Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die getroffen werden door een explosie). Om volledig correct dit artikel weer te geven, moet je je aanbod dan een beetje laten terugschuiven naar rechts (omdat 3 van de 4 pijpleidingen opnieuw open gingen). Netto moet er wel een verschuiving naar links van je aanbod plaatsgevonden hebben in vergelijking met je beginsituatie. De vraag blijft gewoon constant, waardoor de prijs lichtjes is gestegen op het einde van de dag. b. Vlees duurder door gestegen graanprijs. De graanprijs is fors gestegen en graan kan je bekijken als een soort grondstof, want het wordt gebruikt als veevoeder. Indien de prijzen van de grondstoffen stijgen, betekent dit dat de producenten of aanbieders eenzelfde hoeveelheid nu enkel bereid zullen zijn aan te bieden aan een hogere prijs. Het aanbod verschuift dus naar links. Oefening 2: Door het vermalen van aardappelen tot veevoeder (d.w.z. aardappelen vernietigen) daalt het aanbod (aanbod verschuift naar links). Indien het aanbod naar links verschuift of daalt (bij een gelijkblijvende vraag) stijgt de prijs, wat de bedoeling is van de boeren. Teken een grafiek waarin je het aanbod laat dalen en dan zie je dat de marktprijs = evenwichtsprijs stijgt. Oefening 3: a. X-as = horizontale as = q Y-as = verticale as = p Stijgende rechte = aanbod (A) Dalende rechte = vraag (V)
b. Vraag is dalende rechte, want hoe hoger de prijs, hoe lager de gevraagde hoeveelheid en hoe lager de prijs, hoe hoger de gevraagde hoeveelheid = negatief verband (verandering in tegengestelde zin). Aanbod is stijgende rechte, want hoe hoger de prijs, hoe hoger de aangeboden hoeveelheid en hoe lager de prijs, hoe lager de aangeboden hoeveelheid = positief verband (verandering in dezelfde zin). c. Aanbodoverschot = vraagtekort = 400 50 = 350 eenheden d. Neen. De aangeboden hoeveelheid (400 eenheden) is groter dan de gevraagde hoeveelheid (50 eenheden). De producenten geraken hun producten niet kwijt en zullen bereid zijn hun prijs te laten zakken. Als de prijs daalt, stijgt de gevraagde hoeveelheid en daalt de aangeboden hoeveelheid. Het aanbodoverschot zal dus verminderen (dalen). Deze prijsdaling zal blijven doorgaan tot de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid of de markt in evenwicht is. Oefening 4: a. Maximumprijs Minimumprijs b. Prijs Gevraagde hoeveelheid Aangeboden hoeveelheid 6 EUR 20 100 5 EUR 40 80 4 EUR 60 60 3 EUR 80 40 2 EUR 100 20 Oefening 5: Dergelijke oefening is een zuivere theorievraag. De oorzaken waardoor vraag en aanbod verschuiven staan letterlijk in je cursus. Dergelijke vraag mag je gegarandeerd verwachten op het examen (net als op HT het geval was) en moet goed zijn! a. Vraag daalt (inkomen daalt en het is een normaal goed, meer bepaald een luxegoed, dus daalt de vraag) en het aanbod stijgt (wegens de verwachte prijsdaling zullen de producenten verkiezen nu te verkopen in plaats van later wanneer de prijsdaling zich heeft voorgedaan). Grafiek 5.
b. Aanbod stijgt (productiviteit neemt toe, dus kunnen de producenten eenzelfde hoeveelheid aanbieden aan een lagere prijs) en de vraag stijgt (consumenten zullen bereid zijn voor eenzelfde hoeveelheid meer te betalen dan voorheen indien het goed meer in trek is). Grafiek 6. c. Aanbod daalt (door de extra productiebelasting zullen de producenten eenzelfde hoeveelheid nu pas bereid zijn aan te bieden aan een hogere prijs) en de vraag daalt (een concurrent wordt goedkoper waardoor de gevraagde hoeveelheid van dit concurrerend product stijgt en de vraag naar het betreffende product daalt). Grafiek 2. d. Vraag blijft constant!! (inkomen stijgt, maar het gaat hier over een neutraal goed); aanbod stijgt (door de lagere loonkosten kunnen de producenten eenzelfde hoeveelheid aanbieden aan een lagere prijs). Grafiek 7. e. Aanbod stijgt (door het beter opgeleid personeel kunnen de producenten eenzelfde hoeveelheid aanbieden aan een lagere prijs); vraag daalt (indien de prijs van een product dat samen met ons product gebruikt dient te worden stijgt, is dit nadelig voor de vraag naar ons product). Grafiek 5. Oefening 6: 1. Gegeven is onderstaande grafiek. Indien de overheid een subsidie aan de producenten geeft van 8 EUR per eenheid, zal a. de evenwichtsprijs dalen met 8 EUR. b. de evenwichtsprijs dalen met 4 EUR. c. de evenwichtsprijs stijgen met 4 EUR. d. geen van 3 bovenstaande prijsveranderingen zich voordoen.
