VAN ZIEKMELDING TOT WAO. Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden

Vergelijkbare documenten
VAN ZIEKMELDING TOT WAO. Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden

2½ JAAR NA HET EERSTE ZIEKTEJAAR: WERKEN MET WAO-UITKERING? 12-maandszieken over hun arbeidsongeschiktheid, gezondheid, herbeoordeling en reïntegratie

DE 12-MAANDSZIEKEN VAN JANUARI 1998 arbeidsongeschiktheid, gezondheid, herbeoordeling en reïntegratie 2½ jaar later

REÏNTEGRATIE BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID

UITKOMSTEN MARKTONDERZOEK OMGANG MET PSYCHISCHE PROBLEMEN OP HET WERK

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2015 UWV

De toename van de werkzaamheid na 12 maanden ziekte tussen 2003 en 2008 verklaard

BIJLAGEN. Wel of niet aan het werk. Achtergronden van het onbenut arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten

6 Meervoudige problematiek bij werknemers

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2015 UWV

Welkom bij de workshop Wet en Regelgeving. Maria van Nies Coach en Supervisor MS Coach voor MS Vereniging Nederland

M MKB-ondernemers negatief over verantwoordelijkheden bij ziekte werknemers

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

Wet verbetering Poortwachter. Marcel Geerts, bedrijfsarts 15 april 2015

Rapport. Datum: 23 november 2007 Rapportnummer: 2007/271

Investeren in Sterk naar Werk. Ziek en mondig in de 1 e lijn

Wet Verbetering poortwachter (WvP) uitgewerkt

Periodieke Brancherapportage 2014

Hoe voorkom ik een loonsanctie WELKOM. Henriëtte Sterken Werkgeversrelaties UWV

Periodieke Brancherapportage

De belangrijkste valkuilen bij de re-integratie

Periodieke Brancherapportage

Protocol Ziekteverzuim


Samenvatting. Samenvatting

Uitgangspunt: re-integratie is een zaak van werkgever en werknemer samen en dient in overleg plaats te vinden

Een effectiviteitsanalyse van de

Het verbeteren van de integratie van zieke werknemers door aandacht voor hun dubbele rol (Universiteit Utrecht) Projectleider: Prof. dr.

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

JJuridische aspecten arbeidsongeschiktheid / arbeidsconflict

Het belang van begeleiding

Verzuim- en reïntegratietraject

De standaard beoogt een uniforme beoordelingswijze van dergelijke aanvragen. TABEL 2. INSTROOMPERCENTAGE WAO NAAR HUISHOUDSITUATIE EN GESLACHT (2000)

Het artikel dat hieronder is weergegeven bevat de tekst zoals die gold op 30 juni 2008.

AMC leidraad: wat te doen bij ziekte. Uitgangspunten

De artikelen die hieronder zijn weergegeven bevatten de tekst zoals die gold op 30 juni 2006.

De artikelen die hieronder zijn weergegeven bevatten de tekst zoals die gold op 30 juni 2006.

Richtlijnen aanpak verzuim om psychische redenen

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2018 UWV

Verzuimprotocol Adopsa Payroll

Ik ben ziek Wat nu? Informatiebrochure voor werknemers November 2007

Verzuimprotocol Centrum Arbeid en Mobiliteit B.V.

DIENSTENPAKKET VERZUIMBEGELEIDING

Kanker en Werk Begeleiding en Re-integratie Stap.nu in mogelijkheden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Periode van invullen vragenlijsten 2 december 2013 tot en met 18 juni 2014

Begeleiding bij (gedeeltelijke) werkhervatting

Re-integratie inspanningen van publiek (UWV) en privaat verzekerde werkgevers sinds de WIA

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2018 UWV

Ik ben ziek Wat nu? Informatie over ziekteverzuim en reïntegratie

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2017 UWV

Arbeidsongeschiktheid in het UMC. Wat nu?

Schatting effect aangepaste Schattingsbesluit (asb) op aandeel afwijzingen WIA (september

1. Ziekmelding. 2. Bereikbaarheid

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2017 UWV

Onderzoek Levensloopstress Zorg van de Zaak

Sancties bij tekortschietende re-integratieverplichtingen

Rechtbank Almelo

Loondoorbetaling bij ziekte. Informatie voor werknemers

Als werkgever en werknemer hulp nodig hebben bij de reïntegratie Een deskundigenoordeel van UWV

ZIEKTEVERZUIMBELEIDSPLAN. voor de Stichting Katholiek Onderwijs Mergelland

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Beperking van kosten van loondoorbetaling tijdens ziekte

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Ziekteverzuimreglement Inhoud

Afdeling Interne Dienstverlening/Unit Personele Administratie van de Dienst Organisatie en Ondersteuning

Weg naar de WIA - 3 Langdurig zieke vangnetters

Ziekteverzuimprotocol Pietje Puk BV

CLIËNTTEVREDENHEIDSONDERZOEK OVAL December 2014 Marij Tillmanns GfK 2014 CTO Oval December 2014

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2014 UWV

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2016 UWV

2 Arbeidsomstandigheden in Nederland

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2014 UWV

Alles of niets Casus

GEEN WIA, WEL WERK? Vervolgmeting van het onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn verklaard

DEEL VI WIA TOETREDING

Voorspellende en in standhoudende factoren bij verzuim met SOLK: handvatten bij de beoordeling in functioneren?

Ziek, verzuim, reïntegratie

UWV Kennisverslag

Eerste ervaringen met de WIA in 2006 en 2007

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2016 UWV

Ministerie van Binnenlandse Zaken

Werkhervatting van reguliere werknemers 18 maanden na ziekmelding

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2010

Op 19 januari 2005 schreef de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Gezondheidsraad (brief kenmerk SV/AL/05/614):

Tegenover het recht op ziekengeld staan ook een aantal (op wet- en regelgeving gebaseerde) verplichtingen.

Modernisering Ziektewet. Wet BeZaVa. Waarom Modernisering Ziektewet. door Anja Heijstek

Welkom! Olijfdag Sessie Werk en kanker na en tijdens gynaecologische kanker!

Ziekteverzuimprotocol

10. Veel ouderen in de bijstand

V&VN Arboverpleegkundigen

Verzuimreglement. Informatie, regelgeving en procedure. Versie januari Pagina 1 van 5

Ziekte en verzuim in de praktijk. Het kader. Wet Verbetering Poortwachter 1. Breda, 24 maart 2009

Als werkgever en werknemer hulp nodig hebben bij de re-integratie Een deskundigenoordeel van UWV

Het werk van de verzekeringsarts

ECLI:NL:CRVB:2016:218

Kwantitatieve informatie 1 e acht maanden 2008

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

VAN ZIEKMELDING TOT WAO Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden 15 november 2002 ir Carla G.L. van Deursen (AStri) drs Cathelijne L. van der Burg (AStri) met medewerking van: drs. Gerda J.M. Jehoel-Gijsbers (Bureau Jehoel Gijsbers) AStri Stationsweg 26 2312 AV Leiden Tel.: 071 512 49 03 Fax: 071 512 52 47 E-mail: astri@astri.nl

