Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Resultaten uit de tweede meting van Coda-G4

Vergelijkbare documenten
Daklozenprofielen in Den Haag en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Resultaten uit de tweede meting van Coda-G4

Daklozenprofielen in Amsterdam en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Resultaten uit de tweede meting van Coda-G4

Dakloze mensen in Den Haag: veranderingen in 2,5 jaar Resultaten uit de eindmeting van Coda-G4 in Den Haag

Dakloze mensen in Rotterdam: veranderingen in 2,5 jaar Resultaten uit de eindmeting van Coda-G4 in Rotterdam

Dakloze mensen in Amsterdam: veranderingen in 2,5 jaar Resultaten uit de eindmeting van Coda-G4 in Amsterdam

Dakloze mensen in Utrecht: veranderingen in 2,5 jaar Resultaten uit de eindmeting van Coda-G4 in Utrecht

Profiel van daklozen in de vier grote. steden. Omz, UMC St Radboud Nijmegen. IVO, Rotterdam. Jorien van der Laan Sandra Boersma Judith Wolf

Dakloze mensen in de vier grote steden: veranderingen in 2,5 jaar

Dakloze mensen in Utrecht: veranderingen in leefsituatie, zorggebruik en kwaliteit van leven

Dakloze mensen in Amsterdam: veranderingen in leefsituatie, zorggebruik en kwaliteit van leven

Dakloze mensen in Den Haag: veranderingen in leefsituatie, zorggebruik en kwaliteit van leven

Dakloze mensen in Rotterdam: veranderingen in leefsituatie, zorggebruik en kwaliteit van leven

Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg gedreven door kennis, bewogen door mensen UMC St Radboud Nijmegen

Profiel van daklozen in Amsterdam Resultaten uit de eerste meting van de Cohortstudie naar daklozen in Amsterdam (Coda-G4)

Profiel van daklozen in Den Haag Resultaten uit de eerste meting van de Cohortstudie naar daklozen in Den Haag (Coda-G4)

Profiel van daklozen in Rotterdam Resultaten uit de eerste meting van de Cohortstudie naar daklozen in Rotterdam (Coda-G4)

Impuls - Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg

Dakloze mensen in Den Haag: veranderingen in leefsituatie over 5,5 jaar Resultaten van een vervolgmeting in Den Haag van Coda-G4

ONDERZOEK NAAR DAKLOZE JONGEREN IN DE CENTRUMREGIO ZWOLLE

Impuls - Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg

Dakloze mensen in Amsterdam: veranderingen 5,5 jaar na instroom in de opvang Resultaten uit de vervolgmeting Coda-G4 in Amsterdam

Bewoners van voorzieningen voor lang verblijf in Utrecht Onderzoek naar functioneren en woonwensen

Zwerfjongeren in Utrecht

Bijlage 1. Benadering en respons ten tijde van de tweede meting

Ambulant werken met kwetsbare mensen

Onderzoek naar meiden en moeders in de residentiële opvang

Workshop. Toegang tot beschermd wonen in de Wmo 2015

Profiel van sociaal kwetsbare mensen in Leiden, Katwijk en Alphen aan de Rijn

ONDERZOEK NAAR DAKLOZE JONGEREN IN DE CENTRUMREGIO ZWOLLE

METINGEN 2014, 2015 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

Motieven en belasting van mantelzorgers van mensen met dementie

Onderzoek naar de impact van ambulantisering Sara Al Shamma Judith Wolf

Sociale psychiatrie in de marge

Cliëntervaringsonderzoek Wmo en Jeugdwet

Gemeente Winterswijk Wmo klanttevredenheidsonderzoek

Dakloze mensen in de vier grote steden: veranderingen in 2,5 jaar Eindrapportage Coda-G4

Yes We Can Fellow onderzoek

Dakloos in Zwolle Onderzoek naar omvang en profiel van de daklozenpopulatie

HANDREIKING. Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang

De zorgvignetten EPA nader onderzocht Met data uit meerdere patiëntgebonden regionale registratiebronnen

Daklozenenquête Rotterdam

Werkbelevingsonderzoek 2013

Impuls Onderzoekcentrum maatschappelijke zorg

Veel onduidelijkheid bij familieleden van mensen met een verstandelijke beperking over veranderingen in de langdurige zorg

Voorkomen van huurachterstand & huisuitzettingen

HET BURGERPANEL OVER DE SOCIALE AGENDA

codag Daklozenprofielen in de vier grote steden en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Cohortstudie Daklozen

Impuls Onderzoekcentrum maatschappelijke zorg

Addendum. Centrum Gemeente Groningen (Maatschappelijke ondersteuning) namens de Groninger Gemeenten Bureau Onderzoek & Statistiek en Breuer Institute

Clienttevredenheid verslavingskliniek Solutions Voorthuizen, een tussenrapportage

Melding Beschermd wonen

Melding Beschermd wonen en begeleiding

Samenvatting. Onderzoeksvragen

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Van 24-uurs maatschappelijke opvang naar kleinschalig wonen

De krachtgerichte methodiek

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Kwetsbare burgers in beeld? Workshop Symposium 10 februari 2014 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Brabant

Maatschappelijke opvang: trends en ontwikkelingen Verdiepingssessie Stedelijk Kompas Gemeente Eindhoven 31 maart 2015 Mathijs Tuynman

Impuls Onderzoekcentrum maatschappelijke zorg

Monitor begeleid wonen Twente 2012

CLIËNTERVARINGS- ONDERZOEK WMO

Algemeen. In te vullen aanmeldende partij: Datum aanmelding: Aangemeld door, voor en achternaam: Instantie/instelling: Adres instantie/instelling:

Compensatie eigen risico is nog onbekend

Factsheet 1, oktober 2007

Cliënttevredenheid verslavingskliniek SolutionS Center in Voorthuizen 2012

Tabel 1: Type verblijf van dak- en thuislozen uitgesplitst naar centrumgemeente Onderdak Breda N=76 (%) Bergen op Zoom Totaal (N=102)

Het advies van de ASD.

CLIËNTERVARINGS- ONDERZOEK WMO

CLIËNTERVARINGS- ONDERZOEK WMO

Wat vinden uw cliënten van de zorg bij de Ambulante opvang?

Ervaringen Wmo. Cliëntervaringsonderzoek Berg en Dal 2017

A.J.E. de Veer, R. Verkaik & A.L. Francke. Hoge verwachtingen over pas gediplomeerden. Utrecht: NIVEL, 2010

Samen voor een beschermd thuis

Onderzoek Maatschappelijk Steunsysteem stad Utrecht Uitkomsten, oktober 2008

Meldingsformulier Begeleiding Ambulant of Dagbesteding

Meldingsformulier Begeleiding Ambulant of Dagbesteding

Licht verstandelijke beperking onder cliënten van CVD Havenzicht nachtopvang in 2017

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

METINGEN 2014 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Bijlage. Daklozenenquête Rotterdam

Subsidiënt: Ministerie van VWS. Zorgverleners werken liever met interne oproepkrachten dan met personeel van buitenaf

Nederlands Autisme Register, rapportage

U dient dit formulier tijdens het gepland gesprek mee te nemen. Dit formulier is onderdeel van het gesprek.

