Diplomalijn Eamen Niveau Positionering Financieel Administratief Bestuurlijke informatievoorziening (BIV) mbo+ Versie 1.0 BIV geeft in combinatie met MBA recht op toelating tot het register RFM. Geldig vanaf 01-01-2008 (afschaffing keuzeopgaven vanaf 01-06-2012) Vastgesteld op December 2007 Vastgesteld door Veronderstelde voorkennis Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkeamens De kandidaat heeft kennis van automatisering. De kandidaat heeft kennis van de volgende begrippen: computerconfiguratie; opslaggeheugen; besturingssystemen; invoerorganen; mainframe; point-of-sale apparatuur; point of payment; server; uitvoerorganen; beeldscherm; printer; plotter; audio-antwoordeenheid ; aansluitstation voor datacommunicatie; hardware; internet; modem; kabelverbindingen; satellietverbindingen; infrastructuur (local area netwerk, wide area netwerk). De kandidaat kent de functie van bestanden, records, database en standaard toepassingspakketten zoals financieel administratieve pakketten. De kandidaat heeft de kennis en de vaardigheid welke getoetst worden bij het Praktijkdiploma Boekhouden.
Eindtermen en toetstermen *) betekent: zie toelichting K=Kennis B=Begrip T=Toepassing A De grondbeginselen van bestuurlijke informatievoorziening. 1 De kandidaat kent het informatievoorzieningproces. K B T 1.1 De kandidaat kan het begrip organisatie definiëren. 1.2 De kandidaat kan het begrip informatie definiëren. 1.3 De kandidaat kan de samenhang tussen organisatie, informatie en bestuurlijke informatie benoemen. 1.4 De kandidaat kan benoemen wat onder informatieverzorging en administratieve organisatie wordt verstaan. 1.5 De kandidaat kan de informatiebehoeften benoemen op de verschillende beslissingsniveaus (operationeel, tactisch, strategisch). 1.6 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot het informatievoorzieningproces definiëren.*) 1.7 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot het informatievoorzieningproces uitleggen. *) 1.8 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot het informatievoorzieningproces toepassen in concrete situaties. *) 2 De kandidaat kent de grondbeginselen van de administratieve organisatie. 2.1 De kandidaat kan de administratie typeren als product en als proces. 2.2 De kandidaat kan het verschil benoemen tussen de taken van de financiële administratie en de bedrijfsadministratie. 2.3 De kandidaat kan de functies en doelstellingen van de (afdeling) administratie benoemen en onderkennen in een concrete situatie. 2.4 De kandidaat kan de geld- en goederenbeweging en/of de belangrijkste processen in een organisatie benoemen. 2.5 De kandidaat kan de gevolgen van de typering van een organisatie voor de bestuurlijke informatieverzorging en de hieruit voortvloeiende interne beheersingsmaatregelen beschrijven. 3 De kandidaat kent de maatregelen van interne controle en interne beheersing. 3.1 De kandidaat kan de begrippen interne controle (interne betrouwbaarheid) en interne beheersing (internal control) benoemen. 3.2 De kandidaat kan benoemen welke vormen van controle worden onderscheiden. * ) 3.3 De kandidaat kan het verschil benoemen tussen preventieve en repressieve controlemaatregelen. 3.4 De kandidaat kan de doelstellingen en de componenten van het internal controleproces en de daarbij behorende aandachtsgebieden beschrijven. 3.5 De kandidaat kan de verschillende controletechnische functies onderscheiden, de taak beschrijven en van iedere functie een voorbeeld noemen. *) 3.6 De kandidaat kan controlebegrippen definiëren. *) 3.7 De kandidaat kan controlebegrippen uitleggen. *) 3.8 De kandidaat kan controlebegrippen toepassen. *) 3.9 De kandidaat kan de directe gevolgen weergeven van de automatisering op het stelsel van de interne controle. *) 3.10 De kandidaat kan problemen noemen uit het oogpunt van interne controle bij kleine organisaties. *) 3.11 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot interne controle en interne beheersing noemen. *) Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 2