SAMENVATTING De achtergronden en de vraagstelling In opdracht van UWV heeft AStri een onderzoek uitgevoerd onder werknemers die in 2000 voor de poort van de WAO stonden, de zogenoemde 12-maandszieken. Het onderzoek gaat over de oorzaken van hun arbeidsongeschiktheid, hun gezondheid, het oude werk, de WAO-beoordeling, de arbeidscapaciteit, de ontvangen begeleiding bij terugkeer naar werk, de eigen activiteiten ter verkrijging van werk en de werkhervatting. De informatie is via drie verschillende enquêtes verkregen: een schriftelijke enquête onder 3.554 12-maandszieken, een telefonische enquête onder 1.201 van hen en diepte-interviews met 26 12-maandszieken die een WAO ontvangen. Deze enquêtes zijn 18 tot 21 maanden na de ziekmelding gevoerd. De uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in drie themarapporten, waarvan voorliggend rapport er één is 1. In dit rapport staat het eerste ziektejaar en vermijdbaarheid van WAO-toetrede centraal. De vraagstelling is als volgt: Welke rol spelen werknemer zelf, de werkgever, de arbodienst, de curatieve gezondheidszorg, UWV en de naaste omgeving in het eerste ziektejaar, en in hoeverre was WAO-toetrede te voorkómen geweest? In het rapport wordt veel relevante cijfermatige informatie gepresenteerd over de achtergronden van ziekmelding en gezondheidsklachten en over de actoren en factoren die een rol speelde in het eerste ziektejaar. Deze cijfers zijn grotendeels gebaseerd op de schriftelijke enquête en voor een klein deel op de telefonische enquête. In deze samenvatting staan vooral de uitkomsten van de 26 diepte-interviews centraal. Deze personen zijn geselecteerd op de aanwezigheid van kenmerken, waarvan we veronderstelden dat deze tot onnodige WAO-instroom zouden kunnen leiden. Het betreft de volgende kenmerken: te maken hebben met lange wachttijden in gezondheidszorg, problemen op het werk of in de privé-situatie als medeaanleiding voor de ziekmelding, late bewustwording van mogelijke WAO-instroom en (te) weinig reïntegratie-inspanningen van bedrijfsarts of werkgever. Bij een substantieel deel van de WAO-ers in het onderzoek waren één of meer van deze kenmerken aanwezig. Achtereenvolgens worden de rollen van de verschillende actoren beschreven, en wordt ingegaan op de vraag of WAO-toetrede te voorkómen was geweest. 1 De andere twee rapporten zijn: Jehoel-Gijsbers, G.J.M. & C.G.L. van Deursen (2002). Reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid. Onderzoek naar werkhervatting, arbeidscapaciteit en reïntegratiehulp bij werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden. Uitvoering Werknemersverzekeringen, Amsterdam. Molenaar-Cox, P.G.M & C.G.L. van Deursen (2002). Aan de poort van de WAO in 2001: achtergronden en trends. Uitvoering Werknemersverzekeringen, Amsterdam. C:\Documents and Settings\pdjong\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK2F\sv8089Ziekmelding tot WAO def V1.doc

ii De rol van de werknemer zelf Uit de diepte-interviews kwamen drie groepen WAO-ers naar voren, die verschillen in de manier van omgaan met hun gezondheidsproblemen en met werkhervatting: 1. een groep die ondanks de gezondheidsbeperkingen een sterke drang tot werkhervatting heeft; 2. een groep die primair in beslag wordt genomen door hun gezondheidsproblemen en waarvoor werkhervatting secundair is; 3. de groep psychisch zieken. De eerste groep heeft weinig stimulans van buitenaf nodig om, zodra dat enigszins mogelijk is, het werk te hervatten. Belangrijk is dat zij niet onnodig worden tegengewerkt in hun eigen initiatieven. De tweede en vooral de derde groep kan, zonder dat ze zich hiervan zelf bewust zijn, baat hebben bij het houden van contact met het werk en waar mogelijk reïntegratie. Stimulering hiervan zal bij hen echter van buitenaf moeten komen. De werkgever, de bedrijfsarts en de curatieve sector lijken hiervoor de meest aangewezen actoren. Rol van de curatieve sector Van de 12-maandszieken had 40 procent te maken met wachttijden voor behandeling. In totaal 16 procent is van mening dat ze waarschijnlijk of misschien eerder aan het werk hadden gekund, als ze eerder geholpen waren. Uit de diepte-interviews ontstaat het beeld dat, los van de wachtlijstproblematiek, veel 12-maandszieken niet of pas in een laat stadium de juiste behandeling krijgen. Hierdoor worden herstel en werkhervatting vertraagd, of verergeren de klachten onnodig. Vooral psychische problematiek wordt nogal eens laat erkend, wanneer deze gepaard gaat met lichamelijke aandoeningen. Bij de geïnterviewden bleek opvallend vaak sprake van zeldzame of betrekkelijk nieuwe ziekten. Vooral in die gevallen duurde het stellen van een diagnose en het starten van de meest effectieve behandeling lang. Het feit dat werkhervatting een positieve bijdrage kan leveren aan herstel, wordt door behandelaars niet altijd onderkend. Men brengt werkhervatting vaak geheel niet ter sprake, of men geeft aan er werkhervatting nog lang niet aan de orde is.

iii Rol van de werkgever Een deel van de werkgevers laat volgens de 12-maandszieken mogelijkheden liggen om WAO-instroom te voorkómen of benut deze onvoldoende. Zo is 14 procent van de 12-maandszieken van mening dat de werkgever te weinig mogelijkheden heeft geboden om te werken met de klachten. Uit de diepte-interviews ontstaat het beeld dat niet alle werkgevers voldoende gemotiveerd of toegerust zijn met voldoende sociale en emotionele vaardigheden, om de hiervoor benodigde inspanningen te plegen. In dat geval ontstaan conflicten of worden conflicten niet opgelost, worden werkaanpassingen niet (goed) gerealiseerd, worden weerstanden van collega's tegen het aangepaste werk niet uit de weg geruimd en is de kwaliteit van de contacten met de werknemer onvoldoende. Rol van de bedrijfsarts Een kwart van de 12-maandszieken is van mening dat de bedrijfsarts hen te weinig begeleiding bij terugkeer naar werk heeft geboden. Zaken waarvoor de bedrijfsarts waardering van de zieke werknemer krijgt zijn: actief meedenken over en motiveren tot werkhervatting, zonodig afremmen als men te snel aan het werk wil, betrokkenheid tonen en adviezen geven over de behandeling van de gezondheidsklachten. Bedrijfsartsen die geen initiatieven nemen of als negatief ervaren druk uitoefenen tot werkhervatting, kunnen op weinig waardering van de 12-maandszieken rekenen. De rol van sociale omgeving en UWV De naaste familie handelt vooral in het belang van de gezondheid van de langdurige zieke en daarnaast ook in eigen belang. Deze belangen lopen soms wel, en soms niet parallel met werkhervatting. Beïnvloeding van hun houding, valt echter niet binnen de invloedsfeer van werkgever, arbodienst of UWV. De arbeidsdeskundige en de (keurend) verzekeringsarts spelen pas laat in het ziektejaar een rol. De mogelijkheden om WAO-instroom te voorkómen door het bevorderen van werkhervatting zijn in die fase zeer gering. Aangrijpingspunten voor volumebeperking WAO Uit de diepte-interviews met 26 WAO-ers komt naar voren dat er in veel gevallen in het eerste ziektejaar kansen zijn blijven liggen om de WAO-er direct (door goede werkaanpassingen) of indirect (door de gezondheid te verbeteren) weer aan het werk te helpen. De belangrijkste rollen bij het verder voorkómen van WAO-instroom of het beperken van de omvang van de uitkering lijken te zijn weggelegd voor de werkgever, de bedrijfsarts en de curatieve sector. Wanneer de werkgever en bedrijfsarts hun rollen zouden vervullen volgens de meest actuele inzichten op het terrein van interventie en reïntegratie bij ziekteverzuim 2, zouden de door veel 12-2 2 Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de Stecr-werkwijzers voor arbeidsconflicten, problematisch