Cliëntervaringsonderzoek Wmo

4. SLOTBESCHOUWING. 4.1 Omvang

VRAAGVERHELDERING EasyCare WELZIJN. Naam wijkbewoner / cliënt: Geboortedatum: Geboortedata gezinsleden: Datum/data vraagverheldering

Zwerfjongeren in Nederland: een heldere definitie

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2008

Housing First Stimuleringsprogramma

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Webbijlage 2: Verantwoording gebruikte instrumenten in de vragenlijst

Nederlands Autisme Register, rapportage

Housing First. Housing First juli 2013 Pag. 1 van 5. Wat is Housing First?

Gooische daklozen. S. Biesma. R. van der Stoep. R. Nijkamp. B. Bieleman. Aard en omvang daklozen Gooi en Vechtstreek

Onderzoek. Kind en Opvoeding jaar

Sociale contacten, vrijetijdsbesteding en praktische ondersteuning

Transcriptie:

Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Sara Al Shamma Jorien van der Laan Barbara van Straaten Sandra Boersma Carola Schrijvers Dike van de Mheen Judith Wolf September 2013

Colofon Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften Auteurs: Sara Al Shamma*, Jorien van der Laan*, Barbara van Straaten**, Sandra Boersma*, Carola Schrijvers**, Dike van de Mheen**, Judith Wolf* * Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg, UMC St Radboud ** IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving Met medewerking van: Nienke Tolsma, Chantal van Kasteren, Nadine Langerak, Frank Wiersema, Ine Smeets, Hein Lokin, Ympkje Albeda, Marianne Snijdewind, Jasper Hamberg, Laura van der Wall & Angeline Giel-Kelly Met dank aan: alle deelnemers en hulpverleners die deel hebben genomen aan het onderzoek, alle instellingen, voorzieningen en centrale loketten die ons hebben geholpen met de werving van deelnemers, medewerkers van de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht, de vier deelnemerspanels en de klankbordgroep. Vormgeving: Jenny Jansen, Final Design Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Directie Maatschappelijke Ondersteuning (DMO) van het Ministerie van VWS. September 2013 2 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

Inhoud Pagina 1. Opzet en uitvoering van het onderzoek 5 1.1 Achtergrond en aanleiding 5 1.2 Doelen en onderzoeksvragen cohortstudie 5 1.3 Deelnemers in het cohort ten tijde van de tweede meting 7 1.4 Daklozenprofielen 8 1.5 Leeswijzer 8 2. (Licht) verstandelijke beperking 9 2.1 Prevalentie vermoedelijke (licht) verstandelijke beperking 9 3. Woonsituatie 11 3.1 Actuele woonsituatie en subjectieve beleving daarvan 11 3.2 Woontransities en aantal dagen gehuisvest 13 3.3 Woonwensen 14 4. Dagbesteding, financiën en justitiële contacten 17 4.1 Dagbesteding 17 4.2 Financiën 18 4.3 Justitiële contacten 20 5. Subjectieve kwaliteit van leven 21 5.1 Ervaren kwaliteit van leven 21 5.2 Verschillende perspectieven op de kwaliteit van leven van deelnemers 23 6. Hulpbehoeften en zorggebruik 25 6.1 Zorgaansluiting 25 6.2 Woonwensen: perspectief van deelnemers en van hulpverleners 28 6.3 Werkrelatie en motivatie: perspectief van deelnemers en van hulpverleners 30 6.4 Zorggebruik 31 Referenties 33 3

4 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

1. Opzet en uitvoering van het onderzoek 1.1 Achtergrond en aanleiding Er zijn vanaf 2006 door het rijk en de vier grote steden (G4; Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) extra middelen ingezet voor de uitvoering van de eerste en tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (PvA MO) in de G4. Doel van dit plan is onder meer het voorkomen en terugdringen van dakloosheid en het verbeteren van de kwaliteit van leven van dakloze mensen. De inzet van de persoonsgerichte aanpak is om alle daklozen in een individueel traject te krijgen met als doel maximaal haalbare zelfstandigheid en participatie in de samenleving. Elk individueel traject is gericht op stabiele huisvesting, zinvolle dagbesteding, een geregeld inkomen en contacten met zorg (de door gemeenten gehanteerde stabiele mix ). Een individueel traject omvat de te bereiken doelen ter verbetering van de situatie van de dakloze op diverse leefgebieden, de daartoe te ondernemen acties en de daaraan gekoppelde rechten en plichten van betrokkene (Rijk en de vier grote steden, 2006). Op verzoek van de Directie Maatschappelijke Ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) wordt een longitudinale cohortstudie uitgevoerd naar dakloze mensen met een persoonsgericht traject in de vier grote steden (G4). Het IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving en het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud voeren dit onderzoek uit. Het Ministerie heeft nadrukkelijk aangegeven dat bij het volgen van dakloze mensen en het in kaart brengen van de werkzaamheid van deze aanpak de behoeften en wensen van dakloze mensen centraal moeten staan. 1.2 Doelen en onderzoeksvragen De doelen van de cohortstudie zijn: A. Bepalen van de behoeften en wensen van dakloze personen met een persoonsgerichte aanpak, in relatie tot hun achtergrond en problemen. B. Bepalen van verbeteringen in de objectieve en subjectieve kwaliteit van leven van daklozen, en van de voorspellers van een verbeterde subjectief ervaren levenskwaliteit. C. Bepalen van de transities in soorten onderdak en van de voorspellers van stabiele huisvesting. D. Bepalen van de door daklozen zelf ervaren baat van de persoonsgerichte aanpak. Belangrijk uitgangspunt van de cohortstudie is dat alle deelnemers aan de cohortstudie in 2011 voldeden aan de toelatingscriteria van een individueel traject, zodat op basis van de resultaten uitspraken gedaan kunnen worden over de persoongerichte aanpak en het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang vanuit het perspectief van dakloze mensen. De inclusiecriteria voor de cohortstudie staan beschreven in onderstaand kader. 5

