AARDRIJKSKUNDE voor de onderbouw WERKBOEK

Vergelijkbare documenten
AARDRIJKSKUNDE voor de onderbouw WERKBOEK

Vragen over landschappen die we gaan behandelen

6,7. Paragraaf 1, Hoe is het Nederlandse landschap ontstaan. Samenvatting door een scholier 835 woorden 10 januari keer beoordeeld

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd

Sectorwerkstuk Aardrijkskunde Landschappen

Zand en klei 1. Van veen tot weiland 2. Blad 1. Heide Een lage plant met paarse bloemen.

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

Post I. A: Oude duinen B: Zeekleilandschap. Bodemgebruik: A: Bos. B: Grasland

Ik heb gekozen voor vier gemeenschappelijke deelvragen, deze behandel ik per landschap.

Hoofdvraag Hoe zijn de zes belangrijkste Nederlandse landschappen ingericht en hoe is dat te verklaren?

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1

7,3. Samenvatting door een scholier 1753 woorden 13 januari keer beoordeeld. Aardrijkskunde

2 Mavo H3 Europa: van de bergen naar de zee. versie A. toets par 4, 5 en 6.

Praktische opdracht Aardrijkskunde het Nederlands Landschap

Hoofdvraag: Hoe kan een gebied of een landschap milieuaantasting door verdroging optreden en hoe kan dit worden tegengegaan?

2. Zijn aarde, grond en bodem drie omschrijvingen van hetzelfde? Geef met behulp van bovenstaande bronnen een omschrijving van deze drie begrippen.

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Geschiedenis van de duinen

Hoe werk je met het projectenboek?

AARDRIJKSKUNDE voor de onderbouw WERKBOEK

Les 1 Ontstaan aardgas

Rivieren vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

AARDRIJKSKUNDE VOOR DE ONDERBOUW 2 HV. handboek

Het Nederlandse landschap. Rianne van den Braak. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Woordenschat les 8.1. Vervuilde grond?

3. Hydrologie van Nederland

Rijnreis hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Lesbrief BIJZONDERE SCHATTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst

Vroeger, toen hier ijs lag...

Grond of aarde weghalen door te graven. Graven is een gat in de grond maken. De plaats waar de grond wordt weggenomen.

Nederland Waterland Basisonderwijs

Lesbrief DUURZAAM BOUWEN OPDRACHT 1 - WAT IS DAT, DUURZAAMHEID?

Het gebied Begrenzing

WERKBLAD mijn landschap

Groei voorbereiden. -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl. De CO 2

2 Landschapszones op aarde SO 1

De duinen hebben een belangrijke functie in ons land:

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

Boekverslag door Mart 1381 woorden 28 januari keer beoordeeld. Aardrijkskunde. H2 Landschappen in beweging (BuiteNLand 2Havo/Vwo 3 e druk)

blad 1 Afsluitende toetsvragen bij de tentoonstelling over het NAP

Werkstuk Aardrijkskunde Veenlandschap

Werkblad bodem (vooraf)

THIS IS HOLLAND IN DE KLAS / LES 1 - WERKBLAD 1

1 Grond Bodem Minerale bestanddelen Organische bestanddelen De verschillende grondsoorten 16 1.

1 Vul in. 2 Vul in. Zoek de pagina in het lesboek. Lees de tekst en bekijk de foto of tekening. Maak dan de vraag. pagina 2 en 3

Titel De gasbel onder Nederland

Grond onder je voeten

Roestig land. De Wijstgronden

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

AK HF SE 2 'Wonen in NL' hoofdstuk 1

Onderdeel A Het landschap en het ontstaan van terpen en wierden

DASSENWERK. werkbladen opdrachten Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen. Locatie De Drie Linden Giersbergen 8 Drunen

Kustlijn van de Noordzee

Wereldwijs Wereldwijs Wereldwijs

Leefgebieden in de duinen. Les met werkblad - biologie

AK samenvatting H4. Het stroomstelsel is de hoofdrivier met alle zijtakken, het bestaat uit drie delen:

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

Zoekopdrachten bij Het water komt. **

Ontdekkersgroep dag maart 2014

De landbouwer als landschapsbouwer

Samenvatting Aardrijkskunde 4.1 t/m 4.6

Lesbrief. Watersysteem. Droge voeten en schoon water. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Soorten rivieren vmbo-kgt34

De Noordzee HET ONTSTAAN

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 4 Landschap Nederland

AARDRIJKSKUNDE voor de onderbouw HANDBOEK

Onderzoeksopdracht. Bodem en grondstaal

LESBLAD WATERKRINGLOOP GROEP 5-6

Meander. Aardrijkskunde WERKBOEK

Een gedeelte van een stad of een groter dorp. Een wijk bestaat uit meerdere buurten.

5.: a. Wat was daarvan het gevolg? b. Beschrijf het ontstaan van het veen in deze periode?

Staphorst op de kaart

Opdrachten Landmeetgroep

Toeristen in Nederland

Lesbrief BIJZONDERE SCHATTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

Opdrachtkaarten Lente

LESBRIEF BOVENBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

Thema 3 Waterland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. De Rijn. Rivierenland. Onder de loep. Begrippen. bron. gemengde rivier.

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

3 havo 4 water, 2 t/m 4

Opdrachten bij de tentoonstelling over het NAP

Fossiele brandstoffen? De zon is de bron!

Samenvatting Aardrijkskunde Nederlandse Landschappen, het natuurlijk milieu, klimaatveranderingen

WERKBLAD pingo. naam. Heel lang geleden was het hier erg koud. Dat noemen we de ijstijd. Er waren heuvels, heel bijzondere heuvels.

Werkblad bij de geoquest Vulkanen

Laag Nederland ligt lager dan 1 meter boven NAP. De zee heeft een belangrijke rol gespeeld bij de opbouw van het land.

Lesbrief Aardkundige Monumenten

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

Module Bodem, substraat en potgrond

LEZEN. Terpentijd

Wat zijn de kenmerken van het landschap en hoe is het landschap ontstaan?

D1 - Karakteristieke werkwijze D2 - Vakinhouden (kgt cursief) D3 - Karakteristieke denkwijzen

Samenvatting Nederland ABC

5.1 De kaart van Nederland

Transcriptie:

2 t/h AARDRIJKSKUNDE voor de onderbouw WERKBOEK

Inhoud Nederland 8 Wat een landschap! Oriëntatie 1 Hoe oud is het landschap in Nederland? 5 Kern 2 Waarom is het zandlandschap nergens vlak? 8 3 Waarom is het lösslandschap zo on-nederlands? 10 4 Waarvan leeft laagveen? 13 5 Kan hoogveen leven van de lucht? 15 6 Is zeeklei jong of oud? 18 7 Hoe bouwen rivieren een landschap op? 20 8 Waarom is het duinlandschap zo bijzonder? 23 Onderzoek 9 Een grondboring in je eigen achtertuin 26 Afsluiting Samenvatting 28 Midden-Oosten 11 Conflicten Oriëntatie 1 Waarom is Israël een bijzonder land in het Midden-Oosten? Kern 2 Hoe ontstaan langdurige conflicten? 76 3 Zijn grenzen nog ergens goed voor? 78 4 Cultuurverschillen, een oorzaak voor conflicten? 81 5 De strijd om water 84 6 Wat zijn de gevolgen van conflicten? 87 7 Zijn er oplossingen voor conflicten? 90 Onderzoek 8 Kosovo 92 Afsluiting Samenvatting 94 73 EU-landen 9 Eenwording in Europa Oriëntatie 1 De Europese Unie 31 Kern 2 Worden de verschillen in welvaart al kleiner? 34 3 Wat is de invloed van de EU op de landbouw? 37 4 Wat is de invloed van de EU op de industrie 40 en diensten? 5 Welke toeristengebieden zijn er in Europa? 43 6 Welke milieuproblemen heeft Europa? 45 7 Eenwording of verbrokkeling? 48 8 Zijn de grenzen nog ergens goed voor? 51 Onderzoek 9 Wat is het ideale Europese land? 53 Randstad Holland 12 Nederland verandert Oriëntatie 1 De Randstad, een wereldstad? 97 Kern 2 Gezellige binnensteden en volkswijken? 99 3 Ongerept natuurgebied en romantisch platteland? 102 4 Lekker weg op de snelweg? 105 5 Wie heeft het voor het zeggen? 108 6 Hoe houden we het water in de hand? 111 7 Is C2C het ei van Columbus? 114 Onderzoek 8 Veranderingen onderzoeken met kaarten 116 Afsluiting Samenvatting 118 Afsluiting 10 Samenvatting 56 Project Project Op expeditie Project 1 Ontdek de Nederlandse koloniën 59 2 Handel in Oosterse specerijen 62 3 Een andere wereld in de koloniën 65 4 Slavernij in de koloniën 68 13 Landenonderzoek Onderzoek 1 Zijn de buren anders? 121 2 Werken bij de buren? 125 3 Op zoek naar bijzondere plekjes! 129 4 Studeren bij de buren? 132 2