iv maandszieken ondernomen werkhervattingspogingen mogelijk succesvoller zijn geweest. Wat de curatieve sector betreft zou een betere stroomlijning van het zorgcircuit en erkenning van het belang van het werken tijdens ziekte, een bijdrage kunnen leven aan vermindering van WAO-instroom of beperking van de omvang ervan. Vormen ziekteverzuim en WAO een fuik? De commissie Donner veronderstelt in haar advies 3 dat de combinatie van ziekteverzuim en WAO als een fuik werkt, in de zin dat tijdelijke ziekte en moeilijkheden bij de arbeid vaak onnodig tot langdurig verzuim en tot instroom in de WAO leiden. Dit beeld kan slechts deels bevestigd worden uit de diepte-interviews. Bij de meeste respondenten was vanaf het begin van de ziekmelding sprake van serieuze gezondheidsproblemen, waarmee men ook al (te) lang rondliep. In een deel van de gevallen zijn de gezondheidsproblemen door het werk of de privé-omstandigheden veroorzaakt, maar er is dan vaak sprake van langdurige overbelasting en niet van 'tijdelijke moeilijkheden'. De fuik is vooral gelegen in het feit dat niet alle betrokken actoren in staat zijn om op een positieve manier het onderste uit de kan te halen om het verlies aan arbeid en arbeidscapaciteit zoveel mogelijk te beperken. Hierbij kwamen we drie soorten situaties tegen: 1. één of meerdere relevante actoren is weliswaar op werkhervatting gericht, maar geeft hier niet de goede invulling aan (geen of inadequate werkaanpassingen); 2. één of meerdere relevante actoren is uitsluitend op gezondheidsherstel of beperking gezondheidsverlies gericht, en heeft daarbij geen aandacht voor werkhervatting (werkhervatting niet aan de orde stellen, of verbieden ); 3. één of meerdere relevante actoren is op gezondheidsherstel of beperking gezondheidsverlies gericht, maar de invulling ervan is niet adequaat (wachttijden, inadequate verwijzingen, gebrek aan financiering) De eerste situatie komt vooral bij de werkgever voor, de andere twee situaties vooral binnen de gezondheidszorg. De bedrijfsarts zit hier een beetje tussenin, maar is niet altijd in staat om voldoende tegenwicht te bieden. Dit verschil in benadering van de situatie vraagt om goede onderlinge afstemming om de zieke een eenduidige richting op te stuwen, namelijk een optimale benutting van resterende arbeidscapaciteit. Communicatie en afstemming tussen de betreffende actoren (werkgever, bedrijfsarts, behandelaar en zieke werknemer zelf) vindt nu echter in lang niet alle gevallen plaats. verzuim, RSI en lage rugklachten, diverse bestaande richtlijnen en protocollen gericht op werkgever, bedrijfsarts en curatieve sector (gebundeld via www.stecr.nl), en de leidraad 'Aanpak verzuim om psychische redenen' van de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid. 3 Werk maken van arbeidsgeschiktheid. Advies van de adviescommissie arbeidsgeschiktheid. Den Haag: APE, 2001.

v

INHOUDSOPGAVE Samenvatting i 1 Inleiding 3 2 Uitwerking vraagstelling 7 2.1 Vermijdbaarheid van WAO-instroom 7 2.2 Formele procedures in het eerste ziektejaar 8 2.3 Uitwerking van het begrip vermijdbaarheid 9 2.4 Analyse 12 3 De langdurig zieke zelf 13 3.1 De periode vóór de ziekmelding 13 3.2 De klachten bij ziekmelding 13 3.3 De achterliggende oorzaken van de klachten 16 3.4 De besluitvorming tot ziekmelding 17 3.5 De diagnose gesteld door verzekeringsarts van UWV 18 3.6 De gezondheid zoals gemeten met standaardvragen 20 3.7 Veranderingen in gezondheid 22 3.8 Het tijdstip van besef van mogelijke WAO-intrede 23 3.9 De eigen invloed op de WAO-status 27 3.10 Controle over het proces van ziekmelding tot WAO 31 3.11 Kunnen langdurig zieken zelf WAO-instroom voorkómen? 33 4 De rol van de curatieve sector 36 4.1 Behandeling van de gezondheidsproblemen 36 4.2 Aandacht voor werkhervatting bij behandelaars 37 4.3 Wachttijden 37 4.4 Andere oorzaken vanuit curatieve sector van WAO-intrede 40 4.5 Kan de curatieve sector WAO-instroom voorkómen? 44 5 De rol van de werkgever en collega s 45 5.1 Rol van het werk bij ontstane klachten en ziekmelding 45 5.2 Arbeidsconflicten 50 5.3 Arbeidsomstandigheden 52 5.4 Gemiste preventiemogelijkheden 54 5.5 Geboden kansen om aan het werk te blijven 56 5.6 Werkhervatting in het eerste ziektejaar 57 5.7 Gemiste kansen op werkhervatting 58 5.8 Invloed verzuimbegeleiding op WAO-intrede 62 5.9 Kan de werkgever WAO-instroom voorkómen? 65 C:\Documents and Settings\pdjong\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK2F\sv8089Ziekmelding tot WAO def V1.doc

2 6 De rol van de arbodienst 67 6.1 Verzuimbegeleiding door arbodienst en UWV 67 6.2 Aantal en tijdstip van contacten 68 6.3 Reïntegratie-inspanningen van de begeleidende arts 70 6.4 Tevredenheid werknemer over de verzuimbegeleiding 73 6.5 Invloed verzuimbegeleiding op WAO-intrede 75 6.6 Kan de arbodienst WAO-instroom voorkómen? 80 7 De rol van de uitvoeringsinstelling 83 7.1 Contacten met verzekeringsarts en arbeidsdeskundige 83 7.2 De tijdigheid van de WAO-beoordeling en afhandeling 84 7.3 Tevredenheid over de WAO-beoordeling 86 7.4 Houding ten opzichte van de WAO-beoordeling 87 7.5 Ervaren begeleiding rond de WAO-beoordeling 89 7.6 De invloed van UWV op WAO-instroom 93 8 De rol van de sociale omgeving 95 8.1 Invloed sociale omgeving op ontstane klachten en ziekmelding 95 8.2 Invloed sociale omgeving op werkhervatting en WAO-intrede 98 8.3 De invloed van de sociale omgeving op WAO-instroom 102 9 Was de WAO te voorkómen geweest? 103 9.1 Inleiding 103 9.2 Drie typen WAO-ers 104 9.3 De (on)mogelijkheden van de afzonderlijke actoren 106 9.4 De vermijdbaarheid van WAO-instroom 109 10 Literatuur 113 Bijlage 1. Korte omschrijving van de onderzoeksmethode 115

3 1 INLEIDING In 2000 stonden in Nederland een kleine 120.000 werknemers voor de poort van de WAO 4. Dit betekent dat zij 12 maanden geheel of gedeeltelijk verzuimden wegens arbeidsongeschiktheid voor hun eigen werk. Om te beoordelen of zij voor een WAO-uitkering in aanmerking kwamen hebben zij een WAO-beoordeling ondergaan. Zo n 73 procent van hen heeft vervolgens een volledige of gedeeltelijke WAO-uitkering gekregen, de overige 27 procent kwam hiervoor niet in aanmerking. Zij worden verondersteld nog werk te kunnen verrichten, waarmee een inkomen kan worden verworven dat niet of maar in geringe mate onderdoet voor het inkomen van vóór de ziekmelding. Sinds 1985 wordt elke 2 tot 4 jaar een representatief deel van deze zogenoemde 12-maandszieken gevraagd om deel te nemen aan groot onderzoek naar langdurige arbeidsongeschiktheid. Deze onderzoeken vinden plaats binnen het project Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid. Doel van dit project is informatie over langdurig zieken te krijgen, die niet via de reguliere statistieken beschikbaar is. De algemene doelstelling van het epidemiologieproject is als volgt. Het systematisch beschrijven van een representatieve groep 12- maandszieken op demografische en sociaal-economische kenmerken, op kenmerken van het oude werk en de oude werkgever, op diverse aspecten van de gezondheid, WAO-claimbeoordeling en begeleiding, bemiddeling en reïntegratie. Bij deze beschrijving moet vergelijking van deze gegevens met vorige jaargangen en volgende jaargangen mogelijk zijn. De specifieke onderzoeksvraagstellingen variëren per meting, omdat deze worden bepaald door de op dat moment bestaande informatiebehoefte. Het huidige onderzoek betreft de 12-maandszieken van augustus 2001. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in drie themarapporten beschreven, aangevuld met een rapport met de methodologische verantwoording. De thema s van de drie inhoudelijke rapporten zijn: 1. achtergrondkenmerken 2001 en ontwikkelingen in de tijd; 2. reïntegratie; 3. de vermijdbaarheid van de WAO-toestreding. Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen in de tijd In het eerste rapport, getiteld Aan de poort van de WAO in 2001: achtergronden en 4 Bewerking cijfers tabel 4.2 uit Trendrapport arbeids(on)geschiktheid 2001, Amsterdam: Lisv, 2001.