1. Opzet en uitvoering van het onderzoek De gehanteerde inclusiecriteria voor deelname aan deze studie zijn: In 2011 aangemeld en tot een individueel traject toegelaten bij de maatschappelijke opvang in één van de vier grote steden. Leeftijd van 18 jaar of ouder. Door toepassing van deze inclusiecriteria voldoen alle deelnemers van dit onderzoek aan de criteria van toelating tot een individueel traject. De toelatingscriteria voor een traject zijn in de regel: het hebben van regiobinding (van de laatste drie jaar, tenminste twee jaar woonachtig zijn geweest in de regio van aanmelding), legaal in Nederland verblijven en door één of meer problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1 onderdeel c Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)). De resultaten in deze rapportage betreffen dus alleen dakloze mensen die aan bovenstaande kenmerken voldoen. Deze longitudinale studie volgt een cohort van ruim 500 personen gedurende tweeënhalf jaar vanaf het moment dat zij zich in 2011 bij de maatschappelijke opvang in één van de vier grote steden meldden. Deelnemers aan deze studie worden in die periode vier keer geïnterviewd. De eerste rapportage (Van Straaten et al., 2012) beschrijft de kenmerken van het cohort van dakloze personen bij de eerste meting (T0). Een uitgebreide beschrijving van de achtergrond, doelen, opzet en uitvoering van de cohortstudie wordt gegeven in de eerste rapportage die is te vinden op: http://www.codag4.nl/publicaties. Deze rapportage betreft een aanvulling op de tweede rapportage (Van der Laan et al., 2013) en beschrijft de resultaten voor de deelnemers in Utrecht die deelnamen aan de tweede meting (zes maanden na het eerste interview (T1)). Voor zover methodologisch geoorloofd, zijn in dit rapport de uitgevoerde analyses bij de totale groep cohortdeelnemers gerepliceerd voor alleen de Utrechtse deelnemers. Voor conclusies of aanbevelingen naar aanleiding van de resultaten verwijzen wij naar het hoofdrapport: http://www.codag4.nl/publicaties. Wanneer in dit rapport gesproken wordt over deelnemers/cliënten, betreft het de deelnemers/cliënten in Utrecht (tenzij anders vermeld). Voor de vergelijkbaarheid met de resultaten in de tweede rapportage vermelden wij telkens de resultaten van de totale cohortgroep (bestaande uit deelnemers van alle vier de steden (n = 396)). Bij enkele items kunnen de waarden van de totale cohortgroep afwijken van de waarden die in de tweede rapportage (Van der Laan et al., 2013) vermeld staan. Dit komt door een andere behandeling van de ontbrekende waarden (zogenaamde missings ). Voor de tweede rapportage zijn bijvoorbeeld statistische toetsen uitgevoerd waarvoor het aantal deelnemers op T0 en T1 gelijk moest zijn. In de stedenrapporten zijn die toetsen niet gedaan en was die aanpassing niet nodig. Voor dit rapport zijn dezelfde analyses uitgevoerd voor de afzonderlijke stad en de totale cohortgroep om tot een juiste vergelijking van resultaten te komen. Deze rapportage beantwoordt de volgende onderzoeksvragen: Wat is het percentage deelnemers met een vermoedelijke (licht) verstandelijke beperking? Hoe is de woonsituatie en wat zijn de woonwensen van de deelnemers ten tijde van de tweede meting en hoeveel transities hebben zich sinds hun instroom in de maatschappelijke opvang voorgedaan? Hoe is het gesteld met de dagbesteding, financiën (inkomen en schulden) en justitiële contacten van de deelnemers ten tijde van de tweede meting? Zijn er ten opzichte van de eerste meting veranderingen in schulden? Hoe is de subjectieve kwaliteit van leven van de deelnemers ten tijde van de tweede meting en zijn er eventuele verbeteringen sinds de eerste meting? Wat zijn de hulpbehoeften en wat is het zorggebruik onder deelnemers ten tijde van de tweede meting? 6 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

1. Opzet en uitvoering van het onderzoek Hoe beoordelen de deelnemers de werkrelatie met hun hulpverlener en is er een verschil in beoordeling van de werkrelatie tussen deelnemers en hun hulpverleners tijdens de tweede meting? Hoe beoordelen de hulpverleners de woonwensen, kwaliteit van leven en motivatie voor deelname aan begeleiding van hun cliënt en is er een verschil in beoordeling tussen deelnemers en hun hulpverleners? 1.3 Deelnemers in het cohort ten tijde van de tweede meting In Utrecht zijn 64 deelnemers ingestroomd in de cohortstudie (dat is 12,5% van het totaal aantal deelnemers (n = 513) dat in de studie is ingestroomd). Deze 64 deelnemers zijn in 2011 voor de eerste keer geïnterviewd en voldeden allen aan de criteria van de steden voor de start van een individueel traject, zoals regiobinding en een legaal verblijf in Nederland (de zogenaamde rechthebbenden ). De werving en procedure van interviewen en representativiteit van de deelnemers aan de cohortstudie zijn uitgebreid beschreven in de eerste rapportage, te vinden op: http://www.codag4.nl/publicaties. Respons Bij 12 (18,8%) deelnemers lukte het niet om een tweede interview te doen na het doorlopen van de stappen uit het benaderingsprotocol. Uiteindelijk is met 52 (81,2%) deelnemers een tweede interview gehouden (dat is 13,1% van het totaal aantal deelnemers (n = 396)) dat in het kader van de cohortstudie is geïnterviewd, hierna de totale cohortgroep genoemd). Dit rapport presenteert de gegevens van deze 52 personen 1. Tabel 1.1 geeft per meting het aantal deelnemers weer aan de cohortstudie. Perspectief hulpverleners Tijdens de tweede meting is het perspectief van de hulpverleners op de situatie van hun cliënt meegenomen. Van de 52 deelnemers noemden 48 een betrokken hulpverlener. Van deze 48 hulpverleners vulden er 28 (58,3%) een vragenlijst in. Voor de vergelijking van de perspectieven zijn alleen de antwoorden van de 28 deelnemers gebruikt over wie een hulpverlener de vragen heeft beantwoord. Tabel 1.1 Aantal deelnemers in Utrecht per meting 1 Het aantal deelnemers dat op een specifieke vraag antwoord heeft gegeven kan kleiner zijn dan 52. In tabellen en figuren wordt het aantal deelnemers expliciet aangegeven (zie de n of nrange ). Weet niet (moeilijk te bepalen), geen antwoord, en geen/onvoldoende informatie voorhanden zijn beschouwd al missing. 7

