mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

Vergelijkbare documenten
Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MHHC-11/ /5-VK. advocaat. hierna de. tegen. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

advocaat hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

de BVBA hierna de tegen wie optreedtt afdelingshoofd Energie hierna de

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

de BVBA advocaat, hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Infosessies geluidsnormen muziek

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

voor wie van de Vlaamse

hierna de tegen voor wie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

/11-VK van. hierna de. tegen 6/24, hierna de. 21 februari 2013

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen voor wie de Vlaamse overheid, hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen 6/24, hierna de 6 oktober 20111

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-12/ /4-VK van 16 februari 2012 In de zaak van mevrouw [ ] wonendee te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Bert VERHAEGHE, advocaat, met kantoor te 8870 IZEGEM, Kasteelstraat 24, hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor en namens wie optreedt mr. Filip VINCKE, advocaat, met kantoor te 8580 AVELGEM, Kasteelstraat 13, bij wie keuze van woonplaats w iss gedaan, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepenn op 12 augustus 2011 onder nummer 11/MHHC/ /8-M, MHHC-12/ /4-VK 16 februari 2012 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 09/AMMC/271-M/AR van 15 juli 2011 van de gewestelijke entiteit waarbij zij aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete van 502 euro oplegt, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 2761 euro, alsook een voordeelontneming van 962,50 euro, dit wegens de ingebruikname van een nieuw opgerichte varkensstal zonder installatie van de in een bijzondere milieuvoorwaarde opgelegde luchtwasser. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Met een brief van 24 november 2009 meldt de procureur des Konings van Gent, overeenkomstig artikel 16.4.33 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), aan de gewestelijke entiteit dat hij het milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal behandelen. Met een brief van 26 februari 2010 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Met een brief van 9 maart 2010 bezorgt de verzoekende partij haar verweer. Op 15 juli 2011 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 26 juli 2011 met een aangetekende brief. 2.2. Met een aangetekende brief van 9 augustus 2011 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De geïnventariseerde stukken zijn eraan toegevoegd. De verwerende partij dient op 22 augustus 2011 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 1 oktober 2011 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient geen memorie van wederantwoord in. 2.3. Bij beschikking 11/MHHC/8-M/B1 van 13 december 2011 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 19 januari 2012. De verzoekende partij is op de zitting vertegenwoordigd door mr. Mathieu MALFAIT die optreedt loco mr. Bert VERHAEGHE, haar raadsman. De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Filip VINCKE, haar raadsman. Bestuursrechter Josef NIJS brengt verslag uit. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 2

3. Ontvankelijkheid Het beroep, dat op 9 augustus 2011 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid van het beroep en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De voor de beoordeling van het beroep relevante feiten kunnen als volgt worden samengevat. 4.1. De verzoekende partij exploiteert sedert verschillende jaren een gemengd veeteeltbedrijf (varkens en runderen) op haar adres te [ ]. Bij besluit van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 26 juli 2007 wordt haar voor een termijn van twintig jaar en mits naleving van de algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden, een milieuvergunning verleend voor de verdere exploitatie en het veranderen van de inrichting. In de bijzondere milieuvoorwaarden is onder nummer 12 met betrekking tot de stallen bepaald dat de nieuw te bouwen stal ammoniakemissiearm moet zijn, gebouwd volgens het chemisch luchtwassysteem met een emissiereductie van 70% of meer. 4.2. Tijdens een onaangekondigde controle op 6 mei 2009 stelt een toezichthouder van de afdeling Milieu-inspectie, buitendienst Oost-Vlaanderen vast dat de nieuw gebouwde varkensstal in gebruik is zonder chemisch luchtwassysteem. Op 27 mei 2009 verklaart de verzoekende partij aan de voormelde toezichthouder dat de stal sedert maart 2009 in gebruik is genomen zonder dat een luchtwasser is geplaatst. Als reden geeft zij op dat de installatie hoge financiële lasten meebrengt en zij de intentie had om eerst enkele maanden te exploiteren en met de verwezenlijkte winst de luchtwasser aan te kopen. In een schriftelijke verklaring van 28 mei 2009 aan de Milieu-inspectie schrijft zij onder meer: ( ) omwille van financiele omstandigheden is deze nog niet geinstalleerd. Ik was niet van plan deze te installeren wanneer ik deze niet kon betalen. Ik ben volop bezig mijn dieren in volle produktie te brengen. In juli werpen de eerste groep zeugen zodat ik vanaf het najaar terug meer inkomen zal hebben. Dan was ik echt van plan de luchtwasser te installeren.. Met een aangetekende brief van 2 juni 2009 maant de afdeling Milieu-inspectie overeenkomstig artikel 16.3.27 DABM, de verzoekende partij aan om haar tegen uiterlijk 1 september 2009 het bewijs voor te leggen waaruit blijkt dat de luchtwasser is besteld. In een brief van 30 augustus 2009 schrijft de verzoekende partij aan de toezichthouder de luchtwasser is geinstalleerd en Eerdaags komt men het zuur leveren zodat de installatie kan worden opgestart. Op 29 oktober 2009 vindt opnieuw een onaangekondigde controle plaats. Alsdan blijkt de luchtwasser in werking te zijn. Tijdens dit controlebezoek verklaart de verzoekende partij aan de toezichthouder dat de luchtwasser sedert 29 september 2009 operationeel is. 4.3. Van de vastgestelde feiten stelt de toezichthouder op 27 mei 2009 en op 16 november 2009 lastens de verzoekende partij een aanvankelijk, respectievelijk een navolgend proces-verbaal op wegens het niet naleven van de in de milieuvergunning opgelegde bijzondere exploitatievoorwaarde. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 3

