Vruchtgebruik en art. 344 W.I.B. 1992



Vergelijkbare documenten
TERBESCHIKKINGSTELLING VAN ONROERENDE GOEDEREN. GRONDIGE ANALYSE VAN ENKELE RECHTSFIGUREN

DE CONTRACTUELE MODULERING VAN DE GEBRUIKS- EN BESCHIKKINGSBEVOEGDHEDEN VAN DE VRUCHTGEBRUIKER Ruud Jansen en Koen Swinnen... 51

Erfpacht, recht van opstal en vruchtgebruik

Aanloop tot wetswijziging

Commissie publiceert overzichtsadvies over zakelijke rechten op onroerende goederen Deel 1 : Vruchtgebruik

INHOUDSTAFEL BOEK II. ZAKENRECHT... 1 TITEL I ZAKEN IN HET ALGEMEEN Inleiding... 3

Zakenrecht en zakelijke zekerheidsrechten

Commissie publiceert overzichtsadvies over zakelijke rechten op onroerende goederen Deel 2 : Opstalrecht

HOOFDSTUK I: DE LEER VAN DE INDELING VAN DE GOEDEREN 00

VRUCHTGEBRUIK. Mogelijkheden, beperkingen en innovaties. Vincent Sagaert Alain-Laurent Verbeke (eds.) Antwerpen Cambridge

HET RECHT VAN ERFPACHT HEEFT DRIE ESSENTIELE KENMERKEN:

De voor en de nadelen van de verkoop van een onroerend goed in vruchtgebruik en blote eigendom

Deel 1. Btw-analyse van het zakelijk recht in de drie fazen 11. Hoofdstuk 1. Waarom een analyse van de drie fazen? 13

De plichten van de vruchtgebruiker kritisch doorgelicht.

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

Recht van erfpacht Opstal Natrekking

Bart VAN HYFTE Gauthier ERVYN Laurent DELMOTTE Johan VANDEN EYNDE

INHOUDSTAFEL VOORWOORD... DANKWOORD... LIJST VAN DE MEEST GEBRUIKTE AFKORTINGEN... INLEIDING...1 I. VOORSTELLING VAN HET ONDERWERP...3 II. METHODE...

aé=ñáëå~äé=éå=äçéâüçìçêéåüíéäáàâé=äéü~åçéäáåö=î~å= ÇáîÉêëÉ=ò~âÉäáàâÉ=êÉÅÜíÉå=áå=îÉêÄ~åÇ=ãÉí=çåêçÉêÉåÇ= ÖçÉÇ=EÉêÑé~ÅÜíI=çéëí~äI=îêìÅÜíÖÉÄêìáâF

Auteur. Onderwerp. Datum

BENOEMDE OVEREENKOMSTEN

Vruchtgebruik in de Inkomstenbelastingen. Masterproef van de opleiding

Vak III. inkomsten van onroerende goederen. uitgangspunt bij de belastbare grondslag. België. Kadastraal Inkomen. Brutohuur. Buitenland.

Btw-optimalisering en onroerende verhuur. Bart Buelens

De verkoop van een vruchtgebruik op een gebouw aan uw vennootschap zal steeds voor een notaris moeten gebeuren.

Inhoud Hoofdstuk I Een nieuwe kijk op drie oude zakelijke rechten: erfpacht, opstal en vruchtgebruik

Draagwijdte van de rechten en plichten van de vruchtgebruiker van een onroerend goed - Goede afspraken maken goede vrienden

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

BEGINSELEN VAN EUROPEES FAMILIERECHT BETREFFENDE VERMOGENSRECHTELIJKE RELATIES TUSSEN ECHTGENOTEN

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

1. (Een gewone) hand- en/of bankgift

Deel 0 ALGEMEEN RECHT 13

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

Bespreking onroerende leasing in combinatie met een patrimoniumvennootschap

ONROERENDE LEASING. Dirk Demunter. Head Real Estate Lease Belfius Lease Trainer Febelfin Academy

Hoofdstuk I. Algemene inleiding 15

De plichten van de vruchtgebruiker kritisch doorgelicht

Vruchtgebruik in vennootschap

Concubinaat. De buitenhuwelijkse tweerelatie. Patrick Senaeve (ed.) Acco Leuven / Amersfoort

HANDBOEK BURGERLIJK RECHT

2. Wat is de duur van een handelshuurovereenkomst?

Beperkte absolute rechten(die op zaken en rechten kunnen rusten): - Vruchtgebruik art. 3:201 BW

A. Vruchtgebruik. Vruchtgebruik - Naakte eigendom

Begripsbepaling H OOFDSTUK

Luc Saliën Collegelid dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (DVB)

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

Inhoud. Inhoud... Titel 1. Juridische aspecten Hoofdstuk 1. Algemeen... 1

Erfpacht als alternatief bij vastgoedtransacties?

De comeback van erfpacht. Nieuwe kansen voor religieus erfgoed. Michiel Deweirdt Mechelen, 23 april 2019

Artikel 60bis tot 60bis/3 van het Wetboek der Successierechten

Omzendbrief 2014/2 ///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden.

Relatie Vennootschap Bedrijfsleider Recente fiscale ontwikkelingen. Luc Maes 24/11/2016

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding; BESLUIT:

De formaliteiten voor overdracht verschillen naar gelang het over te dragen goed.

NIEUWSFLASH SUCCESSIERECHTEN OP AFKOOPWAARDE LEVENSVERZEKERINGEN

INHOUD. Deel I. Privaatrechtelijke aspecten... 1

De Nieuwe Pandwet: Het pand, het eigendomsvoorbehoud & het retentierecht

Statuten Lubko vzw. 1 De vereniging heeft tot doel de beoefening en bevordering van korfbal.

Patrimoniumtaks. 1. Vestiging van de taks 2. Zetting van de taks 3. Aangifte 4. Betaling van de taks 5. Diverse bepalingen

NIEUWE REGELS voor de RECHTSTREEKSE VORDERING EN HERVORMING van het EIGENDOMSVOORBEHOUD

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

Wat is een "gesplitste aankoop" en "vruchtgebruik"?

Algemene Bepalingen voor de verkoop en levering van bloot eigendom van gronden der gemeente s-gravenhage 2008

ALGEMENE VERKOOPVOORWAARDEN bloot eigendom van gronden GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding; BESLUIT:

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2012/17 - Erkenning van opbrengsten en kosten. Advies van 7 november 2012

Subjectieve rechten vloeien voort uit het objectieve recht. Subjectieve rechten kunnen worden onderverdeeld in de volgende subcategorieën 1.

Deel 1 - Waarom zou een vennootschap hiervoor interessant kunnen zijn?

Inhoudsopgave DEEL 1 INLEIDENDE BEGRIPPEN DEEL 2 ASPECTEN UIT HET BURGERLIJK RECHT

Enkele belangrijke begrippen en afkortingen

Artikel 140/1 tot 140/6 van het Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten

Juridische begrippen in begrijpelijke taal

Een goed plan draagt inzicht en perspectief

Doorlopende tekst van Titel 7 van Boek I per

Hoe beveilig ik mijn partner?

Ann Claes Manager Wealth Services Beobank 14 november 2015

16 februari Deze omzendbrief vervangt vanaf 1 januari 2015 de omzendbrief 2014/2. Inhoudstabel

Inhoudsopgave. Inhoudsopgave 5 Voorwoord 11

OVEREENKOMST VAN BRUIKLEEN

SAMENWONING RELEVANTE ARTIKELS UIT HET BELGISCH BURGERLIJK WETBOEK

Estate Planning. crashed.life / photocase.com HOEZO, GEGEVEN IS GEGEVEN?

Burgerlijk recht. Leg volgende begrippen uit, die nodig zijn om bovenstaande artikels te begrijpen.

Aanvullende algemene voorwaarden uitgeverij Boekwriter4all Lutten.

