1 BEGINNERSCURSUS DAG 6 A. FORCING Tekst: Het telefoongesprek B. GRAMMATICA Vorming van de V.T.T. gebruik Onregelmatige werkwoorden C. CONVERSATIE Telefoneren
2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Het telefoongesprek Hildes beste vriendin is Lien. Ze heeft zin om met haar te gaan winkelen. Hilde belt Lien op. Lien: Hallo, met Lien Verniers. Hilde: Dag Lien. Je spreekt met Hilde. Lien: Dag Hilde! Hoe gaat het met jou? Hilde: Zeer goed, bedankt. Hoe is het met jou? Lien: Nu gaat het goed, maar ik ben ziek geweest. Hilde: Dat is jammer. Was het ernstig? Lien: Neen, gelukkig niet. Ik was verkouden. Hilde: Lien, heb je zin om samen te gaan winkelen? Lien: Ja, natuurlijk! Wanneer? Hilde: Ik kan morgennamiddag. Jij ook? Lien: Geen probleem, ik heb de hele week verlof. Hilde: Dat is fijn! Lien: Waar gaan we naartoe? Hilde: Is Antwerpen goed? Of ga je liever naar Gent? Lien: Neen, Antwerpen is goed. Er zijn veel mooie winkels. Hilde: Ik zal je morgen om 14 uur komen halen. Lien: Dat is prima. Tot morgen, Hilde! Bedankt voor het telefoontje! Hilde: Graag gedaan. Dag!
3 Woordenschat tekst de vriendin dag! zeer goed bedankt ziek jammer ernstig verkouden gelukkig natuurlijk wanneer morgen de namiddag het verlof fijn waar naartoe graag/ liever/ liefst de winkel tot morgen het telefoontje graag gedaan l amie bonjour, au revoir très bien merci malade dommage grave, sérieux enrhumé heureusement bien-sûr quand demain l après-midi le congé bien où volontiers, avec plaisir le magasin à demain le coup de fil de rien de werkwoorden zin hebben winkelen/ winkelde/ gewinkeld opbellen/ belde op/ opgebeld spreken/ sprak/ gesproken komen/ kwam/ gekomen halen/ haalde/ gehaald avoir envie faire du schopping téléphoner parler venir chercher
4 DE VOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD (VTT) V.T.T. singularis pluralis François Kramer Prends Son Thé CHaud hebben/ zijn + GE + STAM + T Vb. de hond heeft ge + blaf + t Ik heb ge + werk + t Je hebt op de deur ge + klop + t Hij heeft zich vergis + t Je hebt niet op + ge + let Ze heeft ge + kuch + t hebben/ zijn + GE + STAM + D Vb. ik heb ge + studeer + d Jij hebt ge + bel + d Wij hebben ge + hoor + d!! hij heeft ge + erf + d (INFINITIEF = ERVEN) Opmerking Alle werkwoorden die beginnen met BE, GE, VER, HER, ONT, ER krijgen geen GE in het voltooid deelwoord. Vb. BEtalen => betaal + d GEloven => geloof + d ONTmoeten => ontmoet HERinneren => herinner + d VERtellen => vertel + d Erkennen => erken + d
5 OEFENINGEN: de voltooid tegenwoordige tijd (V.T.T.) Zet de zinnen in de V.T.T. 1. Ik (hebben) geen inlichtingen (vragen). 2. Ze (hebben) zelf (koken). 3. De hond (hebben) luid (blaffen). 4. Zij (hebben) hier 5 jaar (werken). 5. Hij (hebben) me nog niet (antwoorden). 6. Jij (hebben) de tafel mooi (dekken). 7. Ik (hebben) de kamer (verven). 8. Zij (hebben) het raam (openen). 9. Waarom (hebben) jij gisteren (huilen). 10. Het eten (hebben) ons (smaken). 11. Hij (hebben) zijn zoontje een verhaaltje (vertellen). 12. Jullie (hebben) niet goed (luisteren)!
6 13. Ik (hebben) de brief vanmorgen (posten). 14. De dokter (hebben) zijn patiënt goed (verzorgen). 15. We (hebben) een uur (wachten). 16. Mijn vriendin (hebben) een jaar in de Verenigde Staten (wonen). 17. Ik (hebben) gisteren niet veel (studeren). 18. Hij (zijn) (stoppen) met zijn studies. 19. Ze (hebben) een taart (halen). 20. We (hebben) de nieuwe machine (proberen). 21. Mijn moeder (hebben) in de tuin (werken). 22. Wat (hebben) ze (zeggen)? 23. Jan (hebben) mijn auto (lenen). 24. (Hebben) je de woonkamer al (stofzuigen)? 25. Het (hebben) (sneeuwen).
7 OEFENINGEN: OVT en VTT Zet de zinnen in de OVT en de VTT 1. Ze kookt de soep. 2. De kinderen spelen in de tuin. 3. Wanneer blaft de hond? 4. Ik pluk appels. 5. Jullie veranderen elke dag de plannen. 6. We huilen veel tijdens de film.
8 7. De zwemmer traint elke dag. 8. Zet u thee of koffie voor het ontbijt? 9. De leerlingen leren hun lessen. 10. Zij telefoneert naar de dokter.
9 Maak zinnen in de OVT/VTT 1. gisteren werken - je 2. kosten mijn auto - veel 3. nooit geloven je dat 4. mijn moeder koken - graag 5. passen ik een nieuwe trui 6. voelen je die pijn nog nooit
10 7. de leerlingen heel goed luisteren naar de leraar 8. zij graag fietsen in het bos 9. hij poetsen zijn tanden nooit 10. telefoneren altijd je veel te lang
11 ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
12
13
14
15 Conversatie
16
17