Uitleg symbolen Naast het Wereldwijs-handboek (HB) heb je dit Wereldwijswerkboek (WB) ontvangen. In het WB staan de vragen en opdrachten bij het HB. Bovendien vind je in het WB bij elk hoofdstuk een planner, waarin je bijhoudt wat je moet doen en wat je klaar hebt. Hoe je met het HB en WB moet werken, staat in het HB ( Aan de slag met Wereldwijs ). Symbolen In het WB staan soms symbolen in de kantlijn. Die betekenen het volgende: e Computervraag. Voor deze vraag ga je naar het epack of je zoekt het antwoord op het internet. G Groepsvraag. Deze vraag maak je samen met een of meer andere leerlingen. A Atlas. Voor deze vraag heb je de atlas nodig. We wensen je veel plezier met het maken van de vragen en opdrachten in het WB. De samenstellers 3

8 Wat een landschap! In dit hoofdstuk blijven we dicht bij huis. We gaan het Nederlandse landschap bekijken. De werkwijze is anders dan bij de andere hoofdstukken. We beginnen niet met een klein gebied en zoomen dan uit naar een groter gebied, maar volgen de omgekeerde werkwijze. Eerst wordt een groter gebied behandeld en daarna wordt ingezoomd op een klein deel daarvan. Zo ontdek je de Nederlandse landschappen, soms zelfs tot in je achtertuin! Planner Oriëntatie Te doen Datum klaar Score oefentoets Score toets 1 Hoe oud is het landschap in Nederland? Topografie Nederland e Computerles oriëntatie Kern 2 Waarom is het zandlandschap nergens vlak? 3 Waarom is het lösslandschap zo on-nederlands? 4 Waarvan leeft laagveen? 5 Kan hoogveen leven van de lucht? 6 Is zeeklei jong of oud? 7 Hoe bouwen rivieren een landschap op? 8 Waarom is het duinlandschap zo bijzonder? Vaardigheden: Het maken van aantekeningen Vaardigheden: Interpreteren van kaart en luchtfoto e Computerles kern Onderzoek 9 Een grondboring in je eigen achtertuin Vaardigheden: Een grondboring maken en beschrijven e Computerles onderzoek Afsluiting Samenvatting en begrippen e Adviestoets hoofdstuk 8 Eindtoets hoofdstuk 8 4

oriëntatie Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 1 Hoe oud is het landschap in Nederland? Intro-opdracht Landschap is een moeilijk begrip. Er zijn allerlei omschrijvingen, die elkaar geheel of gedeeltelijk tegenspreken. Een van die omschrijvingen is: het zichtbare deel van het aardoppervlak. a G Lees met een klasgenoot nog eens de omschrijving van landschap. Noteer daarna op een los blad een aantal zaken op aarde die wél en die niet tot het landschap behoren. b G Bespreek je antwoorden met de rest van je klas en met je docent. Stokoud of piepjong 1 G Vraag je docent het verhaal Stokoud of piepjong? voor te lezen. Het gaat over het ontstaan van de aarde. En dus ook over het ontstaan van Nederland. a Maak groepen van drie leerlingen. Iedere groep probeert straks het verhaal na te vertellen. Iedereen moet dus goed naar het hele verhaal luisteren. Kijk tijdens het lezen ook naar bron 2. b Binnen de groep let iedere leerling speciaal op één vraag: Leerling 1: Hoe ontstonden de aardkorst en het water op aarde? Leerling 2: Wat bestuderen geologen en waarop baseren ze de indeling van tijdvakken? Leerling 3: In welke twee tijdvakken is het Nederlandse landschap vooral gevormd? Is Nederland dus stokoud of piepjong? c Maak korte aantekeningen tijdens het voorlezen van het verhaal. Maar alleen van de vraag die jij moet beantwoorden. Maak daarbij gebruik van de tips in het kader hiernaast. d Noteer je antwoorden op een apart blad en bespreek die met je docent. De Nederlandse landschappen Gebruik bij de volgende vier vragen bron 1. 2 a Lees de namen van de landschappen in de tabel bij bron 1. De indeling van onze landschappen is vooral gebaseerd op ouderdom grondsoort oppervlakte. b Zet de Nederlandse landschappen in de juiste volgorde, het grootste voorop: Het maken van aantekeningen In de bovenbouw zul je vaak aantekeningen moeten maken. Dat is niet eenvoudig en daarom leer je nu al om daarmee te oefenen. Je gaat aantekeningen maken bij het verhaal Stokoud of piepjong?, dat je docent voorleest. Maak daarbij gebruik van de volgende tips: 1 Werk in het begin individueel. Probeer je goed te concentreren en sluit je af van andere leerlingen. 2 Maak afspraken met medeleerlingen wie welk soort aantekeningen maakt. Bij dit verhaal word je daarbij al geholpen: iedere leerling krijgt een eigen vraag. 3 Werk samen je aantekeningen zo snel mogelijk uit op de computer. Hoe langer je wacht hoe meer je vergeten bent. 4 Probeer hoofdzaken en bijzaken van elkaar te scheiden. Als er meer voorbeelden gegeven worden, noteer er dan maar één. 5 Probeer de grote lijn van het verhaal te ontdekken; dan heb je een kapstok waar je allerlei informatie aan kunt ophangen. 6 Schrijf geen volledige zinnen op, maar maak gebruik van steekwoorden. Oefening Pas deze leertechniek toe bij het verhaal Stokoud of piepjong?. 3 a Een groot deel van Nederland ligt beneden de + 1 meter NAP-lijn. Verklaar de naam Nederland. b Kleur op figuur 1 de NAP + 1-meterlijn rood op de kaart. Tot hier zou Nederland overstromen als er geen duinen en dijken waren. c Leg uit wat NAP + 1 m betekent. 5

oriëntatie 4 Gebruik bron 1 en figuur 1. a Zet hieronder achter elk cijfer van figuur 1 het juiste landschap. 1 = 2 = 3 = 4 = 5 = 6 = 7 = b Vul de juiste landschappen achter de verschillende delen van Nederland in. Hoog-Nederland: 5 a In welk landschap woon jij? b Hoe is dit landschap gevormd? c Bekijk de inhoudsopgave van dit hoofdstuk. In welke paragraaf komt jouw landschap aan de orde? De titel van de paragraaf 6 Beantwoord de vraag van de paragraaf. Laag-Nederland: c Op welke manieren zijn de landschappen in Hoog-Nederland gevormd? d Op welke manieren zijn de landschappen in Laag-Nederland gevormd? Extra stof Geologie Je mag bij de volgende vragen zelf kijken welke bronnen of figuren je gebruikt. 7 a De geologie is de wetenschap die de eigenschappen en de van de aardkorst bestudeert. Geologen gaan ervan uit dat het heelal miljard jaar oud is en de aarde miljard jaar. b De eerste levende wezens op aarde ontstonden in het water op het land. Als je de ontwikkeling van de aarde als 24 uur voorstelt, komt de mens pas om kijken. c Is de aarde de enige planeet met leven? 8 a Wat is de naam van het laatste geologische tijdvak? b Maak de volgende tabel af: Tijdvak: Kwartair is onder te verdelen in Wanneer? figuur 1 Hoog- en Laag-Nederland. 6

