personen. In diezelfde periode neemt het aantal jongeren sterk af, wat zich in de periode na 2020 voortzet in een versnelde krimp van de groep 20-65-jarigen. Doordat de vergrijzing vooral op middellange termijn speelt en de krimp van de 20-65-jarigen juist op de lange termijn is er aanvankelijk nog sprake van huishoudensgroei. Het aantal eenpersoonshuishoudens is in de leeftijdsgroep boven 65 jaar immers relatief hoog waardoor de woningvraag in die groep ook hoog blijft. Na 2020 daalt het aantal huishoudens in alle scenario s. Tabel 2.1 Bevolkings- en huishoudensontwikkeling in Limburg, 2010-2040, in duizenden 2010 2020 2040 DA EG RS DA EG RS Bevolking 1.123 1.102 1.093 1.067 1.042 1.007 927 Tot 20 jaar 236 207 205 198 202 192 170 20-65 jaar 684 625 622 607 511 493 448 Ouder dan 65 jaar 203 270 266 262 329 322 309 Huishoudens 508 531 519 512 513 487 458 De demografische ontwikkeling is een bepalende factor voor de gevraagde omvang van de woningvoorraad. Naast de omvang van de woningvraag is ook de samenstelling van belang. Verschillende groepen zoals jongeren, ouderen, samenwonenden en alleenstaanden hebben verschillende voorkeuren en financiële mogelijkheden. Een interessant punt is de oriëntatie van 10

een nieuwe generatie starters c.q. doorstromers ten aanzien van koop en huur. Tot nu is er sprake van een heel duidelijk profiel van huurders en kopers. Huurders zijn vaak jong, alleenstaand en hebben relatief lage inkomens. Vanaf een jaar of dertig kiezen huishoudens vaak voor een koopwoning en dit geldt in nog sterkere mate bij hogere (midden)inkomens en bij samenwonenden. Verschillen binnen de provincie De bevolkingskrimp is in het noorden van de provincie Limburg beperkt in vergelijking met het zuidelijke deel. In RS is de krimp in Noord-Limburg ongeveer 7%, in DA 1%. Zuid-Limburg, dat veel dichter bevolkt is, krimpt veel sterker, met 12% tot 23%. Het aantal huishoudens laat in Noord- en Midden-Limburg in DA en EG nog een geringe groei zien. De krimp in huishoudens is dus vooral geconcentreerd in Zuid-Limburg. Woningmarkt: vooral krimp in de huurvoorraad De ontwikkeling van de woningvoorraad verloopt op lange termijn nagenoeg gelijk aan het aantal huishoudens. Het aantal woningen in Limburg neemt tot 2020 dan ook nog enigszins toe om vervolgens af te nemen (tabel 2.2). Alleen in DA is sprake van een woningvoorraad die in 2040 in omvang gelijk is in vergelijking met 2010. In dat scenario neemt het aantal koopwoningen toe met 25.000 en het aantal woningen in de vrije huursector met 15.000. De gereguleerde huursector krimpt met 40.000 woningen. De toekomstige generatie ouderen de huidige babyboomers is veel meer in de koopsector aan te treffen in vergelijking met de huidige generatie ouderen die vaak hun hele leven in huurwoningen heeft gewoond. Dit zorgt voor meer vraag naar koopwoningen en vrije huurwoningen. In de andere scenario s neemt de woningvoorraad af met 20.000 (EG) tot 50.000 woningen (RS). In RS ontwikkelen de inkomens zich minder sterk waardoor de krimp in de gereguleerde huursector minder is met 25.000 woningen. In dat scenario neemt ook de voorraad koopwoningen af met 25.000. Tabel 2.2 Ontwikkeling woningvoorraad in Limburg, 2010-2040, in duizenden 2010 2020 2040 DA EG RS DA EG RS Woningvoorraad 490 509 498 492 492 468 441 Gereguleerde huur 178 175 174 176 138 149 153 Vrije huur 23 27 28 25 38 38 25 Koop 289 307 296 291 316 281 263 Stedelijk 154 158 156 153 154 144 133 Groen 336 352 342 339 338 324 308 Eengezins 333 343 335 331 324 305 289 Meergezins 157 166 163 161 168 163 152 Opgeleverde woningen 1 3.318 3.126 2.145 1.198 2.224 1.412 830 1 Aantallen in eindjaar 11

Verbetering duurzaamheid gebouwenvoorraad In totaal zijn in Limburg 165.000 energielabels toegekend. De gemiddelde energieindex van de woningen met een energielabel ligt in Limburg ongunstiger dan het landelijk gemiddelde. Drieenvijftig procent heeft label D, E, F of G, landelijk is dat 48%. Dit hangt samen met de bouwperiode van de woningvoorraad. Limburg heeft landelijk gezien het grootste aandeel woningen gebouwd tussen 1950 en 1970. De woningen die in deze periode zijn gebouwd, zijn (met het oog op duurzaamheid) van minder goede kwaliteit dan de woningen van vóór de oorlog en de woningen van na 1970. In de afgelopen jaren is de woningvoorraad in Limburg wel energie-efficiënter geworden. Door de lage nieuwbouwproductie verbetert de gemiddelde kwaliteit echter relatief langzaam. Bij de utiliteitsgebouwen scoort Limburg eveneens minder goed dan de rest van Nederland. Verduurzaming van de voorraad woningen en gebouwen in Limburg is daarom een belangrijke opgave die vooral tot stand moet komen door sloop (al dan niet gevolgd door nieuwbouw) en door renovatie van de naoorlogse voorraad. Energielabels woningen, Limburg en totaal Nederland A, A+ of A++ B of C D of E F of G Limburg 5% 42% 41% 12% Nederland 5% 46% 38% 10% Grote verbeteringsopgave bij de bestaande voorraad De kwalitatieve opgave in de voorraad komt niet alleen voort vanuit de vraag. Van de bijna 150.000 woningen die in Limburg tussen 1950 en 1970 zijn gebouwd (figuur 2.1), zal in de komende decennia naar verwachting een belangrijk deel gesloopt worden, voor een deel gevolgd door vervangende nieuwbouw. De nieuwbouwproductie ligt dus belangrijk hoger dan de ontwikkeling van het aantal huishoudens doet vermoeden. Ook in 2040 worden jaarlijks nog 1.000 à 2.000 woningen opgeleverd. 12

