Omgevingsvergunning UV 20110233



Vergelijkbare documenten
Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Ontwerp besluit UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning OV

Omgevingsvergunning OV

Omgevingsvergunning U

Beschikking Wet milieubeheer

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning UV

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

ONTWERP Omgevingsvergunning UV 23675

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Besluit Omgevingsvergunning

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Omgevingsvergunning UV 25091

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

in in ii mi ii mm ii ii

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

Omgevingsvergunning UV/

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Nedmag industries. tb.v. het plaatsen van een koeltoren. locatie: Billitonweg 1 te Veendam

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale verandering

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning UV/

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

in in miii ii inn ii i ii

BIJLAGE 2. Milieuneutrale wijziging

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING VERLENEN

OIVIGEVINGSVERGUNNING. Gasunie Transport Services (GTS)

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Programma. Activiteitenbesluit. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw) Inhoud. Landbouwbedrijven in het Activiteitenbesluit

Beschikking maatwerkvoorschriften

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

OMGEVINGSVERGUNNING ONTWERPBESLUIT

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

* *

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

ONTWERP Omgevingsvergunning UV

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen

Sector Klantcontactcentrum. Ons kenmerk Behandeld door de heer W. van Pijkeren OMGEVINGSVERGUNNING

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

- het (ver)bouwen van een bouwwerk. - het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met bestemmingsplan.

* *

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr

Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OMGEVINGSVERGUNNING nr

* *

* *

Overige bijgevoegde documenten Onlosmakelijk onderdeel van deze vergunning zijn de bijgevoegde en als zodanig gewaarmerkte stukken.

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G U I T G E B R E I D E P R O C E D U R E (1 e fase)

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

eurne Eijnden Hoeve V.O.F. t.a.v. de heer M. van den Eijnden Griendtsveenseweg B DEURNE

OMGEVINGSVERGUNNING. BioMCN

Gelet op hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen.

Omgevingsvergunning OV

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

* *

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) datum: 31 augustus 2016 Gemeente Bronckhorst nr. 2016W0138

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

* *

OMGEVINGSVERGUNNING. GemHG/UIT/48430 Zaaknummer: O 2017/169 Bagid.:

* *

BESLUIT. Omgevingsdienst Regio Arnhiem OMGEVINGSVERGUWNING

* *

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Milieu inventarisatie afdeling Milieu ten behoeve van plan- en projectadvisering. Datum: 4 november 2009

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerp Omgevingsvergunning UV

* *

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

het oprichten van een appartementengebouw Onyxdijk 167 te Roosendaal

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Transcriptie:

Omgevingsvergunning UV 20110233 Aanvraag Op 19 oktober 2011 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het veranderen van een vleesvarkens- en biggenhouderij op het adres Liskesweg 6 en 8 in Nederweert. De aanvraag is ingeschreven onder UV 20110233. Op 23 april 2012, 3 mei 2012 en 4 mei 2012 zijn enkele wijzigingen en aanvullingen ingediend. De volgende stukken maken onderdeel uit van de aanvraag. Aanvraagformulier, ingekomen op 19 oktober 2011 bestaande uit; o Aanvraaggegevens, o Aanvrager bedrijf, o Gemachtigde bedrijf, o Locatie, o Bouwen, o Milieuverantwoord ondernemen, o Bijlagen o Tabellen Bijlage: Nadere toelichting & bijlage, ingekomen op 3 mei 2012 bestaande uit; o Nadere toelichting, o o Gegevens diersoorten, Geurberekening(en) V-stacks V2010 huidige vergunning 2010, d.d. 23 september 2012, o Geurreducerende maatregelen, d.d. 26 september 2012, o Tussenberekening dat EP hoogte verhogen geen reductie is, d.d. 22 maart 2012, o Geurberekening(en) V-stacks V2010 aanvraag, d.d. 2 februari 2012, o Fijn stofberekening ISL3a V2010-1, aanvraag, d.d. 16 augustus 2012, o Depositieberekening (Aagro-Stacks), ontvangstbevestiging aanvraag vergunning natuurbeschermingswet, o Uitgangspunten verspreidingsberekeningen, o Beschrijving emissiearm stalsysteem (BWL 2008.09.V2, BWL 2009.12), o Dimensioneringsplannen luchtwassers, o Gegevens zuur opslagtank, o Checklist energieverbruik veehouderijen, o Overige gegevens en/of opmerkingen. Geluid (Akoestisch onderzoek Liskesweg 6-8, Nederweert), datum 19 maart 2012, rapportnummer 212-NLi6-8-il-v2), ingekomen 23 april 2012, Tekening werknummer 4211-7, laatst gewijzigd op 3 mei 2012 (V5), ingekomen op 4 mei 2012. Afschrift melding aanleg inrit en duiker, gedateerd 4 april 2012, ingekomen 14 september. Geurberekeningen d.d. 12 oktober 2012 van vergunde situatie, alle geurreducerende maatregelen afzonderlijk, geurberekening met alle geurreducerende maatregelen en geurberekening aanvraag d.d. 12 oktober 2012, ingekomen 19 november 2012. Verklaring bewoning Liskesweg 6, d.d. augustus 2005, ingekomen 17 oktober 2012. Het verzoek heeft betrekking op: Stal 5/6 wordt voorzien van een gecombineerde luchtwasser, 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL 2009.12). In stal 7 wordt de veebezetting verhoogd met 522 vleesvarkens (waarvan 466 vleesvarkens uit stal 5/6). Tussen stal 5/6 en stal 7 wordt een mestkelder gerealiseerd. Realiseren van twee parkeerplaatsen en weegbrug. Overige wijzigingen zoals aangegeven onder Nadere toelichting. 1

Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven omgevingsaspecten: - Het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 a van de Wabo) - Het oprichten, veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo); Voor zover de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van de milieu-inrichting betreft het een aanvraag om revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6. van de Wabo. Als één of meer van bovengenoemde aspecten voorkomen, moet daarnaast beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels kan worden aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. Er zijn geen stelsels aangehaakt: In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Ontvankelijkheid Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide procedure). Overwegingen De aanvraag is beoordeeld aan de artikelen van de Wabo. Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat de aanvraag voldoet en daarom verlenen wij de gevraagde omgevingsvergunning. In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Ter inzage legging Van 22 juni 2012 tot en met 2 augustus 2012 heeft een ontwerp van deze beschikking ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Op 1 augustus 2012 en 2 augustus 2012 zijn zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de zienswijzen is de beschikking gewijzigd. Voor de behandeling van de zienswijzen verwijzen wij naar paragraaf C.10 van hoofdstuk 1.2. van de overwegingen en voorschriften van deze beschikking. 2

Nadere ambtshalve overwegingen De beschikking is op onderstaande punten ambtshalve gewijzigd: - In de ontwerpbeschikking is onder B. VERGUNNINGSITUATIE in tabel 2 abusievelijk een onjuiste Rav-code vermeld voor de vleesvarkens in stal 7. De juiste vergunde Rav-code betreft D 3.2.14.2. Deze code is aangepast in tabel 2 in de beschikking; - In augustus 2012 is een aangepaste versie van het rekenprogramma ISL3a uitgebracht. Ten behoeve van de aanvraag is daarom op 12 augustus 2012 een aangepaste berekening met deze versie van dit rekenprogramma ingediend. Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bovenstaande overwegingen de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de in bijlage opgenomen voorschriften. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: - Het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 a van de Wabo) - Het veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo) Beroepsclausule Tegen het besluit kan binnen zes weken na ter inzage legging beroep worden aangetekend. Het beroepsschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. De beschikking treedt in werking nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Hebben u of derde belanghebbenden er veel belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. U kunt ook digitaal beroep instellen of voorlopige voorziening vragen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Wanneer een voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen. Voor meer informatie over deze clausule verwijzen wij u naar de bijlage. Nederweert, 18 december 2012 Burgemeester en wethouders van Nederweert, Namens dezen 1 Afdeling Samenleving en Ruimte, Mw. R. Bongers Bijlagen: - Overwegingen en voorschriften 1 Gelet op het op basis van bestuursmandaatbesluiten door het hoofd van de Afdeling Samenleving en Ruimte verleende ondermandaat. 3

Inhoudsopgave 1 Overwegingen...2 1.1 Het (ver)bouwen van een bouwwerk... 2 1.2 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.... 3 1.3 Bescherming natuur (Natuurbeschermingswet 1998)... 20 1.4 Bescherming flora en fauna (Flora en faunawet)... 20 2 Voorschriften...21 2.1 Het (ver)bouwen van een bouwwerk... 21 2.2 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.... 22 2.2.1 algemeen... 22 2.2.2 het houden van dieren... 24 2.2.3 opslag en gebruik van brijvoer en bijproducten... 27 2.2.4 bouwcontrole emissiearme systemen... 28 2.2.5 chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie... 29 2.2.6 gecombineerd luchtwassysteem bwl 2009.12... 31 2.2.7 opslag en gebruik zwavelzuur luchtwassysteem... 33 2.2.8 spuiwater luchtwassysteem... 39 2.2.9 afval... 41 2.2.10 agrarisch afvalwater... 42 2.2.11 bodem... 43 2.2.12 energie... 46 2.2.13 verruimde reikwijdte... 46 2.2.14 geluid... 46 2.2.15 installaties... 47 2.2.16 verwarming... 48 1

1 Overwegingen Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: 1.1 Het (ver)bouwen van een bouwwerk. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo gestelde toetsingsaspecten. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaats gevonden. Bij het nemen van het besluit hebben wij overwogen: De activiteit voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. De activiteit voldoet aan de bouwverordening van de gemeente Nederweert. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. De activiteit vindt plaats in een gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert is vastgesteld. De aangevraagde activiteit is hiermee niet in strijd. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. Het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, is niet in strijd met redelijke eisen van welstand zoals neergelegd in de gemeentelijke welstandnota Nederweert 2006. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het (ver)bouwen van een bouwwerk zijn er ten aanzien van deze activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. 2