1. Opzet en uitvoering van het onderzoek 1.4 Daklozenprofielen Het totale cohort omvat vijf profielen die significant van elkaar zijn te onderscheiden, namelijk: oudere daklozen, mannen met multiproblematiek, kwetsbaren, jonge vrouwen en jonge cannabisgebruikers. De kenmerken van deze profielen staan beschreven in de tweede rapportage http://www.codag4.nl/publicaties. Figuur 1.1. geeft de procentuele verdeling weer van de vijf profielen onder de deelnemers in Utrecht. De grootste groep zijn de oudere daklozen (30,8%), gevolgd door mannen met multiproblematiek (28,8%). Kwetsbaren en jonge vrouwen delen de derde plaats (17,3%) en jonge mannelijke cannabisgebruikers (5,8%) komen op de laatste plaats. Figuur 1.1. Procentuele verdeling van de vijf profielen onder de deelnemers in Utrecht (n = 52) en de deelnemers van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Oudere daklozen Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep Mannen met multiproblematiek Kwetsbaren Jonge vrouwen Jonge mannelijke cannabisgebruikers 1.5 Leeswijzer Dit rapport legt de nadruk op de woonsituatie, dagbesteding, financiën (inkomen en schulden) en justitiële contacten als kenmerken van objectieve kwaliteit van leven; op de subjectieve kwaliteit van leven; en de hulpbehoeften van de deelnemers aan het cohort ten tijde van de tweede meting. Hoofdstuk twee geeft het aantal deelnemers weer met een vermoedelijke (licht) verstandelijke beperking. Hoofdstuk drie gaat over de woonsituatie en woonwensen ten tijde van de tweede meting en de woontransities die de deelnemers meemaakten tussen de eerste en de tweede meting. Hoofdstuk vier beschrijft de dagbesteding, financiën (inkomen en schulden) en justitiële contacten van deelnemers ten tijde van het tweede interview en veranderingen schulden ten opzichte van de eerste meting. In hoofdstuk vijf wordt de subjectieve kwaliteit van leven ten tijde van de tweede meting beschreven en eventuele verbeteringen hierin sinds \de eerste meting. Ook het perspectief van de hulpverleners over de subjectieve kwaliteit van leven van de deelnemers komt in dit hoofdstuk aan bod. Hoofdstuk zes beschrijft de hulpbehoeften en het zorggebruik ten tijde van het tweede interview. Ook het perspectief van de deelnemers en hun hulpverleners op de werkrelatie en op de woonwensen en motivatie voor begeleiding van deelnemers wordt vergeleken. 8 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

2. (Licht) verstandelijke beperking Dit hoofdstuk beschrijft het percentage deelnemers met een vermoedelijke (licht) verstandelijke beperking. 2.1 Prevalentie vermoedelijke (licht) verstandelijke beperking Het percentage deelnemers in Utrecht met een vermoedelijk (licht) verstandelijke beperking bedraagt 24,0% (in de totale cohortgroep ligt dit percentage op 29,5%); dit is aanzienlijk hoger dan de prevalentie in de algemene Nederlandse bevolking (naar schatting heeft 3,3 promille een licht verstandelijke beperking; Woittiez & Ras, 2010). 9

10 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

3. Woonsituatie Dit hoofdstuk beschrijft de woonsituatie en de subjectieve beleving daarvan, de woontransities (tussen de eerste en tweede meting), en de woonwensen van deelnemers. 3.1 Actuele woonsituatie en subjectieve beleving daarvan Figuur 3.1 geeft de verdeling over woonvormen onderverdeeld in vier categorieën (zie onderstaand kader) ten tijde van de tweede meting weer. Gehuisvest: zelfstandige woonruimte; bij familie, vrienden of kennissen: permanent, zonder huurcontract. Marginaal gehuisvest: bij familie, vrienden of kennissen inwonen: tijdelijk, zonder uitzicht op langer verblijf; particulier pension, logement, hotel; kraakpand, caravan, zomerhuisje, slooppand. Geïnstitutionaliseerd: woonvoorziening voor dak- en thuislozen in de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang (sociaal pension, internaat); woonvoorziening in de GGZ of verslavingszorg; (Psychiatrisch) ziekenhuis, crisiscentrum of verslavingskliniek; gevangenis of huis van bewaring; crisisopvang. Dakloos: op straat: in de open lucht, overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstalling, stations, winkelcentra, auto); passantenverblijf, slaaphuis of noodcentrum; tijdelijk verblijf; nachtopvang. Figuur 3.1. Woonsituatie van de deelnemers in Utrecht (n = 52) en van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Gehuisvest Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep Marginaal gehuisvest Geïnstitutionaliseerd Dakloos 11

3. Woonsituatie Ruim de helft (55,7%) van de deelnemers is geïnstitutionaliseerd, iets minder dan een derde (30,8%) is gehuisvest, een tiende (9,6%) is dakloos en de overigen (3,8%) zijn marginaal gehuisvest. Voor een verdere uitsplitsing van de woonsituatie zie tabel 3.1. Tabel 3.1 Woonsituatie van de deelnemers in Utrecht (n = 52) ten tijde van de tweede meting 12 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

3. Woonsituatie Meer dan de helft van de deelnemers positief over hun woonsituatie Ruim de helft (53,8%) van de deelnemers is bij de tweede meting positief over de eigen woonsituatie, in de zin dat zij het redelijk tot prima vinden om langere tijd op hun huidige woonplek te blijven wonen (zie tabel 3.2). 13

3. Woonsituatie 3.2 Woontransities en aantal dagen gehuisvest Deelnemers wisselden gemiddeld één keer van woonsituatie In de zes maanden tussen de eerste en tweede meting maakten de deelnemers gemiddeld één woontransitie mee (zie tabel 3.2). Iets meer dan een vijfde deel van de deelnemers negentig dagen of meer gehuisvest Iets meer dan een vijfde deel (21,2%) van de deelnemers was ten tijde van de tweede meting negentig dagen of meer in een zelfstandige woonruimte gehuisvest of verbleef permanent bij familie, vrienden of kennissen (zie tabel 3.2). Deelnemers zijn gemiddeld ruim een maand gehuisvest Deelnemers die ten tijde van de tweede meting gehuisvest waren (zelfstandig gehuisvest of permanent verblijvend bij familie, vrienden of kennissen), waren dit gemiddeld 41 dagen (zie tabel 3.2). Tabel 3.2 Aantal dagen gehuisvest, woontransities en subjectieve beleving van woonsituatie van de deelnemers in Utrecht (n = 52) en van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting 14 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

3. Woonsituatie 3.3 Woonwensen Meerderheid van de deelnemers wil zelfstandig wonen met begeleiding Gevraagd naar hun woonwens op de wat langere termijn geven bijna alle deelnemers (96,0%) aan het liefst een zelfstandige woning, een appartement of kamer te willen. Iets meer dan drie kwart (76,0%) van de deelnemers wil bij voorkeur begeleiding bij het wonen. Van de deelnemers die graag begeleiding willen bij het wonen, wil meer dan de helft (57,6%) dit langer dan één jaar en bijna driekwart (70,6%) wenst minimaal één keer per week begeleiding. Tabel 3.3 Woonwensen van de deelnemers in Utrecht (nrange = 17-50) en van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting 1 Alleen deelnemers die begeleiding wensen hebben deze vraag beantwoord. 2 Alleen deelnemers die begeleiding op afspraak wensen hebben deze vraag beantwoord. 15