Figuur 2.1 Verdeling aantal woningen naar bouwjaar, Limburg en totaal Nederland (in %) 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Limburg Nederland Leefbaarheid en krimp De krimp van de bevolking in Limburg stelt overheden, corporaties en woningeigenaren voor stevige uitdagingen. Met name na 2020, als er jaarlijks een netto onttrekkingsopgave van 1.000 tot 2.500 woningen ligt, zijn er forse inspanningen nodig om te voorkomen dat de leefbaarheid verslechtert. Dit speelt vooral als deze krimp zich concentreert in bepaalde wijken of stadsdelen in Zuid-Limburg. Om de financiële consequenties hiervan op te kunnen vangen moet nu al worden nagedacht over de verdeling van de kosten over de betrokkenen, de fasering van de opgave in de tijd en eventuele fondsvorming. Woningbouwopgave verandert van karakter De woningbouwopgave in Limburg blijft de komende decennia omvangrijk, vooral bij gemiddelde tot hoge economische groei. In 2010 bedroeg de totale woningbouwopgave in de provincie 1,4 miljard. Dit niveau wordt in DA ook rond 2040 nog nagenoeg gerealiseerd. In EG loopt de totale opgave terug naar 1 miljard in 2040. De teruggang treedt vooral op in de periode tot 2020, daarna is het beeld redelijk stabiel. In RS is ook na 2020 sprake van een afnemende woningbouwproductie. Het niveau zakt terug naar circa 800 miljoen in 2040, een teruggang met ongeveer 40% in vergelijking tot 2010. De trends in de opgave zijn vooral terug te voeren op de ontwikkelingen in de nieuwbouw. Deze ligt in de komende decennia in alle scenario s beduidend lager dan in 2010. In RS ligt de nieuwbouw in de woningbouw op een zeer laag niveau. Deze afname is vrijwel geheel al zichtbaar in de periode tot 2020. In alle scenario s wordt herstel, verbouw en onderhoud belangrijker. In 2010 hadden deze een aandeel van 55% in de woningbouw. Dit aandeel neemt 13

toe naar 70% respectievelijk 80% in 2040 in DA en EG. In RS bestaat op termijn vrijwel de gehele opgave uit herstel-, verbouw- en onderhoudsactiviteiten. Figuur 2.2 Woningbouwopgave in Limburg, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro) 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 DA EG RS Nieuwbouw Herstel en verbouw Onderhoud 14

3 Vastgoed in Limburg In welke deelmarkten van de utiliteitsbouw zal de gebouwenvoorraad in Limburg nog groeien? Wat betekent de toenemende veroudering van de nu nog jonge gebouwenvoorraad voor de toekomstige vervangingsopgave? En hoe werken ontwikkelingen rond leegstand, internetwinkelen, het nieuwe werken en de beleidsingrepen in de zorg in de verschillende scenario s door op de verwachte ruimtevraag? De voorraad utiliteitsgebouwen is naar zes gebouwtypen gedefinieerd: bedrijfsruimten, kantoren, winkels, onderwijsgebouwen, zorggebouwen en overige gebouwen. Demografie en economie spelen generiek een rol in de opbouw van de gebouwenvoorraad. In het geval van maatschappelijk vastgoed zijn ook beleidsingrepen zichtbaar. Een groot deel van de zorggebouwen en scholen is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gebouwd. De kantorenvoorraad is vooral na 1985 gebouwd. In deze periode is het aantal kantoorbanen door een groeiende beroepsbevolking en de verdienstelijking van de economie sterk gegroeid. De voorraad winkels en bedrijfsruimten ontwikkelt zich meer in lijn met de economische groei. De vraag naar ruimte in de utiliteitsbouw hangt in een aantal sectoren (kantoren, bedrijfsruimten) samen met de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Deze neemt in de komende decennia in Limburg af (figuur 3.1). Tot 2020 is de daling van de werkgelegenheid nog beperkt tot enkele procenten, daarna zet een versnelling in. In 2040 is de werkgelegenheid in DA en EG zo n 15% lager, in RS bedraagt de daling meer dan 25%. De daling is het grootst in Zuid-Limburg. Vooruitzichten: minder uitbreidingsvraag, stevige krimpopgave De totale vastgoedopgave in Limburg had in 2010 een omvang van 1,2 miljard. De opgave verandert de komende decennia ingrijpend van karakter (figuur 3.2). Deze verschuivingen zijn het effect van de demografische dynamiek waardoor uitbreiding van de voorraad veel minder belangrijk wordt. Verbetering van de bestaande voorraad wint aan gewicht. Toenemende kwaliteitseisen spelen bij de groei van de verbeteringsopgave eveneens een rol. De nieuwbouwopgave daalt in lijn met deze ontwikkelingen sterk in alle scenario s. In 2020 bedraagt de nieuwbouwproductie in DA 35% van wat deze in 2010 bedroeg, in EG en RS ligt het aandeel nog lager. Daarna neemt de nieuwbouwopgave in alle scenario s weer toe, maar zelfs bij gunstige economische ontwikkelingen komt de nieuwbouwproductie niet meer in de buurt van de oude niveaus. Groei is er wel in herstel, verbouw en onderhoud. In 2040 bedraagt de productie in deze segmenten 10% tot 35% meer dan in 2010. Bij hoge economische groei zal de totale opgave (nieuwbouw plus herstel, verbouw en onderhoud) in 2040 1,2 miljard bedragen, vergelijkbaar met het niveau van 2010. Bij lage economische groei neemt de opgave tot 2040 af tot 0,8 miljard. 15

Figuur 3.1 Werkgelegenheid in Limburg, 2010-2040, in duizend personen 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2020 2040 2020 2040 2020 2040 2010 DA EG RS Figuur 3.2 Vastgoedopgave in Limburg, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro) 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 DA EG RS Nieuwbouw Herstel en verbouw Onderhoud 16