1.2 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. A. AANGEVRAAGDE MILIEUSITUATIE. Tabel 1: aangevraagde situatie Stal Dieren per categorie (Rav code) Aantal Dieren OU E / dier OU E totaal NH 3 Factor NH 3 Totaal 5 Gespeende biggen (D 1.1.15.4.1) 1 2.668 1,2 3.201,6 0,09 240,1 5 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.1) 2 900 3,5 3.150,0 0,38 342,0 6 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2) 3 108 3,5 378,0 0,53 57,2 6 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2) 3 2.808 3,5 9.828, 0,53 1.488,2 7 Vleesvarkens (D 3.2.14.2) 4 3.378 16,1 54.385,8 0,18 608,0 Totaal 70.943,4 2.735,5 1. Gespeende biggen, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak maximaal 0,35 m 2 per big; 2. Vleesvarkens gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak maximaal 0,8 m 2 per varken; 3. Vleesvarkens gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak groter dan 0,8 m 2 per varken; 4. Vleesvarkens chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2008.09.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m 2 per varken. De aanvraag is volledig en derhalve ontvankelijk. 3

B. VERGUNNINGSITUATIE. Voor de inrichting is op 3 december 2009 een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer, thans WABO, vergunning verleend voor een vleesvarkenshouderij. Deze vergunning is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State op 29 december 2010 onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 1.2, lid 4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden reeds verleende beschikkingen ingevolge van de Wet milieubeheer gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. De vergunningsituatie heeft betrekking op de volgende veebezetting. Tabel 2: vigerende vergunning Stal Dieren per categorie (Rav code) Aantal Dieren OU E / dier OU E totaal NH 3 Factor NH 3 Totaal 5 Vleesvarkens (D 3.2.15.1.2) 1 1.474 6,9 10.170,6 0,53 781,2 6 Vleesvarkens (D 3.2.15.1.2) 2.808 6,9 19.375,2 0,53 1.488,2 7 Vleesvarkens (D 3.2.14.2) 2 2.856 16,1 45.981,6 0,18 514,1 Totaal 75.527,4 2.783,5 1. Vleesvarkens, gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser (BWL 2006.14.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m 2 per varken; 2. Vleesvarkens chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2008.09.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m 2 per varken. De vergunning is rechtsgeldig voor bovengenoemde veebezetting. C. TOETSING AAN MILIEUCRITERIA. C. 1. Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De geurhinder van dierenverblijven van een veehouderij moet worden getoetst volgens de methode zoals aangegeven in deze wet en de gelijknamige regeling. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de ligging van geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom én binnen of buiten concentratiegebieden. De geurbelasting van een inrichting is o.a. afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is gepubliceerd op 18 december 2006 en hierna nog enkele malen gewijzigd. In de Rgv is per diercategorie een geuremissiefactor vastgesteld. De geurbelasting dient te worden berekend met het hiervoor ontworpen programma V-stacks vergunningen. Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden minimaal aan te houden afstanden. Geurnormen De gemeente Nederweert is gelegen in concentratiegebied Zuid zoals bedoeld in bijlage I van de Meststoffenwet. Derhalve geldt op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv een normstelling van 3,0 OU E /m 3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de bebouwde kom en een normstelling van 14,0 OU E /m 3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen buiten de bebouwde kom. De nabij gelegen woningen en geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom. 4

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen (art. 6, lid 1 Wgv). Op 22 april 2008 heeft de gemeenteraad een dergelijke verordening vastgesteld. Deze verordening is op 8 mei 2008 gepubliceerd en op 9 mei 2008 in werking getreden. Dit met uitzondering van de norm voor het bedrijventerrein Ketelaarsweg. Hiervoor heeft de raad op 27 mei 2009 besloten de norm van 14,0 OU E /m 3 vast te stellen. Op 26 juni 2009 is door de gemeenteraad een aanvulling op de verordening vastgesteld. Deze aanvulling is op 2 juli 2009 gepubliceerd en op 3 juli 2009 in werking getreden. Op de bij de gemeentelijke verordening behorende kaart is aangegeven welke geurnormen gelden voor de betreffende gebieden. In afwijking van de wettelijk vastgestelde normen, zijn de volgende normen vastgesteld. - Voor de op de kaart aangegeven uitbreidingsgebieden: 8 OU E /m 3. - Voor gronden waar binnen de vigerende bestemmingsplannen een binnenplanse vrijstelling of wijzigingsbevoegdheid richting een geurgevoelige bestemming is opgenomen: 8 OU E /m 3. - Voor het bedrijventerrein Pannenweg (bestaand en in ontwikkeling zijnde): 8 OU E /m 3. Afstanden tot woningen bij veehouderijen Deze waarden gelden ingevolge artikel 3, lid 2 van de Wgv niet voor een woning bij een andere veehouderij. De afstand tot dergelijke bedrijfswoningen moet tenminste 50 meter bedragen buiten de bebouwde kom en moet tenminste 100 meter bedragen binnen de bebouwde kom. Bij gemeentelijke verordening van 22 april 2008 is afgeweken van deze afstandseisen (art. 6, lid 2 Wgv). In afwijking van de wettelijk vereiste afstand bedraagt de vereiste afstand tot bestaande (tweede bedrijfs) woningen bij melkveehouderijen en paardenhouderijen 25 meter. Nieuwe stallen mogen niet binnen een afstand van 50 meter gerealiseerd worden en bestaande stallen mogen niet uitbreiden richting een woning binnen 50 meter. Bij het bepalen of een woning als bestaand aangemerkt kan worden, geldt dat de bouwvergunning uiterlijk op 22 april 2008 moet zijn verleend. Bij de aanvulling op de gemeentelijke verordening van 26 juni 2009 is bepaald dat geurgevoelige objecten die in gebruik zijn genomen als burgerwoning en die zijn afgesplitst van een nog in werking zijnde veehouderij voor wat betreft de beoordeling in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij worden gelijkgeschakeld met agrarische bedrijfswoningen. Afstanden tussen de gevels Ingevolge artikel 5, lid 1 moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom respectievelijk 50 en 25 meter bedragen. 5

Dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld De dichtstbij gelegen woning is de, buiten de bebouwde kom gelegen, burgerwoning aan Liskesweg 4 op een afstand van 100 meter. De dichtstbij gelegen bedrijfswoning behorende bij een (voormalige) veehouderij is gelegen aan Liskesweg 13 op een afstand van 194 meter afstand van de inrichting. De dichtstbij gelegen burgerwoning binnen de bebouwde kom van Nederweert is gelegen aan Steutenweg 2 op een afstand van circa 1.270 meter afstand van de inrichting. In het volgende overzicht zijn de hoogste, berekende geurbelastingen op en afstanden tot de omliggende woningen van derden en overige objecten, die als geurgevoelig object moeten worden aangemerkt, weergegeven. Tabel 3a: gewenste en werkelijke afstanden en maximale geurbelasting Geurgevoelige objecten, niet zijnde een veehouderij: Adres geurgevoelig Cat. Geurbelasting (OU E /m³) Gemeten tot buitenzijde object object Werkelijk Norm Werk. Gew. Punt afst. (m) afst. (m) Liskesweg 4 Buiten 21,0 14,0 100 25 Stal 5 Wessemerdijk 9 Buiten 9,9 14,0 203 25 Stal 5 Wessemerdijk 10 Buiten 10,3 14,0 199 25 Stal 5 Wessemerdijk 11 Buiten 10,5 14,0 182 25 Stal 7 Wessemerdijk 5 Buiten 11,7 14,0 175 25 Stal 7 Wessemerdijk 11a Binnen 7,7 14,0 226 25 Stal 7 Steutenweg 2 Binnen 1,0 3,0 1.270 25 Stal 6 Geurgevoelige objecten, zijnde een veehouderij: Adres geurgevoelig object Cat. object Gemeten tot emissiepunt Werk. Gew. Punt afst. afst. (m) (m) Gemeten tot buitenzijde Werk. Gew. Punt afst. afst. (m) (m) Liskesweg 13 Buiten 268 50 Stal 5/6 194 25 Stal 5 Vergelijking van deze geurbelasting en afstanden toont aan dat voor de burgerwoning aan Liskesweg 4 niet wordt voldaan aan de normen voor geurbelasting van de verordening. Aan de vereiste afstanden wordt wel voldaan. De gevraagde vergunning heeft betrekking op een uitbreiding in het aantal te houden dieren van de diercategorieën en gespeende biggen. De uitbreiding van de capaciteit van de inrichting wordt gecompenseerd door het nemen van geurbelastingreducerende maatregelen. Dit betreft de volgende maatregelen: Er worden 466 vleesvarkens van stal 5/6 verplaatst naar stal 7. Stal 5/6 wordt voorzien van een gecombineerde luchtwasser in plaats van een chemische luchtwasser. De luchtsnelheid van de luchtwasser van stal 5/6 wordt verhoogd. De emissiepunthoogte van stal 5/6 wordt verhoogd. Door toepassing van deze geurbelastingreducerende maatregelen neemt de geurbelasting ten opzichte van de vergunde situatie af. De geurbelastingen van de vergunde situatie en de vergunde situatie met de toepassing van deze maatregelen zijn weergegeven in tabel 3b. Door de geurbelasting van de vergunde situatie met geurbelastingreducerende maatregelen hiervan af te trekken blijft de reductie in geurbelasting over. Ook deze reductie is opgenomen in tabel 3b. Van deze reductie mag maximaal de helft (is 50 procent) weer worden ingevuld door de uitbreiding van de inrichting (artikel 3, lid 4 van de geurwet). Dit betekent dat in de aangevraagde situatie voor de geurbelasting op de betreffende geurgevoelige objecten, per object, een maximum voor de toegestane geurbelasting geldt (het geurbelastingplafond, is voor elk object de geurbelasting voor de vergunde situatie met geurbelastingreducerende maatregelen vermeerderd met 50 procent van de reductie door toepassing van deze maatregelen). Ook dit geurbelastingplafond is opgenomen in tabel 3b. De geurbelasting voor de aangevraagde situatie is hier vervolgens naast gezet (is overgenomen uit tabel 3a). Uit een vergelijk van de werkelijke geurbelasting in de aangevraagde situatie en het geurbelastingplafond 6