16 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

4. Dagbesteding, financiën en justitiële contacten Dit hoofdstuk beschrijft de dagbesteding, financiën (inkomsten en schulden) en justitiële contacten van deelnemers ten tijde van de tweede meting, evenals eventuele veranderingen in schulden ten opzichte van de eerste meting. 4.1 Dagbesteding In figuur 4.1 is weergegeven welke vormen van dagbesteding de deelnemers hebben ten tijde van de tweede meting. Figuur 4.1. Dagbesteding van de deelnemers in Utrecht (n = 49) en van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting (%) (meerdere antwoorden mogelijk). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Betaalde arbeid Deelnemers in Utrecht Vrijwilligerswerk Totale cohortgroep Dagbesteding in dagopvang, woonvoorziening of instelling Opleiding Overig Geen Het merendeel (91,8%) van de deelnemers heeft bij de tweede meting minstens één vorm van dagbesteding en een minderheid (8,2%) geeft aan geen enkele dagbesteding te hebben. De meest genoemde vormen van dagbesteding zijn vrijwilligerswerk (28,6%), opleiding (16,3%), betaalde arbeid (14,3%) en dagbesteding in dagopvang, woonvoorziening of instelling (10,2%). De minst genoemde vormen van dagbesteding zijn respectievelijk: een baan in het kader van een arbeidsintegratieproject (8,2%); dagloonwerk (8,2%); werkervaringsplaats (4,1%) en verkoop daklozenkrant (2%). Betaalde baan in een sociale werkvoorziening (0%), zwart werk (0%), en dagactiviteitencentrum (0%) zijn door geen enkele deelnemer genoemd. 17

4. Dagbesteding, financiën en justitiële contacten 4.2 Financiën Inkomsten Een andere uitkering (wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid (WAO, AAW, ziektewet, WIA, Wajong) / werkeloosheid (WW) / pensionering (AOW, pensioen)) was in het jaar voorafgaand aan het tweede interview de meest voorkomende bron van inkomsten voor de deelnemers (46,2%). Bijna de helft heeft inkomsten (gehad) uit een bijstandsuitkering (44,2%). Een kwart (25,0%) van de deelnemers heeft inkomsten (gehad) uit betaald werk met een arbeidscontract en ongeveer een vijfde (17,3%) heeft inkomsten (gehad) uit betaald werk zonder arbeidscontract (zwart werk, straatkrant, werkvoorziening, veegploegen, etc.). Illegale activiteiten (1,9%) is de minst genoemde inkomstenbron in het afgelopen jaar en bijdragen en alimentatie voor kinderen is helemaal niet genoemd (0,0%). In figuur 4.2 worden de inkomstenbronnen van de deelnemers in het jaar voorafgaand aan de tweede meting weergeven Figuur 4.2. Inkomstenbronnen van deelnemers in Utrecht (n = 52) en van de totale cohortgroep in het jaar voorafgaand aan de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bijstandsuitkering Deelnemers in Utrecht Andere uitkering Loon uit werk (wit) Totale cohortgroep Loon uit werk (zwart) Andere bronnen (o.a. Studiefinanciering) Bijdragen en alimentatie voor kinderen Inkomsten uit illegale activiteiten 18 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

4. Dagbesteding, financiën en justitiële contacten Schulden Het merendeel (86,5%) van de deelnemers heeft schulden ten tijde van de tweede meting (versus 85,5% in de totale cohortgroep). Van degenen die aangeven schulden te hebben, kan 4,4% geen schatting geven van de hoogte van het totale schuldbedrag (versus 14,3% in de totale cohortgroep). De mediaan (het midden van de verdeling) van het schuldbedrag ligt op 15.000 euro, het gemiddelde schuldbedrag is 18.507 euro (in de totale cohortgroep ligt de mediaan op tienduizend euro en het gemiddelde schuldbedrag op 15.495 euro). Het laagst genoemde schuldbedrag is 900 euro en als hoogste schuldbedrag is 100.000 euro genoemd (in de totale cohortgroep bedraagt dit respectievelijk 42 euro en 108.000 euro). In figuur 4.3 wordt het percentage deelnemers met schulden op de eerste en de tweede meting weergegeven. Figuur 4.3. Deelnemers in Utrecht (n = 52) en deelnemers van de totale cohortgroep met schulden ten tijde van de eerste en tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% 1e meting Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep 2e meting Van de deelnemers met schulden tijdens de eerste meting kon 10,8% geen schatting geven van de hoogte van deze schuld; dit percentage is tijdens de tweede meting minder dan de helft geworden (4,4%). Er is geen significant verschil in het gemiddelde schuldbedrag (Z = -1,05, p = 0,295). 19

4. Dagbesteding, financiën en justitiële contacten 4.3 Justitiële contacten Bijna de helft (46,2%) van de deelnemers ontving in het jaar voorafgaand aan het tweede interview één of meerdere boetes, met een gemiddelde van ruim zeven boetes (versus een gemiddelde van ruim vier boetes in de totale cohortgroep). Bijna een zesde (15,4%) van de deelnemers werd in diezelfde periode gearresteerd of opgepakt wegens een mogelijk misdrijf. Dit gebeurde in die periode van een jaar gemiddeld iets minder dan twee keer (in de totale cohortgroep gebeurde dit iets meer dan twee keer). In de zes maanden tussen het eerste en het tweede interview heeft één (1,9%) van de 52 deelnemers in detentie gezeten (in de totale cohortgroep bedroeg dit percentage 2,5%). In figuur 4.4 wordt het percentage deelnemers met tenminste één boete of arrestatie in het afgelopen jaar weergegeven Figuur 4.4. Deelnemers in Utrecht (n = 52) en deelnemers van de totale cohortgroep met boetes en arrestaties in het jaar voorafgaand aan de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Boetes Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep Arrestaties 20 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

5. Subjectieve kwaliteit van leven Dit hoofdstuk beschrijft hoe deelnemers hun kwaliteit van leven in het algemeen en op diverse leefgebieden ervaren ten tijde van de tweede meting. Ook eventuele verbeteringen hierin sinds de eerste meting worden besproken. Tot slot komt het perspectief van de hulpverleners op de kwaliteit van leven van de deelnemers aan bod. 5.1 Ervaren kwaliteit van leven Figuur 5.1 geeft de subjectieve kwaliteit van leven in het algemeen en op diverse leefgebieden weer ten tijde van de tweede meting. Figuur 5.1. Subjectieve kwaliteit van leven van deelnemers in Utrecht (n = 52) en van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting. 1 = vreselijk, 2 = slecht, 3 = matig, 4 = niet slecht/niet goed, 5 = redelijk, 6 = goed, 7 = prima. 0 1 2 3 4 5 6 7 Algemene kwaliteit van leven Huisvesting Financiën Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep Dagbesteding Lichamelijke gezondheid Psychische gezondheid Weerbaarheid Veiligheid Sociale contacten vrienden of kennissen Relatie met familie Relatie met kinderen* Relatie met partner** * 21 deelnemers (met contact met hun kinderen) in Utrecht en 161 deelnemers (met contact met hun kinderen) in de totale cohortgroep hebben de kwaliteit van de relatie beoordeeld. ** 19 deelnemers (met een partner) in Utrecht en 146 deelnemers (met een partner) in de totale cohortgroep hebben de kwaliteit van de relatie beoordeeld. 21