De daling van de werkgelegenheid heeft met name consequenties voor de vraag naar kantoren. In 2010 was er in Limburg nog een voorraad van 3,7 miljoen m 2, in 2040 is de voorraad met 500.000 m 2 afgenomen (tabel 3.1). Ook de winkelvoorraad laat een krimp zien van 200.000 à 500.000 m 2. De voorraad bedrijfsruimten groeit nog wel, met name in het scenario met de economisch meest gunstige ontwikkelingen. In EG blijft de voorraad bedrijfsruimten op lange termijn gelijk in omvang, in RS daalt deze met bijna 2 miljoen m 2. In lijn met de demografische ontwikkelingen is er in 2040 minder behoefte aan onderwijsgebouwen, en meer vraag naar zorggebouwen. De voorraad onderwijsgebouwen neemt af met 200.000 à 800.000 m 2. In RS betekent dit een krimp van 25%. De toenemende vraag naar zorg leidt er toe dat de voorraad in EG en DA groeit met 200.000 à 400.000 m 2. De totale uitbreidingsvraag neemt in alle scenario s dus fors af (figuur 3.3). In de periode 2000-2010 was de uitbreidingsvraag nog 0,3 miljoen m 2 per jaar, in 2020-2040 is dat in DA nog de helft, in EG nog een kwart. De vervangingsvraag loopt juist op omdat een toenemend aantal gebouwen, ook gebouwd in tijden van groei, aan vervanging toe is. In het RS-scenario gaat het tussen 2020 en 2040 om 1,4 miljoen m 2, in DA om 3,5 miljoen m 2. Ook de krimpopgave neemt op middellange en lange termijn sterk toe. Voor relatief veel vastgoed zal naar verwachting geen bestemming meer gevonden kunnen worden. Het gaat hierbij om 2 tot 3,7 miljoen m 2 in een periode van 20 jaar. Tabel 3.1 Ontwikkeling gebouwenvoorraad in Limburg, 2010-2040, in miljoen m2 2010 2020 2040 DA EG RS DA EG RS Gebouwenvoorraad 36,1 36,6 36,2 35,2 37,7 35,2 32,0 Bedrijfsruimten 21,4 22,1 21,8 21,0 23,4 21,6 19,6 Kantoren 3,7 3,6 3,6 3,6 3,2 3,2 3,1 Winkels 4,0 3,9 3,9 3,9 3,8 3,6 3,5 Onderwijsgebouwen 3,2 3,0 3,0 3,0 3,0 2,8 2,4 Zorggebouwen 2,0 2,1 2,1 2,0 2,4 2,2 1,9 Overige gebouwen 2,0 2,0 1,9 1,8 1,9 1,8 1,5 2001-2010 2010-2020 2020-2040 Mutaties DA EG RS DA EG RS Uitbreidingsvraag 3,2 1,7 1,8 0,6 2,9 1,6 0,5 Vervangingsvraag 0,8 1,0 0,9 0,6 3,5 2,6 1,4 Krimpopgave 0,2 1,2 1,2 1,5 1,9 2,7 3,7 Leegstand wordt toenemend probleem Het perspectief voor de utiliteitsbouw in de provincie Limburg is dat aan de ene kant een toenemende vraag naar vernieuwing bestaat en aan de andere kant, bij een zeer beperkte behoefte aan uitbreiding van de gebouwenvoorraad, de veroudering en leegstandsrisico s toenemen. De verouderende gebouwenvoorraden en oplopende leegstand zijn een uitdaging voor zowel publieke als private beleidsmakers. De uitdagingen verschillen per deelmarkt. Leegstand van winkels, scholen en zorgvoorzieningen in de binnensteden is in maatschappelijk 17

opzicht een ander probleem dan leegstand van commercieel vastgoed op bedrijventerreinen of werklocaties buiten de stad. In Limburg staat 11% van de kantoren leeg, minder dan het landelijk gemiddelde van 15%. Bij de winkels is de leegstand met 7% gelijk aan het landelijk gemiddelde. Het verschil met andere delen van Nederland die vergelijkbare leegstand kennen is het perspectief voor deze gebouwen op langere termijn. De werkgelegenheid in Limburg gaat niet meer groeien en de vraag naar kantoren en winkels zal kleiner worden. De problemen van leegstand en leefbaarheid die daarmee samen kunnen hangen, nemen zonder nadere actie dan toe. Figuur 3.3 Uitbreidings-, vervangings- en krimpopgave (gemiddeld per jaar in miljoen m2) Miljoenen m 2 0,35 0,3 0,25 0,2 0,15 0,1 0,05 0 2001-2010 2011-2020 2021-2040 2011-2020 2021-2040 2011-2020 2021-2040 DA EG RS Uitbreiding Vervanging Krimpopgave 18

4 Infrastructuur in Limburg Welke opgaven zijn er in Limburg op het gebied van de infrastructuur? Wat betekenen de demografische en economische ontwikkelingen in de provincie voor de behoefte aan nieuwe infrastructuur? In welke mate zal in de komende decennia sprake zijn van vervanging van infrastructuur? Welke groeimarkten dienen zich de komende tijd aan? Door de kenmerkende structuur van de provincie Limburg is de verbindende infrastructuur vooral noord-zuid gericht. Dit betreft zowel de belangrijkste snelweg- als spoorverbindingen. Beheerders van de infrastructuur zijn vooral het Rijk, de provincie en de gemeenten. Wat betreft inwoneraantal neemt Limburg een middenpositie in. De bevolkingsdichtheid ligt in Limburg ongeveer op het landelijk gemiddelde. In demografische zin zijn er verschillen tussen de regio s van Limburg die ook doorwerken in de infrastructuurbehoefte. De toekomstige ontwikkelingen in de infrastructuuropgave staan bijvoorbeeld onder invloed van de nieuwbouw van woningen en bedrijfsgebouwen. De werkgelegenheid beïnvloedt in belangrijke mate het woonwerkverkeer. In algemene zin zijn de (regionaal-)economische trends ook van invloed op de vraag naar kwaliteit van infrastructuur en omgeving. Ook de private investeringen, bijvoorbeeld in de industrie, ondervinden de invloed van de economische ontwikkelingen. Vooruitzichten: afnemende pendelstromen, toenemende vervanging In de komende decennia is de totale infrastructuuropgave voor Limburg nog omvangrijk te noemen. Voor de komende decennia wordt deze geraamd tussen 18 en 23 miljard. Hiervan heeft 6 tot 8 miljard betrekking op nieuwbouw en reconstructie en 12 tot 15 miljard op vervanging en onderhoud. Figuur 4.1 geeft voor de verschillende scenario s de totale opgave voor alle infrastructuurbeheerders. Bij gemiddelde tot hoge economische groei (EG respectievelijk DA) neemt de opgave de komende tijd nog toe. Bij lage economische groei (RS) neemt de opgave af, maar ligt deze in 2040 nog altijd op circa 700 miljoen. De samenstelling van de opgave wijkt in Limburg af van het gemiddelde in Nederland. Het aandeel van nieuwbouw en reconstructie ligt onder de 40%, terwijl dit voor geheel Nederland ongeveer 50% is. In de komende tijd neemt het aandeel van nieuwbouw en reconstructie, overeenkomstig het landelijke beeld, af. In DA en EG gaat dit aandeel terug naar ongeveer een derde, in RS is het aandeel van nieuwbouw en reconstructie in 2040 minder dan 30%. Deze ontwikkeling komt vooral door de afname van de nieuwbouw. Vooral tussen 2020 en 2030 neemt de nieuwbouw van infrastructuur in Limburg relatief fors af. In DA en EG gaat het om 2 tot 3% krimp gemiddeld per jaar. In RS is de afname gemiddeld meer dan 5% per jaar. 19