2. Welke uitspraak is fout? De vraagcurve naar thuisgebrachte maaltijden van traiteur Guy verschuift naar rechts als: a. de bevolking ouder wordt. b. het inkomen van de consumenten stijgt. c. de prijzen van traiteur Bernard zijn gedaald. d. de voorkeur van de consument voor thuisgebrachte maaltijden is toegenomen. 3. Een onderneming weet een zeer succesvolle reclamecampagne te lanceren voor haar product. Dit zal tot gevolg hebben dat: a. de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid allebei dalen. b. de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid allebei stijgen. c. de evenwichtsprijs stijgt en de evenwichtshoeveelheid daalt. d. de evenwichtsprijs daalt en de evenwichtshoeveelheid stijgt. 4. Welke uitspraak is fout? Wanneer de vraag naar een product stijgt, a. neemt de aangeboden hoeveelheid toe. b. stijgt de prijs van het goed. c. stijgt de verhandelde hoeveelheid. d. daalt de evenwichtshoeveelheid. 5. Auto s en benzine zijn complementaire goederen. LPG is een substituut voor benzine. De regering besluit de productie van benzine zwaarder te belastingen (meer accijnzen). Welke van volgende situaties zal zich dan, ceteris paribus, voordoen? a. Zowel auto s als LPG worden duurder. b. Zowel auto s als LPG worden goedkoper. c. Auto s worden duurder en LPG wordt goedkoper. d. Auto s worden goedkoper en LPG wordt duurder. 6. Paardenvlees kan als een inferieur goed worden beschouwd. We stellen een plotse stijging van de vraag naar paardenvlees vast. De oorzaak kan niet zijn: a. een afname van het inkomen van de consumenten; b. een prijsstijging van rundvlees; c. een prijsdaling van rundvlees; d. de bekendmaking van een hormonenschandaal bij de vetmesting van runderen.
7. Welke uitspraak is fout? a. De vraagcurve verloopt dalend omdat er bij hoge prijzen weinig gevraagd wordt en bij lage prijzen veel. b. De vraagcurve verloopt stijgend omdat er bij hoge prijzen weinig gevraagd wordt en bij lage prijzen veel. c. De aanbodcurve verloopt stijgend omdat er bij lage prijzen weinig aangeboden wordt en bij hoge prijzen veel. d. Als de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid, zal de prijs dalen. 8. Veronderstel dat goed A en goed B complementaire goederen zijn. De producenten van goed A krijgen van de overheid een subsidie. Welke van volgende uitspraken is fout? a. De evenwichtsprijs van goed A zal dalen. b. De evenwichtshoeveelheid van goed A zal dalen. c. De vraag naar goed B zal stijgen. d. De gevraagde hoeveelheid naar goed A zal toenemen. 9. Veronderstel dat goed A en goed B complementaire goederen zijn. Indien de prijs van goed A daalt, zal dit voor gevolg hebben dat er van goed B a. minder verkocht wordt, tegen een lagere prijs. b. minder verkocht wordt, tegen een hogere prijs. c. meer verkocht wordt, tegen een lagere prijs. d. meer verkocht wordt, tegen een hogere prijs. 10. De vraag naar goed A neemt af in de volgende 2 gevallen: (1) bij een daling van het inkomen; (2) bij een stijging van de prijs van goed B. In dat geval kunnen we met zekerheid zeggen dat: a. goed A een normaal goed is en goed A en B complementaire goederen zijn. b. goed A een normaal goed is en goed A en B substitueerbare goederen zijn. c. goed A een inferieur goed is en goed A en B complementaire goederen zijn. d. goed A een inferieur goed is en goed A en B substitueerbare goederen zijn.