volgt dat voor deze objecten de afwijking van de norm voor geurbelasting de vergunningverlening niet in de weg staat. Tabel 3b: overzichtstabel geurbelasting in overbelaste situatie Geurgevoelige objecten waarvoor in de aangevraagde situatie niet aan de norm voor geurbelasting wordt voldaan (zie tabel 3a): Adres geurgevoelig object Cat. object Werkelijk vergund Vergund met reducerende maatregelen Geurbelasting (OU E /m³) Reductie Plafond Werkelijk gevraagd Liskesweg 4 Buiten 24,8 18,4 6,4 21,6 21,0 Conclusie Aan de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij wordt voldaan. C. 2. Wet ammoniak en veehouderij Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. Ingevolge de Wet van 17 februari 2007, houdende wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij richt de wet zich op de bescherming van zeer kwetsbare gebieden. Zeer kwetsbare gebieden moeten worden aangewezen door de provincies. Binnen deze gebieden en de zones van 250 meter rond deze gebieden wordt uitgegaan van een emissie-standstill. De inrichting is gelegen op een afstand van circa 875 meter van het meest nabij gelegen zeer kwetsbare gebied Sarsven / De Banen. Er geldt derhalve geen emissie-standstill verplichting voor de inrichting. C.3. Best beschikbare technieken (BBT) Getoetst is aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen (onder andere artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c Wabo). Bij ministeriële regeling zijn de documenten aangewezen, waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van BBT in het kader van de vergunningverlening rekening moet houden. Voor de aangevraagde diercategorieën en activiteiten zijn geen specifieke documenten aangewezen. Wel zijn de uitgangspunten van de BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij van toepassing. Goede landbouwpraktijk; Uit de aanvraag volgt dat registratie van het waterverbruik, het energieverbruik, de vrijkomende afvalstoffen (waaronder dierlijke mest) en het gebruik van veevoer zal plaatsvinden. Verder moeten volgens de voorschriften bij deze vergunning regelmatig inspecties aan gebouwen en installaties met de bijbehorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden worden uitgevoerd. Voerstrategieën; Dit aspect is geïmplementeerd via het Nederlandse mestbeleid en is geen onderwerp dat op grond van de Wet milieubeheer hoeft te worden beoordeeld. Aan dit punt is daarom geen nadere aandacht besteed. Water- en energieverbruik; Ten aanzien van het aspect energie wordt opgemerkt dat bij de besluitvorming rekening is gehouden met informatieblad E11 van Infomil: `Energiebesparing bij veehouderijen (zie ook de overwegingen betreffende het aspect energie). Meer concreet volgt uit de aanvraag dat de nieuwe stallen volledig volgens de `laatste- stand-der techniek worden gebouwd, waarbij tevens diverse energiereducerende maatregelen worden genomen. Opslag, behandeling en uitrijden van mest. Drijfmest wordt opgeslagen in de mestputten, die zijn voorzien van een mestdichte vloer. De opslagvoorzieningen voldoen aan de wettelijk geldende eisen. Tevens zijn in de vergunning voorschriften gesteld waarmee (stank)overlast en bodemverontreiniging wordt voorkomen. 7

De mest wordt periodiek afgevoerd door erkende transporteurs en wordt gebruikt op landbouwgronden in de omgeving of elders in Nederland. De mest wordt volgens het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) verwerkt of uitgereden. Stalsystemen Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit ammoniak huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Dit is bevestigd in de 'Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij' d.d. 30 juli 2007 (een uitgave van het Ministerie van VROM). De eisen in het Besluit huisvesting zijn tot stand gekomen door rekening te houden met gegevens die het bevoegd gezag op grond van artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht ook bij het vaststellen van BBT moet betrekken. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting en dienen in acht te worden genomen bij nieuwbouw en aanpassing van huisvestingssystemen (feitelijke vervanging van het huisvestingssysteem). In de Wav is bepaald dat een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, afzonderlijk aan de voorschriften van het Besluit huisvesting moet voldoen. Voor bestaande huisvestingssystemen gelden een aantal bijzondere bepalingen, zoals een overgangstermijn (zie bijlage 2 bij het Besluit huisvesting). Stalsystemen die voldoen aan de maximale emissiewaarden, voldoen aan BBT. In de navolgende tabellen zijn de ammoniakemissiefactoren en maximale emissiewaarden van de aangevraagde huisvestingsystemen voor de verschillende diercategorieën aangegeven. Tabel 4: maximale emissiewaarden en ammoniakemissiefactoren Diercategorie Aantal Ammoniak emissie Factor Maximale emissie waarde Gespeende biggen (D 1.1.15.4.1) 2.668 0,09 0,23 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.1) 900 0,38 1,4 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2) 108 0,53 1,4 Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2) 2.808 0,53 1,4 Vleesvarkens (D 3.2.14.2) 3.378 0,18 1,4 Alle huisvestingssystemen voldoen aan de maximale emissiewaarden. Conclusie De aanvraag voldoet aan BBT. C.4. IPPC Richtlijn De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). In Nederland is de richtlijn in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Waterwet geïmplementeerd. Aangezien binnen het bedrijf meer dan 2.000 mestvarkens worden gehouden, zijnde de drempelwaarde uit de bijlage I van de IPPC-richtlijn, valt het bedrijf onder de Richtlijn. Op grond van artikel 3, lid 3 van de Wet ammoniak en veehouderij moet een vergunning voor een veehouderij waarop de IPPC-richtlijn van toepassing is, worden geweigerd als niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken of geografische ligging van de installatie of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden moeten worden gesteld, maar die niet door toepassing van de best beschikbare technieken kunnen worden gerealiseerd. Op 25 juni 2007 is de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij vastgesteld. In deze beleidslijn is aangegeven dat verdergaande maatregelen dan BBT (BBT+) noodzakelijk zijn indien de ammoniakemissie van een veehouderij, na uitbreiding en toepassing van BBT meer bedraagt dan 5000 kg per jaar. Nog verdergaande maatregelen (BBT++) zijn noodzakelijk indien de 8