Eindtermen en toetstermen *) betekent: zie toelichting K=Kennis B=Begrip T=Toepassing B 3.12 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot interne controle en interne beheersing uitleggen. *) 3.13 De kandidaat kan belangrijke begrippen met betrekking tot interne controle en interne beheersing hanteren in concrete situaties. *) 3.14 De kandidaat kan de invloeden van de automatisering op de interne controle en de interne beheersing van de waardekringloopprocessen weergeven. Het waardekringloopproces K B T 4 De kandidaat kent het waardekringloopproces, met betrekking tot de typologieën Handel, Productie en Dienstverlening. 4.1 De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de administratieve organisatie van een proces beschrijven (interne controle en interne beheersing). *) 4.2 De kandidaat kan de informatiebehoefte op operationeel, tactisch en strategisch niveau inschatten ten behoeve van een concreet proces. *) 4.3 De kandidaat kan een (geautomatiseerd) proces beschrijven en herkennen. *) 4.4 De kandidaat kan in een concreet proces de belangrijkste risico s, de gevolgen en de daarbij behorende interne beheersingsmaatregelen noemen. 4.5 De kandidaat kan het verband leggen tussen de financiële feiten en de journaalposten die op de inkoop, de opslag en de verkoop betrekking hebben. *) 4.6 De kandidaat kan belangrijke begrippen binnen een proces definiëren. *) 4.7 De kandidaat kan belangrijke begrippen binnen een proces uitleggen. *) 4.8 De kandidaat kan belangrijke begrippen binnen een proces definiëren en hanteren in een concrete situatie. *) 5 De kandidaat kent aspecten van het inkoop, opslag- en verkoopproces. 5.1 De kandidaat kan benoemen en uitleggen op welk moment en door wie het besluit tot inkoop van goederen en diensten wordt genomen. 5.2 De kandidaat kan de functie van de controlerende tussenrekeningen bij (voor)inkoop benoemen. 5.3 De kandidaat kan de gegevens noemen welke zijn opgenomen in een leveranciersbestand, een artikelbestand, een bestand lopende bestellingen, een crediteurenbestand en een contractenbestand. *) 5.4 De kandidaat kan de functie van de crediteurenadministratie noemen en het belang van de interne controle uitleggen. 5.5 De kandidaat kan het systeem van Electronic Data Interchange (EDI) en het belang hiervan bij het inkoopproces beschrijven. 5.6 De kandidaat kan de voordelen van Just-in-time (JIT) in een concrete situatie herkennen en de relatie leggen met EDI. 5.7 De kandidaat kan de functie van de magazijnadministratie en het belang van de interne controle benoemen. 5.8 De kandidaat weet welke gegevens zijn opgenomen in een bestand lopende verkopen (back-orders). *) 5.9 De kandidaat kan de functie en de taak van de magazijnmeester benoemen. 5.10 De kandidaat kan de functie van de kantoorvoorraadadministratie benoemen. 5.11 De kandidaat kan gegevens noemen welke zijn opgenomen in een voorraadbestand. 5.12 De kandidaat kan gegevens noemen welke zijn opgenomen in een bestand debiteuren- en in een tarievenbestanden (verkoopprijzenbestand.) *) 5.13 De kandidaat kan verschillende vormen van voorraadregistratie definiëren. *) 5.14 De kandidaat kan verschillende vormen van voorraadregistratie herkennen. *) X X Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 3
