HANDBOEK NEDERLANDS. Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid

Vergelijkbare documenten
1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

WERKBOEK NEDERLANDS. Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. Danielle De Smet Liesbet De Vuyst

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Visuele Leerlijn Taal

Eigen vaardigheid Taal

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

Z I N S O N T L E D I N G

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

i n h o u d Inhoud Inleiding

Visuele Leerlijn Spelling

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Samenvatting Nederlands formuleren

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

Samenvatting Nederlands Formuleren

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

5 Niet meer twijfelen 107 Geweest is/is geweest 107 Vele of velen? 108 Hen/hun/ze 110 U/uw, jou/jouw 111 Als/dan 111 Dat/wat 113 Dat/die 115

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER / ZUTPHEN STUDIEWIJZER

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

NEDERLANDS HELDER EN CORRECT

Antwoorden Nederlands Ontleding

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Spelling. 1. Werkwoorden

Studiewijzer TaalCompetent

Toets grammaticale termen met sleutel

instapkaarten taal verkennen

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Programma van Inhoud en Toetsing

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Lien Vanopstal en Mathias Chlarie

Programma van Inhoud en Toetsing

Voorwoord 9 Gebruikte afkortingen 10 Overzicht van gebruikte grammaticale termen 11

Totaaloverzicht kant-en-klare sjablonen Nederlands Cito spelling 3.0 Cito spelling 2.0 Begrijpend lezen Grammatica Studievaardigheid

Online cursus spelling en grammatica

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Samenvatting Nederlands Grammatica en Spelling blok 2

BOL / BBL OPLEIDINGEN. (Combi ) VERZORGENDE-IG // MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

Inhoud. Over taal. Ontstaan van taal 19. Hoe het Nederlands gegroeid is 40. Een taal leren 22

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Formuleren voor gevorderden

als iets niet letterlijk is bedoeld.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Formuleren voor gevorderden

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

instapkaarten taal verkennen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Programma van Inhoud en Toetsing

Formuleren voor gevorderden

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Inhoud. 1 Spelling 10

SKO. Cursus Nederlandse Bedrijfscorrespondentie. Opleiding Zakelijke Correspondentie Nederlands

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

SKO. Cursus Nederlandse Bedrijfscorrespondentie. Opleiding Zakelijke Correspondentie Nederlands

instapkaarten taal verkennen

Samenvatting Nederlands H9 stijlfouten

SKO. Cursus Nederlandse Bedrijfscorrespondentie. Opleiding Schriftelijke Communicatie Nederlands

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Samenvatting Nederlands Correct formuleren

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

1 Spelling en uitspraak

Muiswerk Grammatica I-III is bedoeld om anderstaligen te leren hoe het Nederlands in elkaar zit.

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

De kleine Nederlands voor Dummies. Margreet Kwakernaak

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

2 hv. 1

Transcriptie:

HANDBOEK NEDERLANDS Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid

Danielle De Smet & Liesbet De Vuyst HANDBOEK NEDERLANDS Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid

Academia Press P. Van Duyseplein 8 9000 Gent Tel. 09 233 80 88 Fax 09 233 14 09 info@academiapress.be www.academiapress.be Uitgeverij Academia Press maakt deel uit van Lannoo Uitgeverij, de boeken- en multimediadivisie van Uitgeverij Lannoo nv. Vormgeving en opmaak: Press Point, tel. 09 362 52 50 Danielle De Smet & Liesbet De Vuyst Handboek Nederlands, mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid Gent, Academia Press, 2015, IV + 232 p. ISBN 978 90 382 2503 6 D/2015/4804/124 NUR 624 U 2365 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

INHOUD Deel 1 Grammatica 1 Inleiding 3 Woordsoorten 5 1 Grondwoord, samenstelling en afleiding 5 2 Het lidwoord 6 3 Het zelfstandig naamwoord of substantief 7 4 Het werkwoord 8 5 Het bijvoeglijk naamwoord of adjectief 10 6 Het bijwoord 11 7 Het voornaamwoord 12 8 Het telwoord 15 9 Het voorzetsel 16 10 Het voegwoord 17 ZINSDELEN 18 1 Splitsen in zinsdelen 18 2 De zin 19 3 De persoonsvorm 21 4 Het gezegde 22 5 Het onderwerp 23 6 Het lijdend voorwerp 24 7 Het meewerkend voorwerp 25 8 Het handelend voorwerp 26 9 Het voorzetselvoorwerp 27 10 De bijwoordelijke bepaling 28 11 De bepaling van gesteldheid 30 DEEL 2 spelling 31 Inleiding 33 1 Werkwoorden 35 2 Aaneenschrijven 43 3 Het koppelteken of liggend streepje 49 4 Het trema of deelteken 54 5 De tussenklank -n 55 6 De tussenklank -s 58 7 Accenttekens 60 INHOUD I