ammoniakemissie na uitbreiding meer bedraagt dan 10.000 kg per jaar. In onze vergadering van 10 juli 2007 hebben wij besloten om de beleidslijn toe te passen bij aanvragen om een milieuvergunning. De ammoniakemissie van de aangevraagde situatie bedraagt met toepassing van BBT 10.685,2 kg per jaar. In de vergunde situatie bedraagt de ammoniakemissie met toepassing van BBT 7.138 kg per jaar. In de aangevraagde situatie moeten er daarom verdergaande maatregelen en/of nog verdergaande maatregelen moeten worden gerealiseerd. Voor de ammoniakemissie in de vergunde situatie kunnen geen verdergaande maatregelen worden verlangd. Voor de ammoniakemissie tot 10.000 kg per jaar moeten verdergaande maatregelen (BBT+) worden verlangd en voor de ammoniakemissie boven 10.000 kg per jaar moet nog verdergaande maatregelen (BBT++) worden verlangd. Voor vleesvarkens betekent BBT+ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 1,1 kg/dier/jaar en BBT++ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,53 kg/dier/jaar. Voor gespeende biggen betekent BBT+ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,21 kg/dier/jaar en BBT++ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,11 kg/dier/jaar. In de aangevraagde situatie bedraagt de ammoniakemissiefactor voor vleesvarkens niet meer dan 0,53 kg/dier/jaar en bedraagt de ammoniakemissiefactor voor gespeende biggen niet meer dan 0,11 kg/dier/jaar. Aan de beleidslijn wordt voldaan. Conclusie De aanvraag voldoet aan de IPPC-richtlijn. C.5. Besluit milieu-effectrapportage De Europese MER-richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER). Het Besluit MER bepaalt dat er een directe verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage (bijlage C) bestaat bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van installaties met meer dan 900 zeugen of 3.000 vleesvarkens of een mer-beoordelingsplicht (bijlage D) bestaat bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van installaties met meer dan 2.000 vleesvarkens of 2.700 gespeende biggen. Bij de onderhavige aanvraag worden de grenswaarden voor bijlage C of D niet overschreden. Ondanks dat moet toch worden beoordeeld of de activiteit mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In onderhavige situatie is er sprake van een toename van het aantal te houden dieren. De ammoniakemissie en geuremissie vanuit de inrichting nemen als gevolg van de gevraagde verandering niet toe. Wel is sprake van een toename in fijn stofemissie. Aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan (zie de overwegingen verderop in dit verslag). Door het toepassen van vergaande technieken wordt bewerkstelligd dat de inrichting in zijn geheel voldoet aan BBT en aan de Beleidslijn IPPC omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij. Voor geluid wordt aan de richtwaarde voor het landelijk gebied getoetst. Aan deze richtwaarden wordt voldaan. De wijzigingen vinden plaats binnen het huidige bouwblok. Er zijn geen planologisch aspecten die de gevraagde uitbreiding in de weg staan. Voor de gevraagde activiteit is tevens een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet aangevraagd bij de Provincie Limburg. Indien een dergelijke vergunning niet kan worden verleend, kan de uitbreiding geen doorgang vinden. In de directe omgeving zijn, gelet op de uitbreiding binnen de inrichting en de daarmee samenhangende emissies, geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten. De activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria die betrekking hebben op: 1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse; 2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt; 3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben. Dit betekent dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. C.6. Toetsing directe ammoniakschade In het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer kan mogelijke directe schade aan bossen en 9