Figuur 4.1 Infrastructuuropgave in Limburg, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro) 1200 1000 800 600 400 200 0 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 2010 2020 2030 2040 DA EG RS Nieuwbouw en reconstructie Vervanging en onderhoud Afnemende pendelstromen De ontwikkelingen in de werkgelegenheid in de provincie hebben tot gevolg dat de omvang van het woonwerkverkeer in Limburg gaat afnemen (figuur 4.2). De afname is het sterkst in Middenen Zuid-Limburg. Tot 2020 onderscheidt Noord-Limburg zich positief met een stabiele omvang van de pendelstromen, na 2020 nemen ook hier de pendelstromen af. In RS is de daling met jaarlijks tussen 1 en 1½% in Midden- en Zuid-Limburg relatief groot. De mobiliteitsontwikkelingen leiden ertoe dat de druk op de capaciteit van het wegennet gemiddeld genomen minder wordt. De situatie rond belangrijke knooppunten, met name Venlo en Maastricht, kan van dit beeld afwijken. In het meer internationaal georiënteerde DAscenario is bijvoorbeeld sprake van groei van het vrachtverkeer, dat op wegen in Noord- Limburg al relatief sterk aanwezig is. 20

Figuur 4.2 Pendelstromen in Limburg, 2010-2040 (gemiddelde mutatie per jaar in %) 0,2 0,0-0,2-0,4-0,6-0,8-1,0-1,2-1,4-1,6 2010-2020 2020-2040 2010-2020 2020-2040 2010-2020 2020-2040 DA EG RS Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg Tegenover dalende nieuwbouw voor uitbreiding van infrastructuur staat dat, in ieder geval in DA en EG in de periode 2020-2030, de reconstructie van infrastructuur op een hoger groeipad zal komen dan in het lopende decennium. Hierbij speelt een rol dat in de afgelopen jaren door verschillende bezuinigingsrondes bij Rijk en gemeenten de investeringen in infrastructuur zijn teruggelopen. De komende jaren is er nog een verbeteringsopgave die onder meer samenhangt met de gunstige economische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de vraag naar kwaliteit. Deze richt zich in het DA-scenario vooral op individuele wensen rond comfort en bereikbaarheid van de infrastructuur. In EG gaat het meer om maatschappelijke wensen, bijvoorbeeld op het gebied van de leefbaarheid van woonkernen en de verkeersveiligheid op provinciale wegen. Beperkte of geen uitbreiding van de infrastructuur om capaciteitsredenen betekent dat de aandacht bij het beheer de komende tijd veel meer in het teken komt te staan van vervanging en onderhoud. De vervanging van infrastructuur zal in Limburg, evenals in de andere provincies, in de komende decennia moeten toenemen. Dit betreft zowel gemeentelijke infrastructuur op het gebied van wegen en riolering als infrastructuurnetwerken van andere overheden en de energie- en waterbedrijven. De bestaande infrastructuur zal in de komende tijd verder verouderen. Vervanging betreft onder meer netwerken die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zijn aangelegd. Op landelijk niveau is de leeftijdsverdeling van het rioleringsnetwerk ongeveer vergelijkbaar met die van de woningen. Limburg heeft een bovengemiddeld aandeel woningen uit de betreffende bouwjaarklassen (35% tegen 30% voor heel Nederland). De vervanging van oudere infrastructuur is daarmee in Limburg een nog belangrijker thema dan voor heel Nederland. 21

Naast de mobiliteitsontwikkelingen zijn ook de ontwikkelingen in de woningnieuwbouw van invloed op de infrastructuurinvesteringen. Nieuwbouw van woningen betekent de ontwikkeling van bouwlocaties inclusief de aanleg van voorzieningen op het gebied van riolering, energie en water. Deze woningbouwgerelateerde investeringen in de infrastructuur zullen tot 2030 in alle scenario s afnemen. In DA ligt de nieuwbouwproductie van woningen in 2030 ruim 40% onder het niveau van 2010, in EG is dit 70%. 22