Auteur. Bernard Waûters. Onderwerp. Dit is een uittreksel uit het boek:

Inleiding bij de Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier.. Inleiding... 1

Inhoudstafel. dossier. 1. Uw vennootschap als volle eigenaar Uw vennootschap als mede-eigenaar... 16

HET ENE VRUCHTGEBRUIK IS HET ANDERE NIET.

De overdracht van de ouderlijke woning aan de kinderen onder voorbehoud van een vruchtgebruik (deel 2)

CBN adviseert over de boekhoudkundige verwerking van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen

Antimisbruikbepaling - Fiscaal misbruik - Toepassingsgevallen - Registratie- en successierecht

Auteur. Onderwerp. Datum

DE OVERGANG ONDER LEVENDEN OM NIET VAN ROERENDE GOEDEREN DE VORM VAN EEN SCHENKING

Deel II. Grondlijnen van het Belgisch belastingstelsel met betrekking tot de onroerende goederen... 7

VERGELIJKING HUWELIJK WETTELIJK SAMENWONEN FEITELIJK SAMEWONEN

DE OORZAAK VAN EISBAARHEID VAN DE SUCCESSIERECHTEN...

3 FISCALE ASPECTEN VAN HET VRUCHTGEBRUIK


Wijzen waarop goederen (zaken en vermogensrechten) worden verkregen:


Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 2014 Vruchtgebruik en art. 344 W.I.B. 1992 Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen Ruth De Smedt onder leiding van Prof. Luc De Meyere

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of geproduceerd worden, mits bronvermelding. Ruth De Smedt

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 2014 Vruchtgebruik en art. 344 W.I.B. 1992 Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen Ruth De Smedt onder leiding van Prof. Luc De Meyere

Voorwoord Deze masterproef vormt het slotstuk voor het behalen van mijn diploma Master of Science in de Handelswetenschappen. Het schrijven van een masterproef is een tijd- en energierovend proces met vele ups en downs. Hierbij is de steun en hulp van anderen onontbeerlijk. Ik zou hierbij dan ook graag enkele personen uitdrukkelijk willen bedanken. Om te beginnen wil ik mijn promotor, de heer Luc De Meyere, bedanken voor het aanreiken van dit zeer interessante onderwerp en de begeleiding bij het tot stand komen van deze masterproef. Verder wil ik ook graag mijn stagebedrijf, Vandelanotte te Dendermonde, bedanken voor het ter beschikking stellen van hun databanken, bibliotheek en de kans om een opleiding te volgen omtrent de problematiek van mijn masterproef. Deze faciliteiten waren een grote hulp bij de realisatie van deze masterproef. Ook mijn broer, Nick De Smedt, verdient een vermelding in dit voorwoord voor het nalezen van mijn masterproef. Ten slotte wil ik ook mijn blijk van dank uiten ten aanzien van mijn ouders. Het is dankzij hen dat ik de kans heb gehad om verder te studeren. Gedurende deze jaren waren ze niet enkel een financiële steun maar vooral een emotionele steun bij de moeilijkere momenten van de opleiding. Ruth De Smedt I

Inhoudstafel Voorwoord... Inleiding... 1 Deel I Burgerlijke aspecten van vruchtgebruik... 3 Hoofdstuk 1. Omschrijving en kenmerken... 5 1.1. Omschrijving... 5 1.2. Constitutieve elementen... 6 1.2.1. Zakelijk recht... 6 1.2.2. Verbonden aan een persoon... 7 1.2.3. Tijdelijk karakter... 7 1.2.4. Vergoeding voor vruchtgebruik... 8 1.2.5. Maatschappelijke betekenis van vruchtgebruik... 8 Hoofdstuk 2. Voor vruchtgebruik vatbare zaken... 11 2.1. Art. 581 B.W.... 11 2.2. Een universaliteit of een deel... 11 2.3. Enkelvoudige of samengestelde zaken... 11 2.4. Oneigenlijk vruchtgebruik... 12 Hoofdstuk 3. Bronnen van vruchtgebruik... 13 3.1. Door de wil van de mens... 13 3.2. Door de wet... 13 3.3 Door verkrijgende verjaring... 13 Hoofdstuk 4. Wie kan een vruchtgebruik vestigen?... 15 4.1. Vestiging van een recht van vruchtgebruik door een volle eigenaar... 15 4.2. Vestiging van een vruchtgebruik door een vruchtgebruiker... 15 4.3. Vestiging van een vruchtgebruik door een erfpachter... 15 4.4. Vestiging van een vruchtgebruik door een opstalhouder... 16 Hoofdstuk 5. Rechten en plichten van de betrokken partijen... 17 II

5.1 Bij aanvang van het vruchtgebruik... 17 5.1.1. Vordering tot afgifte... 17 5.1.2. Opstellen van de staat en/of inventaris door de vruchtgebruiker... 17 5.1.3. Borgstelling door de vruchtgebruiker... 19 5.2. Tijdens het vruchtgebruik... 19 5.2.1. Rechten van de vruchtgebruiker... 19 A. Gebruik- en genotsrecht van de vruchtgebruiker... 19 B. Beheersbevoegdheid van de vruchtgebruiker... 20 C. Beschikkingsbevoegdheid van de vruchtgebruiker... 22 5.2.2. Plichten van de vruchtgebruiker... 22 A. Beperkingen op het gebruiksrecht... 22 B. Verplichting tot onderhoud en herstelling... 23 C. Bijdrage in de lasten... 23 D. Schulden van de nalatenschap... 24 5.2.3. Rechten van de blote eigenaar... 25 A. Beschikkingsbevoegdheid... 25 5.2.4. Plichten van de blote eigenaar... 25 5.3. Bij het eindigen van het vruchtgebruik... 25 5.3.1. Teruggaveplicht... 25 Hoofdstuk 6. Einde van vruchtgebruik... 27 6.1. Het overlijden van de vruchtgebruiker... 27 6.2. Het verstrijken van de termijn... 28 6.3. De vermenging... 28 6.4. De verkrijgende verjaring... 28 6.5. Het tenietgaan van de zaak waarop het vruchtgebruik is gevestigd... 28 6.6. Het vervullen van een ontbindende voorwaarde... 28 6.7. Het stilzwijgend ontbindend beding... 29 6.8. Het conventioneel ontbindend beding... 29 6.9. De rechtsafstand... 29 III

6.10. Het rechtsverval... 30 Deel II Fiscale aspecten van vruchtgebruik... 31 Hoofdstuk 1. Fiscale aspecten bij het vestigen van een recht van vruchtgebruik... 33 1.1. Ontvangen vergoedingen uit het vestigen van een vruchtgebruik... 33 1.2. Meerwaarden... 33 1.3. De waardering van het vruchtgebruik... 35 Hoofdstuk 2. Fiscale aspecten tijdens het bestaan van een vruchtgebruik... 37 2.1. Algemeen... 37 2.2. Afschrijvingen... 37 2.3. Het gratis ter beschikking stellen van het onroerend goed aan de blote eigenaar voor private doeleinden... 37 2.4. Verbouwingswerken tijdens het vruchtgebruik... 38 2.5. Aftrekbare beroepskosten van een vruchtgebruik op een niet volledig beroepsmatig aangewend onroerend goed... 39 Hoofdstuk 3. Fiscale aspecten op het einde van het vruchtgebruik... 41 3.1. Fiscale gevolgen bij de blote eigenaar... 41 3.1.1. Natuurlijk persoon die niet beroepsmatig handelt... 41 3.1.2. Natuurlijk persoon die beroepsmatig handelt of vennootschap... 41 Hoofdstuk 4. Artikel 344 WIB 92... 43 4.1. Historiek en totstandkoming... 43 4.2. De nieuwe antimisbruikbepaling... 44 4.2.1. Wettekst art. 344 WIB (nieuw)... 45 4.2.2. Analyse van de nieuwe antimisbruikbepaling... 45 A. Voorwerp van niet-tegenstelbaarheid: de rechtshandeling... 45 B. Fiscaal misbruik... 46 C. Bewijslast... 48 D. Inwerkingtreding... 49 4.2.3. Samenvatting... 49 4.2.4. Beslissingsboom voor toepassing van art. 344, 1 WIB... 51 IV