5. Beoordeling 5.1.1. De gewestelijke entiteit oordeelt dat de in het proces-verbaal vastgestelde feiten bewezen zijn en kwalificeert deze feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2, DABM, meer bepaald als een schending van: - artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna Milieuvergunningsdecreet); - artikel 43 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna Vlarem I). Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en van artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM een alternatieve bestuurlijke geldboete en een voordeelontneming op. 5.1.2. Met betrekking tot de opgelegde voordeelontneming motiveert de bestreden beslissing als volgt: Overwegende dat de overtreder volgens haar verklaringen vanaf maart 2009 de stal zonder luchtwasser in gebruik heeft genomen; dat hierdoor ten laatste in maart 2009 investeringen in een luchtwasser hadden moeten zijn uitgevoerd; dat overtreder deze investering pas in september 2009 heeft gedaan; dat op basis de door overtreder bezorgde factuur voor de plaatsing van een luchtwasser de kostprijs, naar billijkheid en redelijkheid, bepaald kan worden op minstens 35.000 euro; dat de overtreder dit bedrag, zijnde het illegaal verworven financieel voordeel, vanaf maart 2009 tot september 2009 illegaal in haar bezit had; dat de overtreder deze gelden ofwel had kunnen investeren in andere winstgevende activiteiten ofwel niet heeft moeten ontlenen op de financiële markten; dat hierdoor de overtreder 6 maanden een financieel voordeel, nl. de interesten op het bedrag van 35.000 euro heeft genoten; dat de wettelijke rentevoet in 2009 5,5% was. Overwegende dat in 2009 (vanaf maart tot en met augustus = 6 maanden) het oorspronkelijke investeringsbedrag aan de wettelijke rentevoet 962,5 euro (zijnde 35.000 * 0,055 * 6/12 = 962,5) voordeel opgeleverd zou hebben; dat derhalve het nettovermogensvoordeel van het laattijdig uitvoeren van de investeringen in een luchtwasser, naar billijkheid en redelijkheid, geraamd kan worden op 962,5 euro. 5.2. In haar verzoekschrift voert de verzoekende partij tegen de bestreden beboetingsbeslissing een reeks bezwaren aan die samen te vatten zijn in vier middelen. Drie ervan hebben betrekking op de hoogte van de opgelegde alternatieve bestuurlijke geldboete. Het andere middel bekritiseert de lastens haar uitgesproken voordeelontneming. Met het beroep beoogt zij een herziening van mijn geldboete tot een lager bedrag en de kwijtschelding van de lastens haar uitgesproken voordeelontneming. 5.3.1. In een eerste middel argumenteert de verzoekende partij dat de inbreuk die is gepleegd (en we zeker niet willen betwisten) niet in verhouding is met de hoogte van de opgelegde geldboete. Zij houdt voor dat zij aanvankelijk, dit is vanaf eind maart 2009, de nieuw gebouwde stal slechts half in gebruik heeft genomen, dat bij de bepaling van de geldboete (..) hiermee wellicht geen rekening (is) gehouden en ( ) deze berekend (is) op een volledige ingebruikname en dat een gedeeltelijke ingebruikname impliceert ook slechts een gedeeltelijke milieuinbreuk. 5.3.2. De verwerende partij repliceert, onder verwijzing naar het proces-verbaal van 27 mei 2009, dat de verzoekende partij haar bewering dat de stal vanaf eind maart 2009 slechts ten dele in gebruik werd genomen niet bewijst, dat deze bewering daarenboven geen steun vindt in dit proces-verbaal en dat, ook al mocht dit zo zijn, dit niets afdoet aan de in de bijzondere milieuvoorwaarde opgelegde verplichting om de stal emissiearm uit te baten, hetgeen de verzoekende partij niet heeft gedaan. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 4