8 Het apostrof of weglatingsteken 62 9 Vreemde woorden of leenwoorden 64 10 Meervoudsvormen 69 11 Verkleinvormen 73 12 Hoofdletters 75 13 Afkortingen, letter- en initiaalwoorden 80 14 Splitsen in lettergrepen 82 15 Leestekens 84 16 Honderd moeilijke woorden 87 17 Zestien twijfelgevallen met ei en ij 89 DEEL 3 TAALZUIVERING 91 1 Dertig klassieke fouten 95 2 Contaminatie 99 3 Pleonasme en tautologie 100 4 Dubbele ontkenningen 101 5 Verwijswoorden 102 6 Verbuiging van adjectieven 106 7 Vreemde woorden 107 8 Niet verwarren 108 9 Beknopte en betrekkelijke bijzin 110 10 Discongruentie 112 11 Samentrekkingen 115 12 Tangconstructie 116 13 Werkwoordelijke eindgroep 117 14 Foutieve inversie 118 DEEL 4 stijl 119 1 Naamwoordstijl 122 2 Lange zinnen 123 3 Passieve zinnen 124 4 Voorzetselketens 125 5 Archaïsmen 126 6 Opeenvolging van gelijkluidende woorden 127 DEEL 5 VAARDIGHEDEN 129 LEZEN EN SCHRIJVEN 131 1 Leesstrategieën 131 2 Uiteenzetting betoog beschouwing 134 3 Schrijfstrategieën 139 4 Doel en doelgroep 140 II handboek nederlands

5 Tekstopbouw 141 6 Tekstverbanden 144 7 Teksten samenvatten 146 8 Teksten beoordelen 149 ZAKELIJKE COMMUNICATIE 150 1 Inleiding 150 2 De e-mail 152 3 Lezersbrieven 157 4 De memo 163 SPREKEN EN LUISTEREN 166 Inleiding 166 1 Spreekangst 167 2 Dialecten 170 3 Uitspraak en uitspraakoefeningen 176 4 Presentatietechnieken 191 5 Improvisatieoefeningen 198 6 Duopresentatie 203 7 Interview 204 8 Betoog 208 9 Toespraak 212 10 Andere mondelinge oefeningen 217 Bijlage 222 Bronnenlijst 231 INHOUD III

«Onze taal staat onder grote druk, enerzijds door de mondialisering die de taaldiversiteit bedreigt en ongewild voor een uniform en functioneel taalgebruik pleit, en anderzijds door, wat ik noem, de banalisering van het gebruik van het Nederlands zelf. Onze taal wordt op vele fora slordig gehanteerd, de woordenschat verarmt, de uitspraak verglijdt naar een soort tussentaaltje. Geen monument, geen kunstwerk wordt zo verminkt, geminacht, in zijn aard gekrenkt als het algemeen Nederlands. En dit door honderdduizenden. Hele generaties van hoger gediplomeerden en humaniorastudenten verguizen en verhuizen het Nederlands. Het zou in Frankrijk ondenkbaar zijn dat de heren en dames van de hoge huizen, de nationale instellingen of hun regering dergelijk taalgebruik zouden hanteren. Het Franse volk zou het ontslag eisen van elke president en elke minister die het Frans zo zou behandelen als bij ons het Nederlands veronachtzaamd wordt.» Minister van Cultuur Paul Van Grembergen Uitreiking Vlaamse Cultuurprijzen Antwerpen, Bourlaschouwburg, 3 maart 2004 IV handboek nederlands