Hoofdstuk 5. Toepassing van art. 344, 1 WIB op vruchtgebruik... 53 5.1. Herkwalificatie van een vruchtgebruikconstructie in een huurovereenkomst op grond van de oude antimisbruikbepaling... 54 5.1.1. Overzicht belangrijkste rechtspraak... 54 A. Hof van beroep van Gent, 13 september 2005... 54 B. Hof van Cassatie, 22 november 2007... 55 C. Hof van beroep van Antwerpen, 18 maart 2008... 55 D. Tussenbesluit... 57 5.1.2. Standpunt van de Dienst Voorafgaande Beslissingen... 57 5.2. Vruchtgebruikconstructies en het nieuwe art. 344, 1 WIB... 59 5.2.1. Voorafgaande beslissing nr. 2012.011 d.d. 10 juli 2012... 59 5.2.2. Voorafgaande beslissing nr. 2012.411 d.d. 27 november 2012... 60 5.2.3. Voorafgaande beslissing nr. 2012.496 d.d. 8 januari 2013... 60 5.2.4. Voorafgaande beslissing nr. 2013.520 d.d. 24 december 2013... 61 5.2.5. Voorafgaande beslissing nr. 2013.357 d.d. 21 januari 2014... 62 5.3. Herkwalificatie van een vruchtgebruikovereenkomst in een recht van opstal... 62 5.4. Andere wapens van de fiscus... 63 Besluit... 65 Bibliografie... 67 V

Inleiding In this world nothing can be said to be certain, except death and taxes. 1 Al biedt de dood net dat ietsje meer zekerheid. Belgen zijn immers enorm inventief en creatief wat betreft belastingontduiking en ontwijking. Tegenwoordig moet men toch voorzichtig omspringen met het opzetten van constructies om de belastingdruk te verlagen. Met de nieuwe antimisbruikbepaling heeft de fiscus zijn waterpistool ingeruild voor een bazooka -al werd ze hiervoor op de handen getikt door het Grondwettelijk Hof. De fiscus heeft zich uiteindelijk tevreden moeten stellen met een machtiger wapen als voorheen, doch een bazooka kan dit niet meer genoemd worden. In deze thesis wil ik de verhouding van het recht van vruchtgebruik en de antimisbruikbepaling naar voor brengen. Aangezien dit een actueel brandend thema is, zullen de besluiten up-todate zijn tot mei 2014. In deel I wil ik graag de burgerrechtelijke aspecten van vruchtgebruik bespreken. Om vruchtgebruik te kunnen plaatsen in de antimisbruikbepaling is het essentieel om een omschrijving en de kenmerken van vruchtgebruik te kennen. Deze worden dan ook besproken in hoofdstuk 1. Verder komen ook nog aan bod: de zaken die het voorwerp van vruchtgebruik kunnen uitmaken, de bronnen van vruchtgebruik, de personen die een recht van vruchtgebruik kunnen vestigen, de rechten en plichten van beide partijen en de wijzen van beëindiging van het vruchtgebruik. In deel II zal ik starten met de fiscale aspecten van vruchtgebruik naar voor te brengen, daarna volgt een bespreking van art. 344, 1 WIB 92 of beter gekend als de antimisbruikbepaling. Uiteindelijk zal ik in het laatste hoofdstuk de interactie van de antimisbruikbepaling en vruchtgebruik uiteenzetten. 1 B. Franklin, Letter to Jean Baptiste Le Roy, 13 Nov. 1789. 1

2

DEEL I Burgerrechtelijke aspecten van vruchtgebruik 3

4

Hoofdstuk 1. Omschrijving en kenmerken 1.1. Omschrijving Een omschrijving van vruchtgebruik in het burgerlijk recht kan worden teruggevonden in de artikelen 578 t.e.m. 581 van het Burgerlijk Wetboek (hierna verkort: B.W.) Artikel 578 B.W. omschrijft vruchtgebruik als het recht om van een zaak waarvan een ander de eigendom heeft, het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar onder de verplichting om de zaak zelf in stand te houden. In de rechtsleer wordt de omschrijving uit het B.W. bekritiseerd. Een eerste argument en onjuistheid in de definitie uit het B.W. is dat de vruchtgebruiker niet geniet van de zaak zoals de eigenaar zelf. De rechten van de vruchtgebruiker zijn beperkter. De vruchtgebruiker heeft het gebruiksrecht (ius utendi) en het genotsrecht van de vruchten van de zaak (ius fruendi), maar niet het beschikkingsrecht (ius abutendi). Dit behoort toe aan de blote eigenaar van de zaak. 2 Bovendien kan de vruchtgebruiker het goed slechts gebruiken en ervan genieten binnen welbepaalde grenzen. De vruchtgebruiker moet de bestemming die de eigenaar aan het goed heeft gegeven op het ogenblik van het ontstaan van het recht eerbiedigen. 3 Ten slotte dient men ter volledigheid ook het tijdelijk en zakelijk karakter van vruchtgebruik te vermelden. 4 Naast de eerder aangehaalde gebruiks- en genotsrechten op andermans goed zet DE PAGE ook de elementen zakelijk en tijdelijk recht voorop: L usufruit est un droit réel et temporaire, qui permet d user et de jouir du bien d autrui. 5 Een correctere omschrijving van het begrip vruchtgebruik, die rekening houdt met voorgaande punten van kritiek, wordt aangereikt door CARLIER. Zo definieert hij vruchtgebruik als een zakelijk en tijdelijk recht, dat aan zijn houder de volle rechten verleent van gebruik en genot, evenals beperkte bevoegdheden van beheer en beschikking met betrekking tot een roerend of onroerend goed dat aan een ander toebehoort, maar onder de verplichting om het goed zelf in stand te houden en de bestemming ervan te eerbiedigen. 6 Door het vruchtgebruik wordt de eigendom opgedeeld in enerzijds de blote eigendom en anderzijds het vruchtgebruik. Het gebruik van de zaak en de inkomsten ervan worden toebedeeld aan de vruchtgebruiker, terwijl de blote eigenaar de kapitaalwaarde van het goed behoudt. 7 Merk hierbij wel op dat er een verschil bestaat tussen vruchtgebruik en onverdeeldheid. Bij een onverdeeldheid hebben verscheidene personen op hetzelfde tijdstip gelijkaardige rechten 2 V. SAGAERT, B.TILLEMAN en A.VERBEKE, Vruchtgebruik: Mogelijkheden, beperkingen en innovaties,, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1. 3 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 1. 4 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 1. 5 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Les biens et droits réels, Brussel, Bruylant, 1975, 187. 6 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 7. 7 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2010, 330. 5