Eindtermen en toetstermen *) betekent: zie toelichting K=Kennis B=Begrip T=Toepassing 5.15 De kandidaat kan de verschillen opnoemen tussen de voorraadregistratie van handelsgoederen en de voorraadregistratie van materiële vaste activa. *) 5.16 De kandidaat kan de functie van de debiteurenadministratie en het belang van de interne controle benoemen. 5.17 De kandidaat kan de mogelijke vormen van een debiteurenadministratie benoemen en kan uitleggen waarop de keuze van de organisatie gebaseerd zal zijn. 5.18 De kandidaat kan benoemen welke informatie wordt opgeleverd ten behoeve van het debiteurenbeheer (credit management) en de verkoopfunctie. 5.19 De kandidaat kan de vormen van facturering (voorfacturering, tussenfacturering, nafacturering), benoemen, omschrijven en de voordelen en nadelen noemen. 5.20 De kandidaat kan het begrip e facturering omschrijven en de voordelen hiervan benoemen. 6 De kandidaat kent aspecten van het productieproces. 6.1 De kandidaat kan het verband leggen tussen de onderscheiden fasen van het productieproces. 6.2 De kandidaat kan de hoofdvormen van het productieproces, t.w. (serie-) massaproductie versus (serie-) stukproductie en enkelvoudige en samengestelde productie beschrijven. 6.3 De kandidaat kan vaststellen welke informatie nodig is voor de productieplanning, de voorcalculatie, de voortgangscontrole, uitvoering en de nacalculatie. 6.4 De kandidaat kan het doel en inhoud van een productiebegroting benoemen. 6.5 De kandidaat kan de taken van het bedrijfsbureau benoemen. 6.6 De kandidaat kan de taken van het bedrijfsbureau specifiek maken in een concrete situatie. 6.7 De kandidaat kan het verband leggen tussen registratie van de financiële feiten en de voor- en nacalculatie. 6.8 De kandidaat kan de elementen noemen die opgenomen moeten worden in een database ten behoeve van het productieproces ten aanzien van de planning, de voorcalculatie en de nacalculatie. *) 6.9 De kandidaat kan de elementen noemen die opgenomen zijn in een database van duurzame productiemiddelen. *) 6.10 De kandidaat kan de verschillen benoemen tussen stukproductie en massaproductie. 6.11 De kandidaat kan de verschillen tussen stukproductie en massaproductie in een concrete situatie herkennen. 6.12 De kandidaat kan de verschillen benoemen tussen enkelvoudige en samengestelde producten. 6.13 De kandidaat kan de verschillen tussen enkelvoudige en samengestelde producten in een concrete situatie herkennen. 7 De kandidaat kent aspecten van het dienstverleningsproces 7.1 De kandidaat kan op basis van een analyse van de aard van de activiteiten van een organisatie en de hier mee samenhangende risico s in het bedrijfsproces, de sollpositie vaststellen. 7.2 De kandidaat kan soorten typologie benoemen, een voorbeeld geven en herkennen in een concrete situatie. *) 7.3 De kandidaat kan per soort dienstverlening de soll-positie van de opbrengstverantwoording beschrijven. *) 7.4 De kandidaat kan de gevolgen van de automatisering bij de verschillende soorten dienstverlening benoemen. *) K B T Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 4
Eindtermen en toetstermen *) betekent: zie toelichting K=Kennis B=Begrip T=Toepassing 7.5 De kandidaat kan de functie van quasigoederen in een dienstverlenende organisatie en het proces van een quasigoederenbeweging beschrijven. 8 De kandidaat kent aspecten van het financiële proces 8.1 De kandidaat kan de procedures met betrekking tot het financiële proces beschrijven en in een concrete situatie herkennen (interne controle en interne beheersing). 8.2 De kandidaat kan het verschil tussen de beschikkende functie en de bewarende functie bij het financiële proces benoemen. 8.3 De kandidaat kan de taak van de afdeling Financiën aangeven. 8.4 De kandidaat kan de functie en de werkzaamheden van de treasurer en controller benoemen. 8.5 De kandidaat kan de functie van de resultatenbegroting en de liquiditeitsbegroting benoemen. 8.6 De kandidaat kan de risico s noemen, die het geldmiddelenbeheer met zich meebrengt. 8.7 De kandidaat kan de functie van de kassier benoemen. 