5 Beleidsuitdagingen voor Limburg Huishoudenskrimp vraagt om creatieve oplossingen Limburg heeft de komende decennia te maken met bevolkingskrimp, waardoor de woningvoorraad kleiner zal worden. Tot 2020 is er nog een uitbreidingsopgave die in DA oploopt tot 20.000 woningen, daarna neemt de voorraad af. In RS is de voorraad in 2040 50.000 woningen kleiner dan in 2010, in EG 20.000. In DA blijft het aantal woningen op lange termijn stabiel. Om de leefbaarheid in met name Zuid-Limburg op peil te houden, is op termijn een grote herstructurering nodig die vereist dat bestuurders en corporaties nu middelen vrij maken. Grote verbeteringsopgave voor de bestaande voorraad Meer dan een kwart van de woningen in Limburg is gebouwd in de vroeg naoorlogse periode. Deze woningen zullen nog een belangrijke kwaliteitsverbetering moeten ondergaan, hetzij door renovatie hetzij door sloop en vervangende nieuwbouw. Financiële mogelijkheden van corporaties zijn medebepalend voor de aantallen te verbeteren woningen. Daarbij moet ook nog een relatief groot aantal woningen worden verduurzaamd. Drieënvijftig procent van de gelabelde woningen heeft een energielabel D of ongunstiger. Dit aandeel is hoger dan het landelijk gemiddelde. Gebouwenvoorraad: minder uitbreiding, meer sloop en vervanging Door de dalende werkgelegenheid in de provincie zal de gebouwenvoorraad in EG en RS ook krimpen. De krimp betreft vooral kantoren, winkels en onderwijsgebouwen. In DA is er sprake van lichte groei van de totale gebouwenvoorraad, vooral vanwege de vraag naar bedrijfsruimten. Ook de voorraad zorggebouwen zal, bij een gemiddelde tot hoge economische groei, nog verder moeten worden uitgebreid. De bestaande gebouwenvoorraad zal de komende decennia verder verouderen. Om tegemoet te komen aan hogere gebruikers- en maatschappelijke eisen is een groot deel van deze voorraad de komende decennia aan vervanging toe. Herstructurering vastgoed vereist samenwerking De veroudering van de gebouwenvoorraad, de behoefte aan vernieuwing en de teruglopende vraag naar kantoren, winkels en onderwijsgebouwen brengen het risico op toenemende leegstand met zich mee. De beantwoording van deze uitdaging vraagt uiteenlopende oplossingen in de binnenstad en op bedrijventerreinen, en vereist dat publieke en private beleidsmakers tijdig aan deze oplossingen gaan werken. Afnemende pendelstromen leiden tot minder uitbreidingsvraag Doordat de werkgelegenheid in Limburg afneemt, nemen ook de pendelstromen in en naar de provincie af. Na 2020 is dit in alle regio s binnen Limburg het geval. Rond centra als Venlo en Maastricht kunnen bij hoge economische groei nog wel knelpunten blijven ontstaan. 23

Reconstructie van de infrastructuur wordt belangrijker Om tegemoet te komen aan toenemende eisen en wensen van gebruikers en omgeving zal reconstructie van de infrastructuur in belang gaan toenemen. Deze is onder meer gericht op verbetering van comfort, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Grote vervangingsopgave bij binnenstedelijke infrastructuurnetwerken In de komende decennia zullen energie-, water- en rioleringsnetwerken verder verouderen, evenals het wegennet. De groeiende vervangingsopgave zal voor een belangrijk deel in het binnenstedelijk gebied plaatsvinden. Deze kostbare en complexe opgave heeft grote maatschappelijke effecten. In Limburg is deze opgave relatief groot. 24

Bijlage A Landelijk beeld Trendmatige demografische groei: een miljoen extra huishoudens tot 2040 In het landelijk beeld lopen de demografische ontwikkelingen sterk uiteen in de verschillende scenario s. In het EG-scenario is sprake van een toename van ruim 1 miljoen huishoudens in de periode 2010-2040. In het DA-scenario komen er 1,4 miljoen huishoudens bij, terwijl in het RSscenario het aantal huishoudens nog met 700.000 toeneemt. In figuur 1 wordt de huishoudensgroei in drie scenario s weergegeven. Figuur 1 Huishoudensontwikkeling in drie scenario s, 2010-2040 9,5 Aantal in miljoenen 9,0 8,5 8,0 7,5 7,0 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 Dynamische Agglomeraties Evenwichtige Groei Ruimtelijke Segregatie Vergrijzing overheerst demografisch beeld In het demografische beeld is het de vergrijzing die het meeste opvalt. Het aantal ouderen zal met ongeveer 80% stijgen in de komende dertig jaar, zoals blijkt uit tabel 1. De groep oudere ouderen (vanaf 80 jaar) wordt meer dan twee keer zo groot. Opvallend is verder dat van ontgroening in absolute zin naar verwachting geen sprake zal zijn in de komende decennia. Het aantal jongeren blijft gelijk en ook de groep tussen 30 en 50 jaar blijft stabiel na 2020. Het is de groep tussen 50 en 70 jaar die, na 2020, in absolute termen terugloopt. Hier neemt het aantal personen met 600.000 tot 800.000 af in de periode 2010-2040. 25

Tabel 1 Bevolkingsontwikkeling naar leeftijd, 2010-2040, in miljoenen 1 2010 2020 2040 DA EG RS DA EG RS Tot 25 jaar 4,9 4,9 4,8 4,7 5,1 4,8 4,5 25 tot 30 jaar 1,0 1,1 1,1 1,1 1,1 1,0 0,9 30 tot 50 jaar 4,7 4,2 4,2 4,1 4,6 4,3 4,1 50 tot 70 jaar 4,2 4,6 4,6 4,6 4,0 3,9 3,8 70 tot 80 jaar 1,1 1,6 1,6 1,6 2,1 2,1 2,1 Vanaf 80 jaar 0,7 0,9 0,9 0,8 1,7 1,6 1,5 Totale bevolking 16,7 17,4 17,2 17,0 18,6 17,8 17,0 1 De getallen zijn afgerond, hierdoor kunnen er afrondingsverschillen ontstaan. Sterke stijging opleidingspeil Een andere opvallende trend is dat in de komende decennia het opleidingspeil van de bevolking sterk zal toenemen. In 2010 was gemiddeld 38% van de bevolking hoog opgeleid, in 2040 is dit toegenomen tot bijna de helft. Tabel 2 geeft dit weer voor het EG-scenario. In de andere scenario s is het beeld vergelijkbaar. Opvallend is het verschil in opleidingspeil tussen jongeren en ouderen. De meeste winst in termen van een stijgend opleidingsniveau wordt bereikt onder ouderen. De generatie van laagopgeleide ouderen sterft uit in de komende decennia en deze wordt vervangen door de babyboomgeneratie. Waar de (oudere) ouderen van nu vaak laag tot middelbaar opgeleide alleenverdieners zijn, zijn de nieuwe ouderen vaak middelbaar tot hoogopgeleide tweeverdieners. In termen van inkomen zijn de toekomstige ouderen dan ook veel beter af in vergelijking met hun ouders nu. Tabel 2 Opleidingspeil huishoudens naar leeftijdsgroepen, in het EG-scenario, aandelen in procenten, 2010-2040 2010 2040 Laag Middelbaar Hoog Laag Middelbaar Hoog Tot 25 jaar 12 63 25 9 64 27 25 tot 30 jaar 11 40 49 7 41 52 30 tot 50 jaar 16 38 46 7 37 56 50 tot 70 jaar 33 30 37 11 37 52 70 tot 80 jaar 56 20 24 20 38 42 Vanaf 80 jaar 65 16 19 25 35 40 Gemiddeld 29 33 38 13 38 49 26