andere vegetatie door de uitstoot van ammoniak van belang zijn. Deze schade blijkt in de praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen, maar ook andere gewassen zijn er echter gevoelig voor. Of er sprake is van onaanvaardbare ammoniakschade kan beoordeeld worden aan de hand van rapport "Stallucht en Planten" van het IMAG in Wageningen uit juli 1981. Uit dit rapport blijkt dat schade door uitstoot van ammoniak uit stallen zich kan voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Ter voorkoming van dergelijke schade blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. Toetsing aan dit rapport is, blijkens de uitspraak in casus E03.98.0118, nog steeds conform de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Er bevinden zich binnen bovengenoemde afstanden van stallen géén gevoelige vegetaties zoals bedoeld. Daardoor kan in de aangevraagde situatie worden gewaarborgd dat er door de ammoniakemissie vanuit de dierverblijven geen directe ammoniakschade zal optreden. C.7. Toetsing aan overige milieucriteria Algemeen De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Afvalstoffen De volgende (gevaarlijke) afvalstoffen komen vrij: huishoudelijk; tl-lampen; kadavers. De mate van afvalscheiding is getoetst aan het werkboek wegen naar preventie bij bedrijven. Bovengenoemde afvalstromen worden gescheiden van elkaar opgeslagen en afgevoerd. Verdere scheiding dan conform de aanvraag is aangegeven is gelet op de geringe hoeveelheid niet nodig. Ingevolge het werkboek wegen naar preventie bij bedrijven van Infomil is bij de in de aanvraag genoemde hoeveelheden afval sprake van een geringe omvang. Door de geringe omvang is er geen aanleiding om afvalpreventie bij het beoordelen van de aanvraag te betrekken. Bijproducten Uit recente jurisprudentie blijkt dat bijproducten mogelijk worden aangemerkt als afvalstoffen. Wanneer een gpbv-installatie onderdeel uitmaakt van de inrichting en 1.000 m³ of meer aan afvalstoffen worden opgeslagen, of jaarlijks 15.000.000 kg of meer aan afvalstoffen wordt verwerkt (bijvoorbeeld door middel van mengen, thermisch behandelen of verdichten), zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Een gpbv-installatie maakt onderdeel uit van de inrichting (zie hiervoor in het hoofdstuk gpbvinstallatie). Binnen de onderhavige inrichting is een opslagcapaciteit voor 600 m³ aan bijproducten aangevraagd. In de voederkeuken worden deze producten gemengd met krachtvoer / mengvoer om vervolgens aan de varkens te worden toegediend. Bijproducten zijn van buiten de inrichting afkomstig en zijn niet als voedermiddel geproduceerd. Het zijn afvalstoffen die vrijkomen bij de productieprocessen van de levens- en genotmiddelenindustrie. Jaarlijks wordt binnen de inrichting 3.030.000 kg aan bijproducten (afvalstoffen) verwerkt. Binnen onderhavige inrichting worden wel afvalstoffen opgeslagen en verwerkt, doordat echter de hiervoor genoemde grenzen niet worden overschreden, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd om op de aanvraag te beslissen. Een omgevingsvergunning voor de activiteit inrichting kan op grond van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip bescherming van het milieu is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. Dit betekent een beheer van afvalstoffen waarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan dan wel de voorkeursvolgorde en de criteria uit de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer). 10

Het bedoelde afvalbeheersplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP). Het LAP is op 24 december 2009 in werking getreden. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag moet worden getoetst aan de algemene bepalingen. Deze zijn gebaseerd op het beleidskader (deel 1 van het LAP). Verder moet worden getoetst aan specifieke bepalingen uit het van toepassing zijnde sectorplan. Deze zijn opgenomen in deel 2 van het LAP. Voor de opslag en verwerking van bijproducten is sectorplan 3 procesafhankelijk industrieel afval van toepassing. Voor onderhavige aanvraag zijn de volgende algemene bepalingen bij vergunningverlening van toepassing: - Vergunningtermijn: Vergunningen voor de opslag en verwerking van afvalstoffen worden verleend voor onbepaalde tijd. - Opslag van afvalstoffen: De termijn voor het opslaan van afvalstoffen voorafgaand aan het geven van een nuttige toepassing (verwerking) is maximaal 3 jaar. De termijn van 3 jaar is van toepassing wanneer het opslaan van afvalstoffen een zelfstandige activiteit betreft. In de onderhavige situatie is sprake van het opslaan van afvalstoffen (de bijproducten) voorafgaand aan de verwerking binnen de inrichting. Deze verwerking bestaat uit het mengen en de toepassing van dit mengsel als veevoer binnen de inrichting. Voorafgaand aan deze verwerking worden de betreffende producten voor een beperkte duur, vaak hooguit enkele maanden, binnen de inrichting opgeslagen. Omdat deze opslag geen zelfstandige activiteit betreft, is de hiervoor gestelde termijn van maximaal 3 jaar niet van toepassing op onderhavige inrichting. - Acceptatie en bewerking: In de aanvraag moet duidelijk worden gemaakt welke afvalstoffen worden geaccepteerd en gemengd. Enkel het mengen van deze producten is toegestaan. Verder moet in de aanvraag een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid zijn opgenomen. Daarnaast moeten bedrijven in hun aanvraag acceptatie en verwerking vast leggen in toereikende procedures met betrekking tot administratieve organisatie en interne controle. In de onderhavige situatie is sprake van de opslag en verwerking van reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie. Deze producten worden verwerkt tot veevoer. In de aanvraag is duidelijk aangegeven welke producten worden opgeslagen en verwerkt. Het opstellen van een acceptatie- en verwerkingsbeleid is gelet op de aard en omvang van deze verwerking niet nodig. Wel dient een registratie te worden gevoerd van de producten die binnen de inrichting worden aangevoerd. - Toetsen aan de minimumstandaard: De aangevraagde activiteit betreft het nuttig toepassen van afvalstoffen. Binnen nuttige toepassing wordt onderscheid gemaakt tussen producthergebruik, materiaalhergebruik en inzet als brandstof. Het geschikt maken van afvalstromen ten behoeve van veevoer betreft een nuttige toepassing als producthergebruik. Het betreffen afvalstromen die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, maar wel voor inzet als veevoer. Op de in de aanvraag vernoemde afvalstromen is het sectorplan procesafhankelijk industrieel afval van het LAP van toepassing. De minimumstandaard voor deze afvalstroom is nuttige toepassing, tenzij nuttige toepassing niet mogelijk is op grond van de aard en samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger liggen dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. De aangevraagde activiteit, het verwerken van reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie tot veevoer, betreft een nuttige toepassing van deze afvalstroom. Dit voldoet aan de minimumstandaard die voor deze afvalstroom geldt. Conclusie Gelet op voorgaande toetsingen is de voorgestelde wijze van verwerking van de afvalstoffen in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wet milieubeheer. De gevraagde vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. 11