8.8 De kandidaat kan de functies van het kasregister benoemen. 8.9 De kandidaat kan de recente ontwikkelingen met betrekking tot het betalingsverkeer benoemen. *) 8.10 De kandidaat kan benoemen op welke wijze elektronisch bankieren gevolgen heeft voor de interne controle. 9 De kandidaat kent aspecten van het personeelsvoorzieningsproces 9.1 De kandidaat kan de noodzakelijke informatie aangeven, welke nodig is voor het uitvoeren van het geformuleerde personeelsbeleid. 9.2 De kandidaat kan het personeelsvoorzieningsproces in hoofdlijnen beschrijven en in een concrete situatie herkennen (interne controle en interne beheersing). 9.3 De kandidaat kan de functie van de personeelsadministratie aangeven. 9.4 De kandidaat kan de functie van de personeelsafdeling aangeven. 9.5 De kandidaat kan aangeven welke personeelsgegevens in een personeelsbestand opgeslagen moeten worden. 9.6 De kandidaat kan de verhouding tussen de personeelsafdeling en de loonadministratie aangeven. 9.7 De kandidaat kan aangeven welke informatie nodig is voor de berekening van de loonkosten. K B T X Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 5
Toelichting op eindtermen en toetstermen 1.6 t/m 1.8 De kandidaat moet de volgende begrippen kunnen definiëren, een voorbeeld geven en toepassen in concrete situaties: Informatiesysteem; Informatiebehoefte; informatie en gegevens; kwaliteitsaspecten van informatie en het proces van informatievoorziening; feed-forward, feed-back; kosten-baten drempel; informatieverzorging; managementniveaus (operationeel, tactisch, strategisch). 2.5 De kandidaat kan de volgende typologieën beschrijven en herkennen in concrete situaties: handelsbedrijven; industriële bedrijven; dienstverlenende bedrijven. De kandidaat kan de typologieën (volgens Starreveld) benoemen. De kandidaat kan benoemen welke gevolgen de typering van een organisatie heeft voor de bestuurlijke informatieverzorging. 3.2 De kandidaat kan benoemen welke vormen van controle worden onderscheiden. zelf, interne en eterne controle 3.5 Het betreft het definiëren, een voorbeeld geven en het toepassen van de volgende controletechnische functiescheidingen: beschikken; bewaren; registreren; controleren; uitvoeren. 3.6 t/m 3.8 De kandidaat kan de volgende controlebegrippen definiëren, een voorbeeld geven en toepassen: beheersingskader; risicoanalyse (beoordeling); interne beheersingsmaatregelen; informatie en communicatie; evaluatie; bevoegdheidscontrole; bewaringscontrole; informatiecontrole; aanwezigheidscontrole; oogtoezicht; directe en indirecte controle; formele en materiële controle; positieve en negatieve controle; detail- en totaalcontrole; integrale en partiële controle; afloopcontrole; normcontrole; limietcontrole; audit trail; autorisatie procedures; ontstaanscontrole. 3.9 De kandidaat kan de directe gevolgen benoemen van de automatisering op het stelsel van de interne controle met betrekking tot: de invoer; het programma; de gegevensverzameling; de gegevensverwerking; de uitvoer; de organisatorische en fysieke beveiliging. 3.10 Minimaal twee problemen 3.11 t/m 3.13 De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren, een voorbeeld geven en hanteren in concrete situaties: functiescheiding (beschikken, bewaren, registeren, controleren en uitvoeren); taakverdeling (verantwoordelijkheden en bevoegdheden); Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 6
