Les 4 lengtematen m, dm en cm Beginsituatie De leerlingen: - kunnen lengten vergelijken; - hebben ervaring opgedaan met het meten met de meter, met de decimeter en met de centimeter; - hebben ervaring opgedaan met verschillende meetinstrumenten; - kunnen een lengte schatten door gebruik te maken van een referentiemaat; Lesdoelen: De leerlingen kunnen: - lengten schatten en de schatting verwoorden in meter, decimeter en centimeter; - schattingen controleren; - gebruikmaken van ijzeren maten voor de meter, de decimeter en de centimeter; - objecten naar lengte vergelijken en deze lengten telkens toetsen aan de meter, de decimeter en de centimeter; - lengten meten tot op 1 cm nauwkeurig; - de juiste maateenheid en het gepaste meetinstrument kiezen. Leerplandoelen MR1-MR16 (volgens de handleiding geen leerstof 4e leerjaar) MR17 -------- a) De standaardmaateenheden kennen en gebruiken (zie doel MR29, MR30, MR36, MR37, MR50, MR51, MR53, MR54, MR61, MR62, MR68, MR71, MR73, MR74, MR75) -------- b) en de termen 'maatgetal', 'maateenheid' en 'maat' kennen en gebruiken -------- MR18 Referentiematen (bijv. 1 kg is het gewicht van een doos klontjessuiker, 1 l is de inhoud van een melkbrik, een deur is ongeveer 2 m hoog, 100 m is de afstand van... tot...; een brood kost ongeveer... fr.) kennen en gebruiken MR19 Resultaten van metingen en berekeningen lezen en noteren (zie doel MR30, MR37, MR51, MR54, MR62, MR68, MR71, MR74, MR75): a) met één maateenheid (bijv. bijna 1 m, ongeveer 1 kg, precies 1 l) -------- b) met meer dan één maateenheid (bijv. 4 m 23 cm, 3 l 15 cl, 1 kg 125 g) -------- c) als kommagetal met één maateenheid Zorgdoel -> kommagetallen moeilijk plaatsbaar in de tabel (bijv. 4,23 m, 3,15 l, 1,125 kg) -------- MR20 Een grootte schatten bij meetopdrachten met standaardmaateenheden en de schatting vergelijken met het meetresultaat.
-------- MR23 Gebruikelijke meetinstrumenten correct gebruiken bij metingen van lengte (bijv. meetlat, duimstok, meetlint), inhoud (bijv. een maatbeker), gewicht (bijv. een digitale weegschaal), tijdsduur (bijv. uurwerk, chronometer) en hoekgrootte (bijv. gradenboog, geodriehoek) -------- MR24 Een passend meetinstrument kiezen bij een meting met standaardmaateenheden -------- MR26 Een passende standaardmaateenheid kiezen (bijv. De lengte van de klas kan het best uitgedrukt worden in m en niet in mm.) Toelichtingen bij meten en metend rekenen: 3.2.3.1 Meten van lengte p 33 42 Materiaal: Verschillende meetinstrumenten: - duimstokken (meter) - Lintmeters (centimeter) - Vouwmeter (meter) - Meetlatten - Werkbladen - Poster met referentiematen
Inleiding 1.1 Vergelijken van voorwerpen uit de klas op het vlak van lengte Partnerwerk Zie werkblad : doe-opdracht 1 + kort klassikaal overlopen 1.2 Vergelijken van voorwerpen met de meter, decimeter, centimeter Zie werkblad : doe-opdracht 2 + klassikaal overlopen Kern 2.1 Leergesprek schatten van afmetingen. Zie werkblad : doe-opdracht 4 Werk per twee. Schat de lengte, hoogte of breedte van de voorwerpen. Overleg per twee. Noteer met potlood jullie schatting. (Begrijpt iedereen wat een schatting maken is?) 2.2 Vastleggen van referentiematen voor de meter, decimeter en centimeter. Leergesprek - Hoe breed schat je de klas? bv. 5m - Waarom gebruik je meter als maateenheid en niet centimeter? - Hoe kom je tot deze schatting? - Wie kan uitleggen hoe je een schatting moet maken? Als je schat moet je in je hoofd een idee hebben van de grootte van de maateenheid. Als je aan een maateenheid denkt, is het goed dat je een voorwerp in je hoofd heb dat ongeveer zo lang is. Hierdoor kan je gemakkelijker schatten. - Welk voorwerp in de klas is ongeveer 1 m lang? (ong. breedte van een zijbord) - Welke lengte is ongeveer 1 dm? (ong. een handspan de afstand tussen je gestrekte duim en wijsvinger) - Wat is ongeveer 1 cm lang? (ongeveer de breedte van de vingernagel van je duim) (We noteren dit op het werkblad, punt 3) - Waarom is het belangrijk dat we goed kunnen schatten? 2.3 Schat- en meetoefeningen Zie werkblad Doe-opdracht 4 We maken nu de volledige opdracht af. Je mag je eerder gemaakte schatting nog aanpassen. 2.4 Lichaamsmaten partnerwerk Extra opdracht: kopieerblad 1/5 De leerlingen meten bij elkaar een aantal lichaamsmaten op 1cm nauwkeurig. (Het is ook mogelijk om achteraf de meetresultaten in een grafiek samen te brengen)
Naam: Naam partner:. Datum:../../.. Doe-opdracht 1 Werk per twee. Vul de zinnen aan met een gepast voorwerp. Doorstreep wat niet past. Bv. Mijn pen is dikker/dunner dan een naald Meten en metend rekenen - lengtematen meter decimeter - centimeter Mijn lessenaar is hoger / lager dan... Mijn boekentas is groter / kleiner dan... Mijn potlood is langer / korter dan... De klas is breder / smaller dan... De deur is breder / smaller dan... Mijn stoel is hoger / lager dan... Mijn been is dikker /dunner dan... Doe-opdracht 2 Werk alleen. Kies voor elk voorwerp de gepaste maateenheid. Je moet je keuze kunnen uitleggen! Bv. schaar zet ik bij de decimeter omdat de schaar ruim 1 decimeter lang is. Voorwerpen: lessenaar, boekentas, potlood, klas, deur, stoel, been meter decimeter centimeter Onthoud! 1 km 100 m 10 m 1 m 1 dm 1 cm 1 mm Als je wil schatten, moet je weten dat 1 meter. 1 decimeter. 1 centimeter.