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 9 Geologen verdelen de geschiedenis van de aardkorst in tijdvakken. a Het Précambrium is de tijd waarin er nog geen leven was op aarde. Kleur dit tijdvak donkerrood in figuur 2. b In Nederland vind je maar een paar oude gesteenten: steenkool uit het Carboon en kalksteen uit het Krijt. Zet deze woorden op de juiste plaats in figuur 2. c Het tijdvak Carboon duurde miljoen jaar, het tijdvak Krijt miljoen jaar. d Het kwartair wordt verdeeld in en Kleur het tijdvak Kwartair lichtrood en vul de onderverdeling op de juiste plaats in bij figuur 2. KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 1 Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Regio Welke landschappen er in Nederland zijn (bron 1 en figuur 1). Hoe de aarde en het leven ontstaan zijn (bron 2, vraag 1). En verder... Vaardigheid Het maken van aantekeningen. De geologische tijdschaal (figuur 2). handboek 2 blz. 12 figuur 2 De geologische tijdschaal. 7

kern 2 Waarom is het zandlandschap nergens vlak? Gewoon zand 1 Wat is juist? A Het zandlandschap bestaat uit twee delen: het stuwwallenlandschap en het dekzandlandschap. B Het zandlandschap is het kleinste landschap in Nederland. C Tijdens een ijstijd daalt de temperatuur gigantisch. 2 a Kleur in figuur 3 de zandlandschappen van Nederland geel. b De zandlandschappen zijn gevormd in het Holoceen Pleistoceen. Opbouw van het stuwwallenlandschap 3 a Halverwege het Pleistoceen kwam het landijs tot ongeveer de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen (de HUN-lijn) en liet in Nederland duidelijke sporen na. Teken de HUN-lijn in figuur 3. b Kies uit de volgende drie begrippen: keileem zwerfstenen landijs. Onmerkbaar langzaam, maar niet te stoppen en 100 meter dik kwam het uit het noorden aanschuiven: Ze zijn vastgevroren in of boven op het landijs vervoerd: Dit materiaal bestaat uit keien en taaie leem, die fijngemalen is onder de loodzware ijsmassa: c Keileem en zwerfstenen zijn vervoerd door rivieren landijs. 4 a Tijdens de ijstijden werden ook stuwwallen gevormd. Bekijk de drie tekeningen bij bron 4. Geef wat bij elkaar hoort dezelfde kleur. Bron 4 Soort landschap Gevormd door Tekening A stuwwallen wind Tekening B puinwaaier rivieren Tekening C dekzand landijs b Kleur de stuwwallen in figuur 3 donkergeel. c De stuwwallen komen alleen voor in het gebied waar het gelegen heeft, want 5 Kijk goed naar de foto en het kaartje van bron 5. In het Rijk van Nijmegen ligt een kleinere De stuwwal is op de kaart te herkennen aan de grotere en de aanwezigheid van Opbouw van het dekzandlandschap 6 Bij bron 4c zie je hoe het dekzandlandschap ontstaat. Schrijf de volgende woorden op de juiste plaats in de tekst. Kies uit: plantengroei sprongetjes zwaar noorden. Aan het eind van het Pleistoceen kwam de wind uit het figuur 3 Waar liggen de zandlandschappen in Nederland? Dekzand is vrij grof en ; daarom wordt het met kleine vervoerd. Het bleef liggen op plaatsen waar een klein beetje aanwezig was. 7 Bij het dekzandlandschap is er een verband tussen bodemgebruik en de grondwaterstand (figuur 4). a Schrijf de volgende woorden op de juiste plaats in de fi guur grasland akkerland bos. b Gras wortelt vooral horizontaal verticaal en voelt zich dus het beste thuis in gebieden met een hoge lage grondwaterstand. Akkerbouwgewassen (en vooral bos) hebben horizontale verticale wortels en voelen zich beter thuis in gebieden met een hoge lage grondwaterstand. 8

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 8 De mens heeft van het natuurlandschap een cultuurlandschap gemaakt. De tekeningen bij bron 4 zijn van een natuur cultuur landschap, want De foto van bron 5 is van een natuur cultuur landschap, want De tekening van figuur 4 is een voorbeeld van een, want De titel van de paragraaf 9 Beantwoord de vraag van de paragraaf. KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 2 Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Hoe het stuwwallenlandschap gevormd werd (bron 4b en 5, figuur 3, vraag 3 t/m 5). Het ontstaan van het dekzandlandschap (bron 4c, vraag 6). Wat de relatie is tussen bodemgebruik en grondwaterstand (figuur 3). Regio Herkennen van stuwwallenlandschap op de kaart (bron 5). En verder Dwarsdoorsnede door Nederland (figuur 5). handboek 3 blz. 14 Extra stof 10 a Kleur in figuur 5 het Pleistoceenzand en -grind dat overal in de ondergrond van Nederland ligt geel. b Zet in de bovenste dwarsdoorsnede Hoog-Nederland en Laag-Nederland op de juiste plaats. c Zet in de onderste dwarsdoorsnede Holoceen en Pleistoceen op de juiste plaats. d Zet een kruisje waar je bron 4 op de onderste dwarsdoorsnede zou plaatsen. figuur 5 Dwarsdoorsnede Nederland. figuur 4 Het bodemgebruik in het zachtgolvend dekzandlandschap is afhankelijk van de grondwaterstand. 9

kern 3 Waarom is het lösslandschap zo on-nederlands? On-Nederlands 1 a Wat is er volgens de introtekst on-nederlands aan het landschap van Zuid-Limburg? b Waarvoor werd de steenkool uit de kolenmijnen in Limburg gebruikt? c Waarom gingen de mijnen dicht? b Wat voor soort landschap is voor de mensen uit Zuid- Limburg zelf nogal ongewoon? 2 a In Limburg komen gesteenten die veel ouder zijn dan het Kwartair aan de oppervlakte. Kleur in figuur 6 het gebied in Nederland rood dat ouder is dan het Pleistoceen. b In de introtekst kun je lezen wat de namen zijn van deze oude gesteenten:, ouderdom miljoen jaar., ouderdom miljoen jaar. Steenkool en kalksteen 3 Voor het ontstaan van steenkool zijn speciale omstandigheden nodig. a In de tabel hieronder wordt het ontstaan van steenkool uitgelegd. Maar op elke regel staat een fout. Vervang het onderstreepte woord door een ander woord. De eerste regel is al voorgedaan. Het ontstaan van steenkool In een droog gebied ontstaat een zeer weelderige plantengroei. Die planten sterven af en komen boven water terecht. Omdat ze daar afgesloten zijn van water, kunnen ze niet vergaan. Zo vormt er zich aardolie. Van fout naar goed droog nat 4 De ondergrond van Zuid-Limburg bestaat op veel plaatsen uit kalksteen (bron 7). a A Hoe is kalksteen ontstaan in Limburg? Je komt daar achter door de volgende woorden op de juiste plaats in de tekst te zetten: skeletten bodem St. Pietersberg Vaalserberg zee. Lang geleden lag hier een ondiepe, tropische De dieren die daarin leefden, stierven af en zakten naar de Uit hun werd een dikke laag kalksteen gevormd. Enkele bekende kalksteenheuvels zijn de bij Maastricht en de hoogste berg van ons land, de b In oude gesteenten kun je vaak fossielen aantreffen. In het jaar 2000 werd in Limburg de kop van een enorm zeedier gevonden (figuur 7). Dit dier werd Mosasaurus (Maashagedis) genoemd. Zet achter elk fossiel of je het in steenkool of in kalksteen vindt. De Mosasaurus in Fossiel van schelpen in Fossiele varens in Dat veen wordt bedekt met dunne lagen sedimenten. De druk van die bovenliggende lagen neemt steeds verder af. Daardoor daalt de temperatuur en ontstaat er bruinkool. Nog later verandert de bruinkool in veen. figuur 6 Waar komen de oudste lagen in Nederland voor? 10