Flinke uitbreidingsvraag op de woningmarkt De ontwikkeling van het aantal huishoudens zoals hierboven geschetst is op lange termijn bepalend voor de uitbreidingsvraag op de woningmarkt. Op middellange termijn kunnen verschuivingen optreden in de leeftijd waarop huishoudens zelfstandig gaan wonen waarbij de leeftijd doorgaans daalt in tijden van economische voorspoed en stijgt bij een verslechtering van het economische klimaat maar op lange termijn is er een hechte relatie tussen de structurele groei van het aantal huishoudens en de groei van de woningvoorraad. Naast uitbreidingsvraag is er ook vervangingsvraag, die voor het grootste deel in de sociale voorraad plaatsvindt. De omvang van de vervangende nieuwbouw wordt vooral bepaald door de leeftijd en kwaliteit van de bestaande voorraad en de financiële mogelijkheden van de corporaties. In figuur 2 wordt de ontwikkeling van de uitbreidings- en vervangingsvraag voor geheel Nederland weergegeven. In de komende decennia moet nog een flink aantal woningen worden gebouwd. Het tempo van de jaarlijkse woningbouwproductie neemt in alle scenario s wel (duidelijk) af in de tijd in samenhang met de afnemende demografische groei. Figuur 1 Uitbreidings- en vervangingsvraag, 2010-2040 1.600 Aantal woningen in duizenden 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 Uitbreiding Vervanging Dynamische agglomeraties Evenwichtige groei Ruimtelijke segregatie De vraag is vervolgens op welke wijze in deze uitbreidingsvraag kan worden voorzien. Wat betreft de locaties wordt onderscheiden tussen (binnen)stedelijke locaties en landelijke locaties. Naast fysieke beperkingen voor de invulling van de woningvraag op stedelijke locaties spelen de potentiële effecten op de grondexploitaties een rol. Tabel 3 geeft een beeld van deze effecten. Ook in de toekomst zijn stedelijke locaties gemiddeld verliesgevend, terwijl op landelijke locaties positieve grondexploitatiesaldi te realiseren zijn. Dit leidt er toe dat ontwikkelingen in het DA-scenario het beste gewaarborgd kunnen worden. In het EG-scenario leidt een sterk binnenstedelijk bouwprogramma tot problemen met het rendabel ontwikkelen van de plannen. De negatieve ontwikkeling van de reële huizenprijs en lage bouwvolumes zorgen er in het RS- 27

scenario voor dat de exploiteerbaarheid van woningen sterk onder druk komt te staan. Alleen kwalitatief hoogwaardige locaties bieden daar nog perspectief. Tabel 3 Financieel effect grondexploitaties uitbreidingsvraag, 2010-2040, netto contante waarde, miljard euro, prijzen 2013 Dynamische Agglomeraties Evenwichtige Groei Ruimtelijke Segregatie Stedelijk -2,3-4,6-3,5 Landelijk 8,3 3,4 0,8 Totaal 6,0-1,3-2,7 De kwantitatieve woningvraag vereist nieuw woningaanbod Het toenemende woningaanbod zal vooral via uitbreiding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe locaties tot stand moeten komen. Het is in ieder geval niet mogelijk om de woningvraag in betekenisvolle mate op te vangen binnen de bestaande vastgoedvoorraad voor wonen en overige functies. In de woningsector zelf is nauwelijks sprake van leegstand. Bij de particuliere huursector is sprake van een leegstandspercentage van rond de 15%, maar dit is vooral een registratieprobleem. De leegstand zit vooral in recreatiegebieden en boven winkels in de steden, waar illegale verhuur een belangrijke rol speelt. Professionele verhuurders in de vrije sector kennen een leegstand van rond de 2%, wat een frictieleegstand is. Van een andere dimensie is de leegstand in de kantorensector en in wat mindere mate die in de winkelsector. Ook is sprake van het overtollig worden van verzorgingshuizen als gevolg van de beleidsveranderingen in het kader van AWBZ. De relevante aantallen vierkante meters blijken echter gering te zijn als deze worden afgezet tegen de vraag-aanbodverhoudingen op de woningmarkt, zoals blijkt uit tabel 4. Tabel 4 Leegstand bij kantoren, winkels en verzorgingshuizen in relatie tot de woningvraag Overcapaciteit in miljoen m 2 Beschikbaar voor conversie Potentieel aan woningen Kantoren 7,6 25% 20.000 Winkels 1,6 60% 10.000 Verzorgingstehuizen 1 8,0 25% 20.000 Totaal 50.000 1 Betreft alle capaciteit van de huidige verzorgingstehuizen De beschikbare overcapaciteit in de utiliteitssector is daarmee hooguit goed voor het opleveren van enkele tienduizenden woningen en zal daarmee niet snel kunnen uitkomen boven een jaar vraag naar nieuwe woningen. Als oplossing voor de woningvraag op lange termijn is de rol van 28

