OAB Dekkers De Pinckart 54 5674 CC Nuenen 040-291 37 33 bureau@oabdekkers.nl Niet alles is wat het lijkt. - een artikel over beoordelingsfouten in het onderwijs - Wat zie je? Het beoordelen van prestaties en resultaten van anderen is geen eenvoudige taak. Zeker niet wanneer het gaat om praktijktoetsen. Bij het vertalen van de eigen waarneming naar een conclusie over de te beoordelen leerling worden verschillende stappen gezet waarbij veel fouten gemaakt (kunnen) worden. Deze beoordelingsfouten treden meestal op zonder dat docenten dat willen en zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. Stel dat je een leerling moet beoordelen waar je al het hele jaar strijd mee hebt? Stel dat een leerling altijd hoge cijfers haalt? Stel dat je bekend bent met de complexe thuissituatie van een leerling? Stel dat je een hele dag praktijktoetsen beoordeelt? Stel dat? Wat doet dat dan met jou en vooral wat doet dat uiteindelijk met de beoordeling? Er zijn allerlei factoren die het waarnemings- en beoordelingsproces beïnvloeden en tot fouten kunnen leiden. De wijze waarop wij, vanuit onszelf, met waarnemen en het interpreteren van waarnemingen omgaan, is subjectief. Beoordelingsfouten hebben te maken met het niet scheiden van waarneming van interpretatie. En het is menselijk, want een volledig objectieve waarneming is onmogelijk. Hieronder beschrijven we een aantal beoordelingsfouten. 1. Jezelf als uitgangspunt nemen (projectie) Dit houdt in dat je je eigen gedrag tot norm gaat verheffen en gaat observeren, interpreteren en beoordelen vanuit je eigen opvatting over een goede taakuitvoering. Je projecteert dan je eigen eigenschappen, verlangens en motieven op de leerling, waardoor je meer van jezelf zegt dan van de leerling. Bijvoorbeeld: als je zelf een pietje precies bent, zul je dat ook van de leerlingen vragen en ze daarop beoordelen. Ook kan het zijn dat je je eigen tekortkomingen extra duidelijk bij leerlingen ziet.
2. Het halo- en horneffect Het halo-effect noemen we in het Nederlands stralenkranseffect. Het oordeel over een voor de beoordeling irrelevant aspect 'straalt door' naar het aspect dat men eigenlijk wil beoordelen. Van dit effect is sprake als je als beoordelaar de neiging hebt de leerling die op één of meerdere punten erg goed (=halo) of erg slecht (=horn) uit de verf komt, ook op andere punten in die richting te beoordelen. Zeker als dat ene sterk positieve of sterk negatieve punt in het handelen van de leerling voor jou als beoordelaar van belang is. Bijvoorbeeld: Een docent geeft het werk van gemotiveerde en oplettende leerlingen onbewust een hogere beoordeling dan het even goede werk van een minder gemotiveerde en oplettende leerling. 3. Generaliseren op grond van incidentele ervaringen Op grond van een enkele goede of slechte ervaring kunnen bij de beoordelaar gevoelens van sympathie of antipathie ontstaan. Deze gevoelens leiden vaak tot conclusies die vooral emotioneel van aard zijn en daardoor de objectiviteit verminderen. Zo kan het zijn dat een beoordelaar de eerste indruk laat meewegen bij latere waarnemingen of een recente gebeurtenis sterk te laten meewegen in het oordeel. 4. Het sequentie effect Het laten doorwerken van voorafgaande beoordelingen in de volgende beoordeling(en). Bijvoorbeeld: na een reeks goede leerlingen een matige leerling als slecht beoordelen. 2 5. Het centrale tendentie effect Het vermijden van uitersten in de beoordeling, dus geen waarderingen geven als (erg) goed of (erg) slecht, terwijl dat wel terecht zou zijn. Dat komt omdat veel beoordelaars bang zijn om een uitgesproken positief of negatief oordeel te geven. Een negatieve beoordeling betekent vaak dat je in de verdediging moet tijdens het beoordelingsgesprek en/of tegen mede- beoordelaars. Bij een positieve beoordeling is men vaak bang dat de leerling over het paard getild zal worden. Bovendien vindt men het moeilijk om bij een volgende beoordeling terug te moeten. Daarom hebben alle waarderingen de neiging om rond het veilige midden uit te komen. Een voorbeeld uit de praktijk: De ene klas is veel beter dan de andere, maar toch is het gemiddelde oordeel in de ene klas niet hoger dan in de andere. De docent beoordeelt de leerlingen uit een goede klas derhalve strenger dan die uit een minder goede klas. 6. Het contaminatie-effect