op een welbepaald goed, terwijl bij vruchtgebruik de vruchtgebruiker en blote eigenaar verschillende rechten bezitten. 8 Een uit-onverdeeldheid-treding zoals in art. 815 B.W. beschreven staat, kan dan ook geen toepassing vinden bij vruchtgebruik en blote eigendom. Deze uittreding uit onverdeeldheid kan wél geschieden tussen vruchtgebruikers onderling of tussen blote eigenaars onderling. 1.2. Constitutieve elementen 1.2.1. Zakelijk recht Een zakelijk recht geeft de houder ervan onmiddellijke heerschappij over goed waarop het recht betrekking heeft. 9 Door het numerus clausus-beginsel kunnen rechtsonderhorigen geen nieuwe zakelijke rechten in het leven roepen. Enkel de wetgever heeft deze bevoegdheid. 10 Het zakelijk karakter van vruchtgebruik blijkt uit volgende aspecten 11 : - Artikel 543 van het Burgerlijk Wetboek vermeldt het recht om van een zaak te genieten bij de zakelijke rechten. - Boek II van het Burgerlijk Wetboek neemt het vruchtgebruik op bij de Beperkingen van de eigendom. Het recht van vruchtgebruik bezit een volgrecht en een recht van voorrang. Op grond van het volgrecht kan de vruchtgebruiker zijn rechten vrijwaren ten opzichte van de blote eigenaar en iedere latere bezitter van de blote eigendom. Krachtens het recht van voorrang kan de blote eigenaar de in vrucht gegeven zaak terugnemen zonder de pondspondsgewijze verdeling van de activa te moeten naleven. 12 Net zoals de andere zakelijke rechten is ook het vruchtgebruik tegenwerpbaar aan derden, indien aan de publiciteitsvoorwaarden voldaan is. 13 8 H. CASMAN, Zakenrecht, Brussel, Dienst uitgaven VUB, 2001, 55; V.SAGAERT, B.TILLEMAN en A.VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 341. 9 W. VAN GERVEN, Beginselen van het Belgisch privaatrecht, XIII,Handels- en economischrecht: deel 1: A. Ondernemingsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1989, 288. 10 F. VAN NESTE., Zakenrecht, I., Goederen, bezit en eigendom, Brussel, Story-Scienta, 59, P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 76. 11 VERHOEYE, J. EN GOEMINNE, S., Erfpacht, recht van opstal en vruchtgebruik: hoe maakt u optimaal gebruik van deze constructies, Mechelen, Kluwer, 2003, 29; P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 75. 12 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 2. 13 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 11. 6

1.2.2. Verbonden aan een persoon Een tweede kenmerk van vruchtgebruik is dat het verbonden is aan een persoon. Dit betekent dat de duur van het zakelijk genotsrecht afhankelijk is van de levensduur van de vruchtgebruiker. Het vruchtgebruik eindigt dus bij het overlijden van de vruchtgebruiker, of indien het gaat om een rechtspersoon, bij de ontbinding ervan (artikel 617 B.W.). 14 Men kan hier niet van afwijken daar het een bepaling van openbare orde is. Afwijken zou bovendien geheel zinloos zijn omdat bij blijvend vruchtgebruik de blote eigendom waardeloos wordt. 15 Uit het persoonsgebonden karakter van vruchtgebruik vloeit voort dat het in principe niet vererfbaar is. Bij het einde van het vruchtgebruik (dus bij het overlijden van de vruchtgebruiker) wast het vruchtgebruik normalerwijze terug aan bij de blote eigendom. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit er niet toe leidt dat het recht van vruchtgebruik onoverdraagbaar of niet verhuurbaar zou zijn, het persoonsgebonden karakter geldt immers uitsluitend voor de duur van het recht. Partijen kunnen dus steeds overeenkomen dat het vruchtgebruik overgedragen wordt via het erfrecht maar deze overeenkomsten doen geen afbreuk aan de levensduur van het vruchtgebruik. De duur blijft steeds afhankelijk van het overlijden van de oorspronkelijke vruchtgebruiker. 16 1.2.3. Tijdelijk karakter Er is geen minimumduur van toepassing op het recht van vruchtgebruik. Voor de uiteenzetting van het tijdelijk karakter dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang het recht uitgeoefend wordt door een natuurlijk persoon dan wel door een rechtspersoon. Indien het vruchtgebruik toebehoort aan een natuurlijk persoon dooft het, zoals eerder gesteld, uit bij het overlijden van de vruchtgebruiker. Het overlijden is dus een ontbindende termijn waaraan het vruchtgebruik is gekoppeld. 17 Naast het overlijden van de vruchtgebruiker, is er nog een tweede beperking op de duur van het vruchtgebruik bij natuurlijke personen. Zo kunnen de vruchtgebruiker en blote eigenaar overeenkomen dat het recht van vruchtgebruik slechts voor een bepaalde duur gevestigd wordt. Dit vindt men terug in art. 617 B.W.: Vruchtgebruik eindigt door het verstrijken van de tijd waarvoor het is verleend. Maar zelfs wanneer een langere termijn werd overeengekomen, eindigt het recht steeds bij het overlijden van de vruchtgebruiker. 18 Bij wettelijk vruchtgebruik is de gebruiksduur steeds de levensduurte van de vruchtgebruiker. 14 J. VERHOEYE EN S. GOEMINNE, Erfpacht, recht van opstal en vruchtgebruik: hoe maakt u optimaal gebruik van deze constructies, Mechelen, Kluwer, 2003, 29; D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 1998, 12. 15 M. DELPORTE, Vruchtgebruik: burgerrechtelijk en fiscaal, onuitg. Masterproef, Handelswetenschappen en Bestuurskunde, Hogeschool Gent, 2011-12, 13. 16 K. SEYS, De voor- en nadelen van de verkoop van een onroerend goed in vruchtgebruik en blote eigendom, thesis, onuitg. Masterproef, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent, 2008-2009, 7. 17 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 96. 18 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 96. 7

Bij rechtspersonen geldt er een andere regeling omtrent de duur van het vruchtgebruik. Een rechtspersoon komt niet te overlijden maar kan wel ontbonden worden. Bij deze ontbinding eindigt het vruchtgebruik. Aan het vruchtgebruik bij vennootschappen wordt wel een maximumduur van het vruchtgebruik toegevoegd. Dit omdat de ontbinding van de rechtspersoon geen zekere gebeurtenis is terwijl bij de natuurlijke personen de uiterste duur afhankelijk is van de variabele leeftijd van de vruchtgebruiker. Een rechtspersoon kan in theorie onbeperkt blijven bestaan. Hierdoor kan dus een grote differentie ontstaan tussen de duur van het vruchtgebruik bij natuurlijke personen en bij rechtspersonen. Om misbruik van deze discrepantie tegen te gaan heeft de wetgever een maximumduur van dertig jaar opgelegd voor het recht van vruchtgebruik van rechtspersonen. Art. 619 B.W. zegt dit al volgt: Vruchtgebruik dat aan andere dan aan bijzondere personen wordt verleend, duurt slechts dertig jaren. Ook hier is de wet van openbare orde en kan er niet worden van afgeweken. De absolute beperking tot dertig jaar (wanneer de vennootschap niet eerder ontbonden wordt), belet evenwel niet dat er wel een kortere termijn bedongen kan worden. 19 1.2.4. Vergoeding voor vruchtgebruik In het Burgerlijk Wetboek wordt geen melding gemaakt van enige vergoeding voor het zuivere vruchtgebruiksrecht. In de familiale toepassing is dit inderdaad niet gebruikelijk. Bij commerciële toepassingen daarentegen, wordt er gewoonlijk een financiële tegenprestatie geëist. 20 1.2.5. Maatschappelijke betekenis van vruchtgebruik Vruchtgebruik is de jongste jaren een vaak gebruikt rechtsmiddel. Maar ook in het verleden heeft het uitstekende diensten bewezen in het kader van familiale vermogensplanning. 21 Het tijdelijke karakter en de verplichting om te genieten van de zaak zoals een goed huisvader, maken vruchtgebruik aantrekkelijk in onder andere het erfrecht en het huwelijksgoederenrecht. Zo zal bijvoorbeeld bij het overlijden van een huwelijkspartner het levensonderhoud van de langstlevende echtgenoot verzekerd zijn, terwijl de wettelijke devolutie van de kinderen niet in gevaar komt. Zij verkrijgen de blote eigendom ab initio en blijft het patrimonium eigendom van de familie. 22 Vooral bij het erfrechtelijke vruchtgebruik brengt de rechtsfiguur toch enkele pijnpunten met zich mee. Zo kunnen er strijdige belangen ontstaan tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar, waarbij de verhoudingen niet altijd sluitend geregeld zijn. Een ander punt van kritiek 19 V. SAGAERT en A. VERBEKE, Vruchtgebruik: mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Antwerpen, Intersentia, 2012, 98-100. 20 J. VERHOEYE EN S. GOEMINNE, Erfpacht, recht van opstal en vruchtgebruik: hoe maakt u optimaal gebruik van deze constructies, Mechelen, Kluwer, 2003, 30. 21 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,1998, 14. 22 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,1998, 14; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 332. 8