de bestaande voorraad daarmee dus zeer bescheiden. De woningvraag zal met andere woorden moeten worden opgevangen via nieuw woningaanbod. Dit speelt vooral in de Randstad en andere centraal gelegen gebieden in ons land, waar sprake is van een krachtige groei van de vraag. Toenemende regionale verschillen De ruimtelijke spreiding van de groei is de komende decennia niet gelijkmatig. De verwachting is dat juist in scenario s met een hoge demografische druk er sprake zal zijn van extra groei, zoals in de Randstad en enkele andere groeigebieden buiten de Randstad. De ontwikkeling van het aantal huishoudens naar landsdeel is weergegeven in tabel 5. Uit de tabel kan worden opgemaakt dat in Randstad Noord (Noord-Holland en Utrecht) er 400.000 (EG) tot bijna 600.000 (DA) huishoudens bij kunnen komen als sprake is van een trendmatige tot hoge demografische groei in Nederland. Het gaat dan om een groei van het aantal huishoudens in dit deel van het land met 20 tot 30%. In Randstad Zuid (provincie Zuid-Holland) is de demografische groei wat minder krachtig dan in Randstad Noord. Deze ligt dichter bij het nationale gemiddelde. In de drie noordelijke provincies van ons land komt de groei van het aantal huishoudens in de beschouwde periode in geen van de scenario s uit boven 10%. Het beeld is dat de regionale demografische verschillen zullen toenemen, waarbij vooral de mate waarin dit zal gebeuren met (veel) onzekerheid is omgeven. Tabel 5 Huishoudens naar landsdeel, 2010 en 2040, in duizenden 2010 2040 Dynamische Agglomeraties Evenwichtige Groei Ruimtelijke Segregatie Noord 773 845 835 811 Oost 1.500 1.821 1.756 1.704 Randstad Noord 1.817 2.390 2.207 2.072 Randstad Zuid 1.611 1.987 1.876 1.755 Zuid 1.743 1.958 1.865 1.804 Totaal 7.444 9.001 8.539 8.146 De omslag op de arbeidsmarkt Een bijzondere ontwikkeling zal zich in de komende decennia gaan voordoen op de arbeidsmarkt (figuur 3). In het verleden is sprake geweest van een duidelijke groei van de beroepsbevolking, waarbij bovendien de participatiegraad (van vrouwen) sterk is gestegen. Hierdoor is sprake geweest van een krachtige groei van de werkgelegenheid. In de komende decennia zal de beroepsbevolking naar verwachting dalen, waarbij de participatiegraden alleen nog maar licht zullen toenemen. In de dynamische omgeving van DA kan de werkgelegenheid na een stijging tot 2020 zich vervolgens op dat niveau stabiliseren in de periode 2020-2040. In de andere scenario s zal het arbeidsaanbod en daarmee ook de werkgelegenheid op lange termijn gaan dalen. Op korte termijn spelen verschillen in werkloosheid ook een rol voor de werkgelegenheid, maar op lange termijn is het arbeidsaanbod bepalend voor de 29

werkgelegenheid. Daarmee ontstaat een situatie op de arbeidsmarkt die de thans levende bevolking nog niet eerder heeft meegemaakt, namelijk een situatie van structureel stagnerende of zelfs dalende werkgelegenheid in de tijd. Figuur 2 Ontwikkeling werkgelegenheid, 2010-2040 7.400 In duizend arbeidsjaren 7.200 7.000 6.800 6.600 6.400 6.200 2010 2020 2030 2040 2020 2030 2040 2020 2030 2040 DA EG RS De werkgelegenheid ontwikkelt zich niet gelijkmatig over de regio s in ons land. De regio s met weinig demografische groei zijn meestal ook de regio s met een bovengemiddelde vergrijzing, zodat de groei van het arbeidsaanbod in deze regio s duidelijk achterblijft bij het landelijk gemiddelde. In de Randstad is, in tegenstelling tot het noorden en zuiden van het land, nog sprake van een duidelijke groei van de werkgelegenheid. In het DA-scenario is de groei van de werkgelegenheid in de Noordvleugel van de Randstad zelfs fors te noemen en komen er nog een half miljoen voltijdsbanen bij in de komende dertig jaar. Ook de samenstelling van de werkgelegenheid zal de komende decennia veranderen, ten gunste van de zorg en ten koste van industrie en landbouw (figuur 4). De dienstensector blijft in aandeel ongeveer gelijk. De verschuivingen verschillen niet veel tussen de scenario s. Uit de figuur kan worden afgeleid dat de werkgelegenheid in de zorg nog fors zal stijgen. Momenteel werkt één op de acht mensen in de zorg. In 2040 zal dit zijn opgelopen tot één op de vier. De werkgelegenheid wordt onder meer steeds sterker in de zorg geconcentreerd door productiviteitsstijging in andere sectoren. 30

Figuur 3 Sectorale samenstelling werkgelegenheid in EG, 2010 en 2040 2010 2040 Landbouw Industrie Commerciële diensten Zorg Overheid Bestedingsruimte blijft toenemen Een belangrijke ontwikkeling is dat het inkomen per hoofd in alle scenario s toeneemt. Een deel van deze groei zal echter neerslaan in hogere zorguitgaven. De ruimte voor overige bestedingen en productie zal hierdoor worden beperkt (figuur 5). Positief is dat ook na verdiscontering van de toenemende zorguitgaven de bestedingen nog kunnen toenemen. Dit is gunstig voor de bekostiging van de investeringsopgaven in de fysieke ruimte. In het DA-scenario en EG-scenario neemt de bestedingsruimte met 35% respectievelijk 20% toe tot 2040. Alleen in het ongunstige RS-scenario met een lage economische groei en een vergrijzende bevolking- blijft per hoofd van de bevolking nauwelijks ruimte over voor groei van de overige bestedingen. Dit betekent dat in RS ook de kwaliteitsvraag naar woningen zeer beperkt zal kunnen toenemen en dat de betaalbaarheid voor bepaalde groepen sterker in het gedrang zal komen. 31