4 trends, wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kenmerken van het 2001- cohort en wordt dit cohort met eerdere jaren vergeleken. Onderwerpen die aan de orde komen zijn demografische en sociaal-economische kenmerken, de kenmerken van het oude werk en de oude werkgever, van het nieuwe werk en de nieuwe werkgever, de gezondheid, de WAO-claimbeoordeling en de reïntegratie in 2001. Speciale thema s in dit rapport zijn de mate van arbeidsongeschiktheid en de verschillen tussen psychisch zieken, degenen met aandoeningen aan het bewegingsapparaat en degenen met overige diagnoses (Molenaar-Cox en Van Deursen, 2002). Reïntegratie In het tweede rapport, getiteld Reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid: onderzoek naar werkhervatting, arbeidscapaciteit en reintegratiehulp bij werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden, staat de reïntegratie van de WAO-ers centraal. Hierin worden ingegaan op de vraag in welke mate zij het werk hervatten en hoe stabiel de werkhervatting is. Ook wordt ingegaan op zaken als de arbeidscapaciteit, de rol van UWV en reïntegratiebedrijven in de begeleiding naar werk en de activiteiten die de 12-maandszieken zelf ondernemen. Het gaat in dit rapport vooral om de periode na de WAO-beoordeling (Jehoel-Gijsbers en Van Deursen, 2002). De vermijdbaarheid van de WAO Voorliggend rapport gaat over de periode voorafgaand aan de WAO-toetrede. Er wordt een aantal factoren en actoren beschreven die in het eerste ziektejaar een belangrijke rol kunnen spelen in de reïntegratie, de gezondheid en de houding van de 12-maandszieke ten aanzien van werkhervatting. Het gaat hierbij vooral om de 12-maandszieke zelf en de rol die zijn werkgever, de curatieve gezondheidszorg, de sociale omgeving, de arbodienst en UWV spelen. Daarbij wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de WAO-toetrede vermijdbaar was geweest als genoemde actoren anders gehandeld hadden. De hoofdvraag die in dit rapport wordt beantwoord is als volgt: Welke rol spelen werknemer zelf, de werkgever, de arbodienst, de curatieve gezondheidszorg, UWV en de naaste omgeving in het eerste ziektejaar, en in hoeverre was WAO-instroom te voorkómen geweest? Indeling rapport In hoofdstuk 2 wordt de achtergrond en de werkwijze verder uitgewerkt. In de hoofdstukken 3 t/m 8 worden de resultaten beschreven. Achtereenvolgens staan de volgende actoren en factoren centraal: de 12-maandszieken zelf (hoofdstuk 3), de curatieve gezondheidszorg (hoofdstuk 4), de werkgever en collega s (hoofdstuk 5), de

arbodienst (hoofdstuk 6), UWV (hoofdstuk 7) en de sociale omgeving (hoofdstuk 8). In hoofdstuk 9 worden de uitkomsten uit de verschillende hoofdstukken geïntegreerd, en wordt een antwoord gegeven op de vraag of en hoe voorkómen had kunnen worden dat deze 12-maandszieken in de WAO terechtkwamen. 5

7 2 UITWERKING VRAAGSTELLING 2.1 Vermijdbaarheid van WAO-instroom In juni 2000 is door de overheid de Adviescommissie Arbeidsgeschiktheid ingesteld, ook wel de commissie Donner genoemd. Deze commissie kreeg als taak om de problematiek van de volumeontwikkeling van het beroep op de WAO door te lichten en aanbevelingen te doen voor vermindering van de WAO-instroom. In mei 2001 is als resultaat het rapport Werk maken van arbeidsgeschiktheid verschenen 5. In de visie van de commissie Donner werkt de WAO voor veel langdurig zieke werknemers als een fuik: Instroom in de WAO is in veel gevallen een zich uit onmacht laten meestromen in de dynamiek van verzuim en verzuimbegeleiding (pagina 43) en De combinatie van ziekteverzuim en WAO werkt als fuik, in de zin dat tijdelijke ziekte en moeilijkheden bij de arbeid vaak onnodig tot langdurig verzuim en tot instroom in de WAO leiden (pagina 49). De fuikwerking van het eerste ziektejaar veronderstelt dat het voor zieke werknemers gemakkelijker wordt gemaakt om ziek te blijven, dan om weer aan het werk te gaan. En hoe langer men ziek is, hoe moeilijker het wordt om te ontsnappen uit de fuik. In de analyse van de commissie Donner wordt gesteld dat de zieke werknemer actief weerstand zal moeten bieden ( tegen de stroom in moeten zwemmen ) om de gang naar de WAO te stoppen. Uiteraard zijn er ook zieke werknemers die het einde van het eerste ziektejaar bereiken, omdat hun gezondheid zo slecht is dat zij absoluut niet aan het werk kunnen: de onomkeerbare gevallen. Het zou hier om een beperkte groep moeten gaan. Volgens de commissie Donner is er bij iedereen, behalve bij de groep die echt niets meer kan, sprake van fuikwerking. Deze visie vindt zijn grondslag in analyse van onderzoeksrapporten en ervaring van personen die betrokken zijn in het ziekteverzuim en WAO-traject, zoals bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, curatieve artsen, onderzoekers, vertegenwoordigers van werkgever en werknemers. In het huidige epidemiologieonderzoek is uitgebreider dan in eerdere onderzoeken aandacht besteed aan het eerste ziektejaar. In de eerdere jaren werd uitsluitend informatie verzameld via vragenlijsten: een breed afgenomen schriftelijke vragenlijst, gevolgd door een telefonische enquête bij een kleinere groep. Om inzicht te krijgen in de vermijdbaarheid van de WAO-toetrede zijn in het huidige epidemiologieonderzoek met 26 WAO-ers tevens diepte-interviews gehouden. De schriftelijke enquête is afgenomen bij 3.554 12-maandszieken en de telefonische enquete bij 1.201 van hen (zie ook bijlage 1 en Molenaar-Cox e.a., 2002). 5 Werk maken van arbeidsgeschiktheid. Advies van de adviescommissie arbeidsgeschiktheid. Den Haag: APE, 2001.

8 2.2 Formele procedures in het eerste ziektejaar Loondoorbetalingplicht in eerste ziektejaar Het eerste jaar waarin een werknemer langdurig ziek is en niet (volledig) kan werken, bestaat er recht op doorbetaling van het loon: de werkgever is wettelijk verplicht de werknemer gedurende het hele eerste ziektejaar ten minste 70 procent van het loon door te betalen. In de praktijk betalen de meeste werkgevers de volle 100 procent uit. De loondoorbetalingplicht geldt niet voor de zogenaamde vangnetgevallen, zij hebben bij ziekte recht op een uitkering volgens de Ziektewet. Onder het vangnet vallen uitzendkrachten, ex-wao-ers en WW-ers. Ook zieke werknemers van wie het tijdelijke contract afloopt, vallen vanaf dat moment onder het vangnet. Voor de 12-maandszieken van augustus 2001 gold nog dat een eventueel zwangerschaps- en bevallingsverlof en aan zwangerschap en bevalling gerelateerd verzuim onder het vangnet viel. Sinds 1 december 2001 valt het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet langer onder de Ziektewet, maar onder de Wet arbeid en zorg. Verzuimbegeleiding door arbodienst of UWV in eerste ziektejaar Werkgevers zijn verplicht zich aan te sluiten bij een gecertificeerde arbodienst, onder meer voor de begeleiding van verzuimende werknemers. Dit wil echter niet zeggen dat ook alle werknemers onder de zorg van een arbodienst vallen. Werknemers die gedurende het eerste ziektejaar onder de Ziektewet (het vangnet) vallen, worden tijdens hun ziekte begeleid door een verzekeringsarts van UWV. Voorlopig en volledig reïntegratieplan bij drie en acht maanden Tot 1 april 2002 (invoering Nieuwe Wet Poortwachter) was de werkgever wettelijk verplicht om bij 13 weken ziekteverzuim een reïntegratieplan in te dienen bij UWV. Wanneer verwacht werd dat de zieke werknemer voor de achtste ziektemaand weer volledig aan het werk zou zijn, kon dit een voorlopig reïntegratieplan zijn, in de overige gevallen een volledig reïntegratieplan. Uiterlijk bij acht maanden verzuim diende het volledige reïntegratieplan bij UWV ingediend te zijn. Toetsing WAO-recht vóór en eventuele uitkering na afloop eerste ziektejaar Na één jaar van geheel of gedeeltelijk ziekteverzuim (de wachttijd voor de WAO) kan recht ontstaan op een gedeeltelijke of volledige WAO-uitkering. De aanvraag voor een WAO-uitkering dient te worden ingediend uiterlijk drie maanden voor het einde van het eerste ziektejaar. Op deze aanvraag volgt de beoordeling of recht bestaat op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering. De WAO-beoordeling wordt in eerste instantie uitgevoerd door een verzekeringsarts. In een groot deel van de gevallen volgt daarna de beoordeling door een arbeidsdeskundige. Indien de verzekeringsarts concludeert dat de gezondheid van de betrokkene zo slecht is dat deze per-