5. Subjectieve kwaliteit van leven Algemene kwaliteit van leven Deelnemers ervaren hun algemene kwaliteit van leven ten tijde van de tweede meting, zes maanden na instroom in de maatschappelijke opvang, gemiddeld als redelijk (M = gemiddelde score = 4,7). Sinds het eerste interview ervaren de deelnemers gemiddeld een beetje verbetering in hun algemene kwaliteit van leven (M = 5,4). Huisvesting De kwaliteit van hun huisvesting ervaren deelnemers ten tijde van het tweede interview gemiddeld als redelijk (M = 4,7). Echter, deelnemers vinden dat hun huisvesting een beetje is verbeterd sinds het laatste interview (M = 5,2). Financiën Deelnemers zijn gemiddeld het minst te spreken over hun financiën en ervaren die als matig (M = 3,1). Gemiddeld ervaren de deelnemers geen verbetering (of verslechtering) in hun financiële situatie sinds de eerste meting (M = 4,4). Dagbesteding Dagbesteding ten tijde van de tweede meting ervaren de deelnemers gemiddeld als redelijk (M = 4,6). Sinds het eerste interview ervaren deelnemers een beetje verbetering in hun dagbesteding (M = 4,9). Lichamelijke en psychische gezondheid, inclusief weerbaarheid Deelnemers beoordelen hun lichamelijke gezondheid ten tijde van de tweede meting als redelijk (M = 4,5). Gemiddeld genomen vinden de deelnemers hun lichamelijke gezondheid sinds de eerste meting zes maanden geleden een beetje veranderd (M = 4,4). De psychische gezondheid wordt gemiddeld door deelnemers ten tijde van de tweede meting als redelijk ervaren (M = 4,9). Positiever zijn zij over hun eigen weerbaarheid, die op dat moment gemiddeld als goed (M = 5,6) wordt beoordeeld en daarmee één van de meest positief ervaren leefgebieden blijkt te zijn. In vergelijking met het eerste interview vinden deelnemers gemiddeld dat hun psychische gezondheid en weerbaarheid een beetje vooruit zijn gegaan (respectievelijk M = 4,6 en M = 4,7). Veiligheid en sociale contacten Deelnemers ervaren hun veiligheid ten tijde van de tweede meting gemiddeld als redelijk (M = 5,3). Deelnemers vinden hun veiligheid niet veranderd sinds het eerste interview (M = 4,4). Het deel van de deelnemers dat contact heeft met hun kinderen (n = 21) is over dit contact redelijk tevreden (M = 5,2). De deelnemers beoordelen hun relatie met familie en hun sociale contacten met vrienden en kennissen gemiddeld als redelijk (M = 4,8). Gemiddeld genomen vinden de deelnemers hun relatie met familie (M = 4,4) en hun sociale contacten met vrienden en kennissen (M = 4,4) niet veranderd sinds de eerste meting zes maanden geleden. 22 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

5. Subjectieve kwaliteit van leven 5.2 Verschillende perspectieven op de kwaliteit van leven van deelnemers De hulpverleners (n = 28) van de deelnemers beoordeelden ook de kwaliteit van leven van hun cliënten. Hieronder volgt een beschrijving van de vergelijking van beide perspectieven 2. In figuur 5.2 wordt deze vergelijking grafisch weergegeven. Algemene kwaliteit van leven Hulpverleners beoordelen de algemene kwaliteit van leven van hun cliënten gemiddeld als niet slecht, niet goed (M = 4,1). Deelnemers beoordelen zelf hun algemene levenskwaliteit iets positiever en ervaren die als redelijk (M = 4,6). Huisvesting De kwaliteit van de huisvesting van de deelnemers wordt door hulpverleners beoordeeld als redelijk (M = 4,8) en door deelnemers als niet slecht, niet goed (M = 4,4). Financiën en dagbesteding Over de financiële situatie van deelnemers zijn hulpverleners iets positiever dan de deelnemers zelf; hulpverleners vinden die niet slecht, niet goed (M = 3,7) terwijl hun cliënten die als matig beoordelen (M = 3,3). De kwaliteit van de dagbesteding van deelnemers ten tijde van de tweede meting schatten hulpverleners in als niet slecht, niet goed (M = 3,7) net als de deelnemers (M = 4,4). Lichamelijke en psychische gezondheid, inclusief weerbaarheid Deelnemers vinden dat het niet slecht, niet goed gesteld is met hun lichamelijke gezondheid (M = 4,2) en redelijk met hun psychische gezondheid (M = 4,7) en weerbaarheid (M = 5,3) zes maanden na instroom in de maatschappelijke opvang. Hulpverleners beoordelen de lichamelijke gezondheid ongeveer hetzelfde (M = 4,4). Veel negatiever dan de deelnemers zijn hulpverleners over de psychische gezondheid en weerbaarheid, want die schatten zij op de zevenpuntsschaal (ruim) een punt lager in dan de deelnemers doen (respectievelijk M = 3,7 en 4,1). Veiligheid en sociale contacten Hulpverleners (M = 5,4) en hun cliënten (M = 5,2) verschillen nauwelijks in hun inschatting van de veiligheid ten tijde van de tweede meting: zij beoordelen de veiligheid beiden als redelijk. De kwaliteit van sociale contacten wordt door hulpverleners ( niet slecht, niet goed ; M = 4,4) lager ingeschat dan de deelnemers doen ( redelijk ; M = 4,9). Eenzelfde patroon is ook te zien voor de relaties met kinderen en partners; ook deze beoordelen hulpverleners (M = 3,7 en 3,6) beduidend minder positief dan hun cliënten (M = 5,5 en M = 5,6). Ook de kwaliteit van de relaties met familie wordt door hulpverleners gemiddeld lager ingeschat (M = 3,5) dan door hun cliënten (M = 4,2). 2 Voor het vergelijken van beide perspectieven zijn alleen de scores gebruikt van de deelnemers waarvan de hulpverlener de vragenlijst heeft ingevuld (n = 28), waardoor de hier gepresenteerde gemiddeldes iets kunnen afwijken van die in de vorige paragraaf. 23