DEEL 1 GRAMMATICA

INLEIDING De Nederlandse grammatica of spraakkunst wordt doorgaans in twee delen opgesplitst, woordleer en zinsleer. Het Nederlands bestaat uit tien woordsoorten. In dit handboek worden er negen behandeld. Enkel aan het tussenwerpsel schenken wij geen aandacht, omdat dat niet relevant is. Het deel woordsoorten begint met het verschil tussen een grondwoord, een samenstelling en een afleiding uit te leggen. In het deel Woordsoorten vind je: 1 het grondwoord, de samenstelling en de afleiding 2 het lidwoord 3 het zelfstandig naamwoord of substantief 4 het werkwoord 5 het bijvoeglijk naamwoord of adjectief 6 het bijwoord 7 het voornaamwoord 8 het telwoord 9 het voorzetsel 10 het voegwoord In het deel Zinsdelen vind je: 1 splitsen in zinsdelen 2 de zin 3 de persoonsvorm 4 het gezegde 5 het onderwerp 6 het lijdend voorwerp 7 het meewerkend voorwerp 8 het handelend voorwerp 9 het voorzetselvoorwerp 10 de bijwoordelijke bepaling 11 de bepaling van gesteldheid Alle theorie die je in dit hoofdstuk vindt, is gebaseerd op de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst). Dat is de meest uitvoerige beschrijvende grammatica van het hedendaagse Nederlands. De ANS is een Belgisch-Nederlandse samenwerking en is voor het eerst verschenen in 1984. In 1997 werd de tweede, herziene editie uitgegeven. Het is een gespecialiseerd naslagwerk dat een behoorlijke kennis van de taalkundige terminologie veronderstelt. De ANS kan je ook online raadplegen op http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/ GRAMMATICA 3

woordsoorten 1 GRONDWOORD, SAMENSTELLING EN AFLEIDING Een grondwoord is niet meer op te splitsen in delen: school, ziek, student Bij samenstellingen kunnen alle afzonderlijke delen ook zelfstandig voorkomen. zee + honden + opvang + centrum lange + termijn + planning derde + wereld + land lezen + bril A4 + blad zeehondenopvangcentrum langetermijnplanning derdewereldland leesbril A4-blad Soms duikt in samenstellingen een extra tussenklank (tussen-s of tussen-n) of een liggend streepje op of valt er een letter weg. stad + wandeling stadswandeling einde + jaar + student eindejaarsstudent volwassene + onderwijs volwassenenonderwijs spinnen + wiel spinnewiel Afleidingen zijn woorden waarvan niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen; heel vaak gaat het om verkleinwoorden, meervoudsvormen en werkwoordsvervoegingen: huisje (van huis) gsm etje (van gsm) boeken (van boek) baby s (van baby) lerares (van leraar) gestudeerd (van studeren) Ook in afleidingen komen tussen-n en en tussen-s en voor. Soms lijken samenstellingen en afleidingen op elkaar, de spelling brengt dan meestal duidelijkheid: godendom beroepshalve menselijk (afleiding) mensenlijk (samenstelling van mens + lijk) GRAMMATICA 5

2 HET LIDWOORD In het Nederlands zijn er drie lidwoorden: de, het ( t) en een ( n). Lidwoorden zijn onveranderlijk van vorm. Alleen in versteende uitdrukkingen komen er nog naamvalsvormen voor: s middags in den beginne ten langen leste Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord en is een derdegraadsvoorbepaling, d.w.z. dat het uiterst links in een substantiefgroep voorkomt. Op de tweede plaats kan dan een telwoord staan, net voor het zelfstandig naamwoord staat het bijvoeglijk naamwoord: de eerste zonnige vakantiedag het laatste fantastische nummer De lidwoorden kunnen wij onderverdelen in bepaalde (de / het) en onbepaalde (een) lidwoorden. De staat altijd voor een vrouwelijk of mannelijk woord. Het wordt altijd gecombineerd met een onzijdig substantief. de journalist (m.) de gentechnologie (v.) het marketingbureau (o.) 6 handboek nederlands

3 HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD OF SUBSTANTIEF Alle namen van mensen, dieren en dingen zijn zelfstandige naamwoorden of substantieven. Je kan de zelfstandige naamwoorden of substantieven opsplitsen in soortnamen en eigennamen: Soortnamen zijn de gewone zelfstandige naamwoorden. Dat wil zeggen dat je er een lidwoord kan voorplaatsen, dat ze meestal een meervoudsvorm hebben en dikwijls ook een verkleinvorm. de tafel drie tafels een tafeltje Eigennamen zijn specifieke namen voor personen, dieren of zaken. Ze zijn makkelijk herkenbaar aan hun hoofdletter. Je kan ze bovendien vervangen door een soortnaam. Pieter de jongen Telenet het bedrijf Oostende de stad Een substantief kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn. Het grammaticale geslacht, dat niet noodzakelijk overeenkomt met het natuurlijke geslacht (bv. het meisje), is bepalend voor de keuze van het lidwoord, de vorm van het adjectief en de keuze van de meeste voornaamwoorden. Het grammaticale geslacht kan je terugvinden in de Woordenlijst der Nederlandse taal (het Groene Boekje). GRAMMATICA 7

