AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

Raad vanstate 201102821/1/V1. Datum uitspraak: 19 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, (hierna: de vreemdeling), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 8 februari 2011 in zaak nr. 10/24457 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).

201102821/1/V1 2 19 oktober 2011 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juli 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201102821/1/V1 3 19 oktober 2011 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat. w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Schuurman ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011 282-701. Verzonden: 19 oktober 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

07/03/2011 11:54 0591658011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 06/08 AFSCHRIFT praak NK 'S-GRAVENHAGE ïttingsplaauj Assen Sector Bestuursrecht Vreemdel ingenkamer Zaaksnummer: AWB 10/24457 BEPTDN S6 Uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2011 v^ inzake: geboren op van Iraakse nationaliteit, IND-dossiemummer: 0912.04.1228, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. HJ.M. Nijholt, advocaat te Emmen, tegen: de minister voor Immigratie en Asiel, (Immigratie- en Naturalisatiedienst (1ND)), te 's-gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. H.R.D. Leerte, ambtenaar bij de IND. Procesverloop Op 4 december 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 5 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij beroepschrift van 8 juli 2010 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij brief van 14 december 2010 aangegeven af te zien van de mogelijkheid om schriftelijk verweer te voeren. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 januari 2011. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Motivering In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste

07/03/2011 11:54 0531658011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 07/08 Zaaknummer: AWB 10/24457 BEPTDN S6 2 lid, Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 moet worden verleend. Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van de minister en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. De minister pleegt het relaas van de asielzoeker en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat niet geloofwaardig is dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiser heeft tijdens de gehören niet de indruk kunnen wekken dat hij werkelijk een innerlijke bekering tot het christendom heeft ondergaan. Eiser heeft zijn keuze voor het christendom niet overtuigend kunnen motiveren. Eiser volstaat met de verklaringen dat er in de Bijbel mooie dingen staan, het een geloof van liefde is en hij zich in het geloof heeft gevonden, zonder dit nader te concretiseren. Verweerder heeft bij zijn oordeel kunnen betrekken dat er vanuit mag worden gegaan dat eiser, alvorens te besluiten om zich te bekeren tot een andere religie na tot ongeveer zijn twintigste moslim te zijn geweest, een gedegen en beredeneerde keuze heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser op elementaire vragen over het christendom foute dan wel onvolledige antwoorden gegeven heeft. Eiser is onder meer niet op de hoogte van de christelijke feestdagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorbij kunnen gaan aan de in de correcties en aanvullingen gegeven juiste verklaring over kerstmis, nu eiser in het gehoor heeft verklaard dat kerstmis op 1 januari wordt gevierd en hij dit desgevraagd nogmaals heeft verklaard. Eiser kan niet worden gevolgd in de stelling dat hij de feestdagen niet goed kent, omdat deze niet opgenomen zijn in de Bijbel. Van eiser mag worden verwacht bij interesse in een nieuwe godsdienst dat hij zich daarin zou verdiepen. Verweerder heeft voorts bevreemdend kunnen achten dat eiser niet op de hoogte is van defeestdagen,terwijl hij blijkens zijn verklaring gedurende tien maanden met 2ijn moslimvrienden en zijn christelijke vriend discussies over het christendom heeft gevoerd. Dat eiser thans de kerk Home for Kurds in Rotterdam (regelmatig) bezoekt en op 16 januari 2011 is gedoopt, doet hier evenmin aan at nu uit deze omstandigheden niets blijkt over de mogelijke innerlijke overtuiging van eiser. De door eiser overgelegde dreigbrief doet aan het voorgaande niet af, nu deze handgeschreven brief niet kan worden onderzocht op authenticiteit. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.

11:54 0591658011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 08/08 Zaaknummer: AWB 10/24457 BEPTDN S6 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. Dat eiser heeft verklaard dat hij door de gestelde bekering problemen zal ondervinden door zijn islamitische familie, doet hier niet aan af. Gelet op het oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder c van de Vw 2000. Daarbij acht de rechtbank levens van belang dat eiser geen medische stukken ter onderbouwing van zijn gestelde trauma heeft overgelegd. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. C-M.M. Oostdam, rechter, bijgestaan door mr. HE. Benjamins, griffier mr. H.E. Benjamins mr. C.M.M. Oostdam In het openbaar uitgesproken op 8 februari 201 Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken rm de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken ", postbus 16113,2500 BC te 's- ' Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. Afschrift verzonden op: - O CCD Tflll VOO* AFS' DE GRIFF! REO FORM DE 's-gravemhaqe