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! Met löss bedekt plateaulandschap 5 De kalksteen ligt maar op weinig plaatsen in Limburg aan de oppervlakte. Op de meeste plaatsen ligt er een dikke laag löss overheen. Daarom spreken we van het lösslandschap. a Bekijk bron 6 en kruis dan de goede antwoorden aan. Aan het eind van het Pleistoceen overheersten in ons land zuidenwinden. De wind verplaatste fijne korrels (löss) naar het zuiden. In Zuid-Limburg bleven de korrels liggen in de luwte van de heuvels. b Lichte zware sedimenten worden het verst meegevoerd door de wind. Löss is een licht sediment en werd dus wel niet ver meegevoerd. Dekzand is zwaarder en werd dus eerder later afgezet door de wind. 6 Uit welke onderdelen bestaat het Limburgse landschap? Gebruik ook bron 7. a Volgens de introtekst bestaat het Limburgse landschap uit een afwisseling van: A diepe beekdalen en spitse bergtoppen. B ondiepe, rechte beekdalen en vlakke plateaus (hoogvlakten). C kronkelende, diepe beekdalen en hoger gelegen, vlakke plateaus. D met löss opgevulde dalen en rotsachtige plateaus. b Op de kaart zie je de naam van een diep gelegen dal, het c Het reliëf in Zuid-Limburg is gevormd door rivieren het landijs, want d Op het plateau lopen de hoogtelijnen dicht bij ver uit elkaar. Het plateau is dus tamelijk vlak steil. Bij de overgang van plateau naar het dal lopen de hoogtelijnen dicht bij ver uit elkaar. Hier ligt dus een vlakke steile helling. De titel van de paragraaf 7 Beantwoord de vraag van de paragraaf. Extra stof 8 Figuur 8 op blz. 12 laat zien hoe het Limburgse landschap ontstaan is. a Schrijf onder iedere figuur een korte uitleg. Het begin is steeds voorgedaan. b Kleur in de laatste figuur het plateau geel, de dalhelling groen en de rivier blauw. Het hoogteverschil tussen het dal en het plateau is ongeveer meter. figuur 7 11

kern KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 3 Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Hoe kalksteen en steenkool worden gevormd (vraag 3 en 4). Hoe de löss in Zuid-Limburg terechtkwam (bron 6, vraag 5). Regio Het Zuid-Limburgse landschap (bron 7 en vraag 1 en 6). En verder Ontstaan en opbouw van het Limburgse landschap (bron 7, figuur 6 t/m 8). Oorspronkelijk was er handboek 4 blz. 16 Dit werd afgebroken tot een laag gelegen vlak gebied; rivieren figuur 8 Het ontstaan van het Limburgse landschap. Het gebied wordt weer opgeheven, rivieren gaan 12

kern Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 4 Waarvan leeft laagveen? Een bijzondere grondsoort 1 a Veen is opgebouwd uit dode plantenresten. Plantenresten vergaan niet als ze onder water terechtkomen. In wat voor gebieden ontstaat veen dus vooral? b Veen heeft enkele kenmerken die de meeste andere grondsoorten niet hebben. Veen ligt niet aan het aardoppervlak. Veen is niet opgebouwd uit gesteenteresten. Er is geen sprake geweest van transport. Het is ter plaatse ontstaan uit afgestorven plantenmateriaal. Veengrond bestaat voor het grootste deel uit water en is dus een slappe ondergrond. Op veengrond kun je nergens lopen; je zou er meteen in wegzakken. c Veen kun je onderverdelen in hoogveen en laagveen. In deze paragraaf wordt alleen het landschap behandeld. Het ontstaan van laagveen 2 a Aan het begin van het Holoceen stijgt daalt de zeespiegel, want b Zet de volgende zinnen in de goede volgorde. Welk woord ontstaat zo? M R S O A E Na het Pleistoceen verbeterde het klimaat; het landijs smolt en de Noordzee liep weer langzaam vol water. 5 000 jaar geleden ging de zee zich weer terugtrekken en wierp een nieuwe rij zandbanken op aan de zeezijde van de eerste strandwal. Het zeewater kon nu niet meer binnenkomen en de wadvlakte verzoette. Daardoor steeg de zeespiegel en bereikte het zeewater onze huidige kust. Toen stopte de zeespiegelstijging. Dit herhaalde zich enkele keren, waardoor de strandwal steeds breder werd en een aaneengesloten geheel vormde langs onze hele kust. De branding wierp een rij zandbanken op, maar bij vloed kon het zeewater nog binnendringen in de erachter gelegen wadvlakte. 3 a Verbeter de volgende uitspraken, zodat je weet hoe laagveen werd gevormd. In het Holoceen Pleistoceen had zich een brede en aaneengesloten strandwal gevormd op onze huidige kustlijn. In het begin kon bij eb vloed het zeewater nog binnendringen in de achter de strandwal gelegen wadvlakte. Rivieren konden moeilijk makkelijk hun water afvoeren naar zee, de wadvlakte werd een zoetwatermoeras. In het zoetwatermoerras gingen wel geen planten groeien. Als ze afstierven, kwamen ze onder boven water terecht en konden wel niet vergaan. Zo vormde zich in heel Hoog Laag Nederland een aaneengesloten laagveengebied. b De tijd waarin het laagveen werd gevormd duurde 3 500 jaar. Hoe dik zal het pakket laagveen ongeveer zijn? 4 Figuur 9 laat zien hoe in de moerassige wadvlakte laagveen werd opgebouwd. a De veenvorming begint in open water waarin onvoldoende voldoende aanwezig zijn. b Zet onder elkaar de verschillende soorten veen, het oudste onderaan! c De belangrijkste conclusie is: laagveen is veen dat ontstaan is in een voedselrijk voedselarm milieu uit planten die leven van het regenwater grondwater. figuur 9 Het ontstaan van laagveen. 13

kern De opbouw van het laagveenlandschap 5 Bestudeer bron 9 en figuur 10. Toen de wadvlakte helemaal was opgevuld met laagveen, lag dat enkele meters boven NAP. a Toen de mensen begonnen met het baggeren van veen, lag het laagveen hoger lager dan tegenwoordig. De mensen woonden naast elkaar op de hoger gelegen gebieden. Ze groeven om het veen te ontwateren. b Hoe zit het tegenwoordig met de hoogteligging van het laagveen? Door het graven van de sloten ging de bodem enkele meters zakken stijgen. Dit noemen we inklinking. c Om verdere inklinking tegen te gaan, wordt tegenwoordig de grondwaterstand hoog laag gehouden. Door de hoge grondwaterstand zie je daarom in veenpolders vooral veeteelt akkerbouw. 6 a A Zoek twee grote veenplassen op in Nederland. Extra stof 8 Vul in: goed of fout. In het laagveenlandschap vind je langgerekte nederzettingen: In het Holoceen bedekte het laagveen heel Laag-Nederland. Nu zijn er nog twee grote laagveengebieden over: het Fries- Overijsselse en Hollands-Utrechtse laagveengebied: Het Groene Hart bestaat uit de Hollandse steden die gebouwd zijn op laagveen: 9 A Gebruik de kaart Eigen omgeving, laagveenlandschap. a Er zijn heel veel sloten. Welke functies hebben die? b Wat kun je afleiden uit de richting van de sloten? c Welke functie heeft een wetering? b Leg met behulp van het kaartje van bron 9 uit wat de typische kenmerken zijn van het laagveenlandschap. De titel van de paragraaf 7 Beantwoord de vraag van de paragraaf. KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 4 Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Hoe het laagveen ontstond (bron 8, vraag 2 t/m 4). Uit welke drie veensoorten laagveen bestaat (figuur 9). Hoe tegenwoordig het laagveenlandschap is opgebouwd (bron 9, vraag 5). Regio Kenmerken van het laagveenlandschap herkennen op foto en kaart (bron 9, vraag 6). En verder handboek 5 blz. 18 figuur 10 Laagveen werd vroeger gebruikt als brandstof. Daarvoor werd het onder water weggebaggerd. Daartussen bleven stukken veen uitgespaard. Hierop werd het veen te drogen gelegd en in rechthoekige blokken gesneden. Als er heel veel veen was weggebaggerd, ontstonden er veenplassen. De gedroogde turf werd gebruikt als brandstof in huizen en fabrieken. 14