4 HET WERKWOORD Werkwoorden geven handelingen aan in een zin: iemand of iets voert iets uit. Ze onderscheiden zich van de andere woordsoorten door hun sterke flexibiliteit in vorm, de vervoeging. Je kan de werkwoorden in verschillende categorieën onderverdelen: 4.1 Scheidbare en niet-scheidbare werkwoorden Als je het werkwoord kan verdelen in aparte deeltjes die elk afzonderlijk ook als woord bestaan, dan noemen we zo een werkwoord een samengesteld werkwoord. uitlachen, want uit + lachen zijn twee bestaande woorden stofzuigen, want stof + zuigen zijn twee bestaande woorden Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of niet-scheidbaar zijn. Dat heeft gevolgen voor de vervoeging: Mijn collega s lachten mij uit met mijn nieuwe haarsnit. Ze hebben mij met mijn nieuwe haarsnit uitgelachen. Het werkwoord valt uiteen in twee delen, uitlachen is dus een scheidbaar werkwoord. Mijn vader stofzuigt iedere maandag. Hij heeft gisteren gestofzuigd. Het werkwoord blijft in één woord staan, het is dus een niet-scheidbaar werkwoord. 4.2 Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden Zelfstandige werkwoorden kunnen op zichzelf de betekeniskern van de zin uitmaken, ze kunnen dus als enige werkwoord in een zin voorkomen. Wouter spiekt. Wanneer in een zin twee werkwoorden voorkomen, dan is het werkwoord dat niet de persoonsvorm is, het zelfstandig werkwoord. Wouter zal spieken. Wouter heeft gespiekt. Komt in een zin een voltooid deelwoord voor, dan is dat het zelfstandig werkwoord. Wouter zou wel eens gespiekt kunnen hebben. Koppelwerkwoorden kunnen net als zelfstandige werkwoorden het enige werkwoord in een zin zijn, maar ze hebben geen betekenis op zich. Dat wil zeggen dat ze altijd gekoppeld moeten worden aan een naamwoordelijk deel (zie p. 21) om betekenis te krijgen. Venetië is heel mooi. Hij zou een goed journalist zijn. De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen. 8 handboek nederlands

Hulpwerkwoorden zijn werkwoorden die geen betekenis op zich hebben en geholpen moeten worden door andere werkwoorden om betekenis aan de zin te geven. Ze hebben dus altijd een werkwoordelijk deel (zie p. 21) nodig: Ik wil dit academiejaar zeker slagen. Maya heeft gisteren de redactie gebeld. 4.3 Wederkerende en niet-wederkerende werkwoorden Wederkerende werkwoorden hebben in de zin waarin ze voorkomen een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij zich; bij niet-wederkerende werkwoorden is dat niet zo. Joris haastte zich naar buiten. Waarom stellen zij zich altijd zo aan? 4.4 De vervoeging van het werkwoord Vervoeging betekent dat het werkwoord wordt aangepast aan: het grammaticaal getal van het onderwerp (enkelvoud meervoud) de grammaticale persoon van het onderwerp (1ste, 2de, 3de) de bedoelde tijd De vervoegde vorm van een werkwoord is de persoonsvorm (pv). Tegenover de vervoegde vorm staat de niet-vervoegde vorm zoals de infinitief (fluiten), het voltooid deelwoord (gefloten) en het onvoltooid deelwoord (fluitend). Er zijn acht werkwoordstijden: 1 de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) ze studeert 2 de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) ze studeerde 3 de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) ze heeft gestudeerd 4 de voltooid verleden tijd (v.v.t.) ze had gestudeerd 5 de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (o.t.t.t.) ze zal studeren 6 de verleden tegenwoordige toekomende tijd (v.t.t.t.) ze zal gestudeerd hebben 7 de onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t.) ze zou studeren 8 de voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t.) ze zou gestudeerd hebben GRAMMATICA 9