07/03/2011 11:54 0591B58011 advocatenkantoor NIJHOLT Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-gravenhage PER POST PER FAX: 070-365X380 Betreft: Hoger beroep V-nr.: Emmen, 7 maart 2011 Geeft eerbiedig te kennen: ADU KANT NIJHOLT PAG. 01/08 Advocaat en Procureur Mr. HJ.M, NIJholt Secretaresse A.A. Tempel Stichting Derden - rekening KvK.nr. 01124005 Bankrekening: H.IO.SS 226 Advocatenkantoor NTJholt KvK. Nr. 01143856. RAAD VAN STATE % ti INGEKOMEN n 7 MRT 2011 ZAAKNR. %. ö l AAN: \öz82-\ Namens de heer, geboren op, verblijvende in het AZC Azelo, Bornerbroeksestraat 103, 7621AE Borne, te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van advocaat en procureur mr. H.J.M. Nijholt, Baander 69,7811 HH te Emmen, dien ik hierbij hoger beroep in tegen bijgaande uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Assen van 8 februari 2011, waarin het beroep met betrekking tot de asielaanvraag van cliënt ongegrond is verklaard. Ik verklaar hierbij tot het indienen van het onderhavige beroepsschrift bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn. Cliënt kan zich absoluut niet vinden in hetgeen In de uitspraak van 8 februari 2011 (productie 1) geschreven staat en heeft hiertoe de volgende grieven: ftw\ Pnnudtr 69, /MI IUI Eimara :* OWI -à4&5w ' 0591 - (î5 077 n ': : :!iiilti>l!64(' ti hoimiiil,co!n

07/83/2011 11:54 0591&58011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 02/08 1. Grief 1. De rechtbank heeft in deze beschikking niet aangegeven wat de criteria zijn waaraan getoetst moet worden of het verhaal van cliënten geloofwaardig zijn of niet. Ik ben van mening dat er zeer strikte criteria moeten zijn komen alvorens een verhaal ongeloofwaardig mag worden verklaard. Ik ben van mening dat een relaas enkel en alleen ongeloofwaardig mag worden verklaard als jets gezien de omstandigheden in het land van herkomst echt niet kan gebeuren. Andere zaken mogen niet ongeloofwaardig worden verklaard. Dit omdat anders mensen, die eerlijk vertellen over bijzondere gebeurtenissen, die wel echt gebeurd zijn, niet geloofwaardig worden gevonden en teruggestuurd worden, terwijl ze wel gevaar lopen in het land van herkomst. Nu de rechtbank geen regels heeft gesteld over de geloofwaardigheid en al helemaal niet aan de regels heeft getoetst kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. 2. In de bestreden beschikking staat dat van iemand verwacht mag worden dat als hij over gaat van moslim zijn naar een christelijke godsdienst dat dit een gedegen en beredeneerde keuze is. Grief 2. Door de rechtbank wordt miskend dat het overgaan van de ene godsdienst naar de andere godsdienst vaak een keuze is die men op het gevoel maakt. De keuze die men maakt komt vaak voort uit onvrede met de oude godsdienst. De onvrede is vaak een gevoel, welke moeilijk onder woorden is te brengen. De overgang naar een andere godsdienst is ook vaak een gevoel. De overgang is van de ene godsdienst naar de andere godsdienst komt vaak voort uit gevoel en is derhalve geen gedegen en beredeneerde keuze, maar een keuze die voortkomt uit gevoel. Met de stelling dat van iemand verwacht mag worden dat als hij overgaat van het moslim geloof naar het christelijk geloof en dat dit een gedegen en beredeneerde keuze moet zijn, miskent de rechtbank dat de overgang een gevoelskeuze is. De rechtbank heeft hier dan ook een verkeerd criterium gebruikt. 3, In de bestreden uitspraak staat het volgende geschreven: 'Van eiser mag worden verwacht bij interesse in een nieuwe godsdienst dat hij zich daarin zou verdiepen. Verweerder heeft het voorts bevreemdend kunnen achten dat eiser