kern Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 5 Kan hoogveen leven van de lucht? Geheimzinnig landschap 1 Hoogveen lijkt vaak geheimzinnig. Geef wat bij elkaar hoort dezelfde kleur. Vondst van veenlijken. Dwaallichten in het veen. Moerasgas kan in brand raken, bijvoorbeeld door bliksem. Dit zijn mogelijk offers aan de veengoden, het skelet vergaat en de huid blijft over. 2 A In het Holoceen werd een groot deel van Hoog-Nederland bedekt met hoogveen. a Ruim 90% van dit uitgestrekte hoogveen is in rook opgegaan, omdat gedroogd veen (turf) gebruikt werd als brandstof (bron 12). De vrijkomende zandgrond werd vooral gebruikt voor akkerbouw veeteelt (bron 11). b Er zijn nu nog twee grotere restanten over (bron 10). De Peel ligt op de grens van de provincies Het Oostermoer ligt op de grens van de provincies T F R U b Hoogveen bestaat uit veenmos. Kleur het hoogveen groen in figuur 11. c Zet de volgende gebeurtenissen in de goede volgorde. Welk woord onstaat zo? In het Pleistoceen waren er veel smeltwaterdalen gevormd. De bodem bestond uit ondoorlatende lagen, de afwatering was slecht. Er ontstonden meertjes. Als het zoals in Nederland genoeg regent, kan het hoogveen zich sterk horizontaal en verticaal uitbreiden, waardoor zeer uitgestrekte hoogvenen ontstonden. Er verschenen planten die alleen van de voedingsstoffen in regenwater kunnen leven, zoals veenmos. Het heeft geen wortels en kan veertig maal zijn eigen gewicht aan water opnemen. In het Holoceen verbeterde het klimaat. De meertjes vulden zich op met laagveen (figuur 11). De planten konden steeds moeilijker met hun wortels het grondwater bereiken. De omstandigheden werden steeds voedselarmer. d De belangrijkste conclusie is: hoogveen wordt gevormd boven op in een voedselarm voedselrijk milieu uit planten die leven van de voedingsstoffen in c Hoogveengebieden komen dus vaak voor op de grens tussen provincies. Waarom lopen de grenzen juist daar? 4 a Hoogveen kan zich zowel horizontaal als verticaal uitbreiden. Leg dit uit. b Kijk nog eens terug naar bron 3 op bladzijde 11. De vorming van hoogveen vindt plaats gedurende het hele Holoceen. Hoe Hoogveen en laagveen 3 a Kleur het laagveen in figuur 11 bruin. Laagveen bestaat uit lang duurt het Holoceen? jaar. Hoe dik is dus het veenpakket hoogveen? c Waarom zijn de lagen hoogveen in de Peel dikker dan het laagveen in het Groene Hart? figuur 11 Hoogveen ontstaat in voedselarme omstandigheden uit planten die van regenwater leven (vooral veenmos). 15

kern 5 Gebruik bron 3, bron 8 en bron 10. a Er zijn veel verschillen tussen hoogveen en laagveen. Schrijf ze op in de tabel onder aan de pagina. b Er wordt wel eens gezegd hoogveen heet hoogveen, omdat het in Hoog-Nederland ontstaat. Geef aan waarom die uitspraak niet klopt! 6 Gebruik bron 9 en 11 uit het handboek. a Het hoogveenlandschap ziet er anders uit dan het laagveenlandschap, kijk maar naar de foto s. Welk landschap is het aantrekkelijkst voor recreatie? b Wat is het verschil in verkaveling tussen het hoogveenlandschap en het laagveenlandschap als je kijkt naar de kaarten? Oostermoer en Peel Hoogveen ontstaat alleen in moerassige gebieden met voldoende neerslag. Maar wat is de reden dat die neerslag niet wegzakt in de grond? De verklaring daarvoor is niet overal hetzelfde. Dat zie je bij figuur 12. 7 a Figuur 12A gaat over het Oostermoer. Hier is een hoogveengebied ontstaan, doordat in de ondergrond een ondoorlatende keileemlaag zit, waardoor het gebied nat is. Deze keileemlaag is afgezet door het landijs planten. b A Bekijk de kaart Nederland, grondsoorten. Is er in het Oostermoer nog veel hoogveen aanwezig? c A Noem een plaatsnaam in het Oostermoer die op de aanwezigheid van veen wijst. 8 De Peel op de grens van Brabant en Limburg heeft een heel andere ontstaansgeschiedenis. Omdat de breuken (zie figuur 12B) bijna geen water doorlaten, kon daardoor veen ontstaan. a Maak de juiste combinaties. A horst 1 langs breuken gedaald B slenk C Grote Peel 2 centrale slenk 3 Peelhorst c Noem nog een verschil tussen de twee landschappen. D Verheven Peel 4 langs breuken opgeheven De juiste combinaties zijn: b A Noem een plaatsnaam in de Peel die op de aanwezigheid van veen wijst. Hoelang vindt de vorming plaats? Dikte van het veenpakket Omstandigheden ontstaan Plaats ontstaan Planten leven van Voedselrijkdom Waar aan oppervlakte? Hoe wordt het veen gewonnen? Agrarisch bodemgebruik tabel bij vraag 5 Laagveen Hoogveen A B 16 figuur 12 Oostermoer en Peel.

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! De titel van de paragraaf 9 Beantwoord de vraag van de paragraaf. b Afgegraven hoogveengebieden worden vooral gebruikt voor De grond is namelijk vruchtbaar, omdat men het onder het veen liggende zand vermengt met bonkveen (de bovenste veenlaag). Dit mengsel noem je dalgrond en bestaat dus uit en KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 5 Extra stof 10 A Gebruik bron 11 en de kaart Eigen omgeving, hoogveenlandschap. De traditionele nederzettingsvorm in afgegraven hoogveengebieden is de veenkolonie. a Noem daarvan drie kenmerken. Geef zo nodig een korte toelichting. Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Wat de verschillen zijn tussen hoogveen en laagveen (figuur 11, vraag 5). Welke verschillen er zijn tussen Oostermoer en de Peel (vraag 7 en 8, figuur 12). Regio Welke nederzettingsvorm we aantreffen in hoogveengebieden (bron 11, vraag 10). En verder... De begrippen van de extra stof. handboek 6 blz. 20 17