is dat de verhandelbaarheid van de zaak waarop het vruchtgebruik rust ernstig belemmerd wordt. 23 Zoals eerder aangehaald is vruchtgebruik een populair rechtsmiddel, zowel in zijn oorspronkelijke betekenis binnen het familiale gebeuren als in de meer moderne toepassingen. Deze nieuwe vruchtgebruikconstructies hebben vaak fiscale motieven, maar zijn niet risicoloos. Zo heeft de fiscus reeds ettelijke malen geprobeerd het vruchtgebruik te herkwalificeren in een huurovereenkomst. 24 23 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,1998, 14. 24 Infra, p. 60. 9

10

Hoofdstuk 2. Voor vruchtgebruik vatbare zaken 2.1. Art. 581 B.W. Conform art. 581 B.W. kan vruchtgebruik gevestigd worden op alle soorten roerende en onroerende goederen. Het karakter van het zakelijk recht van vruchtgebruik volgt het karakter van de zaak waarop het vruchtgebruik wordt gevestigd. Vruchtgebruik van een roerend goed zal dus een roerend zakelijk recht zijn en analoog verkrijgt men een onroerend zakelijk recht indien het vruchtgebruik gevestigd is op een onroerend goed. 25 Het al dan niet lichamelijke karakter van de zaak speelt geen rol. Ook bij onlichamelijke rechten en goederen geniet de vruchtgebruiker dezelfde rechten als bij lichamelijke varianten. DEKKERS vatte dit samen door te stellen dat om t even welke zaak vatbaar is voor vruchtgebruik. 26 Men zal dus evenzeer een vruchtgebruik kunnen vestigen op een schuldvordering, een pacht, een vermogen, aandelen, enz. De enige vereiste is dat het recht van vruchtgebruik gevestigd wordt op een goed dat in de handel is. 27 2.2. Een universaliteit of een deel Vruchtgebruik kan gevestigd worden op een geheel vermogen, algemeen vruchtgebruik genoemd, wat vaak voorkomt in het erfrecht. Maar men kan evengoed vruchtgebruik onder algemene titel bezitten. Hierbij is het vruchtgebruik slechts op een fractie van het vermogen gevestigd. Indien het vruchtgebruik slechts gevestigd is op één of enkele bepaalde goederen, spreekt men van vruchtgebruik ten bijzondere titel. 28 2.3. Enkelvoudige of samengestelde zaken Tenslotte kunnen zowel enkelvoudige zaken als algemeenheden het voorwerp van vruchtgebruik uitmaken. Het verschil ligt vooral in de plicht om de zaak in stand te houden. Bij toevallig verlies van een enkelvoudige zaak, wordt de vruchtgebruiker van zijn teruggaveplicht verlost. Is het vruchtgebruik daarentegen gevestigd op een algemeenheid, dan moet de vruchtgebruiker de verloren bestanddelen met de opbrengst vervangen, teneinde zijn plicht om de zaak in stand te houden na te leven. 29 25 R. DEKKERS en E. Dirix, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 184. 26 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 184. 27 P.CARLIER en K.VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 31. 28 P.CARLIER en K.VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 29; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 185. 29 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 30; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 185. 11

2.4. Oneigenlijk vruchtgebruik Algemeen wordt aangenomen dat vruchtgebruik betrekking heeft op niet-verbruikbare zaken, maar tegenwoordig kan het eveneens gevestigd worden op verbruikbare zaken. In dit laatste geval spreekt men van oneigenlijk of quasi-vruchtgebruik. 30 VAN NESTE definieert verbruikbare zaken als zaken die door het eerste gebruik dat men ervan maakt, verloren gaan. 31 De vruchtgebruiker heeft het recht om de verbruikbare zaken te verbruiken, maar is bij het einde van het vruchtgebruik gehouden om een gelijke hoeveelheid zaken van dezelfde hoedanigheid en waarde, of de geschatte waarde op het ogenblik van teruggave, terug te geven (art. 587 B.W.). Bij niet-verbruikbare zaken moet de vruchtgebruiker bij het einde van het vruchtgebruik de zaken teruggeven in de staat waarin ze zich bevinden, voor zover zij geen schade geleden hebben door zijn kwade trouw (art. 589 B.W.). 30 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 185. 31 F. VAN NESTE, Zakenrecht, I., Goederen, bezit en eigendom, Brussel, Story-Scienta, 1990, 18. 12

Hoofdstuk 3. Bronnen van vruchtgebruik Zoals art. 579 B.W. stelt kan vruchtgebruik gevestigd worden door de wil van de mens enerzijds of door de wet anderzijds. Volledigheidshalve moet ook de verkrijgende verjaring aangemerkt worden. Zoals VERHOEYE reeds heeft aangegeven is deze indeling slechts puur theoretisch. In de praktijk is er veelal een samenloop van zowel wettelijk als conventioneel vruchtgebruik. 32 3.1. Door de wil van de mens Conventioneel vruchtgebruik kan gevestigd worden door een overeenkomst of door testament. Het kan dus zowel een eenzijdige rechtshandeling gesteld door de eigenaar omvatten, als een tweezijdige. 33 Een belangrijke vereiste om een vruchtgebruik bij rechtshandeling te stellen is de rechtsbekwaamheid van de eigenaar. Uitgesloten personen zijn: minderjarigen, onbekwaamverklaarden en personen die uit hun rechten zijn ontzet. 34 3.2. Door de wet De wet creëert rechtstreeks het ontstaan van het vruchtgebruik in het toepassingsgebied van het erfrecht en het huwelijksrecht, maar ook in de familiale sfeer van de voogdij. Art.745bis B.W. bepaalt dat een vruchtgebruik ontstaat in hoofde van de langstlevende echtgenoot. Deze verwerft o.b.v. dit artikel het vruchtgebruik over de nalatenschap van de eerstoverledene. 35 Een andere situatie waarbij vruchtgebruik door de wet gevestigd wordt, speelt zich af bij de voogdij van minderjarigen (cf. art. 384 B.W.). Ouders van niet-ontvoogde minderjarigen hebben het recht van vruchtgebruik op de goederen van hun kinderen. 36 3.3 Door verkrijgende verjaring Deze wijze om vruchtgebruik te verkrijgen wordt niet expliciet vermeld in art. 579 B.W. Ze volgt uit de toepassing van de algemene regels inzake verjaring. Indien een persoon zonder titel en niet te goeder trouw gedurende 30 jaar het bezit heeft gehad over de rechten van 32 J. VERHOEYE en S. GOEMINNE, Erfpacht, recht van opstal en vruchtgebruik: hoe maakt u optimaal gebruik van deze constructies, Mechelen, Kluwer, 2003, 31. 33 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 333. 34 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 187. 35 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 186. 36 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 186. 13

vruchtgebruik, vindt de toepassing van verkrijgende verjaring plaats. 37 In geval de persoon in het bezit is van een wettige titel en ter goede trouw handelt, begeeft men zich in het toepassingsgebied van art. 2265 B.W. en zal de verkrijgende verjaring al na tien of twintig jaar plaatsvinden. Tenslotte kan de vruchtgebruiker de leer van de verkrijgende verjaring ook inroepen voor lichamelijke roerende goederen door gewag te maken van art. 2279 B.W. 37 Art. 2262 B.W. 14