5.3.3. Uit de uiteenzetting van dit middel valt af te leiden dat volgens de verzoekende partij de in de bestreden beslissing opgelegde bestuurlijke geldboete verminderd moet worden omdat zij de artikelen 16.4.4 of 16.4.29 DABM schendt. Artikel 16.4.4 DABM bepaalt dat bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete de gewestelijke entiteit er moet voor zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de boete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten werd opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat als een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd de hoogte ervan afgestemd wordt op de ernst van het milieumisdrijf en dat desgevallend rekening wordt gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. In de mate dat het middel de schending viseert van artikel 16.4.4 DABM is het ongegrond aangezien de verzoekende partij niet aantoont en evenmin redelijk aanneembaar maakt, dat het de feiten op grond waarvan de bestuurlijke geldboete werd opgelegd, met name de exploitatie van een varkensstal zonder installatie van het rechtens vereiste luchtwassysteem, in kennelijke wanverhouding zou staan tot de hoogte van de opgelegde bestuurlijke geldboete. In de bestreden beboetingsbeslissing wordt er op gewezen dat het niet ammoniakemissiearm uitbaten van een varkenshouderij een risico vormt op het overschrijden van de emissievoorwaarden voor ammoniak(nh3) dat een verhoogd impact heeft op de mens en het milieu; en de hierbij aansluitende vaststelling dat ammonium in de atmosfeer snel kan omgezet worden tot stikstofoxiden (NOx) en nitraat, die bijdragen tot de verzuring van de neerslag (SO2); dat hierdoor verzuring van de bodem en oppervlaktewateren kan optreden wat schadelijk kan zijn voor planten en dieren. Deze overwegingen lijken niet onredelijk en worden door de verzoekende partij trouwens niet tegengesproken, laat staan weerlegd. Rekening houdend met de discretionaire bevoegdheid die de decreetgever haar heeft toegekend tot het bepalen van het boetebedrag heeft de gewestelijke entiteit terecht geoordeeld dat de gepleegde feiten passend worden beteugeld met een geldboete van 502 euro. Deze geldboete is niet kennelijk disproportioneel met de feiten op grond waarvan zij is opgelegd. In de mate dat het middel de schending aanvoert van artikel 16.4.29 DABM is het gegrond. Het milieumisdrijf, omschreven in artikel 22 Milieuvergunningsdecreet en in artikel 43 Vlarem I, en dat door de verzoekende partij niet wordt betwist, bestaat er immers in dat de verzoekende partij de haar in de milieuvergunning opgelegde bijzondere exploitatievoorwaarde niet heeft nageleefd en de varkensstal heeft uitgebaat zonder dat deze uitgerust was met een chemisch luchtwassysteem. Evenwel moet bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke geldboete in eerste instantie rekening worden gehouden met de ernst van het milieumisdrijf en dus met de schadelijke gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu. Te dezen is het van belang om in concreto rekening te houden met de ammoniakemissie van de in gebruik genomen varkensstal. Deze emissie staat onmiskenbaar in functie van het aantal in de stal gehuisveste varkens. De verzoekende partij betoogt in haar verzoekschrift dat op het ogenblik van de ingebruikname van de varkensstal de stalcapaciteit slechts gedeeltelijk benut was en dat de bestreden beboetingsbeslissing bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke geldboete hiermee geen rekening heeft gehouden. Ook in haar schriftelijk verweer van 9 maart 2010 had de verzoekende partij aangestipt dat ze de stal slechts ten dele in gebruik had genomen. In de bestreden beboetingsbeslissing wordt van het bestaan van dit verweer gewag gemaakt, zonder het tegen te spreken of te betwisten. Desondanks stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat dit niet betwiste gegeven door de gewestelijke entiteit in geen enkel opzicht werd betrokken bij de beoordeling van de ernst van het milieumisdrijf en derhalve evenmin bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete. Een verrekening ervan bij de inschatting van de ernst van het milieumisdrijf en dus van de schadelijke gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu, had ontegensprekelijk geleid tot het opleggen van een lagere bestuurlijke geldboete. Het komt het Milieuhandhavingscollege dan ook gepast voor de opgelegde alternatieve bestuurlijke geldboete te verminderen. Het eerste middel, in zoverre het strekt tot de vermindering van de opgelegde bestuurlijke geldboete, is gegrond. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 5