Figuur 5 Ontwikkeling van het (besteedbaar) inkomen per capita, wel en niet gecorrigeerd voor zorguitgaven, 2010-2040 180 Index 2010=100 BBP per capita 170 160 150 140 130 120 110 100 180 2020 2030 2040 2020 2030 2040 2020 2030 2040 DA EG RS BBP per capita, na correctie voor zorguitgaven Index 2010=100 170 160 150 140 130 120 110 100 2020 2030 2040 2020 2030 2040 2020 2030 2040 DA EG RS Bevolking blijft stationair na 2040 Om een goed beeld te krijgen van de demografische trends en de effecten daarvan op de gebouwde omgeving, is het interessant om nog wat verder te kijken dan 2040. De demografische ontwikkelingen op de heel lange termijn zijn weergegeven in figuur 6. Hieruit blijkt dat na 2040 er geen sprake zal zijn van een krimpende bevolking zoals vaak wordt gedacht - maar dat de bevolkingsomvang ongeveer op het niveau van 2040 zal blijven. Deze 32

stationaire staat hangt ermee samen dat de krimp van de bevolking door overlijden van ouderen wordt gecompenseerd door groei van de bevolking. De huidige bevolking reproduceert zich hiermee. Gelijk blijven van de bevolkingsomvang op termijn heeft als belangrijke implicatie dat er na 2040 op landelijk niveau geen sprake zal zijn van grote aantallen vrijkomende woningen door overlijden van de oudere bevolking. Regionaal zullen hier wel verschillen optreden. Figuur 6 Huishoudensontwikkeling tot 2060, in miljoenen 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 2013 2020 2030 2040 2050 2060 tot 65 vanaf 65 Utiliteitsbouw: grote uitbreidingsvraag bedrijfsruimten en zorggebouwen Het perspectief voor de utiliteitsbouw hangt sterk samen met de geschetste demografische en economische ontwikkelingen. In lijn met de werkgelegenheidsontwikkeling komt de uitbreidingsvraag naar gebouwen lager uit dan in het verleden, maar is deze bij bedrijfsruimten en zorggebouwen nog vrij omvangrijk (tabel 6). De totale gebouwenvoorraad zal tussen 2010 en 2040 in alle scenario s toenemen, met 35 miljoen m 2 in RS en met 180 miljoen m 2 in DA. In specifieke sectoren zoals de kantoren- en winkelmarkt spelen trends als het nieuwe werken en internetwinkelen die de ruimtevraag zullen drukken. De vraag naar kantoren hangt vooral samen met de kantoorhoudende werkgelegenheid en de hoeveelheid kantoorruimte die werknemers gemiddeld in gebruik hebben. Het landelijk beeld in de utiliteitsbouw is dat met name de gebouwenvoorraden van kantoren, winkels en scholen vergeleken met het verleden niet veel meer hoeven toe te nemen tot aan 2040. Regionaal en in specifieke segmenten zal sprake zijn van krimpvraag. 33

Tabel 6 Courante voorraad utiliteitsgebouwen, 2010-2040, miljoen m 2 2010 2020 2040 DA EG RS DA EG RS Bedrijfsruimten 257,7 301,9 290,3 272,7 385,0 340,0 290,6 Kantoren 69,5 76,0 73,1 71,1 78,9 73,5 68,6 Winkels 52,7 54,8 53,5 52,2 60,2 54,3 49,6 Onderwijsgebouwen 39,7 42,4 41,2 39,6 49,8 44,4 38,5 Zorggebouwen 26,9 33,8 31,8 30,5 49,7 41,5 37,1 Overige gebouwen 19,6 21,0 20,4 19,5 23,4 21,0 18,4 Totaal utiliteitsgebouwen 466,2 530,0 510,3 485,6 647,0 574,8 502,7 Bron: BAG, EIB In de komende decennia is in het vastgoed sprake van een omvangrijke vervangingsvraag. De gebouwenvoorraad zal de komende decennia sterk gaan verouderen. De vraag naar vernieuwing van de voorraad gaat daarmee sterk toenemen. Dit kan zowel via vervangende nieuwbouw als via grootschalige renovatie van gebouwen plaatsvinden. De totale vastgoedopgave verschuift daardoor ook steeds meer naar herstel, verbouw en onderhoud. In 2010 was het aandeel hiervan ruim 40% van de opgave, in 2040 is dit toegenomen naar circa 50% in DA en EG en zelfs 60% in RS. De vervangingsvraag in het vastgoed is zodanig groot dat deze de teruggang bij de uitbreidingsvraag compenseert (EG) of zelfs overtreft (DA). Alleen in het RS-scenario komt de totale vastgoedopgave op landelijk niveau lager uit dan in het verleden. Infrastructuur: vervanging verouderde netwerken, uitbreiding in de Randstad De behoefte aan infrastructuur wordt in de komende jaren positief beïnvloed doordat bij gemiddelde tot hoge economische groei de pendelstromen in en naar de sterke agglomeraties nog zullen toenemen. In de andere regio s nemen de pendelstromen niet meer toe en neemt de uitbreidingsbehoefte af. In alle gebieden is sprake van een toenemende vervangingsvraag. Onder meer gemeentelijke wegen en riolering, maar ook energie- en waterstelsels, zijn aan toenemende veroudering onderhevig waardoor in de komende decennia een grote vervangingsopgave ontstaat. Een groot deel van de bestaande infrastructuurnetwerken is in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw aangelegd. Naast kwantitatieve vraag is ook de vraag naar kwaliteit van de infrastructuur van belang. Toenemende welvaart leidt tot hogere eisen en wensen ten aanzien van het gebruik en de beschikbaarheid van de infrastructuur, met name in DA en EG. Denk hierbij aan aspecten als comfort, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Voor een belangrijk deel zullen deze eisen worden gerealiseerd via reconstructie en vervanging van de bestaande infrastructuur. De afnemende nieuwbouw van woningen leidt in alle scenario s tot een afnemende uitbreidingsvraag wat betreft wegen en netwerken rond nieuwe bouwlocaties. Hierbij doen zich, gegeven de differentiatie in demografische dynamiek, grote regionale verschillen voor. In totaal bedraagt de infrastructuuropgave voor de periode 2015-2040 in DA en EG ongeveer 400 miljard. In RS is de opgave voor de infrastructuur ruim 300 miljard (figuur 7). De lagere opgave in RS komt vooral doordat de activiteiten op het gebied van nieuwbouw en reconstructie veel minder zijn dan in de andere scenario s. DA kent de grootste nieuwbouwopgave. 34

Figuur 7 Infrastructuuropgave naar aard van de activiteiten, 2015-2040, in miljarden euro s 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 DA EG RS Onderhoud Vervanging Reconstructie Nieuwbouw 35