Het gebruiken van een beoordeling voor een ander doeleinde dan waarvoor de beoordeling eigenlijk bedoeld is. Bijvoorbeeld: een docent geeft extra lage cijfers om leerlingen te motiveren en hen aan het werk te krijgen. Ondanks een matig resultaat geeft een docent een leerling toch een voldoende beoordeling omdat die zo zijn best heeft gedaan en de docent hem of haar niet wil demotiveren. 7. Het hanteren van vooroordelen Je hebt de neiging de leerling niet te beoordelen als individu, maar haar onbewust in te passen in een bepaalde categorie ten aanzien waarvan bepaalde vooroordelen bestaan, bijvoorbeeld op grond van uiterlijke kenmerken. Voorbeelden: jongeren zijn gemakzuchtig, Surinamers zijn lui, oudere leerlingen zijn altijd erg kritisch, dikke leerlingen zijn traag van begrip enzovoort. Het hebben van (onbewuste) vooroordelen is in de praktijk een van de meest voorkomende fouten bij beoordelen. 8. De relatie docent-student Als docent probeer je zo objectief mogelijk voor de groep te staan. Je wilt voor iedere leerling gaan. Toch heb je lievelingetjes en leerlingen die je liever niet dan wel ziet komen. Dat kan met zich meebrengen dat je leerlingen waar je meer contact mee hebt, of waar je in ieder geval een aangenamer contact mee hebt, positiever beoordeelt. 3 9. Invloed van het stadium van de opleiding Het blijkt soms moeilijk te zijn om het stadium van de opleiding de juiste weging mee te geven in een beoordeling. Men beoordeelt bijvoorbeeld een eerstejaarsleerling te streng, want aan hem of haar mogen niet zulke sterke eisen gesteld worden dan bijvoorbeeld aan een laatstejaars. Of een laatstejaars wordt niet streng genoeg beoordeeld omdat men zich niet realiseert dat aan hem of haar hogere eisen gesteld mogen worden. 10. Afgaan op wat men zegt. De beoordelaar zal naast zijn eigen observaties van de leerling ten behoeve van de beoordeling ook informatie over de leerling bij andere teamleden moeten verzamelen. Dat brengt het gevaar met zich mee dat hij te veel afgaat op wat anderen zeggen. Bovendien kunnen de teamleden allemaal op andere aspecten gaan letten. Bijvoorbeeld: bij de beoordeling van een gemeenschappelijke schrijftoets let de ene docent vooral op spelling, interpunctie en grammatica, terwijl de andere docent meer naar de inhoud en de structuur van het schrijfproduct kijkt. 11. Naar een eindresultaat toe redeneren
Het kan bijvoorbeeld zijn dat de beoordelaar de stellige overtuiging heeft dat de leerling met een onvoldoende beoordeeld moet worden, zonder dat dat oordeel op grond van observaties en dergelijke waargemaakt kan worden. 12. Verbloemen van eigen tekortkomingen Het kan gebeuren dat de docent zijn begeleidings- en ondersteuningstaken slecht verricht. Dit kan tot gevolg hebben dat hij de leerling daarom minder negatief beoordeelt dan in feite gerechtvaardigd is, om zelf geen kritiek op de slechte uitvoering van zijn taak en verantwoordelijkheid te krijgen. 13. Beoordelen afhankelijk van de eigen stemming Het ligt tamelijk voor de hand dat je oordeel over de leerling niet afhankelijk mag zijn van je stemming. Zo kan vermoeidheid een bepalende rol spelen in een beoordeling. Na het zoveelste opstel nemen vermoeidheid en irritatie toe en wordt het oordeel lager. 14. Onvoldoende tijd voor de beoordeling Een ander punt dat voor de hand ligt, is dat een beoordeling niet mag worden afgeraffeld. Als je als beoordelaar onvoldoende tijd kunt uittrekken om een beoordeling voor te bereiden, zul je de beoordeling moeten uitstellen totdat je die tijd wel hebt. Onvoldoende tijd nemen voor de voorbereiding van de beoordeling zal naar voren komen tijdens het beoordelingsgesprek. 4 15. Persoonlijke vergelijkingseffect Elke beoordelaar heeft zijn eigen karakteristieke wijze van beoordelen. De een is strenger of juist milder dan de ander of brengt meer of juist minder spreiding aan. Voorbeeld: een gelijke prestatie beoordeelt de ene docent strenger of juist milder dan de ander. De ene docent gebruikt bij het beoordelen alle schaalpunten, terwijl de ander alleen de middencategorieën gebruikt. Op welke van deze beoordelingsfouten heb je jezelf wel eens betrapt? Hoe voorkom je fouten en beoordeel je zo objectief mogelijk? 1. Werk aan het vergroten van je zelfkennis De eerste stap om deze valkuilen van beoordelen te omzeilen is het bewustzijn met betrekking tot het voorkomen van de beoordelingsfouten, zodat je deze bij jezelf kunt herkennen.
2. Laat verschillende personen, onafhankelijk van elkaar, schriftelijk een beoordeling voorbereiden. Daarnaast is het belangrijk dat beoordelaars ook elkaar observeren bij het beoordelen en elkaar feedback geven met betrekking tot het optreden van beoordelingsfouten. 3. Beoordeel naar aanleiding van beoordelingscriteria die zijn afgeleid van zo nauwkeurig mogelijke, geformuleerde leerdoelen. Belangrijk hierbij is wel observeerbaar gedrag dat is vertoond door de leerling. 4. Leg gedurende de hele begeleiding feiten en afspraken schriftelijk vast. 5. Maak de schriftelijke beoordeling enige tijd voor het gesprek op, zodat je er nog over na kunt denken en eventueel wijzigingen aan kunt brengen. 6. Bekijk regelmatig de lijst van mogelijke beoordelingsfouten, als je je bewust van welke fouten je geneigd bent om te maken, verminder je ze in aantal. Heel belangrijk is in ieder geval: ga niet af op incidenten en toevalligheden en vergeet de voorgaande beoordelingen. 7. Overleg regelmatig met teamleden en andere beoordelaars over de interpretatie van waarnemingen en beoordelingscriteria. Wil je meer weten? Waar loop jij tegen aan? Wat is jouw leervraag? Waar lopen jullie als team tegenaan? Wat zouden jullie als team kunnen oppakken? Deel het met ons en wij zullen jou, en je team, ondersteunen. Je kunt ons bellen op (040) 291 37 33 of mailen naar bureau@oabdekkers.nl. 5