5.4.1. In een tweede middel betoogt de verzoekende partij dat zij onmiddellijk na ontvangst van de aanmaning dd. 2 juni 2009 is overgegaan tot de bestelling van de luchtwasser doch dat de installatie ervan, ten gevolge van omstandigheden buiten haar wil, enkele maanden op zich heeft laten wachten. Zij vraagt om hiermee te willen rekening houden voor de verdere beoordeling van dit dossier. 5.4.2. De verwerende partij repliceert dat de beslissing van de deputatie van de provincie Oost- Vlaanderen, die de installatie van de luchtwasser verplicht, dateert van 2007 en dat de verzoekende partij op het ogenblik dat zij geverbaliseerd werd reeds circa twee jaar wist dat zij de luchtwasser diende te plaatsen. Zij houdt voor dat de plaatsing niet getuigt van goede wil of goede trouw doch enkel het gevolg is van de dreiging met geldboetes en voordeelontneming. Volgens de verwerende partij moet de leveringstermijn de verzoekende partij worden aangerekend temeer daar zij gedurende deze periode verder is blijven exploiteren. 5.4.3. In de bestreden beslissing (punt 3.2.3. in fine) wordt de omstandigheid dat de verzoekende partij gevolg heeft gegeven aan de aanmaning en is overgegaan tot de installatie en inwerkingstelling van de luchtwasser als een verzachtende omstandigheid in acht ( ) genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. In de mate dat het middel betrekking heeft op de goede bedoelingen en de bereidheid van de verzoekende partij om zich met betrekking tot de in de milieuvergunning opgelegde exploitatievoorwaarde in regel te stellen mist het feitelijke grondslag. Voor zover de verzoekende partij de gewestelijke entiteit verwijt dat zij geen rekening heeft gehouden met de laattijdige installatie van de luchtwasser door de installateur, omstandigheid buiten haar wil, stelt het Milieuhandhavingscollege, samen met de verwerende partij, vast dat de verzoekende partij sedert juli 2007, en dus lange tijd op voorhand, wist dat zij de varkensstal enkel in gebruik mocht nemen nadat het luchtwassysteem was geïnstalleerd. De gewestelijke entiteit heeft derhalve terecht deze omstandigheid niet betrokken in de bepaling van de hoogte van de geldboete. Het tweede middel is ongegrond. 5.5.1. Het derde middel neemt de verzoekende partij uit de schending van artikel 16.4.36, 1 en 16.4.37 DABM. Zij wijst op de extreem lange procedure tijden die er tijdens dit dossier zijn in acht genomen. Zij voegt hier evenwel aan toe dat dit waarschijnlijk geen aanleiding [kan] zijn om procedurefouten in te roepen. 5.5.2. De verwerende partij stelt dat de geschonden geachte bepalingen van het DABM termijnen van orde zijn en dat de overschrijding ervan niet gesanctioneerd is behoudens uiteraard dat die de redelijke termijn niet mag overschrijden. Dit is hier evenwel niet het geval. 5.5.3. Het Milieuhandhavingscollege heeft meermaals en eenduidig beslist dat de kennisgevings- en beslissingstermijn waarin de geschonden geachte bepalingen voorzien geen vervaltermijnen maar termijnen van orde zijn. De decreetgever heeft immers voor geen van deze termijnen een sanctie bepaald die de overschrijding ervan van rechtswege bestraft. De schending van deze termijnen, zonder dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, kan dus als zodanig niet tot vernietiging van de laattijdige beslissing leiden. Het derde middel is ongegrond. 5.6.1. In het vierde middel argumenteert de verzoekende partij dat het zeker nooit de bedoeling is geweest om illegaal financieel voordeel te halen uit de wederrechtelijke exploitatie van de varkensstal, dat in het geval een persoon deze gelden pas 6 maanden later heeft moeten ontlenen aan de bank, heeft hij deze ook nog niet in zijn bezit en kan dus van financieel voordeel geen sprake zijn, en dat bij de begroting van de voordeelontneming de gewestelijke entiteit ten onrechte met zes volle maanden heeft rekening gehouden. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 6