Hoofdstuk 4. Wie kan een vruchtgebruik vestigen? Vruchtgebruik kan door vier verschillende personen gevestigd worden: door een volle eigenaar, door een vruchtgebruiker, door een erfpachter en door een opstalhouder. 4.1. Vestiging van een recht van vruchtgebruik door een volle eigenaar Een volle eigenaar beschikt steeds over het vruchtgebruik en de blote eigendom van de zaak. Aangezien hij autonoom beschikt over de rechten verbonden aan de zaak, kan hij een recht van vruchtgebruik vestigen in het voordeel van een derde, of ten voordele van meerdere personen. 38 4.2. Vestiging van een vruchtgebruik door een vruchtgebruiker Volgens art. 518 B.W. kan vruchtgebruik worden gevestigd op alle soorten roerende en onroerende goederen. Hieruit volgt dat de vruchtgebruiker op zijn beurt zelf een ander recht van vruchtgebruik kan vestigen op zijn recht van vruchtgebruik, er ontstaat als het ware een onder-vruchtgebruik. 39 Zo is het ook mogelijk dat de vruchtgebruiker een recht van vruchtgebruik vestigt op de gebouwen die hij heeft opgericht op de grond waarop hij een recht van vruchtgebruik bezit. Dit gebouw behoort de vruchtgebruiker immers in volle eigendom toe gedurende de duur van zijn vruchtgebruik. Het spreekt voor zich dat het recht van vruchtgebruik dat gevestigd is door de vruchtgebruiker, een maximum duurtijd zal hebben die beperkt wordt door de duur van het oorspronkelijke vruchtgebruik. 40 4.3. Vestiging van een vruchtgebruik door een erfpachter Door opnieuw toepassing te maken van art. 518 B.W. kan men ook afleiden dat een recht van vruchtgebruik evenzeer kan gevestigd worden op een recht van erfpacht. Art. 1, eerste lid van de wet van 10 januari 1824 over het recht van erfpacht definieert erfpacht als een tijdelijk zakelijk recht om het volle genot te hebben van andermans onroerend goed, onder de verplichting een jaarlijkse pacht te voldoen aan de verpachter in de vorm van geld of in natura. Ook hierbij zal de duurtijd van dit vruchtgebruik beperkt worden door het initiële vruchtgebruik. 41 38 J. VERSTAPPEN, Erfpacht, opstal en vruchtgebruik, Brussel, Larcier, 2004, 49. 39 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, 166 en 217. 40 J. VERSTAPPEN, Erfpacht, opstal en vruchtgebruik, Brussel, Larcier, 2004, 49. 41 J. VERSTAPPEN, Erfpacht, opstal en vruchtgebruik, Brussel, Larcier, 2004, 49. 15

4.4. Vestiging van een vruchtgebruik door een opstalhouder Ook bij de opstalhouder staat art. 581 B.W. toe dat hij een recht van vruchtgebruik mag vestigen op zijn opstalrecht. Het recht van opstal is het zakelijke recht om op andermans grond gebouwen, werken of beplantingen te bezitten. 42 42 Art. 1 van de wet van 10 januari 1824 van de wet over het recht van opstal. 16

Hoofdstuk 5. Rechten en plichten van de betrokken partijen 5.1 Bij aanvang van het vruchtgebruik 5.1.1. Vordering tot afgifte Zoals art. 600 B.W. voorschrijft moet de blote eigenaar het onroerend goed afgeven aan de vruchtgebruiker in de staat waarin het zich bevindt. Indien de blote eigenaar verzuimt aan zijn afgifteverplichting, kan de vruchtgebruiker zich beroepen op twee soorten vorderingen om zijn recht op inbezitstelling te verzekeren. Een eerste vordering betreft een zakelijke vordering en vloeit voort uit het zakelijk recht van vruchtgebruik. Indien de blote eigenaar het onroerend goed reeds vervreemd zou hebben aan een derde partij, kan de vruchtgebruiker op basis van dit zakelijk recht het goed toch opeisen. Dit wel mits naleving van de regelgeving omtrent de verjaring, zoals bepaald in art. 2279 B.W. De tweede vordering, een persoonlijke vordering, bezit de vruchtgebruiker slechts indien het vruchtgebruik omvat zit in een testament of een overeenkomst. Verzaakt de blote eigenaar aan zijn verplichting om de vruchtgebruiker in bezit te stellen, dan heeft de vruchtgebruiker een persoonlijke vordering tegen de blote eigenaar. 43 Hoewel art. 600 B.W. voorschrijft dat de blote eigenaar de zaken overdraagt in staat waarin zij zich bevinden, is dit geen regel van dwingend recht. De partijen kunnen dus overeenkomen de zaken over te dragen in goede staat zoals bij verhuring het geval is. 44 De afgifte van de zaak is niet onderworpen aan vormvereisten en kan ook stilzwijgend gebeuren. 45 De vruchtgebruiker kan pas in bezit treden zodra hij een inventaris en/of staat heeft opgemaakt en zich borg heeft gesteld. 46 5.1.2. Opstellen van de staat en/of inventaris door de vruchtgebruiker De eerste verplichting van de vruchtgebruiker is het opmaken van een staat en/of inventaris. Een inventaris somt de roerende goederen op en beschrijft ze. De staat vormt een opsomming en beschrijving van de onroerende goederen die het voorwerp van het vruchtgebruik uitmaken. 47 Indien de vruchtgebruiker tekortschiet in deze verplichting, heeft de eigenaar het recht om de afgifte van de goederen te weigeren, tenzij hij afstand heeft gedaan van zijn recht 43 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 191. 44 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 191. 45 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,1998, 152. 46 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 18. 47 Art. 600 B.W.; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 192; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. Verbeke, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335-336. 17

op staat of inventaris. Het opstellen van de staat of inventaris is niet essentieel voor het doen ontstaan van het recht op vruchtgebruik. 48 Maar zolang dit niet is gebeurd, zal de vruchtgebruiker van zijn genotsrecht op de goederen geen gebruik kunnen maken. 49 Het opstellen van een boedelbeschrijving of staat heeft tot doel het uitschakelen van latere discussies bij de teruggave van de in vruchtgebruik gegeven goederen. Discussies komen vaak voor omdat het veelal de nabestaanden van de vruchtgebruiker zijn die instaan voor de teruggave van de goederen. Vruchtgebruik eindigt immers bij de dood van de vruchtgebruiker. Een tweede reden voor de opstelling van een degelijke boedelbeschrijving vloeit voort uit art. 600 B.W. Deze regelgeving bepaalt dat de goederen worden overgedragen in de staat waarin ze zich bevinden, tenzij anders overeengekomen. Het is dus mogelijk dat zij in slechte staat worden overgedragen. 50 De staat en inventaris vormen voor de eigenaar dus het bewijs van alle in vruchtgebruik gegeven goederen en van welke hij bij het einde van het vruchtgebruik terug in ontvangst zal moeten krijgen. Ook de vruchtgebruiker heeft baat bij het opstellen van een staat of inventaris: deze staat perkt zijn verantwoordelijkheden in door de toestand van de goederen te beschrijven. Zo zal de vruchtgebruiker slechts moeten teruggeven wat hij bij de aanvang van het vruchtgebruik heeft ontvangen. Bovendien kan op deze manier bij het einde van het vruchtgebruik eenvoudig bepaald worden welke eventuele minderwaarden vergoed dienen te worden. 51 De staat en inventaris zijn niet onderworpen aan vormvereisten. Zowel een authentieke akte als een onderhandse akte zijn geldig. Een onderhandse akte kan evenwel enkel opgesteld worden indien alle partijen bekwaam en meerderjarig zijn. 52 De staat en inventaris zijn niettegenwerpelijk indien ze niet op tegenspraak zijn opgemaakt, d.w.z. met oproeping van alle betrokken partijen. 53 De kosten voor staat en inventaris vallen ten laste van de vruchtgebruiker aangezien hij belast is met deze wettelijke verplichting. Enkel wanneer de blote eigenaar de vruchtgebruiker heeft vrijgesteld van zijn verplichting om een staat en/of inventaris op te maken, en er nadien toch een eist, zal de blote eigenaar zelf moeten instaan voor de kosten ervan. 54 48 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335-336; D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 18. 49 Cass., 16 juni 1989, Arr. Cass., 1988-1989, 1242. 50 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 192. 51 P. CARLIER en K. VERHEYDEN, Vruchtgebruik, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,1998, 152; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335-336. 52 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 18. 53 Art. 600 B.W.; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 192; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335-336. 54 V. SAGAERT, B. Tilleman en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 335-336. 18