9 soon in het geheel niet meer kan werken (geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft) of zo goed is dat de persoon hersteld wordt verklaard, hoeft de cliënt niet doorgestuurd te worden naar een arbeidsdeskundige. In het eerste geval betekent dit dan toekenning van een volledige WAO-uitkering, in het tweede geval afwijzing van de WAO-uitkering. Indien de arts vaststelt dat iemand nog belastbaar is, dan wordt deze persoon wel doorgestuurd naar de arbeidsdeskundige. Deze bepaalt in welke mate deze persoon, uitgaande van de door de arts vastgestelde belastbaarheid, nog resterende verdiencapaciteit heeft. Op basis van deze analyse stelt de arbeidsdeskundige vast in welke mate deze persoon arbeidsongeschikt is. Dit kan variëren van niet arbeidsongeschikt (geen of gering verlies van verdiencapaciteit) tot volledig arbeidsongeschikt (verdiencapaciteit minder dan 15-25 procent van oude inkomen). Na de WAO-beoordeling volgt de uitslag. UWV dient in principe binnen 13 weken te laten weten aan de zieke of hij voor een WAO-uitkering in aanmerking komt. 2.3 Uitwerking van het begrip vermijdbaarheid De 26 WAO-ers waarmee diepte-interviews zijn gehouden, zijn geselecteerd op de aanwezigheid van kenmerken, waarvan we veronderstelden dat deze tot onnodige WAO-instroom zouden kunnen leiden. Op basis van deze kenmerken zijn vier groepen onderscheiden, welke hieronder omschreven worden.. 1. WAO-ers die sinds hun ziekmelding te maken hadden met een wachttijd voor behandeling of opname Wachttijden in de gezondheidszorg vormen een actueel thema. Wachtlijsten in de gezondheidszorg vormen daarmee een algemeen erkende ziekteverzuim verhogende factor. Mede vanwege bestaande wachtlijsten in de op basis van Ziekenfondswet en AWBZ gefinancierde gezondheidszorg, is een extra circuit van zorgverlening specifiek voor werknemers ontstaan. Het gaat daarbij zowel om therapieën voor specifieke werkgerelateerde aandoeningen (zoals RSI- of burnouttraining), als om behandelingen die ook onder de reguliere gezondheidszorg vallen (zoals de bedrijvenpoli s). Dit circuit wordt gefinancierd door werkgevers, ziekteverzuimverzekeraars en/of Rea-subsidies. Het moeten wachten op behandeling of opname is in dit onderzoek uitgelicht, als factor van onnodige WAO-instroom. Vier van de diepteinterviews zijn gehouden met WAO-ers die in de schriftelijke vragenlijst aangaven dat ze langer dan vijf maanden op een wachtlijst hebben gestaan, en van mening waren dat ze waarschijnlijk of misschien eerder aan het werk hadden gekund als ze eerder geholpen waren.

10 2. WAO-ers die zich (mede) vanwege privé-problemen of werkproblemen hebben ziek gemeld Mensen kunnen vanwege omstandigheden in de privé-situatie of op het werk gezondheidsproblemen ontwikkelen. Dergelijke problemen kunnen echter vaak worden opgelost of worden verwerkt. Daarmee zullen dan ook de gezondheidsklachten verbeteren. Wanneer de werk- of privé-omstandigheden echter niet adequaat worden aangepakt of verwerkt, zullen ook de gezondheidsklachten blijven bestaan of verergeren. Om hierin meer inzicht te krijgen zijn zeven diepte-interviews gehouden met WAO-ers die in de schriftelijke vragenlijst aangaven dat hun ziekmelding mede veroorzaakt werd door problemen op het werk of in de privé-situatie. 3. WAO-ers die pas na de keuringsoproep beseften dat ze in de WAO terecht zouden komen Vaak wordt gesteld dat de zieke werknemer actief weerstand zal moeten bieden ( tegen de stroom in moeten zwemmen ) om de gang naar de WAO te stoppen (zie ook Werk maken van arbeidsongeschiktheid, 2001). Een voorwaarde voor het bieden van weerstand, is dat het besef dat men in de WAO terecht kan komen, in een vroeg stadium aanwezig moet zijn. In totaal zijn acht diepte-interviews gehouden met WAO-ers die in de schriftelijke vragenlijst aangaven dat ze pas bij of na de keuringsoproep voor het eerst beseften dat ze mogelijk in de WAO terecht zouden komen. 4. WAO-ers die weinig begeleiding ontvingen van werkgever en/of arbodienst Een belangrijk onderdeel van een goed verzuimbeleid in een bedrijf is het houden van contact met zieke werknemers, en scheppen van mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden tijdens de herstelperiode. Dit om de band van de zieke werknemer met het bedrijf sterk te houden, de aanwezige arbeidscapaciteit optimaal te benutten en herstel te bevorderen. Ook adequate verzuimbegeleiding door de arbodienst kan een belangrijke bijdrage aan de reïntegratie in het eerste ziektejaar leveren. Om na te gaan in hoeverre gebrekkige verzuimbegeleiding van invloed is geweest op de WAO-intrede, zijn zeven diepte-interviews gehouden met WAO-ers die aangaven weinig begeleiding ontvangen te hebben van arbodienst en/of werkgever. In tabel 2.1 wordt aangegeven welk deel van de totale groep 12-maandszieken, binnen elk van de vier onderscheiden categorieën valt. Daarbij is ook aangegeven hoe de verdeling is tussen degenen met en zonder WAO-uitkering.