Toelichting op eindtermen en toetstermen 4.1 t/m 4.4 waardekringloopproces (geld- en goederenbeweging); controlelijsten; controlemiddel; controle-object; controlerende functie; controleverbanden; ingebouwde controle; geprogrammeerde controles; invoercontrole; Ist- en Sollpositie; risicoanalyse; cijferbeoordeling; opgave van derden; saldocontrole; functievermenging; samenspanning; slepen; tegengesteld belang; voortellingen; voortgangscontrole. Het betreft het: proces van leiding geven; inkooproces; opslagproces; verkoopproces; productieproces; diensverleningsproces; financiële proces. 4.3 De kandidaat kan het (geautomatiseerd) proces beschrijven en in een concrete situatie herkennen, eventueel met behulp van een stroomschema. Bij inkoopproces:offerte, bestelling, goederenontvangst, ontvangst factuur, betaalbaarstelling, retourzending Bij verkoopproces: offerte, ontvangst van de order, accepteren van de order, factureren, afgeven / verzenden van de goederen,registreren van de vorderingen, bewaken van de vorderingen op debiteuren en retourzending Bij productieproces: productieplanning, werkvoorbereiding, uitvoering, voortgangscontrole, kwaliteits- en efficiencybewaking 4.4 Inkoopproces, opslagproces, verkoopproces, productieproces, dienstverleningsproces (per soort dienstverlening), kasverkeer. 4.5 De kandidaat kan het verband leggen tussen de financiële feiten en de journaalposten die op de inkoop of de opslag hebben: bestelling; goederenontvangst; betaalbaarstelling; retourzending. De kandidaat kan het verband leggen tussen de financiële feiten en de journaalposten die op de verkoop hebben: verkooporder; goederenverzending; verzending factuur; ontvangst betaling; retourontvangst. 4.6 t/m 4.8 Elk eamen bevat drie casussen over een handelsproces, een productieproces en een dienstverleningsproces. De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren beschrijven, een voorbeeld noemen en hanteren in een concrete situatie: Inkoopproces: afroepcontract, afstemregister, batchverwerking, bestelgrootte, bestelniveau (minimum), Opslagproces: artikelgroep, artikelsoort, barcode, bufferfunctie, doelmatige inrichting magazijn, economische voorraad, Verkoopproces: aanmanen, automatische incasso, back-order, batchverwerking, betalingsverschil, Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 7
Toelichting op eindtermen en toetstermen blokstempel, competentietabel, directe toegang, inkoopbegroting, inkoopcontract, inkoopfunctie, inkoopprocedure, just in time, real time verwerking, statuscode, voorraadbeheer, voorraadniveau. Productieproces: aanneming van werk, afdelingsgewijze calculatie, afval, bewerkingslijst, Enterprise Resource Planning (ERP), grondstoffenbalans, klantorderontkoppelpunt, kwaliteitscontrole, meer- en minderwerk, offertecalculatie, op bestelling produceren, op voorraad produceren, order, ordergewijze calculatie, orderrecord, productierapportering, productierecord, productrecord, regie, retrogrademethode, stuklijst, uitval, uitvoeringscalculatie, voortgangsbewaking. epeditieafdeling, incourante voorraad, integrale inventarisatie en partieel roulerende inventarisatie, inventarisatielijst, keuren van goederen, locatie, magazijnvoorraadadministratie, minimumvoorraad signalering, offerte, omloopsnelheid van de voorraad, open en gesloten magazijn, open magazijn, permanence, pijplijn, positieadministratie, protocol van vernietiging/afkeuring, retrogrademethode, simultane opname, technische voorraad, vervoersplanning, voorraadbeheer, winkeldochter. Dienstverleningsproces: autorisatiebegroting, functiescheiding, Ist-sollpositie, leegstand, onderhanden werkstaat, ontvangsterkenning, protocol vernietiging, quasigoed, quasigoederenbeweging, receptuur, separaat advies, theoretische incasso, vaste en variabele capaciteit. contante verkopen, credit managment, CRM, cyclisch factureren, de zwarte lijst, incassopolitiek, ist-positie, soll-positie, klachtenregistratie, klantprofiel, kredietcontrole, kredietwaardig, maimumbedrag krediet, oninbaarheid, periodieke facturering, real time orderverwerking, rekeningloze debiteurenadministratie, standaardorderformulier, standenregister, statuscode, verkoopcontracten, verkoopinformatiesysteem, volledigheid