5.1.3. Borgstelling door de vruchtgebruiker Volgens art. 600 B.W. dient de vruchtgebruiker zich bij aanvang van het vruchtgebruik borg te stellen om als een goed huisvader van de zaken te genieten. Deze zekerheidstelling biedt een garantie tegen onvermogende vruchtgebruikers. Op het einde van het vruchtgebruik gebeurt het vaak dat de vruchtgebruiker een vergoeding verschuldigd is wegens waardevermindering van verloren of beschadigde goederen, een gelijkwaardige teruggave van de verbruikte goederen, enz. Indien de vruchtgebruiker insolvabel is, kan de blote eigenaar zich verhalen op de derde die garant staat voor de schulden van de vruchtgebruiker. 55 De zekerheidsstelling kan in diverse vormen voorkomen. Men kan zich indekken tegen onbemiddelde vruchtgebruikers a.d.h.v. een borgstelling, een hypotheek op een onroerend goed, de consignatie van waarborgen, de storting van een waarborgsom, enz. Bij afwezigheid van zekerheidsstelling, kunnen er een aantal beperkingen opgelegd worden aan het beheersrecht van de vruchtgebruiker. 56 Aangezien de verplichting tot borgstelling van suppletief recht is, kan de eigenaar de vruchtgebruiker vrijstellen van deze zekerheidsstelling. De verplichting tot borgstelling is bovendien niet absoluut: artikel 601 B.W. voorziet een vrijstelling voor de ouders die het wettelijk vruchtgebruik van het goed van hun kinderen bezitten, en voor personen die hun goed onder voorbehoud van vruchtgebruik hebben geschonken of verkocht. 5.2. Tijdens het vruchtgebruik 5.2.1. Rechten van de vruchtgebruiker A. Gebruik- en genotsrecht van de vruchtgebruiker Het genotsrecht of ius fruendi houdt in dat de vruchtgebruiker het eigendomsrecht heeft op de vruchten die de zaak levert. 57 De traditionele definitie omschrijft vruchten als periodieke schepsels van zaken die niet teniet gaan. Door de economische evolutie die doorheen de jaren heeft plaatsgevonden is deze opvatting te eng geworden. Waar voorheen het vruchtgebruik voornamelijk werd gevestigd op goederen die natuurlijke vruchten voortbrachten, doet men dit hedendaags ook op roerende goederen. Zij brengen niet altijd met regelmaat vruchten voort. Ook bij uitputbare bronnen zoals mijnen en groeven, die niet in stand blijven na het innen van de vruchten, schiet de definitie tekort. DEKKERS verruimt de oude definitie door ze 55 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 192. 56 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 19; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 195. 57 Art. 582 B.W.; D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 19; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 200; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 19

als volgt te omschrijven: de vruchtgebruiker mag zich alle producten toe-eigenen die de door de eigenaar geregelde opbrengst uitmaken. 58 Zoals de wetgever aangeeft in art. 582 B.W. zijn er drie categorieën van vruchten te onderscheiden. De eerste groep zijn de natuurlijke vruchten, welke de aarde uit zichzelf voortbrengt, alsook de voortbrengsels van dieren en hun jongen (art. 583 B.W.). Als tweede categorie vruchten zijn er de vruchten van nijverheid. Dit zijn de vruchten die men door het bebouwen en bewerken van een erf verkrijgt (art. 583 B.W.). Er bestaat in weze geen verschil tussen de natuurlijke vruchten en de vruchten van nijverheid. Bijgevolg mogen de vruchten van nijverheid gekwalificeerd worden onder natuurlijke vruchten. 59 Ten laatste onderscheidt men ook nog de burgerlijke vruchten. Hieronder vallen de opbrengsten die men verkrijgt door het beheer van een goed. Art. 584 B.W. omschrijft deze soort vruchten als een opsomming: huurgelden, rentetermijnen, opeisbare geldsommen en pachtgelden. Deze opsomming is echter niet limitatief. 60 Het is belangrijk dat er een onderscheid wordt gemaakt omdat er verschillen bestaan in het tijdstip van vruchttrekking. Natuurlijke vruchten worden verkregen vanaf het moment van afscheiding van de bodem. Dit tijdstip doet ook hun zelfstandig juridisch statuut ontstaan. De vruchtgebruiker dient als een goed huisvader deze natuurlijke vruchten te innen. Het voortijdig innen van de vruchten is een vorm van genotsmisbruik en kan leiden tot het einde van het vruchtgebruik (art. 618 B.W.). 61 Naast het genotsrecht bezit de vruchtgebruiker ook een gebruiksrecht. Dit recht houdt in dat hij de in vruchtgebruik gegeven zaak mag gebruiken, mits hij dit doet als een goed huisvader en met het naleven van de bestemming die de eigenaar aan het goed heeft gegeven. 62 Hiervan kan worden afgeweken indien de partijen daarover een overeenkomst hebben. Het staat de vruchtgebruiker dan vrij de bestemming van het goed te wijzigen. 63 Belangrijk is dat men voor ogen houdt dat een gebruiksrecht niet overeenstemt met een beschikkingsrecht. De vruchtgebruiker moet het goed op het einde van het vruchtgebruik terugbezorgen aan de eigenaar. Indien hij deze verplichting niet nakomt zal een schadevergoeding verschuldigd zijn aan de eigenaar namens de vruchtgebruiker. 64 B. Beheersbevoegdheid van de vruchtgebruiker Het genots- en gebruiksrecht van de vruchtgebruiker impliceert ook een beheersrecht. Ook dit recht moet hij als een goed huisvader uitoefenen, in overeenstemming met de bestemming 58 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 200 59 N. VANDEBEEK, Ter beschikking stellen van een onroerend goed, Mechelen, Kluwer, 2008, 81. 60 Cass. 16 januari 1964, R.W., 1964-65, 473. 61 J. VERHOEYE, Alternatieve vormen voor het verwerven van onroerend goed in Het onroerend goed in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2007, 83. 62 Cass. 27 september 1957, Pas. 1958 I, 58. 63 H. CASMAN, Zakenrecht, Brussel, Dienst uitgaven VUB, 2001, 164. 64 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 20

