Lesbrief 8. Een taxi bellen



Vergelijkbare documenten
Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Les 5. Tijd & het weer

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Les 1. Bij de huisarts

Thema In en om het huis.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema In en om het huis.

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Herhalingsles van het thema Gezondheid

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Les 4. Naar de apotheek.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school.

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Les 21. Herhaling thema

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema In en om het huis

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis

Lesbrief 7. Leren & werken

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 41. Verhuizen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Les 33. Zwangerschap

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Een retour Rotterdam

Les 6. Herhaling thema.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Opstartlessen. Lesbrief 9. Muziek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Thema Informatie vragen bij een instelling

Jeugd Verkeerskrant 1 Hoe ga jij naar school?

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

IN DE TREIN LES 1. Meer of minder

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Lesbrief 5. In het ziekenhuis.

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Transcriptie:

www.edusom.nl Opstartlessen Lesbrief 8. Een taxi bellen Wat leert u in deze les? Een taxi bellen. Het tegenovergestelde van dingen zeggen. Zeggen wat u mooi vindt, of waar u gek op bent. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 1 Herma en Johan de Jager wonen in een dorp. Ze maken een plan voor de avond. Herma heeft zin om uit eten te gaan. Hoe gaan ze naar de stad? Herma: Johan: Herma: Johan: Herma: Johan: Herma: Johan: Herma: Johan: Herma: Johan: Herma: Johan: Zullen we uit eten gaan vanavond? In de stad? Goed idee. Maar waar? Weet jij een leuk restaurant? Tja Eva vertelde over een Italiaans restaurant in het centrum van de stad daar hebben ze heel lekker eten en het is heel gezellig. Hmm, in het centrum, hoe komen we daar? Met de fiets? Met de fiets?! O nee, veel te koud! O, je gaat liever lopen! Wat, lopen? Veel te ver! Nee, dat wil ik niet hoor. Zo n klein stukje.. Vind je dat ver? Tien kilometer! Ik plaag je maar. Met de auto dan? Rij jij dan? Ik wil wel een wijntje Ja, daar heb ik ook zin in.. Mmmm. Zullen we een taxi nemen? Een taxi We nemen een taxi! En ik betaal! 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl uit eten gaan Als je uit eten gaat, dan ga je in een restaurant eten. Je eet niet thuis. Voorbeeld: Eén keer in het jaar gaan we uit eten met de hele familie. Het hele restaurant is dan voor ons alleen. vertellen Als je over jouw werk vertelt dan praat je over je werk. Voorbeeld: Mijn vader kan heel grappig vertellen. Als hij iets vertelt, moet iedereen lachen. gezellig Als het gezellig is, is het prettig en leuk. Voorbeeld: Ik kom graag bij jou. Je huis is warm en gezellig. de fiets Een fiets is een ding waar je op kunt rijden. Veel Nederlanders hebben een fiets. Voorbeeld: Als de zon schijnt ga ik met de fiets naar mijn werk. Als het regent ga ik met de tram. ver Als je werk ver van je huis is, dan is je werk op grote afstand. Voorbeeld: Mijn werk ligt echt ver van mijn huis. Het duurt wel een uur voor ik op mijn werk ben. plagen Plagen is voor de grap boos maken. Voorbeeld: Mijn broer vindt het leuk om mij te plagen. Vandaag had hij mijn jas in de tuin gelegd! zin hebben in Als je zin hebt in koffie, wil je graag koffie. Voorbeeld: Heb je zin in een kop thee? een taxi nemen Als je een taxi neemt, dan ga je met de taxi. Voorbeeld: Als het mooi weer is gaan we met de fiets, en als het slecht weer is nemen we een taxi. 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Schrijf het goede antwoord op. 1. Wie gaan uit eten?. 2. Waar gaan ze uit eten?. 3. Hoe gaan ze daar naartoe?. Bekijk de antwoorden op p. 22. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 2 Johan de Jager belt een taxi. Hoe laat staat de taxi voor de deur? Medewerker: Taxi 2000! Wat kan ik voor u doen? Johan: Goedenavond, met De Jager. Ik wil graag een taxi bestellen. Medewerker: Waar wilt u naar toe? Johan: Naar het centrum van Utrecht, naar de Oude Gracht. Medewerker: En wat is uw adres? Johan: De Rozenstraat, nummer 14. Hier in het dorp. Medewerker: Rozenstraat 14. De taxi komt eraan! Johan: Nee, nog niet. Ik wil hem voor straks bestellen. Medewerker: O ja. Voor hoe laat? Johan: Half zes. Gaat dat lukken? Medewerker: Half zes is prima. Komt voor elkaar. Hij komt voor de deur, om half zes. Johan: Oké, vast bedankt. Medewerker: Graag gedaan hoor. En een heel goede avond! Goedenavond, met De Jager. Ik wil graag een taxi bestellen. 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl bestellen Als je een taxi bestelt, dan laat je een taxi komen. Voorbeeld: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen voor morgenochtend om half zes. het adres Het adres is: de straat, het nummer en de plaats. Voorbeeld: Wat is uw adres? Dapperstraat 18 twee hoog, Amsterdam het dorp Een dorp is een plaats waar mensen wonen. Een dorp is kleiner dan een stad. Voorbeeld: Toen ik klein was, woonde ik in een dorp. Dat was heel fijn want daar kon ik altijd op straat spelen. straks Straks is een beetje later. Als je straks komt, kom je later. Voorbeeld: Ik wil de taxi niet nu, maar straks, over een half uur. het komt voor elkaar Als iets voor elkaar komt, dan gaat het zoals je graag wilt of zoals je hebt afgesproken. Voorbeeld: Als ik vraag aan mijn vriend of hij mij wil helpen, dan zegt hij altijd: Komt voor elkaar!`. Hij is echt een goede hulp. Het adres 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan. 1. Wie belt het taxibedrijf? Johan Herma 2. Waar wil Johan naartoe? Naar het centrum van de stad. Naar het huis van Herma. 3. Waar woont Johan? In de Rozenstraat. In het centrum. 4. Hoe laat komt de taxi? Om zes uur. Om half zes. Bekijk de antwoorden op p. 22. 7

Opdracht 7. Samenvatting Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! Bekijk de antwoorden op p. 22. 8

OEFENING Opdracht 8. Wie zegt het? Als u een taxi bestelt, dan belt u naar het taxibedrijf. U bent aan de telefoon met een medewerker van het taxibedrijf. Wie zegt de zinnen? U of de medewerker? Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Goedemiddag, met taxibedrijf t Ritje. U zegt het. De medewerker zegt het. Nu u! Kruis het goede antwoord aan. 1. Goedendag, ik wil graag een taxi bestellen. U zegt het. De medewerker zegt het. 2. Waar wilt u naartoe? U zegt het. De medewerker zegt het. 3. Hoe laat wilt u de taxi bestellen? U zegt het. De medewerker zegt het. 4. Wat is uw adres? U zegt het. De medewerker zegt het. 5. Ik woon in De Tulpenstraat, nummer 12. U zegt het. De medewerker zegt het. 6. Dank u wel, de taxi komt eraan. U zegt het. De medewerker zegt het. Bekijk de antwoorden op p. 22. 9

OEFENING Opdracht 9. Goed of fout? Lees de zin. Is de zin goed of fout? Kruis het goede antwoord aan. 1. Als je uit eten gaat, dan eet je thuis. Goed. Fout. 2. Als je je zusje plaagt, dan help je haar. Goed. Fout. 3. Als je iets vertelt, dan praat je. Goed. Fout. 4. Dat is echt heel erg leuk, ik heb er helemaal geen zin in! Goed. Fout. 5. Een taxi is een trein die je overal naartoe brengt. Goed. Fout. 6. Een stad is groter dan een dorp. Goed. Fout. 10

7. Als het feest gezellig is, dan is het een leuk feest. Goed. Fout. 8. Ik bestel een taxi, ik ga hem zo ophalen. Goed. Fout. 9. Als je zin hebt in koffie, vind je koffie vies. Goed. Fout. 10. Als je met de fiets naar het werk gaat, dan ga je lopen. Goed. Fout. 11. Als iets voor elkaar komt, dan gaat het zoals je graag wil. Goed. Fout. 12. De buurman woont in een andere stad. Goed. Fout. Bekijk de antwoorden op p. 23. 11

SPREKEN Opdracht 10. Wat kunt u zeggen? Groot en klein. Wat is het tegenovergestelde? Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: groot Het antwoord is: klein. Het tegenovergestelde van groot is klein. Lees de goede antwoorden en praat hardop voor uzelf. 1. koud Het antwoord is: warm. Het tegenovergestelde van koud is warm. 2. hoog Het antwoord is: laag. Het tegenovergestelde van hoog is laag. 3. dichtbij Het antwoord is: ver. Het tegenovergestelde van dichtbij is ver. 4. langzaam Het antwoord is: snel. Het tegenovergestelde van langzaam is snel. 5. vroeg Het antwoord is: laat. Het tegenovergestelde van vroeg is laat. 6. op tijd Het antwoord is: te laat. Het tegenovergestelde van op tijd is te laat. 7. droog Het antwoord is: nat. Het tegenovergestelde van droog is nat. 8. beneden Het antwoord is: boven. Het tegenovergestelde van beneden is boven. Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf. 12

1. koud Wat is het tegenovergestelde? 2. hoog Wat is het tegenovergestelde? 3. dichtbij Wat is het tegenovergestelde? 4. langzaam Wat is het tegenovergestelde? 5. vroeg Wat is het tegenovergestelde? 6. op tijd Wat is het tegenovergestelde? 7. droog Wat is het tegenovergestelde? 8. beneden Wat is het tegenovergestelde? 13

SCHRIJVEN Opdracht 11. Schrijf de goede woorden op de lege plek. U leest het verhaaltje over uit eten gaan. Welke woorden horen op de lege plek? Vul de goede woorden in. Kies uit: de taxi, heb er zin in, het komt voor elkaar, gezellig, het dorp, straks, ver, bestellen. Kijk naar het voorbeeld. Uit eten gaan. 1. Straks ga ik uit eten. 2. Ik ga lekker samen met mijn beste vriend uit eten in de stad. Ja, ik. 3. Wij wonen allebei in.. 4. Gaan we fietsen? Het is wel ver. Of gaan we met.? 5. Als we met de taxi gaan, dan moeten we die wel. Het duurt soms lang voordat de taxi er is. 6. Het taxibedrijf is namelijk best. 7. Maar., dat weet ik zeker. 8. Uit eten gaan met mijn beste vriend is namelijk altijd heel erg Bekijk de antwoorden op p. 23. 14

OEFENING Opdracht 12. Het tegenovergestelde Trek lijntjes tussen de woorden die het tegenovergestelde zijn. Kijk naar het voorbeeld. Groot Hoog Dik Ver Mooi Langzaam Straks Gezellig Moeilijk Vroeg Koud Laag Klein Lelijk Dun Dichtbij Ongezellig Makkelijk Snel Warm Nu Laat Bekijk de antwoorden op p. 23. 15

OEFENING Opdracht 13. Plattegrond lezen. U bent in het dorp Afferden. U staat bij de witte stip. U moet naar het adres: De Laren 44. De zwarte stip laat zien waar u moet zijn. U wilt geen taxi bellen. U gaat fietsen. U vraagt de weg aan een man. Wat zegt de man tegen u? Zet de zinnen in de goede volgorde. De eerste en de laatste zin staan al goed! Als u bij het R.K. Kerkhof komt, dan gaat u naar links. Ga linksaf De Laren op. Ga rechtsaf de Kerkweg in. Ga de eerste straat weer naar rechts. 1. Fiets door de Koningstraat totdat u de Kerkweg ziet. 2. 3. 4. 5. 6. Nummer 44 is aan het eind van de straat. U bent nu op het goede adres. Bekijk de antwoorden op p. 23. 16

SPREKEN Meepraten U kunt Meepraten beluisteren via http://www.edusom.nl Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken. Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend. A: Met de taxicentrale! A: Met de taxicentrale! B: Ik wil graag een taxi. B: Ik wil graag een taxi. A: Dat kan. Wat is het adres? A: Dat kan. Wat is het adres? A: Wibautstraat 19? A: Wibautstraat 19? A: Hij komt eraan! A: Hij komt eraan! TOETTOET!! B: Wibautstraat 17 twee hoog. B: Wibautstraat 17 twee hoog. B: Wibautstraat 17!! B: Wibautstraat 17!! B: Dat is snel! B: Dat is snel! 17

SPREKEN Opdracht 15. Lees samen met uw taalvriend. A: Met de taxicentrale! A: Met de taxicentrale! B: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen. B: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen. A: Dat kan. Voor nu of voor later? A: Dat kan. Voor nu of voor later? B: Voor morgenochtend om kwart over vijf. B: Voor morgenochtend om kwart over vijf. A: Morgenochtend om kwart over vijf. Wat is het adres? A: Morgenochtend om kwart over vijf. Wat is het adres? B: Guichelhei 90 hier in de stad. B: Guichelhei 90 hier in de stad. A: Wat zegt u? Huigelgeit 19? A: Wat zegt u? Huigelgeit 19? B: Guichelhei 90!. B: Guichelhei 90! A: Guichelhei 90. Naar Schiphol dus. A: Guichelhei 90. Naar Schiphol dus. B: Morgenochtend om kwart over vijf. B: Morgenochtend om kwart over vijf A: Hij staat voor de deur, morgenochtend om kwart over vijf! A: Hij staat voor de deur, morgenochtend om kwart over vijf! 18

LEZEN Opdracht 16. Lees. DE INFORMATIE. Het verkeer Hoe kom je waar je wil zijn? Met eigen vervoer is het makkelijk: je stapt in de auto of je stapt op je fiets of je brommer en je rijdt er naar toe. Je hoeft er alleen voor te zorgen dat je de route kent, dat je weet langs welke weg je gaat rijden. En dat er lucht in je banden zit en benzine in je tank. En dan maar hopen dat er geen file op de weg is die je gekozen hebt! Want vooral in het spitsuur kan het druk zijn op de weg. Je kunt ook met het openbaar vervoer gaan. Met de bus, de tram of de trein. Als je weet hoe laat de bus of de trein vertrekt, hoef je er alleen maar voor te zorgen dat je op tijd bij de halte staat. En dat je een OV-chipkaart bij je hebt. En dan maar hopen dat de bus of de tram op tijd komt. En dat er een plaatsje is om te zitten. Want ook in het openbaar vervoer is het vaak druk in het spitsuur. Heb je daar allemaal geen zin in: benzine in je tank, wachten bij de halte, OVchipkaart, geen plaats om te zitten? Bel dan een taxi: hij komt voor de deur, je gaat lekker zitten, je zoeft weg, en je bent er zo. Alleen maar hopen dat er geen file is op de weg die de chauffeur gekozen heeft. En een taxi is natuurlijk wel duur. Goede reis!?? VRAAG VAN DE LES?? Hoe heet het als u een taxi laat komen? 19

TIP VAN DE WEEK 1 Zoek het nummer van een taxibedrijf bij u in de buurt op. Sla het nummer op in uw telefoon of schrijf het bijvoorbeeld in uw agenda. U heeft het nummer op deze manier altijd bij de hand. TIP VAN DE WEEK 2 Op www.etv.nl is meer informatie te vinden over de deeltaxi. Bekijk de aflevering de deeltaxi van het programma WMO Wet maatschappelijke ondersteuning. PRAKTIJK Opdracht 17. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT De opdracht bij deze les is: Wat kost een taxi naar het centrum? - Zoek in de telefoongids een taxibedrijf bij u in de buurt op. - Bel naar het bedrijf. - Vraag wat het kost om met de taxi naar het centrum te gaan vanaf uw huis. - Woont u in het centrum? - Vraag dan wat het kost om naar een vriend of vriendin te gaan met de taxi. 20

HOE GAAT HET? Opdracht 18. Kent u de woorden? Kruis aan. Uit eten gaan Vertellen Gezellig De fiets Ver Plagen Zin hebben in Een taxi nemen Bestellen Het adres Het dorp Straks Het komt voor elkaar Opdracht 19. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over een taxi bellen. U heeft geleerd om een taxi te bellen. U heeft ook geleerd wat u kunt zeggen als u iets mooi vindt of als u er gek op bent en we hebben geoefend met het tegenovergestelde. En u? Kunt u nu het tegenovergestelde van woorden opschrijven? En kunt u een taxi bellen en zeggen wat u mooi vindt, of waar u gek op bent? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik ken het tegenovergestelde van woorden. Ik kan een taxi bellen. Ik kan zeggen wat ik mooi vind, of waar ik gek op ben. 21

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Herma en Johan. 2. In het centrum van de stad. 3. Met de taxi. Opdracht 6. 1. Johan. 2. Naar het centrum van de stad. 3. In de Rozenstraat. 4. Om half zes. Opdracht 7. Let op. Dit is een voorbeeld van een samenvatting. Hierin staan de belangrijkste dingen. Uw zinnen kunnen anders zijn. Herma en Johan willen uit eten in het centrum. Johan vraagt of ze op de fiets gaan. Herma vindt het te ver. Ze praten over hoe ze naar het centrum gaan. Johan besluit dat ze een taxi nemen. Johan belt het taxibedrijf op. Hij vertelt hoe laat en waar de taxi moet zijn. De medewerker vertelt Johan dat het in orde komt. Om half zes staat de taxi voor de deur. Opdracht 8. 1. U zegt het. 2. De medewerker zegt het. 3. De medewerker zegt het. 4. De medewerker zegt het. 5. U zegt het. 6. De medewerker zegt het. Opdracht 9. 1. Fout. 2. Fout. 3. Goed. 4. Fout. 5. Fout. 6. Goed. 7. Goed. 8. Fout. 9. Fout. 10. Fout. 11. Goed. 12. Fout. 22

Opdracht 11. 1. Straks. 2. Heb er zin in. 3. Het dorp. 4. De taxi. 5. Bestellen. 6. Ver. 7. Het komt voor elkaar. 8. Gezellig. Opdracht 12. Groot Hoog Dik Ver Mooi Langzaam Straks Gezellig Moeilijk Vroeg Koud Laag Klein Lelijk Dun Dichtbij Ongezellig Makkelijk Snel Warm Nu Laat Opdracht 13. Fiets door de Koningstraat totdat u de Kerkweg ziet. Ga rechtsaf de Kerkweg in. Als u bij het R.K. Kerkhof komt, dan gaat u naar links. Ga de eerste straat weer naar rechts. Ga linksaf De Laren op. Nummer 44 is aan het eind van de straat. U bent nu op het goede adres. Vraag van de les: Een taxi bestellen. 23

OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN Deze les past in het thema aardrijkskunde van KNS van het Inburgeringexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10, 14 en 15 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Bespreek opdracht 7 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 24

Extra Opdracht 1. Leesopdracht Lees de tekst van internet en beantwoord de vragen. 1. Waar geeft deze pagina informatie over? a. Over openbaar vervoer. b. Over taxi s. c. Over vluchttijden. 2. Welke drie soorten taxi s zijn er? a. Vervoer met anderen, privé vervoer, business vervoer. b. Travel taxi, ophalen & brengen. c. Reisbureau, routeplanner, autohuur. 3. U wilt weten wanneer een vliegtuig vertrekt. Waar kijkt u dan? a. Bij Routeplanner. b. Bij Op Schiphol. c. Bij Vluchttijden. 25

26

Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht. Een goede vriend komt u opzoeken in Nederland. Hij komt donderdag met het vliegtuig aan op Schiphol. U moet die donderdag werken. U kunt dus niet naar Schiphol om hem op te halen. Uw vriend moet daarom een taxi nemen vanaf Schiphol. In een brief vertelt u hoe hij een taxi kan nemen. Schrijf je vriend een brief. Schrijf in de brief: - Dat u het leuk vindt dat hij naar Nederland komt. - Dat u donderdag moet werken. - Dat hij donderdag een taxi kan nemen en hoe dat moet. - Schrijf uw adres op. Dan weet uw vriend waar de taxi naartoe moet. Gebruik de brief hieronder. Let op hoofdletters en punten. Beste..,. 27

Extra Opdracht 3. Kijkopdracht Bekijk de film over de deeltaxi van WMO op http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=93&aid=859 Geef antwoord op de vraag. Wat is de deeltaxi? 28

ANTWOORDBLAD OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Extra Opdracht 1. 1. Waar geeft deze pagina informatie over? b. Over taxi s. 2. Welke drie soorten taxi s zijn er? a. Vervoer met anderen, privé vervoer, business vervoer. 3. U wilt weten wanneer een vliegtuig vertrekt. Waar kijkt u dan? c. Bij Vluchttijden. Extra Opdracht 2. Bespreek met uw taalvriend. Extra Opdracht 3. Wat is een deeltaxi? De deeltaxi is een idee van de gemeente. Het is een taxi die je overal heen brengt voor weinig geld. Soms moet je de taxi delen met anderen. 29