Doe-opdracht 4 Werk per twee. A. Schat de lengte, hoogte of breedte van de voorwerpen. B. Meet de lengte, hoogte of breedte van de voorwerpen. - Kies het juiste meetinstrument - Noteer het resultaat. Vergeet de juiste maateenheid niet. C. Vergelijk de schatting met het resultaat van je meting. Ik meet Mijn lessenaar lengte Ik schat - is meer dan - is minder dan - juist - bijna Meetinstrument - meetlat - stokmeter - vouwmeter - Resultaat van de meting: Mijn schatting is: Mijn stoel hoogte De deur breedte Boekentas hoogte De klas breedte
Zelfevaluatie GOK Evaluatie concrete actie Activiteit Datum Doel Lengtematen m, dm, cm 22 september 4A 25 september 4B 25 september - 4C 24 september 4D Zie uitgeschreven les 1. Product / proces (aankruisen wat van toepassing is) 1.1 Wordt het doel van de actie bereikt? Helemaal wel Eerder wel Eerder niet Helemaal niet 1.2 Kon de actie binnen de voorziene tijd worden uitgevoerd? 1.3 Levert deze actie een bijdrage tot de gelijke kansen van de leerlingen? Helemaal wel Helemaal wel Eerder wel Eerder niet Helemaal niet Eerder wel Eerder niet Helemaal niet 2. Welk is het zichtbaar effect van deze actie? (Toetsen, eindproducten, evaluatiegesprekken, LVS, vorderingen, Diocesane toetsen, foutenanalyses, gesprekken met leerlingen, gesprekken met ouders, vragenlijsten, verslagen MDO, leerlingenwerk, foto s, klasdagboek, observaties, reacties lln, ) Taalvaardigheid De leerlingen hebben de begrippen herhaaldelijk moeten gebruiken bij de uitvoering van de opdrachten. Dit opzet was geslaagd. Diversiteit (interactief werken) Volgend jaar laten we de kinderen antwoorden op twee vragen: - leg uit hoe jullie hebben samengewerkt? - Wat heb ik bijgeleerd? De klasleerkracht kijkt deze antwoorden na en vraagt door waar nodig 3. Opvolging van de activiteit? Houden (wat loopt er goed? Waaraan merk is dat? Waaraan wijt ik dat?) Lossen (wat loopt er fout? Waaraan merk is dat? Waaraan wijt ik dat) Houden en bijsturen (Hoe wil ik het? Welk resultaat wil ik? Hoe ga ik het aanpakken?) - Meetinstrumenten die de leerlingen meebrengen achteraan in de klas verzamelen voor de les aanvangt. Zo wordt prullen voorkomen. - Handige referentiematen: naast de referentiematen op poster ook nog andere referentiematen aanbrengen. bv. meter -> een voetstap ver, armen spreiden, - Werkblad aanpassen: tekening van de stoel toevoegen en aanduiden wat met de hoogte bedoeld wordt. - Samenwerken: verloopt niet bij alle leerlingen even vlot. Samenwerken wil zeggen dat ze samen moeten overleggen en dan pas iets noteren. Ze moeten dus beide hetzelfde op hun werkblad hebben staan! - Juist gebruik van meetinstrumenten: vooraf de meetinstrumenten overlopen. Sommige kinderen kennen de meetinstrumenten niet (vouwmeter is niet 1 meter lang, maar zelfs 2 m of 1,5 meter). - Begrip ruim blijft abstract voor de lln. -> Mijn jas zit niet krap maar ruim. Ruim wil zeg iets groter dan. - Totale lesduur (met kopieerblad): 2 lesuren.
Hoe hebben jullie samengewerkt? Leg uit! (Wat ging er goed? Minder goed? Waar ga je een volgende keer anders doen? Wat was er moeilijk? Waar hebben jullie elkaar in geholpen? ) Wat heb ik bijgeleerd? Hoe hebben jullie samengewerkt? Leg uit! (Wat ging er goed? Minder goed? Waar ga je een volgende keer anders doen? Wat was er moeilijk? Waar hebben jullie elkaar in geholpen? ) Wat heb ik bijgeleerd? Hoe hebben jullie samengewerkt? Leg uit! (Wat ging er goed? Minder goed? Waar ga je een volgende keer anders doen? Wat was er moeilijk? Waar hebben jullie elkaar in geholpen? ) Wat heb ik bijgeleerd?