van de zaak. De vruchtgebruiker kan zelf van de vruchten genieten, ze verpachten, verkopen of schenken om niet (art. 595 B.W.). Hoewel art. 595 B.W. zich beperkt tot het vernoemen van verpachting, komt elke vorm van verhuring in aanmerking. 65 Zoals eerder vermeld bezit vruchtgebruik een persoonsgebonden karakter waaruit volgt dat het vruchtgebruik eindigt bij overlijden van de vruchtgebruiker (of bij ontbinding indien het recht van vruchtgebruik toebehoort aan een rechtspersoon). Het verval van het vruchtgebruik zou logischerwijs ook het einde van de gebruiks-, genots- en beheersrechten betekenen. Dit zou betekenen dat een verhuurovereenkomst abrupt zou eindigen bij het overlijden van de vruchtgebruiker. Het spreekt voor zich dat deze permanente onzekerheid de verhuring erg onaantrekkelijk maakt. Hierdoor zou de vruchtgebruiker in de praktijk zijn meest gebruikelijke beheersbevoegdheid, de verhuring, nauwelijks kunnen uitoefenen. 66 De wetgever erkende dit probleem en kwam tegemoet met een bijzondere regeling. Deze is vervat in art. 595 B.W. en is van openbare orde. Indien de termijn van verhuring minder dan negen jaar behelst, geldt dit als rechtmatige daad van beheer vanwege de vruchtgebruiker en is deze overeenkomst tegenwerpbaar aan de blote eigenaar bij vroegtijdig overlijden van de vruchtgebruiker. Hierbij blijven de gemeenrechtelijke regels wel steeds van toepassing. Bij een huurcontract met looptermijn langer dan negen jaar, is de blote eigenaar enkel verbonden tot het resterende deel van de gehele periode van negen jaar waarin de huurder zich op het moment van overlijden van de vruchtgebruiker bevindt. M.a.w. huurovereenkomsten met een looptijd van meer dan negen jaar, worden ingekort tot de lopende periode van 9 jaar. 67 Deze bijzondere regelgeving geldt enkel voor de blote eigenaar. Het vroegtijdig eindigen van de overeenkomst door de vruchtgebruiker of huurder is dus niet mogelijk o.b.v. art. 595 B.W. Bovendien moet de huurovereenkomst voorzien zijn van een vaste datum, zoals voorzien in art. 1328 B.W. Verder is het van belang voor de tegenwerpelijkheid dat de huurovereenkomst wordt ingeschreven in de registers van de hypotheekbewaarder. Bovendien is een huurovereenkomst die werd opgemaakt met als enige doel het benadelen van blote eigenaar ten voordele van de huurder, niet tegenwerpbaar aan de blote eigenaar. 68 65 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 66 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 21. 67 E. SPRUYT en H. BERQUIN, Praktijkgids KMO-overdracht: organisatorisch, juridisch, fiscaal, financieel, Mechelen, Kluwer, 2005, 379; D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 22-24; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 338-339. 68 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 339. 21

C. De beschikkingsbevoegdheid van de vruchtgebruiker De vruchtgebruiker bezit tevens ook een beschikkingsrecht over zijn vruchtgebruik, aangezien hij de titularis van het zakelijk recht is. Dit betekent dat hij zijn zakelijk recht kan bezwaren, maar ook kan overdragen of vervreemden. 69 Ook dit recht wordt beheerst door het persoonsgebonden karakter van vruchtgebruik. Bij overlijden van de vruchtgebruiker gaat het vruchtgebruik en de rechten die de vruchtgebruiker heeft gevestigd teniet. Bijvoorbeeld indien de vruchtgebruiker zijn recht van vruchtgebruik gehypothekeerd of verkocht heeft, komt dit te vervallen op tijdstip van overlijden van de vruchtgebruiker. 70 Deze gevolgen kunnen we niet doortrekken bij het overlijden van derden waarmee de vruchtgebruiker handelde. Het vruchtgebruik eindigt niet aangezien de oorspronkelijke vruchtgebruiker niet overleden is. Hierdoor zal het vermogensrecht dat door de vruchtgebruiker overgedragen was op de derde overgaan op diens erfgenamen. 71 5.2.2. Plichten van de vruchtgebruiker A. Beperkingen op het gebruiksrecht Zoals eerder reeds gezegd moet de vruchtgebruiker enkele beperkingen op het gebruiksrecht op het bezwaarde goed in acht nemen. Zo moet hij steeds genieten van zijn recht als een bonus Pater Familias, d.w.z. zich gedragen als een normaal zorgvuldig en vooruitziende vruchtgebruiker. 72 Een andere bijkomende plicht bestaat erin om de bestemming die de eigenaar aan de zaak gaf, in acht te nemen. Dit valt te verklaren vanuit het feit dat vruchtgebruik slecht een tijdelijk recht is. Bij het eindigen van het recht van vruchtgebruik, dient de vruchtgebruiker de zaak terug te bezorgen aan de eigenaar in de staat waarin het hem werd afgeleverd. Zo zou hij in principe geen verbeteringswerken mogen uitvoeren aan de zaak. Al mag men dit niet te letterlijk nemen. Indien de eigenaar het goed geen bestemming had gegeven of slordig beheerde, is de vruchtgebruiker vanzelfsprekend niet verplicht om op gelijke wijze te handelen. De algemene plicht van de vruchtgebruiker blijft nog steeds het goed beheren als een goed huisvader. Het in acht nemen van de bestemming is slechts een bijkomende plicht, en voor zover de blote eigenaar geen afstand heeft gedaan van dit recht. 73 69 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 25. 70 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 21 71 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 21 72 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 339; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht II: Zakenrecht, zekerheden, verjaringen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 216. 73 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 339. 22

B. Verplichting tot onderhoud en herstelling Zoals in art. 605, eerste lid B.W. geschreven staat, is de vruchtgebruiker verplicht om onderhoudsherstellingen aan het bezwaarde goed uit te voeren. De grove herstellingen vallen ten laste van de blote eigenaar. Indien echter de noodzaak van zulke grote herstellingswerken te wijten is aan slecht beheer van de vruchtgebruiker, zullen deze kosten niet door de blote eigenaar gedragen worden, maar zullen ze ten laste van de vruchtgebruiker vallen. (art. 605, tweede lid B.W.). Indien de in vruchtgebruik gegeven zaak door ouderdom is ingestort of door toeval vernield, is noch de blote eigenaar noch de vruchtgebruiker gehouden tot de herstelling ervan (art. 607 B.W.). Het onderscheid tussen de kwalificatie als grove herstelling of onderhoudsherstelling wordt gemaakt in art. 606 B.W. Hierin somt de wetgever een limitatieve lijst op van alle onderhoudswerken die worden aanzien als grove herstellingen. 74 Als zware herstellingen worden aldus beschouwd: de herstelling van zware muren van gewelven, vernieuwing van balken en gehele daken en de vernieuwing van dijken en van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel (art. 606 B.W.). Het Hof van Cassatie gaf een ruimere omschrijving van grove herstellingen: de grove vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en instandhouding van het gehele gebouw, die een uitzondering zijn in het bestaan zelf van het eigendom en waarvan de kosten normaal van het kapitaal worden afgenomen. 75 Alle andere herstellingswerken dienen te worden aangemerkt als onderhoudsherstellingen (art. 606, lid 3 B.W.). Er weegt dus een zware last op de vruchtgebruiker aangezien al deze herstellingen ter zijne laste vallen. 76 C. Bijdrage in de lasten De vruchtgebruiker heeft ook de verplichting om bij te dragen in de lasten van het bezwaarde goed. Veelal worden lasten opgelegd door derden, zoals bijvoorbeeld de overheid die belastingen heft. De verdeling van de lasten over de vruchtgebruiker en de blote eigenaar is uitgewerkt in art. 608-609 B.W waarin de wetgever het onderscheid maakt tussen gewone en buitengewone lasten. 77 De gewone lasten zijn de jaarlijkse lasten die van buitenaf worden opgelegd. Het betreft uitsluitend regelmatige en voorzienbare lasten. Vaak zijn dit fiscale lasten. 78 Enkele voorbeelden zijn: directe belasting op het bezwaarde goed, premies voor de verzekering, 74 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342. 75 Cass., 22 januari 1970, R.C.J.B., 1971, 464, noot HANSENNE, J.; KOKELENBERG, J., VAN SINAY, T. en VUYE, H., Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (1994-2000), TPR, 2001, 1060). 76 S. RUYSSCHAERT en G. POPPE, Vruchtgebruik, Antwerpen, Maklu, 2013, 106-107. 77 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 28. 78 D. MEULEMANS, Vruchtgebruik, erfpacht en opstal, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1998, 28. 23