07/83/2911 11:54 0591658011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 03/03 niet op de hoogte is van de feestdagen, terwijl hij blijkens zijn verklaring gedurende tien maanden met zijn moslimvrienden en zijn christelijke vriend discussies over het christendom heeft gevoerd. Grief 3. De rechtbank heeft in alle redelijkheid niet tot deze conclusie kunnen komen. Cliënt heeft gezegd dat hij gedurende ongeveer 10 maanden met zijn vrienden heeft gediscussieerd op grond van een bijbel die hij heeft opgehaald ook voor zijn vrienden. In de bijbel staan de verhalen van het christelijk geloof. In de bijbel staat niet geschreven wanneer precies de christelijke feestdagen zijn. Door de discussies en het lezen van de bijbel is cliënt tot de overtuiging gekomen. Nu cliënt door deze discussies tot de overtuiging is gekomen en hij nog niet contact heeft gezocht met een kerkgenootschap, mag van hem niet verwacht worden dat hij weet wanneer de christelijke feestdagen zijn. Dat hij niet weet wanneer deze precies zijn is dan ook niet verwonderlijk. 4. Dat eiser thans de kerk in Rotterdam (regelmatig) bezoekt en op gedoopt is, doet hier evenmin iets aan af, nu uit deze omstandigheden niets blijkt over de mogelijke innerlijke overtuiging van eiser. Grief 4. Eiser is woonachtig in. Hij was woonachtig in en thans in. Hij reist regelmatig helemaal naar Rotterdam om daar een Kurdische christelijke kerkte bezoeken. Men maakt geen lange reis omdat men niet de innerlijke overtuiging heeft. Daarbij komt ook nog dat een kerk pas iemand doopt die van het ene geloof naar het andere geloof wil overgaan als men de overtuiging heeft dat deze persoon tot dat kerkgenootschap wil behoren. Gezien bovengenoemde omstandigheden, blijkt hieruit wel degelijk iets over de innerlijke overtuiging van cliënt, namelijk dat hij wel degelijk deze heeft en is overgegaan tot het christendom. De rechtbank had dan ook in redelijkheid niet tot bovengenoemde conclusie kunnen komen. 5. GriefS Ten onrechte heeft de rechtbank geen enkele waarde gehecht aan de door cliënt meegenomen dreigbrief. Ondanks dat deze niet kan worden onderzocht op authenticiteit omdat deze handgeschreven is. Cliënt heeft deze wel meegenomen en direct bij zijn gehören ingeleverd. Het is zo dat dreigbrieven

07/03/2011 11:54 0591658011 ADU KANT NIJHOLT PAG. 04/08 vrijwel nooit onderzocht kunnen worden op authenticiteit omdat deze vrijwel altijd van een onbekende bron zijn. Echter de2e brief heeft wel degelijk enige bewijskracht. Cliënten moeten het gevaar dat ze lopen in het land van herkomst onderbouwen. Dit kan niet altijd met documenten waarvan de authenticiteit kan worden vastgesteld, omdat er vele instanties zijn, waarvan de documenten kunnen komen en niet van alle instanties authentiek materiaal beschikbaar is. Bovendien is van dreigbrieven vrijwel nooit authentiek materiaal beschikbaar.de rechtbank had dit niet af kunnen doen door te schrijven dat de door eiser overgelegde dreigbrief doet aan het voorgaande niet af, nu deze niet kan worden onderzocht op authenticiteit. Mocht dit wel zo zijn, dan hoeft men nimmer een dreigbrief mee te nemen, omdat deze toch niet aan het bewijs kan bijdragen. Grief 6 Gezien bovenstaande had cliënt wel degelijk in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 lid 1 a,b, of c van de vreemdelingenwet 2000. Ten onrechte is gesteld dat hij hiervoor niet in aanmerking komt Redenen waarom, Cliënt u verzoekt om het hoger beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. HJ. M. Nijholt -gemachtigde- Het kantoor is op vrijdag gesloten. De advocaat is afwezig wegens vakantie van 16 mei t/m 5 juni 2011. Het kantoor is dan bereikbaar op werkdagen van 9.00 uur tot 12.00 uur. Alle opdrachten worden slechts aanvaard ander de voerwmirdc, dat ledere aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat in het desbetreffende geval onder ome beroepsaansprakelijkheidsve^ekering wordt uitbetaald. Het bepaalde in artikel 7:407 lid 2 BW wordt uitgesloten. Geschillen dienen te worden opgelost vla de Geschillencommissie Advocatuur.