5.6.2. De verwerende partij repliceert dat de verzoekende partij wetens en willens de varkensstal illegaal heeft geëxploiteerd zodat zij dan ook het tegendeel niet kan voorhouden en dat overigens het moreel aspect geen beoordelingselement is bij de bepaling van de voordeelontneming. Tevens werpt ze op dat het betoog van de verzoekende partij een redeneringsfout bevat. Immers diegene die de gelden ( ) zes maanden later ontleent zal gedurende die zes maanden geen intrest of terugbetaling hebben moeten doen, en dat is dan het voordeel dat men gedurende die zes maanden heeft genoten. 5.6.3. Artikel 16.4.26 DABM bepaalt dat samen met een bestuurlijke geldboete een voordeelontneming kan worden opgelegd en dat een voordeelontneming een sanctie is waarbij een overtreder verplicht wordt een al dan niet geschat geldbedrag te betalen ter waarde van het nettovermogensvoordeel dat uit de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf is verkregen. Een vermogensvoordeel kan derhalve enkel worden uitgesproken ten laste van de overtreder aan wie een bestuurlijke geldboete werd opgelegd. Nu aan de verzoekende partij terecht een bestuurlijke geldboete werd opgelegd had de gewestelijke entiteit eveneens de bevoegdheid en de mogelijkheid om lastens haar een voordeelontneming uit te spreken. In casu is het van geen belang te weten of de verzoekende partij al dan niet de bedoeling had om uit de illegale exploitatie van de varkensstal een financieel voordeel te halen. Voor het opleggen van een voordeelontneming is immers geen bijzonder opzet in hoofde van de overtreder vereist. Ten onrechte gaat de verzoekende partij ervan uit dat bij de begroting van het vermogensvoordeel de gewestelijke entiteit slechts een periode van vijf in plaats van zes maanden mocht in aanmerking nemen. Immers uit haar eigen verklaringen zie het aanvankelijk en het navolgend proces-verbaal dd. 27 mei 2009, respectievelijk 16 november 2009 blijkt onomstotelijk dat de stal sedert eind maart 2009 door haar in gebruik was genomen en dat de luchtwasser pas op 29 september 2009, of circa zes maanden later, operationeel was. In tegenstelling tot wat de verzoekende partij poneert heeft ze ontegensprekelijk uit het door haar gepleegde milieumisdrijf geldelijk voordeel genoten. Zij diende immers pas na zes maanden exploitatie de financiële kost van de aanschaf en de plaatsing van de luchtwasser te dragen wat tot gevolg had dat zij gedurende deze periode ofwel geen intresten op de financiering diende te betalen, ofwel de intresten van haar gelden verder kon ontvangen. De gewestelijke entiteit heeft derhalve terecht het onrechtmatig verworven vermogensvoordeel bepaald op 962,50 euro. Het vierde middel is eveneens ongegrond. 5.7. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 7

Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingestelde beroep is ontvankelijk en in de aangeven mate gegrond. 2. De bestuurlijke geldboete, opgelegd bij beslissing 09/AMMC/271-M/AR van 15 juli 2011 van de gewestelijke entiteit, wordt verminderd tot 335 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.842,50 euro. 3. De voordeelontneming opgelegd bij beslissing 09/AMMC/271-M/AR van 15 juli 2011 van de gewestelijke entiteit wordt bevestigd. Deze beslissing is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 16 februari 2012 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Jan HEYMAN Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Luk JOLY Josef NIJS Peter SCHRYVERS voorzitter ondervoorzitter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De voorzitter, Xavier VERCAEMER Jan HEYMAN MHHC-12/4-VK 16 februari 2012 8