5. Subjectieve kwaliteit van leven Figuur 5.2. Perspectief van deelnemers in Utrecht (nrange = 27-28) en hun hulpverleners (nrange = 26-28), en van de totale cohortgroep en hun hulpverleners op de kwaliteit van leven van deelnemers ten tijde van de tweede meting. 1 = vreselijk, 2 = slecht, 3 = matig, 4 = niet slecht/niet goed, 5 = redelijk, 6 = goed, 7 = prima. 0 1 2 3 4 5 6 7 Algemene kwaliteit van leven Deelnemers in Utrecht Huisvesting Financiën Hulpverleners van deelnemers in Utrecht Dagbesteding Lichamelijke gezondheid Totale cohortgroep Psychische gezondheid Weerbaarheid Hulpverleners van deelnemers in totale cohortgroep Veiligheid Sociale contacten vrienden of kennissen Relatie met familie Relatie met kinderen* Relatie met partner** * 11 deelnemers in Utrecht (met contact met hun kinderen) en 68 deelnemers (met contact met hun kinderen) in de totale cohortgroep hebben de kwaliteit van de relatie beoordeeld; 10 hulpverleners van deelnemers in Utrecht en 64 hulpverleners van de totale cohortgroep beantwoordden de vraag. ** 8 deelnemers in Utrecht (met een partner) en 68 deelnemers (met een partner) in de totale cohortgroep hebben de kwaliteit van de relatie beoordeeld; 15 hulpverleners van deelnemers in Utrecht en 83 hulpverleners van de totale cohortgroep beantwoordden de vraag. 24 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

6. Hulpbehoeften en zorggebruik In dit hoofdstuk staan de hulpbehoeften en het zorggebruik van deelnemers centraal, alsmede de aansluiting tussen zorgvraag en zorgaanbod. Eerst wordt de zorgaansluiting ten tijde van de tweede meting beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de woonwensen vanuit het perspectief van deelnemers en hulpverleners, en ook van de werkrelatie en motivatie voor begeleiding, opnieuw vanuit beide perspectieven. Tot slot wordt het zorggebruik besproken. 6.1 Zorgaansluiting Wij vroegen de deelnemers op verschillende leefgebieden: (a) Wilt u hulp op dit gebied? en (b) Krijgt u hierbij hulp van instanties?, waarop zij konden antwoorden met ja of nee. Aan de hand van de antwoorden van deelnemers en begeleiders ontstaan vier vraag-aanbodconfiguraties (Maas, Al Shamma, Altena, Jansen, & Wolf, 2012; Wolf, Jonker, Nicholas, Meertens, & Te Pas, 2006): a) Hulp gewenst en ontvangen; b) Hulp niet gewenst maar wel ontvangen; c) Hulp gewenst maar niet ontvangen; d) Hulp niet gewenst en ook niet ontvangen. Bij a en d is er in principe sprake van een match tussen vraag en aanbod. Bij b is er sprake van ongevraagde bemoeienis en bij c zijn er onvervulde hulpbehoeften.de configuraties zijn opgenomen in figuur 6.1 (in figuur 6.2 staan de configuraties die geldig zijn voor de totale cohortgroep) Voornamelijk hulp gewenst en ontvangen bij financiën en huisvesting Bijna drie vijfde (57,7%) respectievelijk ruim de helft (52,0%) van de deelnemers heeft een vervulde hulpbehoefte bij hun financiën respectievelijk het zoeken naar woonruimte. Daarnaast geeft ruim een derde (37,3%) van de deelnemers aan dat zij hulp wensen én ontvangen voor hun gebit. Vervulde hulpbehoeften worden daarnaast het vaakst gerapporteerd bij de lichamelijke gezondheid (33,3%) en geestelijke gezondheid (30,0%), bij het vinden van werk (21,6%) en bij voeding (15,7%). Hulp niet gewenst maar wel ontvangen komt weinig voor Deelnemers ervaren op de meeste leefgebieden weinig ongevraagde bemoeienis. De ervaren ongevraagde bemoeienis komt relatief het vaakst voor bij financiën (15,4%), dagbesteding (13,7%), lichamelijke gezondheid (11,8%), het gebit (9,8%), het vinden van werk (7,8%), bescherming van anderen (7,8%), voeding (7,8%), het zoeken naar woonruimte (6,0%), geestelijke gezondheid (6,0%) en het huishouden (5,8%). Hulp gewenst maar niet ontvangen vaakst op het gebied van het gebit Een vijfde (19,6%) van de deelnemers wil hulp bij het gebit, maar heeft die hulp niet ontvangen en bijna een vijfde (16,0%) heeft een onvervulde hulpbehoefte bij het zoeken naar woonruimte. Op vijf leefgebieden is hulp niet gewenst en ook niet ontvangen Op vijf leefgebieden wenst en ontvangt meer dan 90% van de deelnemers geen hulp. Het gaat om: zelfverzorging, vervoer, sociale relaties, bescherming van anderen en relatie met partner. 25

6. Hulpbehoeften en zorggebruik Figuur 6.1. Gewenste en ontvangen hulp van de deelnemers in Utrecht ten tijde van de tweede meting (nrange = 50-52) (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Huisvesting en woonruimte Zelfverzorging Financiën Het vinden van werk Dagbesteding Hulp gewenst en ontvangen Hulp niet gewenst maar wel ontvangen Basisvaardigheden Huishouden Vervoer Relatie met familie Sociale relaties Relatie met eigen kinderen* Hulp gewenst maar niet ontvangen Hulp niet gewenst en ook niet ontvangen Hulp voor eigen kinderen* Bescherming van eigen veiligheid Bescherming anderen Lichamelijke gezondheid Geestelijke gezondheid Weerbaarheid Alcohol Drugs Het gebit Voeding Relatie met partner** * n = 26 ** n = 42 26 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

6. Hulpbehoeften en zorggebruik Figuur 6.2. Gewenste en ontvangen hulp van de totale cohortgroep ten tijde van de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Huisvesting en woonruimte Zelfverzorging Financiën Het vinden van werk Dagbesteding Basisvaardigheden Huishouden Hulp gewenst en ontvangen Hulp niet gewenst maar wel ontvangen Hulp gewenst maar niet ontvangen Vervoer Relatie met familie Sociale relaties Hulp niet gewenst en ook niet ontvangen Relatie met eigen kinderen* Hulp voor eigen kinderen* Bescherming van eigen veiligheid Bescherming anderen Lichamelijke gezondheid Geestelijke gezondheid Weerbaarheid Alcohol Drugs Het gebit Voeding Relatie met partner * n = 195 27