kern 6 Is zeeklei jong of oud? Zeeklei 1 a Zeeklei is een licht zwaar sediment dat is neergelegd door de wind zee. b A Gebruik de kaart Nederland, grondsoorten. Geef drie voorbeelden van gebieden in Nederland met oude zeeklei. Geef drie voorbeelden van gebieden in Nederland met jonge zeeklei. b Toen de jonge zeeklei werd afgezet lag de zeespiegel hoger lager, jonge zeeklei ligt dus dieper hoger dan oude zeeklei. Van water land maken 4 Vraag je docent het verhaal Van water land maken voor te lezen. Het gaat over een bekende droogmakerij. Jullie moeten straks als groep vragen over het verhaal kunnen beantwoorden. a G Maak groepjes van drie leerlingen en geef elkaar een nummer van 1 tot en met 3. Ieder groepje probeert straks alle vragen te beantwoorden. Iedereen moet dus goed naar het hele verhaal luisteren. De namen van ons groepje zijn: Geef een voorbeeld van een gebied waar klei op veen ligt. Oude en jonge zeeklei 2 A Gebruik de bronnen in het handboek en de grondsoortenkaart in de atlas. a Vul de tweede kolom van het schema onder aan de pagina in voor oude zeeklei. b Toen de oude zeeklei werd afgezet, lag de zeespiegel hoger lager dan tegenwoordig. Dit sediment ligt nu dieper hoger. 3 A Gebruik de bronnen in het handboek en de grondsoortenkaart in de atlas. a Vul de derde kolom van het schema in voor jonge zeeklei. b G Iedere leerling met een bepaald nummer let speciaal op twee vragen. Leerling 1 Vraag 1: Hoe is de Beemster oorspronkelijk ontstaan? Vraag 2: Hoe werd de droogmaking betaald? Leerling 2 Vraag 1: Hoe en wanneer is de Beemster drooggemaakt? Vraag 2: Welke grondsoort ligt er aan de oppervlakte en waarom? Leerling 3 Vraag 1: Waarom moest de Beemster twee keer drooggemaakt worden? Vraag 2: Welke technische ontwikkeling vond plaats bij de bemaling? Bron Begin/einde van Holoceen? Vorm strandwal Plaats en omstandigheden van sedimentatie Grof/fijn sediment? Aan oppervlakte Hoogteligging tabel bij vraag 2 en 3 Oude zeeklei Jonge zeeklei............... oude zeeklei laagveen (Hollandveen) figuur 13 Schematische doorsnede van een droogmakerij. 18...

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! c Maak op een kladblaadje korte aantekeningen tijdens het voorlezen van het verhaal. Maar alleen van de vragen die jij moet beantwoorden. Gebruik de vaardigheid van paragraaf 1. 5 G Met je groep verwerk je de informatie. a Wissel in vijf minuten al je ervaringen uit. b Noteer de antwoorden op iedere vraag zo volledig mogelijk op een apart blad. c Bespreek de antwoorden met je docent. 6 Bij figuur 13 zie je een schematische afbeelding van een droogmakerij. Zet de volgende woorden op de juiste plaats in de tekening. ringvaart ringdijk laagveen droogmakerij zeeklei molengang. 7 Bij figuur 14 zie je drie soorten polders. a Zet achter elke letter de juiste polder. Kies uit: droogmakerij veenpolder zeepolder. A = (zie paragraaf 4) B = C = b In het jonge zeekleigebied vind je zeepolders. Kruis aan welke kenmerken daar bij horen. Aan de kust vindt bij vloed opslibbing van klei plaats. Pas als het land tot meer dan een halve meter boven NAP is opgebouwd, wordt het ingepolderd. Omdat zeepolders boven NAP liggen, is er sprake van natuurlijke afwatering. Toch is er sprake van een polder, omdat met sluizen de waterstand kunstmatig kan worden geregeld. Bij een zeepolder zijn geen gemalen nodig. c In welke twee polders is bemaling nodig? en De titel van de paragraaf 8 Beantwoord de vraag van de paragraaf. Extra stof 9 Bij bron 14 zie je het jonge zeekleilandschap van Noord-Friesland. a De typische nederzettingsvorm in het jonge zeekleigebied is een terp zoals Hogebeintum. Dit dorp ligt hoger lager dan de omgeving, omdat de natuur bewoners het gebied hebben opgehoogd. Er waren nog geen dijken dus bouwden ze heuvels in een langgerekte ronde vorm. b Vul in: juist of onjuist. Op vruchtbare jonge zeeklei vind je vooral akkerland: Doordat de zeespiegel stijgt, wordt de jonge zeeklei steeds lager afgezet: Hoe jonger de zeeklei, hoe hoger de ligging: 10 A Gebruik de atlaskaart Eigen omgeving, zeekleilandschappen. a Een voorbeeld van een droogmakerij is Een zeepolder droogmakerij heeft de oudste grondsoort aan de oppervlakte liggen. b Waarom ligt het veenlandschap hoger dan een droogmakerij? c Een voorbeeld van een zeepolder is bijv. Uiterdijksche Landen. Hier overheerst akkerbouw veeteelt, want zeeklei is onvruchtbaar vruchtbaar, de waterstand kan goed slecht worden geregeld. zee rivier A -1,10 A -1,25 dijk water poldersloot afvoerrichting water gemaal -4,50 diepte in m beneden zeeniveau B +0,50-4,50 C C -3,80 uitwateringssluis (zonder gemaal) KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 6 Vink aan die je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Wat de verschillen zijn tussen oude en jonge zeeklei (bron 13, schema vraag 2 en 3). Wat de verschillen zijn tussen zeepolders en droogmakerijen (figuur 13 en 14). Regio Welke nederzettingsvorm je aantreft in het zeekleigebied (bron 14, vraag 9). En verder... Vaardigheid de juiste informatie uit een verhaal halen (vraag 4). Vaardigheid overleggen met en uitleg geven aan medeleerlingen (vraag 5). figuur 14 Drie soorten polders: droogmakerijen, zeepolders en veenpolders. handboek 7 blz. 22 19

kern 7 Hoe bouwen rivieren een landschap op? Denkend aan Holland 1 Volgens het gedicht Denkend aan Holland van Marsman hebben rivieren drie kenmerken. Kruis die aan. Ze hebben een brede bedding. De stroomsnelheid is laag. Ze zijn onbevaarbaar. Ze stromen door laagland. 3 a In de benedenloop van een rivier ontstaan grote kleine bochten in de rivier. Die bochten noem je meanders. De rivieren zoeken snel moeizaam een weg naar zee en gaan zich vertakken. Zo n vertakte riviermonding heet een delta. b Kleur de meanderende rivier lichtblauw en kleur de delta donkerblauw in figuur 15. c Waarom meanderen rivieren veel minder in de bovenloop? Eigenschappen van rivieren 2 Bekijk figuur 15. a Zet een streep onder de woorden die bij rivieren in Zwitserland horen: erosie sedimentatie benedenloop bovenloop brede bedding smalle bedding veel hoogteverschil weinig hoogteverschil. b De woorden die overblijven, horen bij rivieren in Nederland. Dat zijn vooral rivieren in de bovenloop middenloop benedenloop. c In de bovenloop stroomt de rivier snel, omdat het hoogteverschil (verval) groot is. Hier zie je veel erosie sedimentatie. Er worden diepe dalen bochten uitgeschuurd. d Bij de middenloop is het verval groter kleiner. De rivier stroomt sneller iets minder snel. Hier wordt tamelijk grof fijn materiaal afgezet, zoals grind en stenen. e In de benedenloop (blok 3) zie je vooral sedimentatie erosie. De rivier stroomt traag snel en zet rivierklei af. 4 Als je kijkt naar de herkomst van het water, kun je drie soorten rivieren onderscheiden: regenrivieren, gletsjerrivieren en gemengde rivieren. a Geef wat bij elkaar hoort dezelfde kleur. Soort rivier Waar komt het water vandaan? regenrivier regen en smeltwater gletjserrivier regen gemengde rivier smeltwater b Bestudeer de grafieken van figuur 16 en schrijf onder iedere grafiek wat voor soort rivier het is. c A Welke rivier heeft de minste schommelingen in de waterafvoer in de loop van het jaar? Regenrivier gletsjerrivier gemengde rivier, omdat die in de zomer veel smeltwater ontvangt en in de winter veel regenwater. d A In Nederland is alleen de Rijn Maas een gemengde rivier. figuur 15 De Rijn van bron tot monding. 20

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! Opbouw van het rivierenlandschap 5 a G De docent geeft een demonstratie met drie flessen. In de flessen zit een laagje grind, zand en klei. In welke fles is het water het eerst weer helder denk je? In de fles met grind zand klei. b Maak de volgende uitspraken af. Uit de proef blijkt dat grind zand klei het laatst naar de bodem zakt. Het lichtste zwaarste sediment wordt het laatst afgezet. Klei zand is het lichtste sediment. 6 G Maak groepjes van drie. a Bekijk eerst samen bron 16 en 17. b Vraag aan je docent het knipblad Opbouw van het rivierenlandschap. c Knip alle rechthoekjes van het knipvel los. d Leg de rechthoekjes op volgorde, zodat een logisch verhaal ontstaat. Om je te helpen, is het verhaal ingedeeld in drie stukken: A, B en C. Je moet dus eerst de stukjes met A in de goede volgorde leggen, daarna met B en dan met C. e Controleer of het verhaal klopt en plak ze dan in de goede volgorde onder elkaar. Bewaar het verhaal daarna in je werkboek. 7 a G Wijs met een klasgenoot de oeverwallen, de kommen en de uiterwaarden aan op de kaart van bron 17. Wat is het verschil in landgebruik? b Geef wat bij elkaar hoort dezelfde kleur. Rivier Zandgrond: boomgaarden en akkers Komgebied De Waal Stroomrug (oeverwal) Laag, vooral grasland c Kun je aan de kaart ook zien waar de wielen liggen? figuur 16 De waterafvoer van drie soorten rivieren. 21

kern De titel van de paragraaf 8 Beantwoord de vraag van de paragraaf. Extra stof 9 Bij de Maas in Limburg werd het rivierenlandschap niet gevormd door opbouw (sedimentatie), maar door afbraak (erosie). Gebruik figuur 17. a De figuur toont in drie fasen hoe dit landschap ontstond. De volgorde van de plaatjes is wel niet juist. b Zet achter de volgende omschrijvingen de letter van het bijbehorende plaatje. Vroeger bestond Limburg uit een vrij vlak plateau - landschap: Door opheffing gingen de rivieren sneller stromen en een breed dal uitschuren: Door verdere opheffing nam de stroomsnelheid toe en werd in het oorspronkelijke dal een nieuw smaller dal uitgeschuurd: c Kruis de juiste antwoorden aan. Het rivierenlandschap in Limburg wordt een terrassenlandschap genoemd. Hoe hoger een terras ligt, hoe ouder het is. Het terrassenlandschap is een cultuurlandschap. KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 7 Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Welke kenmerken een rivier heeft van bron tot monding (figuur 15, vraag 2). Welke drie soorten rivieren er zijn (figuur 16, vraag 4). Hoe het rivierenlandschap is opgebouwd (bron 16 en 17, vraag 5 en 6). Regio Hoe je oeverwallen en komgronden kunt herkennen in het landschap (bron 16 en 17, vraag 7). En verder... De begrippen van de extra stof. handboek 8 blz. 24 figuur 17 Het ontstaan van het terrassenlandschap in Limburg. 22

kern Hoofdstuk 8 Wat een landschap! 8 Waarom is het duinlandschap zo bijzonder? Een zeldzaam landschap 1 Langs onze kust liggen bijna overal duinen. a Kleur de duinen op figuur 18 geel. b A Tussen Hoek van en Den worden de duinen op één plaats onderbroken. Zet de naam van de zeedijk die de mens heeft aangelegd op de juiste plaats in de kaart. 2 Voor de vorming van duinen moet aan zes voorwaarden worden voldaan. a Zet onderstaande cijfers op de juiste plaats in figuur 19. 1 Een flauw hellende zeebodem. 2 Groot verschil tussen eb en vloed. 3 Voldoende zon. 4 Een aanlandige wind. 5 Plantengroei. 6 Voldoende zand. b Bij iedere voorwaarde hoort ook een verklaring. Zet achter iedere verklaring het juiste cijfer (uit vraag a). Het eerste cijfer is al voorgedaan. Het zand wordt landinwaarts geblazen. 4 Op het brede strand wordt veel zand neergelegd. De zee voert zand aan dat door de branding is losgemaakt. Het natte zand krijgt zes uur de tijd om op te drogen. Helmgras legt het stuivende zand vast. Er kan door de zee gemakkelijk zand worden aangevoerd. c De aanlandige wind plantengroei zorgt er vooral voor dat duinen zo n grote hoogte kunnen bereiken. figuur 18 figuur 19 De zes voorwaarden voor duinvorming. 23

kern Opbouw van het duinlandschap 3 G Werk samen met je buurleerling. Het interpreteren van kaart en luchtfoto Door naar een kaart en enkele luchtfoto s te kijken, kun je al veel te weten komen over een landschap. Maak daarbij gebruik van de volgende tips. 1 Bekijk nauwkeurig ieder onderdeel van de kaart. Pak daarna een stuk papier en probeer voor jezelf het landschap na te tekenen. 2 Probeer te achterhalen waar de foto op de kaart thuishoort. Hoe is dat op de kaart aangegeven? 3 Op foto s kun je allerlei bijzonderheden waarnemen, maar vaak geeft een foto zo veel informatie, dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Op een kaart zijn veel onderdelen bewust weggelaten (vereenvoudiging) en staan alleen de gegevens die echt van belang zijn. Oefening Pas bij de volgende vragen deze leertechniek toe. a Lees in de Bosatlas de informatie over luchtfoto, kaart en schaal van Willemstad. b Noem een voorbeeld van vereenvoudiging op de kaart. c Bekijk samen bron 19. Maak op een apart blad een uitgebreide beschrijving van het duinlandschap. Maak hier ook een tekening bij. Probeer alvast een verklaring te geven. Jullie krijgen een klein beetje hulp: op de kaart en de foto s staat een aantal vraagtekens. Vooral daar moet je eens goed naar kijken. Verder mag je jezelf een punt geven: voor ieder onderdeel dat je noemt en verklaart, krijg je een punt. Je kunt deze keer dus zelfs meer dan een 10 verdienen! 4 Bij figuur 20 zie je een tekening van het duinlandschap. a Kleur het natte strand donkerrood en het droge strand lichtrood. b Hoe heet de scheiding tussen het natte strand en het droge strand? c Vul in of streep door. Vanaf de zee kom je eerst op het strand. Dit gedeelte overstroomt bij vloed. Hier kunnen geen wel stuifduinen ontstaan, omdat Op dit strand kun je makkelijker moeilijker lopen dan op het droge strand, omdat de grond vaster losser is. De voorste duinenrij heet Deze is opvallend door zijn en heeft als belangrijkste functie om Deze zeereep bestaat vooral uit natuur cultuur landschap. 5 Het duingebied wordt soms bedreigd door winderosie. Rijkswaterstaat doet er alles aan om het duinzand vast te leggen. Zet voor de volgende uitspraken een O (voor oorzaken van winderosie) of een M (voor maatregelen om winderosie te voorkomen). Delen van het duingebied tot verboden gebied verklaren en afzetten met prikkeldraad. Graven van holen door konijnen. Te intensief gebruik door recreanten. Aanplanten van vegetatie (helmgras). Stuivend zand vastleggen met schermen van riet of takken. figuur 20 Doorsnede door het duingebied. 24

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! Functies van het duingebied 6 De duinen vervullen een groot aantal functies. Maak de volgende zinnen af. De belangrijkste functie is natuurlijk bescherming tegen 9 A Gebruik bron 19 en de kaart Eigen omgeving, duinlandschappen. a Noem drie verschillen tussen de oude en de jonge duinen De duinen vormen een mooi natuur cultuur gebied. Strand en duinen zijn zeer geschikt voor In de duinen vind je veel zoet zout water, dat geschikt is als drinkwater. b Welk landschap is het meest geschikt voor recreatie? Oude jonge duinen, want De titel van de paragraaf 7 Beantwoord de vraag van de paragraaf. KENNIS EN VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 8, 8 Extra stof 8 A Gebruik de kaart Eigen omgeving, landschappen. Op deze kaart kun je zien dat er eigenlijk jonge en oude duinen zijn. De jonge duinen liggen het dichtst bij de kust. De oude duinen liggen meer landinwaarts en zijn vaak bewoond of afgegraven. Zet de volgende zinnen in een logische volgorde. Welk woord ontstaat zo? S R N T A D De belangrijkste natuurlijke kustbescherming in ons land zijn de jonge duinen. Deze duinen zijn tientallen meters hoog en vaak enkele kilometers breed. Die zijn eerder gevormd (zie de strandwal op bron 8) en zijn veel lager. Ze zijn ontstaan aan het eind van het Holoceen. Maar er zijn in ons land ook oude duinen. Later waaiden de jonge duinen daar bij de kust overheen; de jonge duinen liggen het dichtst bij de kust. Vink aan wat je van je docent moet kennen of kunnen. Kern De kerntekst en de begrippen van deze paragraaf. Welke voorwaarden er zijn voor duinvorming (figuur 19). Hoe het duinlandschap is opgebouwd (bron 19, figuur 20). Hoe winderosie in de duinen wordt voorkomen (vraag 5). Welke functies de duinen hebben (vraag 6). Regio De Kennemerduinen (bron 19). En verder... Vaardigheid het interpreteren van kaart en luchtfoto (vraag 3). Het verschil tussen jonge en oude duinen (vraag 8 en 9). handboek 9 blz. 26 25

onderzoek 9 Een grondboring in je eigen achtertuin Je weet inmiddels al aardig wat over de landschappen van Nederland. Wat je daarbij geleerd hebt, kun je ook in de praktijk gebruiken. Bijvoorbeeld als je wilt weten of de grond in je eigen tuin geschikt is voor het verbouwen van groente. Dat ga je onderzoeken in deze paragraaf met behulp van het stappenplan voor onderzoek. Onderzoeksvraag en plannen 1 Stel dat je de grond wilt gaan gebruiken voor een moestuin. Dan is de onderzoeksvraag: A Is de grond geschikt voor het verbouwen van groente? B Is het stuk grond groot genoeg om er aardappelen te verbouwen? C Is de grond er neergelegd door water, wind of ijs? 2 Welke van de volgende activiteiten horen bij je onderzoeksplan? Ik ga een grondboring maken. Ik ga de grond omspitten. Ik ga onderzoeken of de grond vruchtbaar is. Ik ga kijken of de grond goed water vasthoudt. Ik ga de grond inzaaien met groente. Informatie verzamelen en verwerken: een grondboring maken 3 Om de grond van je tuin te onderzoeken, kun je het beste eerst een grondboring maken. Als je zelf geen grondboor hebt, probeer er dan een te lenen. Bijvoorbeeld bij een tuincentrum of bij een boer. Bij bron 20 zie je hoe je een grondboring moet maken. a Waar ga je de opdracht uitvoeren? b Zet de volgende uitspraken in de goede volgorde door er de nummers 1 tot en met 5 voor te zetten. Boor recht uit de grond en bodemprofiel uit de boor halen. Boor loodrecht op de grond zetten. Drie slagen rechtsom draaien en daarbij licht drukken. Vervolgens tweede boring enzovoort. De lengte controleren tot je een bodemprofiel hebt van 1 meter lengte. 4 Voer de boring uit. Gebruik het waarnemingsformulier (figuur 21) om de resultaten in te vullen. a Vul de bovenste twee regels van het formulier in. Bij bodemgebruik zet je bijvoorbeeld tuin of gazon. b Daarna beschrijf je het bodemprofiel. Verdeel de grond in lagen. Kijk daarbij naar de kleur. Noem de bovenste laag A, de tweede laag B enzovoort (zie voorbeeld). Zet in de tweede kolom hoe diep iedere laag zit, bijvoorbeeld 25 50 centimeter. Vraag beantwoorden 5 Om te onderzoeken of de grond geschikt is, kijk je naar twee dingen: de kleur en de korrelgrootte. a Eerst bekijk je de kleur. Zet in het waarnemingsformulier bij iedere laag de juiste kleur. Het belangrijkste is de kleur van de bovenste laag (A-laag). Een donkere kleur betekent dat in de grond veel humus zit. Humus is een soort mest. Je noemt die ook wel potgrond of bloemenaarde. De humus is meestal door boeren als stalmest op de grond gebracht. Daar hebben ze heel veel jaren over gedaan: 1 millimeter zwarte grond is een jaar bemesting. Als je A-laag 30 centimeter dik is, dan is de grond dus jaar bemest. WAARNEMINGSFORMULIER plaats van boring: bodemgebruik: BODEMPROFIEL laag: diepte: kleur: bijzonderheden: A B figuur 21 Waarnemingsformulier bij een grondboring. DUUR VAN DE BEMESTING: jaar KORRELGROOTTE: 26

Hoofdstuk 8 Wat een landschap! b Vul onder aan het waarnemingsformulier in hoe lang jullie grond bemest is. 6 Veel humus is gunstig voor de grond. Maak de volgende zinnen goed af. Humus bestaat net als veen uit resten van planten gesteenten. De resten worden in de grond verder afgebroken tot zandkorrels voedingsstoffen. Presenteren en nabespreken 9 Eerst nog even een korte samenvatting van wat je geleerd hebt. Hoe donkerder de grond en hoe fijner de korrelgrootte, hoe vruchtbaarder onvruchtbaarder de grond is en hoe beter slechter de grond het water vasthoudt. Noteer hier nu kort of jullie grond geschikt is als moestuin. Voeg daarbij een losse foto van jullie grondboring en van het maken van de boring. Hoe meer voedingsstoffen, hoe vruchtbaarder onvruchtbaarder de grond. Humus werkt als een soort spons. Het kan heel snel langzaam water opzuigen en het weer snel langzaam afgeven aan de planten. Gronden met veel humus zullen dus wel niet snel verdrogen. 7 Behalve de kleur is ook de korrelgrootte van de grond belangrijk. Die kun je bepalen met behulp van bron 21a. a Als je kijkt naar de korrelgrootte, kun je vijf grondsoorten onderscheiden: klei, zand, 10 Terugblik: Geef hieronder kort jullie mening over dit onderzoek. Geef ook aan of er iets is wat jullie een volgende keer anders of beter zouden doen. b De korrelgrootte van grind zit tussen AARD-igheidje c De korrelgrootte van zand bepaal je met een zandliniaal. Wrijf eerst het zand droog in de palm van je hand. Kijk daarna bij welke grootte jouw zand het best past. Fijn zand is meestal vervoerd door de wind zee en voelt zacht scherp aan. Grof zand is meestal vervoerd door wind water en voelt zacht scherp aan. d Bij kleigrond maken we gebruik van de kleitest (bron 21C). Maak de grond eerst een beetje nat. Bekijk welk vormpje je als laatste kunt maken. Van echte klei kun je een rolletje kneden en daarvan een ringetje hoefijzer maken, zonder dat de klei gaat scheuren. Hoe zandiger de klei, hoe moeilijker makkelijker die te kneden is: de klei valt steeds makkelijker uit elkaar. e Vul op het waarnemingsformulier de korrelgrootte in. 8 Onthoud de volgende regel goed. Hoe fijner de grond, hoe meer minder water die kan vasthouden en hoe meer minder voedingsstoffen er in zitten. 27

afsluiting Samenvatting paragraaf 2 Waarom is het zandlandschap nergens vlak? paragraaf 3 Waarom is het lösslandschap zo on-nederlands? paragraaf 4 Waarvan leeft laagveen? paragraaf 5 Kan hoogveen leven van de lucht? paragraaf 6 Is zeeklei jong of oud? paragraaf 7 Hoe bouwen rivieren een landschap op? paragraaf 8 Waarom is het duinlandschap zo bijzonder? 28

Aantekeningen 29