11 Tabel 2.1 De mate waarin de vier selectiecriteria voor de diepte-interviews voorkomen bij de totale groep 12-maandszieken en de deelgroep WAOtoetreders (%) niet WAO WAO totaal 1. wachttijd behandeling/opname 5 maanden of langer, die (mogelijk) werkhervatting vertraagd heeft 1 5 5 5 2. privé- of werkproblemen mede aanleiding ziekmelding 14 14 14 3. besef van mogelijke WAO-intrede pas bij of na keuringsoproep 48 38 42 4. weinig begeleiding door werkgever en/of arbodienst 2 waarvan: - werkgever te weinig mogelijkheden geboden - arbodienst (te) weinig begeleiding geboden 1 n=3.554 (schriftelijke enquête); 2 n=1.201 (telefonische enquête) 42 19 32 33 13 24 35 14 26 Wachttijden langer dan vijf maanden, waarbij tevens geldt dat de respondent van mening is dat men waarschijnlijk of misschien eerder aan het werk had gekund als men eerder geholpen was, komen voor bij vijf procent van de 12-maandszieken. Werk- of privé-problemen als medeoorzaak van ziekmelding komt bij 14 procent voor. In bijna alle gevallen geldt daarbij overigens, dat er tevens gezondheidsklachten zijn. Voor maar liefst 42 procent van de 12-maandszieken geldt dat ze pas op het moment van de keuringsoproep beseften dat ze in de WAO zouden kunnen komen. Een kwart van de 12-maandszieken is van mening dat de arbodienst te weinig begeleiding heeft geboden. Dit houdt in dat er sinds de ziekmelding minder dan vier contacten met de bedrijfsarts zijn geweest, en dat men tevens van mening is dat de bedrijfsarts meer had kunnen doen. 14 procent geeft aan dat de werkgever geen aangepast werk heeft aangeboden en niet voldoende heeft gedaan om hen aan het werk te houden. In totaal is ruim eenderde van de 12-maandszieken van mening dat de werkgever of de bedrijfsarts meer had kunnen doen. Weinig verschil tussen degenen met en zonder WAO-uitkering Voor de interviews zijn alleen 12-maandszieken geselecteerd die een WAOuitkering toegekend hebben gekregen. Dit omdat de vermijdbaarheid van WAOtoetrede in dit onderzoek centraal staat. Uit tabel 2.1 blijkt dat de eerste twee selectiecriteria zich bij de niet WAO-ers even vaak voordoen als bij de WAO-ers, en dat het derde en vierde selectiecriterium zich zelfs vaker voordoet bij de niet-wao-ers. In hoofdstuk 9 zal nader ingegaan worden op het de (on)mogelijkheid om heel strikt de vermijdbaarheid van WAO-toetrede te onderzoeken. Respondenten kunnen feitelijk alleen benoemen of ze op het moment van WAO-beoordeling wellicht al aan het werk hadden kunnen zijn, of vollediger hadden kunnen werken. Wanneer het al dan niet werken als criterium wordt genomen, spelen voor niet-wao-ers in principe dezelfde factoren, als voor WAO-ers.

12 2.4 Analyse De diepte-interviews met 26 WAO-ers nemen in dit rapport een centrale plaats in. Aan de hand van hun reacties op vragen over de vermijdbaarheid van de WAOinstroom, wordt getracht inzicht te geven in factoren en actoren die hierbij van belang zijn. Het gaat daarbij nadrukkelijk om het gezichtspunt van de cliënt en om onze analyse ervan. De gezichtspunten van bijvoorbeeld de werkgever, de bedrijfsarts, de behandelaars of de keuringsarts zijn hier niet onderzocht. Naast de analyse van de interviews worden in dit rapport ook veel feiten en cijfers vanuit de schriftelijke enquête en voor een klein deel ook uit de telefonische enquête weergegeven.

13 3 DE LANGDURIG ZIEKE ZELF In dit hoofdstuk staat de langdurig zieke zelf centraal. Ingegaan wordt op de aanwezigheid van gezondheidsklachten vóór de ziekmelding, de klachten bij de ziekmelding en de oorzaken hiervan, actoren die een rol spelen bij de ziekmelding, het tijdstip van besef van mogelijke WAO-intrede, de diagnose gesteld door de verzekeringsarts, en de gezondheidsbeleving anderhalf jaar na de ziekmelding. Ten slotte wordt mede aan de hand van de diepte-interviews ingegaan op de vraag of door een laat besef van mogelijke WAO-intrede, kansen om uit de WAO te blijven gemist worden en of de 12-maandszieken zelf meer hadden kunnen doen om uit de WAO te blijven. 3.1 De periode vóór de ziekmelding Bij 80 procent bestaan klachten al langere tijd Bij 20 procent van de 12-maandszieken zijn de klachten waarmee men zich ziek heeft gemeld, vrij plotseling ontstaan. Voor deze werknemers is het dus niet of nauwelijks mogelijk geweest om overleg te voeren over de klachten. Bij de overige 80 procent van de 12-maandszieken bestonden de klachten al langere tijd. Zes op de 10 heeft te lang doorgewerkt met klachten Een meerderheid van alle 12-maandszieken (61 procent) vindt dat ze achteraf gezien langer hebben doorgewerkt met de klachten dan eigenlijk goed was. Bij 26 procent was dit niet het geval en 12 procent geeft aan niet te weten of ze te lang doorgewerkt hebben. Te lang doorwerken komt relatief wat vaker voor bij vrouwen, bij de leeftijdgroepen vanaf 40 jaar en bij hoger opgeleiden. In de sector industrie en bouw komt het wat minder vaak dan gemiddeld voor dat men te lang doorwerkt. Een relatief groot contrast op dit punt bestaat tussen de drie hoofddiagnosegroepen, die in dit onderzoek onderscheiden worden. Van degenen met een psychische aandoening vindt 74 procent dat men te lang heeft doorgewerkt, van degenen met klachten aan het bewegingsapparaat is dit 62 procent en van de overige klachten 52 procent. 3.2 De klachten bij ziekmelding De 12-maandszieken is gevraagd wat de klachten waren waarvoor men zich in augustus 2000 ziek meldde. Hierbij kon men acht veel voorkomende klachten of ziektebeelden aankruisen, maar ook de klachten in eigen woorden omschrijven. Om na

14 te kunnen gaan hoe vaak het voorkwam dat 12-maandszieken zich uitsluitend wegens privé-problemen of werkproblemen ziek hebben gemeld, zijn tevens de antwoorden wegens problemen op het werk en wegens problemen in de privé-situatie als keuzemogelijkheid gegeven. De antwoorden zijn te vinden in tabel 3.1. Omdat er meerdere antwoorden mogelijk waren, is het totaalpercentage groter dan 100. Tabel 3.1 De klachten waarvoor men zich in augustus 2000 ziek meldde, naar geslacht (%) mannen n=1.590 vrouwen n=1.964 totaal n=3.554 burnout 16 14 15 overspannenheid 18 20 19 andere psychische klachten 21 26 24 klachten rond zwangerschap en bevalling 0 10 5 hart- en vaatziekten 15 6 10 rugklachten 27 25 26 RSI 4 6 5 andere klachten ledematen 29 32 31 wegens problemen op het werk 8 8 8 wegens problemen in de privé-situatie 8 11 10 overige klachten 22 20 21 totaal psychisch 34 39 37 totaal bewegingsapparaat 51 53 52 totaal overige gezondheidsklachten 35 33 34 totaal problemen werk en/of privé 13 15 14 Ziekmelding wegens problemen op werk of thuis Bij 14 procent van de ziekmeldingen spelen problemen op het werk of thuis een rol (tabel 3.1). Problemen in de privé-situatie komen bij vrouwen wat meer voor dan problemen op het werk, bij mannen spelen beide typen problemen even vaak een rol. Het komt echter zelden voor dat men zich uitsluitend vanwege dergelijke problemen ziek meldt, dat wil zeggen, zonder dat er tevens sprake is van lichamelijke klachten. Slechts een half procent van de 12-maandszieken geeft als reden van ziekmelding uitsluitend problemen op het werk en een half procent uitsluitend problemen in de privé-situatie. Aard van de gezondheidsklachten bij de ziekmelding Voor 99 procent van de 12-maandszieken geldt dat zij zich ziek hebben gemeld (mede) vanwege gezondheidsklachten. Slechts 1 procent geeft géén gezondheidsklachten, maar uitsluitend problemen in werk of privé als reden voor ziekmelding op. In totaal noemt 37 procent psychische klachten, 52 procent klachten aan het bewegingsapparaat en 34 procent overige klachten. De klachten die samengebracht zijn in de categorie overige gezondheidsklachten zijn zeer divers. Aandoeningen of

15 klachten die door 1 procent of meer van de 12-maandszieken genoemd zijn, zijn: hart- en vaatziekten (10 procent), klachten rond zwangerschap en bevalling (5 procent), kanker (3 procent), klachten aan het spijsverteringsstelsel (3 procent), ziekten aan het zenuwstelsel (3 procent), klachten aan de luchtwegen (2 procent), hoofdpijnklachten (2 procent), vermoeidheid (2 procent), endocriene ziekten (1 procent), klachten aan oren of ogen (1 procent). Daarnaast geeft 2 procent aan dat een ongeval of een - al dan niet geplande - operatie, de aanleiding was voor de ziekmelding. Uiteraard vallen ook de vaste antwoordcategorieën hart- en vaatzieken en klachten rond zwangerschap en bevalling onder overige gezondheidsklachten. Ziekmeldingen om meerdere oorzaken Wanneer in tabel 3.1 de drie hoofdtypen van gezondheidsklachten bij ziekmelding worden opgeteld, is het totaal groter dan 100 procent. De reden hiervoor is bij een deel van de 12-maandszieken sprake was van combinaties van typen klachten. In totaal 76 procent van de 12-maandszieken geeft één klachtensoort als reden van ziekmelding, dus ofwel psychische klachten, ofwel klachten aan het bewegingsapparaat, ofwel overige gezondheidsklachten. Bij de overige 24 procent was bij ziekmelding sprake van combinaties van klachtentypen. Tabel 3.2 De klachten waarvoor men zich in augustus 2000 ziek meldde, naar geslacht (%) mannen n=1.590 vrouwen n=1.964 totaal n=3.554 alleen psychische klachten 21 21 21 alleen bewegingsapparaat 36 35 35 alleen overige gezondheidsklachten 23 18 20 psychisch en bewegingsapparaat 7 10 9 psychisch en overig 4 6 5 bewegingsapparaat en overig 6 7 7 alle drie 2 3 3 totaal 99 100 100

16 3.3 De achterliggende oorzaken van de klachten De werk- en privé-omstandigheden als oorzaak van de klachten In tabel 3.1 is weergegeven hoe vaak problemen op het werk en in de privé-situatie (mede) een rol speelden bij de ziekmelding. Daarnaast is de 12-maandszieken ook gevraagd in hoeverre werkomstandigheden, respectievelijk privé-omstandigheden naar hun mening een rol speelden bij het ontstaan van de gezondheidsklachten. De uitkomsten zijn weergegeven in tabel 3.3. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de in het werk gelegen oorzaken en in hoofdstuk 8 op de privé-omstandigheden. Tabel 3.3 De mate waarin werk en privé-omstandigheden als (mede)oorzaak van de klachten worden genoemd (%) mannen n=1.590 vrouwen n=1.964 totaal n=3.554 alleen werkomstandigheden 38 26 31 alleen privé-omstandigheden 17 24 21 zowel werk als privé-omstandigheden 9 15 12 werk noch privé genoemd als (mede)oorzaak 36 36 36 totaal 100 100 100 Het komt veel vaker voor dat uitsluitend de werkomstandigheden als (mede) oorzaak van de klachten genoemd worden, dan dat het uitsluitend privéomstandigheden betreft. Dit geldt vooral voor mannen; bij vrouwen is het verschil minimaal. Ruim eenderde (36 procent) van de 12-maandszieken wijst noch het werk, noch de privé-omstandigheden als oorzaak van de klachten aan. Dit veronderstelt dat de gezondheidsproblemen hen gewoon overkomen zijn. Bij de mannen spelen relatief vaak werkomstandigheden een rol bij het ontstaan van de gezondheidsklachten, bij vrouwen relatief vaak privé-omstandigheden. Het aandeel dat de klachten niet aan privé- of werkomstandigheden toeschrijft, is echter voor beiden precies even hoog (36 procent). Ouderen schrijven de klachten minder vaak toe aan privé- of werkomstandigheden dan jongeren. Bij jongeren spelen privé-omstandigheden een relatief grote rol, bij ouderen betreft het relatief vaak de werkomstandigheden. Bij volledig WAO-ers is minder vaak sprake van externe factoren (59 procent), dan bij niet of gedeeltelijk WAO-ers (69 en 67 procent). De grootste contrasten zijn zichtbaar in de diagnoses: bij aandoeningen aan het bewegingsapparaat wordt in 65 procent van de gevallen een medeoorzaak aangewezen (vooral het werk), bij psychische aandoeningen is dit 88 procent (vaak zowel het werk als privé-omstandigheden) en bij de overige diagnosegroepen maar 43 procent (vooral het werk). Werkgerelateerde klachten komen relatief veel voor in de sector industrie en bouwnijverheid. In de sector gezondheidszorg en welzijn, is relatief vaak sprake van zowel werk- als privéomstandigheden als (mede)oorzaak van de gezondheidsklachten. Deze combinatie

17 wordt ook vaker als oorzaak aangegeven, naarmate de opleiding hoger is, namelijk van 13 procent bij degenen met alleen lager onderwijs tot 31 procent bij degenen met hbo of universiteit. 3.4 De besluitvorming tot ziekmelding Bij driekwart van 12-maandszieken adviseerden anderen tot ziekmelding De 12-maandszieken is gevraagd of de ziekmelding in augustus 2000 de eigen beslissing was, dan wel dit (mede) op advies van één of meer andere personen gebeurde. Dit laatste blijkt vaak het geval: 40 procent geeft aan dat de ziekmelding op advies van iemand anders was en 33 procent dat het een combinatie van eigen initiatief en adviezen van anderen was. Slechts 26 procent kruist bij deze vraag uitsluitend het antwoord eigen beslissing aan 6. Curatieve sector vaak van invloed op besluit tot ziekmelding De belangrijkste adviseurs tot ziekmelding zijn afkomstig uit de curatieve sector: bij 54 procent van de ziekmeldingen speelde het advies van huisartsen, specialisten en psychisch of lichamelijk therapeuten een rol. Op de tweede plaats komt de sociale omgeving (familie, vrienden), die bij 20 procent van de ziekmeldingen een rol speelde. Daarnaast hebben de bedrijfsarts (19 procent), de werkgever (10 procent) en collega s (6 procent) een adviserende rol. Ten slotte speelden ook verloskundige, vakbond, advocaat, UWV, reïntegratieconsulent, arbeidsbureau en maatschappelijk werk in een enkel geval een rol, maar elk bij minder dan 1 procent van de ziekmeldingen. Bij mannen is de ziekmelding iets vaker dan bij vrouwen geheel de eigen beslissing (29 versus 24 procent). Er zijn geen verschillen naar mate van arbeidsongeschiktheid, leeftijd, diagnosehoofdgroep, opleidingsniveau, bedrijfssector of bedrijfsomvang. 6 Dit is inclusief degenen die aangaven dat de ziekmelding het gevolg was van een (geplande) operatie of een ongeval, en er dus geen sprake was van het nemen van een beslissing.

18 3.5 De diagnose gesteld door verzekeringsarts van UWV Van degenen die UWV hiertoe gemachtigd hebben (dit is het geval voor 75 procent van de 12-maandszieken die de schriftelijke enquête hebben ingevuld), is informatie beschikbaar over de diagnose zoals die in het kader van de WAO-beoordeling gesteld is door de verzekeringsarts. De diagnoses zijn per hoofdgroep weergegeven in tabel 3.4. De letters verwijzen hierbij naar de hoofdgroepindeling volgens het CAS-coderingssysteem. Tabel 3.4 Diagnosehoofdgroep toegekend door verzekeringsarts UWV (%) mannen n=1.234 vrouwen n=1.409 totaal n=2.649 A: aandoeningen niet elders geclassificeerd B: ziekten van bloed en bloedvormende organen C: hart- en vaatziekten D: ziekten van huid, subcutis en adnexen E: endocriene ziekten G: zwangerschap, bevalling en kraambed H: ziekten van oor en processus mastoidus L: ziekten van botspierstelsel N: ziekten van zenuwstelsel P: psychische aandoeningen en gedragsstoornissen R: ziekten van ademhalingsstelsel S: ziekten van spijsverteringsstelsel U: ziekten van urogenitaal stelsel V: ziekten van oog en adnexen 10 2 9 0 1-0 38 5 27 3 3 2 1 11 0 3 1 1 3 0 35 5 32 1 2 4 0 10 1 6 1 1 2 0 36 5 30 2 3 3 0 totaal 100 100 100 De grootste diagnosegroep omvat de ziekten van het botspierstelsel, in dit rapport verder aangeduid met aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Bij 36 procent van de 12-maandszieken is deze diagnose gesteld. De één na grootste diagnosegroep is psychische aandoeningen en gedragsstoornissen met 30 procent. De eerste diagnosegroep bevat relatief iets meer mannen, de tweede iets meer vrouwen. De derde diagnosegroep omvat de aandoeningen niet elders gespecificeerd. Deze diagnosegroep bevat onder meer vage klachten (pijn, moe) en ziekten die niet bij één van de andere hoofdgroepen ondergebracht kunnen worden, omdat ze niet aan een bepaald orgaan of lichaamsstelsel gebonden zijn. Uit de diepte-interviews komt de indruk naar voren, dat er vaak sprake is van gecombineerde gezondheidsproblematiek, of dat verschillende soorten aandoeningen elkaar opvolgen. Dit betekent dat de klachten die de 12-maandszieken hebben opgegeven als reden van ziekmelding, in principe heel andere klachten kunnen zijn dan waarmee men uiteindelijk in de WAO terechtkomt. Anderzijds zal de diagnose die de verzekeringsarts uiteindelijk toekent bij de beoordeling (bij meerdere diagno-

19 ses moet ten behoeve van het registratiesysteem één keuze gemaakt worden), soms maar een deel van de gezondheidsproblematiek weergeven. Om na te gaan of deze indrukken cijfermatig onderbouwd kunnen worden is in tabel 3.5 het type gezondheidsklacht bij ziekmelding afgezet tegen de diagnose bij de WAObeoordeling. Tabel 3.5 De hoofdgroep(en) van klachten waarvoor men zich in augustus 2000 ziek meldde versus de diagnosecode bij de WAO-beoordeling (rij %) diagnose door verzekeringsarts klachten bij ziekmelding psychisch n=799 bewap n=956 overig n=889 totaal n=2.644 alleen psychische klachten 85 2 13 100 alleen bewegingsapparaat 4 78 18 100 alleen overige gezondheidsklachten 8 10 82 100 psychisch en bewegingsapparaat 48 34 17 100 psychisch en overig 63 4 33 100 bewegingsapparaat en overig 6 36 58 100 alle drie 48 20 32 100 totaal 30 37 33 100 Uit de tabel blijkt dat wanneer er sprake is van één type gezondheidsklacht bij ziekmelding (dit is bij ruim driekwart van de 12-maandszieken het geval, zie tabel 3.2), de diagnose in circa 80 procent van de gevallen bij WAO-beoordeling van dezelfde aard is. De aard van de klachten bij ziekmelding is dan dus redelijk voorspellend voor de (hoofd)diagnose die bij de WAO-beoordeling gesteld wordt. Wanneer er bij ziekmelding sprake is van psychische klachten in combinatie met andere typen klachten, stelt de verzekeringsarts relatief vaak een psychische diagnose. Wanneer bij ziekmelding sprake is van een combinatie met klachten aan het bewegingsapparaat, dan stelt de verzekeringsarts juist relatief vaak een diagnose anders dan bewegingsapparaat. Bij de 12-maandszieken met een officiële psychische diagnose, was relatief vaak sprake van meerdere typen klachten bij ziekmelding (30 procent), bij degenen met aandoeningen aan het bewegingsapparaat het minst vaak (16 procent). Bij de overige diagnoses is in 23 procent van de gevallen sprake van gecombineerde klachten bij ziekmelding. Naarmate het opleidingsniveau lager is, is er vaker sprake van een gecombineerde problematiek. Ook is dit bij vrouwen iets vaker het geval dan bij mannen (26 versus 20 procent). Daarnaast hebben volledig WAO-ers iets vaker een combinatie van verschillende typen klachten bij ziekmelding, dan gedeeltelijk of niet WAO-ers. Er is geen verschil naar leeftijd.

20 3.6 De gezondheid zoals gemeten met standaardvragen Gezondheid van 12-maandszieken slecht vergeleken met gemiddelde Nederlander In deze paragraaf wordt de gezondheid van de 12-maandszieken beschreven aan de hand van een aantal standaard gezondheidsvragen. Dit maakt het mogelijk de zelf ervaren gezondheid van de 12-maandszieken te vergelijken met die van gemiddelde werknemers of Nederlanders. Het gaat om de gezondheid zoals de respondenten die ervoeren op het moment dat ze de schriftelijke vragenlijst invulden en tijdens het telefonische interview. Dit is ongeveer anderhalf jaar na de ziekmelding en driekwart jaar na de WAO-beoordeling. Tabel 3.6 Gezondheid van 12-maandszieken uit 2001 vergeleken met andere groepen(%) mannen n=1.590 vrouwen n=1.964 totaal n=3.554 oordeelt eigen gezondheid als matig tot slecht (%) 12-maandszieken 2001 12-maandszieken 1999 steekproef Nederlandse werknemers 1998 steekproef Nederlandse bevolking 2000 gem. aantal psychosomatische gezondheidsklachten op 13-item Voeg (0=min, 13=max) 12-maandszieken 2001 12-maandszieken 1999 gem. aantal psychosomatische gezondheidsklachten op 10-item Voeg (0=min, 10=max) 12-maandszieken 2001 Nederlandse werknemers gem. over 1997-2000 fysiek functioneren (0=zeer slecht, 100=zeer goed) 12-maandszieken 2001* steekproef uit Nederlandse gemeente (18-85 jaar) * op basis van telefonische enquête: n =1.201. 76 80 11 19 6,2 6,1 5,0 1,5 66 85 74 77 14 20 6,7 6,8 5,4 2,2 64 81 75 78 12 20 6,5 6,5 5,2 1,8 65 82

21 Uit tabel 3.6 valt op te maken dat de 12-maandszieken, zoals te verwachten, een veel slechtere gezondheid hebben dan de gemiddelde Nederlander of de gemiddelde werknemer. Van de 12-maandszieken vindt driekwart de gezondheid matig tot slecht, bij de gemiddelde Nederlandse werknemer is dit 12 procent. Ook met het fysiek functioneren is het duidelijk slecht gesteld. De score is vergelijkbaar met die van de 65-plussers in de vergelijkingsgroep inwoners van de gemeente Emmen 7. Het gaat hierbij om verrichtingen als traplopen, een bepaalde afstand wandelen en boodschappen dragen. Ten slotte uiten de 12-maandszieken ook veel meer klachten op de vragenlijst voor onderzoek naar ervaren gezondheid (Voeg). Deze lijst meet de mate van psychisch en lichamelijk onwelbevinden, ofwel psychosomatische klachten. Gezondheid van 12-maandszieken in 2001 even slecht als in 1999 Vergeleken met de 12-maandszieken van 1999 is er geen duidelijk verschil: het oordeel over de eigen gezondheid is in 2001 wat minder slecht, het gemiddelde aantal psychosomatische klachten is echter gelijk gebleven. Het fysiek functioneren is niet vergelijkbaar, omdat hiervoor in 1999 andere vragen werden gehanteerd. Algemeen gezondheidsoordeel verschilt niet naar diagnosegroep of geslacht Het antwoord op de vraag hoe over het algemeen de gezondheidstoestand is verschilt niet voor mannen of vrouwen, of voor de drie diagnosehoofdgroepen. Wel zijn er grote verschillen naar leeftijd (hoe ouder hoe slechter), naar mate van arbeidsongeschiktheid (hoe hoger het WAO-percentage, hoe ongunstiger het oordeel over de eigen gezondheid) en naar opleidingsniveau (hoe hoger de opleiding, hoe gunstiger de gezondheid wordt beoordeeld). Voeg-score vooral hoog voor psychische zieken De Voeg-score zegt iets over lichamelijke klachten, maar is vooral een indicator voor psychisch onwelbevinden: hoe hoger de score, hoe slechter het welbevinden. Ook voor de Voeg-score geldt dat deze hoger wordt naarmate de opleiding lager en het arbeidsongeschiktheidspercentage hoger is. Vrouwen hebben een hogere score dan mannen en de score van psychische zieken is hoger dan die van de overige diagnosegroepen. Leeftijdsverschillen doen zich op deze indicator van psychisch welbevinden niet voor. 7 Zee, K.I. van der, R. Sanderman. Het meten van de algemene gezondheidstoestand met de Rand-36: een handleiding. Groningen: Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, 1993.