5 HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD OF ADJECTIEF Bijvoeglijke naamwoorden of adjectieven zeggen iets over de substantieven. Ze drukken een eigenschap of een toestand van het substantief uit. Daardoor is een adjectief ofwel een eerstegraadsvoorbepaling, d.w.z. dat het altijd net voor het substantief staat, ofwel staat het na een koppelwerkwoord: de ijverige marketeer, de marketeer is ijverig de interessante reportage, de reportage is interessant Sommige adjectieven duiden een eigenschap aan die versterkt kan worden: Jan is groot. Piet is nog groter. Joris is het grootst. Het bijvoeglijk naamwoord groot heeft dus een stellende trap of een positief (groot), een vergelijkende trap of een comparatief (groter) en een overtreffende trap of een superlatief (grootst). De vergelijkende trap vormen we meestal met -er-: mooier, leuker, groter,... De overtreffende trap vormen we meestal met -st-: het mooist, het leukst, het grootst,... Hierop bestaan enkele uitzonderingen: goed beter best veel meer meest weinig minder minst graag liever liefst Een adjectief kan ook zelfstandig gebruikt worden: De groenen zijn tegen elke vorm van kernenergie. In een sprookje staan het goede en het kwade, het mooie en het lelijke meestal centraal. 10 handboek nederlands

6 HET BIJWOORD Bijwoorden zeggen iets meer over een bepaald element in de zin dat geen zelfstandig naamwoord is. Ze zijn op enkele uitzonderingen na (vaak en graag) onveranderlijk van vorm. Marieke kan vlot lezen. (vlot zegt iets meer over lezen) Ik heb een heel mooie trui gekocht. (heel zegt iets meer over mooi) Ga toch weg! zei de directeur droog. (droog zegt iets meer over zeggen) De bijwoorden kunnen ingedeeld worden analoog aan de bijwoordelijke bepalingen (zie p. 28-29): bijwoorden van plaats of richting (daar, ergens, opzij, bergop, ) bijwoorden van tijd (wanneer, hoelang, pas, vandaag, ) bijwoorden van frequentie (soms, vaak, telkens, doorgaans, ) bijwoorden van graad (nogal, enigszins, zeer, uitermate, ) bijwoorden van kwantiteit (bijna, volkomen, helemaal, vrijwel, ) bijwoorden van wijze (zo, aldus, hoe, anders, graag, ) bijwoorden van modaliteit (misschien, wellicht, inderdaad, weliswaar, ) bijwoorden van ontkenning (niet, geen) De voornaamwoordelijke bijwoorden zijn een combinatie van verschillende bijwoorden. Ze bestaan altijd uit er, hier, daar, waar + voorzetsel: Denk eraan: zet nooit een brandende kaars in de kerstboom! Je mag ervan uitgaan dat ik morgen kom. Waardoor laat jij je beïnvloeden? GRAMMATICA 11

7 HET VOORNAAMWOORD Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar iets anders. Dat is vaak een zelfstandig naamwoord of een volledige zin. De man loopt over straat. Hij loopt over straat. ( Hij verwijst naar de man ) Ik heb dat nooit gezegd. ( dat kan hier naar een volledige voorafgaande zin verwijzen) Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden: 7.1 Het persoonlijk voornaamwoord Gitte is geslaagd en Gitte is blij. Gitte is geslaagd en zij is blij. Het persoonlijk voornaamwoord zij vervangt in de tweede zin Gitte. Een persoonlijk voornaamwoord vervangt altijd een zelfstandig naamwoord (persoon, dier of zaak). Het woord waarnaar verwezen wordt, is het antecedent (Gitte). Het persoonlijk voornaamwoord kan verschillende vormen aannemen: Het persoonlijk voornaamwoord neemt de plaats in van het onderwerp: Enkelvoud Meervoud 1e persoon ik wij, we 2e persoon jij, je, u jullie 3e persoon hij, zij, ze, het zij, ze Het persoonlijk voornaamwoord neemt de plaats in van het lijdend of meewerkend voorwerp: Enkelvoud Meervoud 1e persoon mij, me ons 2e persoon jou, je, u jullie 3e persoon hem, haar, het hun, hen, ze 7.2 Het wederkerend voornaamwoord Wederkerende voornaamwoorden worden alleen bij wederkerende werkwoorden gebruikt. Ze worden uitsluitend gebruikt als het onderwerp het antecedent is. Saskia ergert Saskia. Saskia ergert zich(zelf). wederkerend voornaamwoord Saskia ergert haar. haar = haar vriendin, haar mama, haar lerares, (maar niet zichzelf) haar is hier persoonlijk voornaamwoord Het wederkerend voornaamwoord kan verschillende vormen aannemen: Enkelvoud Meervoud 1e persoon me ons 2e persoon je, u, zich je, u, zich 3e persoon zich zich 12 handboek nederlands