opbrengstenverantwoording. Financiële proces: collectieve bevoegdheidsregeling, competentietabel, creatieregister, kasinstructie, oogtoezicht, simultane opname, slepen. Personeelsvoorzieningproces: aanwezigheidscontrole, fleibilisering, Human Resource Management (HRM), job-time, loonberekening, loopbaanbeleid, personeel met vast dienstverband en op uitzendbasis, personeelsadministratie, personeelsafdeling, personeelsbeleid, personeelskaart, presentielijst, privacybescherming, salarisadministratie, shop-time, sociaal jaarverslag, sollicitatieformulier, standenregister, tijdsregistratie, variabele werktijden, werkklimaat. Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 8
Toelichting op eindtermen en toetstermen 5.3 De kandidaat kan naast naam, adres en woonplaats minimaal vijf gegevens noemen welke zijn opgenomen in een leveranciersbestand, een artikelbestand, een bestand lopende bestellingen, een crediteurenbestand en een contractenbestand. 5.8 De kandidaat kan minimaal vijf gegevens noemen welke zijn opgenomen in een bestand lopende verkopen (back-orders). 5.11 en 5.12 5.13 en 5.14 De kandidaat kan minimaal vijf gegevens noemen. De kandidaat kan de verschillende vormen van voorraadregistratie benoemen, voorbeeld geven en herkennen: registratie per soort van artikel, eemplaar, partij, per groep van artikelen 5.15 Er worden maimaal twee verschillen gevraagd. 6.8 en 6.9 7.2 t/m 7.4 De kandidaat kan minimaal vijf elementen noemen. Verschillende soorten typologie zoals organisaties met een zekere eigen goederenbeweging (restaurant, uitgeverij, enz.); organisaties met een doorstroming van goederen die eigendom zijn van derden (garage, wasserij, enz.); organisaties die via vaste leidingen diensten leveren (energiebedrijf, kabeleploitatiebedrijf.enz); organisaties die specifiek gereserveerde ruimten beschikbaar stellen (hotel, luchtvaartmaatschappij, enz.); organisaties die ruimten zonder specifieke reservering beschikbaar stellen (zwembad, trein, enz.); overige dienstverlenende organisaties (schoonmaakbedrijven, notaris, reisbureau enz.), 8.9 elektronisch bankieren, internetboekhouden, creditcards, chipcard, internet, pinbetaling. Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 9
Diplomalijn Eamen Versie 1.0 Financieel Administratief Bestuurlijke informatievoorziening (BIV) Geldig 01-09-2012 (afschaffing keuzeopgaven vanaf 01-06-2012) Vastgesteld op December 2007 Vastgesteld door Toetsvorm Toetsduur Toegestane hulpmiddelen Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkeamens Schriftelijke toets met open vragen. 3 uur (180 minuten) Basiswoordenboek Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Woordenboek Nederlands-vreemde taal/vreemde taal- Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Rekenmachine Toetsmatrijs Eind term Toetsterm Puntenverdeling in % Aantal vragen Vraagsoort K B T min ma min ma % % % 1 1.1 t/m 1.8 2 15 1 3 Theorievragen X X 2 2.1 t/m 2.5 0 15 0 3 Theorievragen X X 3 3.1 t/m 3.14 4 20 2 4 Theorievragen X X 4 4.1 t/m 4.8 6 30 3 8 Theorievragen X X 5 5.1 t/m 5.20 0 15 0 3 Theorievragen X X 6 6.1 t/m 6.13 0 15 0 3 Theorievragen X X 7 7.1 t/m 7.5 0 15 0 3 Theorievragen X X 8 8.1 t/m 8.10 0 15 0 3 Theorievragen X X 9 9.1 t/m 9.7 0 0 0 3 Theorievragen X X subtotaal 40 40 6 12 1 1.1 t/m 1.8 0 10 0 2 Casuïstiek X X X 2 2.1 t/m 2.5 0 20 0 4 Casuïstiek X X X 3 3.1 t/m 3.14 4 25 2 5 Casuïstiek X X X 4 4.1 t/m 4.8 4 35 2 7 Casuïstiek X X X 5 5.1 t/m 5.20 2 20 1 4 Casuïstiek X X X 6 6.1 t/m 6.13 2 20 1 4 Casuïstiek X X X 7 7.1 t/m 7.5 2 20 1 4 Casuïstiek X X X 8 8.1 t/m 8.10 0 10 0 2 Casuïstiek X X X 9 9.1 t/m 9.7 0 10 0 2 Casuïstiek X X subtotaal 60 60 7 20 totaal totaal 100 100 13 32 Minimum 25 15 35 Maimum 40 30 60 Eamenprogramma Bestuurlijke Informatievoorziening (BIV) 10