6. Hulpbehoeften en zorggebruik 6.2 Woonwensen: perspectief van deelnemers en van hulpverleners Deelnemers en hulpverleners gaven op een meerkeuzevraag aan welke woonwensen zij zelf hebben dan wel passend vinden voor hun cliënt. In hoofdstuk drie behandelden we deze woonwensen al voor de deelnemers, in dit hoofdstuk maken wij de vergelijking tussen deelnemers en hun hulpverleners 3. Deelnemers en hulpverleners verschillen in hun perspectief over zelfstandig wonen Bijna alle deelnemers (96,3%) willen, als het gaat om hun woonwens op wat langere termijn, bij voorkeur een zelfstandige woning of appartement of kamer (zie tabel 6.1). Meer dan driekwart van de hulpverleners (78,6%) ziet zijn/haar cliënt het beste functioneren in een zelfstandige woning, appartement of kamer en bijna een vijfde deel meent dat zijn/haar cliënt het beste af is met wonen in een voorziening/instelling, in een appartement (3,6%) of een eigen kamer (14,3%). Hulpverleners vinden begeleiding langer en vaker gewenst dan deelnemers Bijna alle deelnemers (92,6%) waarover een hulpverlener een vragenlijst invulde, willen graag begeleiding bij het wonen. Ook bijna alle hulpverleners van deze groep deelnemers (96,4%) vinden begeleiding voor deze groep wenselijk. Van degenen die begeleiding bij het wonen wensen, geeft ruim de helft (52,2%) aan dat zij langer dan één jaar begeleiding willen en twee derde (60,0%) geeft aan minimaal één keer per week begeleiding te willen. Volgens de hulpverleners van deze groep deelnemers heeft een groter deel van deze groep (90,5%) langer dan één jaar begeleiding nodig bij het wonen, en heeft iets meer dan de helft (51,8%) minimaal één keer per week begeleiding nodig. 3 Voor het vergelijken van beide perspectieven zijn alleen de scores gebruikt van de deelnemers waarvan de hulpverlener de vragenlijst heeft ingevuld (n = 28), waardoor de hier gepresenteerde percentages iets kunnen afwijken van die in paragraaf 3.3. 28 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

6. Hulpbehoeften en zorggebruik Tabel 6.1 Woonwensen van deelnemers in Utrecht (nrange = 17-27) en hun hulpverleners (nrange = 21-28), en van de totale cohortgroep en hun hulpverleners ten tijde van de tweede meting 1 Alleen deelnemers die begeleiding wensen of hulpverleners die begeleiding noodzakelijk vinden hebben deze vraag beantwoord. 2 Alleen deelnemers die begeleiding op afspraak wensen of hulpverleners die begeleiding noodzakelijk vinden hebben deze vraag beantwoord. 29

6. Hulpbehoeften en zorggebruik 6.3 Werkrelatie en motivatie: perspectief van deelnemers en van hulpverleners Meeste deelnemers en hulpverleners zijn positief over hun werkrelatie Deelnemers en hun meest betrokken hulpverleners zijn gevraagd naar hun werkrelatie. Vragen over de werkrelatie zijn bijvoorbeeld: We zijn het eens over de dingen die ik (/mijn cliënt) moet doen om mijn (/zijn of haar) situatie te kunnen verbeteren en Ik voel dat mijn hulpverlener mij waardeert / Ik waardeer mijn cliënt als persoon. De antwoordscores variëren van nooit (1) tot altijd (7) en kunnen worden opgeteld tot een totaalscore die kan variëren van 12 tot 84, waarbij een hogere totaalscore duidt op een betere werkrelatie. Deelnemers en hulpverleners beoordelen de werkrelatie positief: de gemiddelde totaalscore van de deelnemers is 65,6 (n = 28) 4 en die van de hulpverleners 64,5 (n = 28) (in de totale cohortgroep bedragen deze scores respectievelijk 64,8 en 62,7). Hulpverleners schatten de motivatie van hun cliënten meestal positief in Hulpverleners (n = 28) schatten de motivatie van hun cliënten voor deelname aan de begeleiding over het algemeen positief in. Ruim de helft (53,5%) van de hulpverleners geeft aan dat er een duidelijke motivatie bij de cliënt is voor de begeleiding. Meer dan een derde (39,3%) geeft aan dat de cliënt enigszins gemotiveerd is, dat wil zeggen dat er motivatie en interesse is om mee te werken aan professionele begeleiding, maar er ook een duidelijke ambivalentie bestaat. Bij een minderheid (7,1%) van de cliënten is er volgens de hulpverleners geen of een slechte motivatie voor de begeleiding (in de totale cohortgroep bedragen deze percentages respectievelijk 59,9%, 31,4% en 8,7%). 4 Alleen de scores van de deelnemers waarvan de hulpverlener de vragenlijst heeft ingevuld zijn meegenomen in de berekening. 30 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

6. Hulpbehoeften en zorggebruik 6.4 Zorggebruik In het half jaar voor de tweede meting hebben de deelnemers met name gebruik gemaakt van de huisarts (71,2%), algemeen maatschappelijk werk (55,8%), begeleid wonen / ambulante woonbegeleiding (48,1%), de tandarts (46,2%) en algemeen ziekenhuis (44,2%) (zie figuur 6.3). Andere relatief vaak ingeschakelde hulpbronnen zijn: ambulante psychiatrische zorg (34,6%). rechtshulp (21,2%), sociaal medische spreekuur (17,3%), beschermd / beschut wonen (17,3%) en ambulante verslavingszorg (15,4%). Figuur 6.3. Zorggebruik van de deelnemers in Utrecht (n = 52) en de totale cohortgroep in de zes maanden voorafgaand aan de tweede meting (%). 0% 20% 40% 60% 80% 100% Psychiatrisch Verslaving Ambulante psychiatrische zorg Opname in psych. ziekenhuis/kliniek Ambulante verslavingszorg Opname in verslavingszorg Methadonvertrekking Deelnemers in Utrecht Totale cohortgroep Sociaal medische spreekuur Medisch Huisarts Algemeen ziekenhuis Tandarts Algemeen maatschappelijk werk Zelfhulpgroep Kredietbank Overig Begel.wonen / Amb. Woonbelel. Beschermd / beschut wonen Kinderbescherming Rechtshulp Vrouwenhulpverlening Andere zorg 31

32 Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften

Referenties Maas, M., Al Shamma, S., Altena, A. M., Jansen, N., & Wolf, J. (2012). Discus Amsterdam: Housing first. Evaluatie van de werkzaamheid. Nijmegen: Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg, UMC St Radboud Nijmegen. Rijk en vier grote steden (2006). Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Den Haag: SDU uitgevers. Van der Laan, J., Van Straaten, B., Boersma, S., Schrijvers, C., Van de Mheen, D., & Wolf, J. (2013). Daklozenprofielen in de vier grote steden en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften: Resultaten uit de tweede meting van de Cohortstudie naar daklozen in de vier grote steden (Coda-G4). Nijmegen & Rotterdam: Omz & IVO. Van Straaten, B., Van der Laan, J., Schrijvers, C., Boersma, S. N., Maas, M., Wolf, J., & Van de Mheen, D. (2012). Profiel van daklozen in de vier grote steden: resultaten uit de eerste meting van de Cohortstudie naar daklozen in de vier grote steden (Coda-G4). Rotterdam & Nijmegen: IVO & Omz. Woittiez, I. (RIVM), & Ras, M. (SCP) (2010). Hoe vaak komt een verstandelijke handicap voor? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Retrieved from <http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\ziekten en aandoeningen\psychische stoornissen\verstandelijke handicap, 23 juni 2010. Wolf, J., Jonker, J., Nicholas, S., Meertens, V., & Te Pas, S. (2006). Maat en baat van de Vrouwenopvang: Onderzoek naar vraag en aanbod. Amsterdam: BV Uitgeverij SWP. 33

Kievit Book Daklozenprofielen in Utrecht en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften