Petitie: maak van Nederland geen MESTVAALT ruimte voor een duurzame veehouderij Natuur & Milieu, Vereniging Milieudefensie, en de provinciale Natuur en Milieufederaties constateren dat met de gewijzigde Meststoffenwet de mogelijkheid ontstaat dat de productiebeheersing van de aantallen varkens en kippen komt te vervallen. Tevens worden in 2015 de zuivelquota afgeschaft. Gezien de milieuproblemen die de veehouderij in Nederland nu al veroorzaakt, en het feit dat veel agrarisch ondernemers uitbreidingsplannen hebben, vinden wij het loslaten van productiebeheersing een zorgwekkende zaak. Temeer omdat de huidige planologische en milieuwetgeving de groei niet kan beheersen. Uit onderzoek van ingenieursbureau Arcadis (zie onder) blijkt dat met bestaande milieuvergunningen de veestapel anderhalf keer kan groeien. Planologisch is er ruimte voor een verdubbeling van de veestapel. Dit leidt tot extra milieuproblemen en mogelijke risico s voor de volksgezondheid. Wij verzoeken u als volksvertegenwoordiger om de productiebeheersing van de veehouderij in stand te houden door de dierrechten voor varkens en kippen te behouden en voor koeien vast te leggen. Dit systeem kan pas worden afgeschaft als er een ander productiebeheersend systeem wordt ingevoerd. Een ex-ante evaluatie van een sectorplan kan deze zekerheid in onze ogen niet bieden. Toename van de veestapel verwacht Vooral in de melkveehouderij wordt een flinke stijging van het aantal koeien verwacht ten gevolge van het loslaten van de productiebeheersing. Zuivelcoöperaties gaan uit van 20% meer melk vanaf 2015. De verwachting is dat de varkensstapel ongeveer gelijk blijft en de pluimveestapel met 10% toeneemt (zie bijlage). De mest van de 300.000 extra koeien, die er naar verwachting in 2015 rondlopen, staat gelijk aan de hoeveelheid mest van 2,4 miljoen varkens. Milieuwetgeving biedt nog veel ruimte om uit te breiden Er is nog veel beleidsmatige ruimte voor groei van veehouderijbedrijven. Bouwblokken die nu gemiddeld 1 ha groot zijn kunnen in veel gevallen worden uitgebreid naar 1,5 ha of soms zelfs 2,5 ha. Ook kunnen bouwblokken intensiever benut worden dan nu: van gemiddeld 100-125 Nederlandse grootte-eenheden (nge)/ha naar 200 nge/ha. Dat maakt een verdubbeling van de veestapel mogelijk. Deze planologische ruimte is te benutten als er voldoende milieuruimte is in de vorm van een milieuvergunning. Uit onderzoek van Arcadis (2013) blijkt dat er in milieuvergunningen voldoende ruimte is om de planologische ruimte te benutten, zowel via latente ruimte in bestaande milieuvergunningen, als via extra te vergunnen ruimte. Dit komt doordat: In grote delen van Nederland is tot circa 40% van de ruimte in bestaande vergunningen niet benut. Daarmee is de veestapel tot circa 50% uit te breiden. In de melkveehouderij zijn deze percentages vaak nog hoger, tot respectievelijk 50 en 100%. Extra te vergunnen ruimte ontstaat door: o De mogelijkheid om binnen het vergunde emissieplafond meer dieren te houden door middel van het met technische maatregelen verlagen van de emissies per dierplaats. De intensieve veehouderij heeft hiertoe meer mogelijkheden dan de rundveehouderij. o Het benutten van de groeiruimte m.b.t. ammoniakemissie die de PAS gaat bieden (drempelwaarde en ontwikkelruimte) o De mogelijkheden die er zijn voor uitbreiding van de emissie van geur en fijn stof, binnen de geldende maximale belasting- en concentratienormen. Gevolgen voor het milieu Zonder aanvullende maatregelen leidt groei van de Nederlandse veestapel tot meer uitstoot van schadelijke stoffen en dus tot meer milieuschade. Als de aanwezige planologische ruimte wordt benut, zal dit leiden tot:
Een toename van de ammoniakemissie in de meeste gebieden met 40 tot 70%. Een groot deel van de natuurgebieden in Nederland is nog fors overbelast met depositie van stikstof. In 2009 was nog 60% van de voor stikstof gevoelige natuurgebieden overbelast. Het PBL constateert (Evaluatie Meststoffenwet, 2012) dat de slagkracht van de PAS zal lijden onder een grotere veestapel; Een toename in de emissie van geur (odeur units) met 20 tot 50%; Hogere belastingen van fijn stof vooral nabij pluimveebedrijven, wat voor de gezondheid van mensen zeer onwenselijk is; Een toename van de vervuiling van water, doordat er meer mest in het oppervlaktewater terecht komt. Nu al voldoet op ongeveer de helft van de meetlocaties zowel het grond- als het oppervlaktewater niet aan het doel voor stikstof. Dit geldt ook voor fosfor in oppervlaktewater (PBL, Evaluatie meststoffenwet 2012); Overige nadelige effecten op andere aspecten van de leefomgeving, zoals gezondheid en welzijn van dieren, risico s voor de volksgezondheid en landschappelijke waarden. Risico s het grootst in concentratiegebieden Uit de analyse van Arcadis (2013) blijkt dat in bestaande concentratiegebieden voor intensieve veehouderij (Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel) de grootste planologische uitbreidingsmogelijkheden geboden worden. Door middel van het maximaal benutten van bestaande bouwblokken en bouwblokvergroting op grond van vigerende bestemmingsplannen is in Noord-Brabant nog een groei van de veestapel per veehouderijlocatie mogelijk met 100% of meer. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Als alle bestaande stallen maximaal emissiearm worden uitgevoerd is het mogelijk om 3 keer zo veel vee te houden. In 2009 had 70 80% van de natuurgebieden in Noord-Brabant een stikstofbelasting boven de kritische depositiewaarde. Van de Natura 2000-gebieden in de zandgebieden in Oost- en Zuid Nederland heeft maar een beperkt aantal een stikstofbelasting onder de kritische depositiewaarde. Oplossingen om milieudoelen te halen Er zijn onvoldoende garanties dat toename van de veestapel kan worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking. Wij zien de volgende oplossingen om de veehouderij te laten produceren binnen de milieugebruiksruimte: De huidige dierrechten voor kippen en varkens handhaven; De melkveehouderij grondgebonden houden een maximum van 2 koeien per hectare, waarbij grond in eigendom en pacht binnen 10 km afstand van het bedrijf meetellen en 40% van de oppervlakte huiskavel moet zijn. Er komen dierrechten (quota) voor melkvee en voor alle andere veesoorten, ook vleeskalveren; Dierrechten in de nieuwe Meststoffenwet niet meer vrij verhandelbaar laten. Rechten van stoppende bedrijven vervallen aan de overheid. Die kan met uitgiftebeleid sturen op: de omvang van de nationale en de regionale veestapel, en duurzaamheidseisen stellen aan productielocatie en bedrijfsvoering; Dieraantallen in de concentratiegebieden verder verminderen door: o o Het invoeren van (extra) compartimentering (ook kleinere sub-compartimenten) van dierrechten in overbelaste gebieden Bij bedrijfsoverdracht of -ontwikkeling te korten op dierrechten, bijvoorbeeld binnen overbelaste compartimenten; De grote groep stilzitters laten stoppen of alsnog laten verduurzamen via scherpe eisen in het Activiteitenbesluit en een veel betere handhaving.
De toekomst van de Nederlandse veehouderij De veehouderij is niet los te zien van de leefomgeving. Verdere concentratie van de veehouderij in een dichtbevolkt land als Nederland is onwenselijk. Nederland moet met haar intensieve veehouderij inzetten op het produceren van kwaliteitsproducten die toegevoegde waarde leveren op het gebied van natuur en milieu, dierenwelzijn en gezondheid en stoppen met het zo veel mogelijk produceren tegen laagst mogelijke kosten. Dit is conform het rapport Al het vlees duurzaam van de commissie Van Doorn (2011) dat zegt: maak nieuwe verdienmodellen met meer toegevoegde waarde. Volgens Onze nieuwe koers 2012 van ZLTO en Beter met minder van LTO, mei 2012 is dit ook de kant die de landbouw zelf op wil. 1 Nu moeten we het ook doen. Andere verdienmodellen zijn nodig. Deze omslag naar kwaliteitsproductie kan echter niet zonder productiebeheersing. Wij gunnen de veehouderij een beter inkomen. Maar niet door groei van nog meer dieren. Het verdienmodel gebaseerd op schaalvergroting zorgt er in de veehouderij onvermijdelijk voor dat de winstmarges steeds kleiner worden. Gangbare op bulkproductie gerichte veehouderij, of het nu om kippen, koeien of varkens gaat, is in Nederland een nauwelijks rendabele bedrijfstak. De veehouderij moet zich richten op duurzame kwaliteit. Wij dagen de veehouderijsector uit om te groeien in duurzaamheid, niet in aantallen dieren. Natuur & Milieu De Provinciale Natuur en Milieufederaties Vereniging Milieudefensie Contact: Sijas Akkerman, Hoofd Voedsel Natuur & Milieu Nol Verdaasdonk, directeur Brabantse Milieufederatie namens de Provinciale Natuur en Milieufederaties Hugo Hooijer, Vereniging Milieudefensie 1 Ondernemers in de groene ruimte hebben een sleutelrol in de voedselvoorziening, in de vergroening van de economie, in de gezondheid van mens, dier en omgeving, in de leefbaarheid van het buitengebied en in een duurzame toekomst van Nederland. (Onze nieuwe koers 2012, citaat website ZLTO). De agenda 2025 van LTO Nederland voor boeren en tuinders heeft één centraal motto: Beter produceren met minder energie, minder grondstoffen en minder emissies. Het moet in de toekomst anders en beter. Deze strategie, duurzamer produceren in de ruimste zin van het woord, is gebaseerd op respect voor mens, dier, plant en omgeving. Maatschappijbewust en duurzamer, daar hebben ondernemers ruimte voor nodig. (Inzet LTO Nederland voor Tweede Kamerverkiezingen, position paper mei 2012).
Bijlage: uitbreidingspotentieel intensieve veehouderij en melkveehouderij Groeipotentieel in alle veehouderijsectoren Het afschaffen van de productierechten voor varkens en kippen en het aflopen van de melkquota zullen gevolgen hebben voor de veestapel. De voordelen van schaalvergroting en concentratie blijken in de praktijk groot te zijn en hebben tot nu toe steeds de ontwikkelingen bepaald. Het LEI verwacht dat de varkensstapel ongeveer gelijk blijft en dat de pluimveestapel licht toeneemt. Met name in de melkveehouderij wordt een flinke stijging verwacht ten gevolge van het afschaffen van de melkquota. Rabobank verwacht een volumegroei van de hoeveelheid melk met 22% in 2020 ten opzichte van 2007/2008; CLM verwacht een groei van 20%. Het LEI stelt dat de melkveestapel zal groeien met 10 tot 20% afhankelijk van de toename van de melkproductie per koe. Er zijn in Nederland meer hoogproductieve koeien te houden door onbeperkt krachtvoer te geven. Met zo n systeem zou de melkveehouderij de intensieve veehouderij achterna gaan. Gemiddeld heeft een melkveehouder nu 83 koeien. Maar er is, of wordt, overal op het platteland gebouwd aan stallen met een capaciteit voor 300 koeien of meer. De planologische ruimte is er. In Noord-Brabant zijn bestaande bouwblokken voor veehouderijbedrijven nu gemiddeld 1 ha groot. Deze bouwblokken zijn ten gevolge van provinciaal beleid straks uit te breiden tot 1,5 ha en de bebouwingsdichtheid is nog te vergroten waarmee het mogelijk is de Brabantse veestapel meer dan te verdubbelen. Gemeenten hebben in het verleden deze grote bouwblokken opgenomen in hun bestemmingsplan en kunnen die ruimte nu niet zo maar wegstrepen zonder schadevergoeding. Ze kunnen wel voorwaarden stellen aan tegengaan van geurhinder maar dat is niet direct beperkend voor de productieomvang. De veestapel kan nog groeien wanneer bijvoorbeeld de emissie per dierplaats wordt verlaagd met luchtwassers. Gemeenten kunnen de voorwaarde van grondgebondenheid stellen aan melkveebedrijven waarmee de groei van de gemeentelijke melkveestapel is te beperken. Dit gebeurt echter nog nauwelijks. Ook heeft 70% van de intensieve veehouderijbedrijven in Noord-Brabant nog vergunbare geurruimte (Sturingsmogelijkheden omvang veestapel en vervolgonderzoek, Arcadis in opdracht van prov. Noord-Brabant, nov 2012). Uit hetzelfde rapport blijkt een niet benutte (latente) ruimte in bestaande vergunningen. Deze bedraagt voor intensieve veehouderijbedrijven gemiddeld circa een kwart tot een derde en voor melkveebedrijven circa een derde tot de helft van de vergunde omvang.
De overproductie aan mest De 4 miljoen runderen, 12 miljoen varkens en bijna 100 miljoen kippen in Nederland hebben ruimte nodig, in stallen en in landoppervlak voor de teelt van veevoer en voor de afzet van mest. Die ruimte is hier niet te vinden, wel o.a. in Zuid-Amerika (700.000 ha sojateelt). Omgekeerd zou de export van mest (uitgaande van 10,7 miljoen kg fosfaat, zie het Mestplan) genoeg zijn voor de bemesting van eveneens 700.000 ha aardappels (bij gem fosfaatbehoefte van de grond, zie Kennisakker.nl). Een overspannen situatie. Niettemin verwachten Rabobank en CLM op basis van de economische situatie van dit moment dat de melkproductie met ten minste 20% zal groeien. Dat staat gelijk aan 300.000 koeien, ofwel in fosfaatproductie gemeten het equivalent van 2,4 miljoen vleesvarkens. Waar moet die mest heen en waar komt het voer vandaan? De meeste gemeentes laten al een (aanzienlijke) overproductie van fosfaat zien (Bron: LEI Rapport 2011-046), terwijl de eindnormen voor fosfaat nog niet zijn bereikt. Eenzelfde beeld blijkt uit de plaatsingsruimte voor mest (website Milieucompendium, cijfers CBS 2013). Noord-Brabant heeft in 2011 op basis van de landelijke mestregistratie op papier - en wellicht ook in de praktijk - het hoogste gebruik van fosfaat per hectare cultuurgrond (111 kg per ha), ongeveer tweemaal zo hoog als Zeeland en Flevoland (respectievelijk 56 en 60 kg per ha). Het te veel aan mest moet worden getransporteerd. Hierbij moet worden bedacht dat de gebruiksnorm (of maximaal toegestane bemestingsnorm) op grasland 95 kg bedraagt voor fosfaatneutraal grasland, dus niet rekening houdend met overbemesting uit het verleden; in 2015 bij evenwichtsbemesting zou deze norm 90 kg zijn (indicatieve norm mestbeleid). Daarnaast staat het kaartbeeld van verzurende depositie. In sommige natuurgebieden ligt de grens onder de 500 Mol zuur/ha. Deze kritische depositiegrens wordt niettemin soms met een factor tien overschreden.