Afvalwater Schrob- en reinigingswater van de stallen, mobiele kadaveraanbiedvoorziening, bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard en de spoelplaats wordt opgevangen in mestputten. Deze afvalwaterstromen worden over landbouwgronden uitgereden conform de bepalingen van het Besluit gebruik meststoffen. Binnen de inrichting is ook sprake van in de bodem brengen van (niet verontreinigd) hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Het opnemen van aanvullende voorschriften is hiervoor niet noodzakelijk. Bodem Bodembeschermende voorzieningen Binnen de inrichting worden mest, diesel, reinigings- en diergeneesmiddelen, afvalwater, zwavelzuur en spuiwater gebezigd en opgeslagen. Deze stoffen moeten worden aangemerkt als een potentieel bodembedreigende stof, zoals bedoeld in de Nederlandse richtlijn bodembescherming (Nrb). Mest en afvalwater moet worden opgeslagen in mest- of vloeistofdichte mestkelders onder de stallen, die voldoen aan de Bouwtechnische richtlijnen mestbassins. Deze verplichting wordt opgenomen in de voorschriften behorende bij deze vergunning. Reinigingsmiddelen, zwavelzuur, diesel (noodstroomagregaat) en diergeneesmiddelen worden opgeslagen in of boven lekbakken. Als deze op een vloeistofkerende vloer zijn geplaatst, worden voldoende maatregelen getroffen om verontreiniging te voorkomen. Teneinde een aanvaardbaar risico te bewerkstelligen dient regelmatige inspectie en controle van bodembeschermende voorzieningen plaats te vinden. Spuiwater wordt opgeslagen in een vloeistofdichte opslagsilo. In de voorschriften bij deze beschikking worden voorzieningen en maatregelen opgenomen, die waarborgen dat geen bodemverontreiniging zal optreden door het gebruik van deze silo. In de voorschriften bij deze vergunning zijn voorwaarden gesteld met betrekking tot het treffen van bodembeschermende maatregelen of voorzieningen en periodieke inspectie daarvan, conform de Nrb. Bodemonderzoek De aangevraagde activiteiten kunnen worden gezien als regulier voor de agrarische bedrijfstak. In de vergunning zijn toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem voorgeschreven. In afwijking van de Nrb is het overeenkomstig constante jurisprudentie, voor deze inrichting, niet noodzakelijk om een nulsituatie-onderzoek te verlangen. Grondwaterputten De inrichting is gelegen in de zogenaamde Roerdalslenk, zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 5 van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Op grond van artikel 5.32 van de PMV is het verboden om boorputten dieper dan 30 meter op te richten of in exploitatie te nemen en te hebben. Het verbod geldt niet als wordt voldaan aan de op grond van artikel 5.35 vastgestelde algemene voorschriften. Binnen de inrichting is een grondwaterput aanwezig. De gemeente Nederweert is gelegen in zone III. Dit betekent dat voorschriften dienen te worden gesteld indien de diepte van een grondwater put 80 meter of meer bedraagt. De diepte van de aangevraagde put bedraagt 40 meter. De betreffende voorschriften in Bijlage 9, onderdeel B onder B14 van de PMV zijn in onderhavige situatie niet van toepassing. Energiegebruik Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met aspect zuinig omgaan met energie. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiency is afgesloten. 12

De voorschriften met betrekking tot energie zijn gebaseerd op de circulaire Energie in de milieuvergunning (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ) en het informatieblad Veehouderijen t.b.v. energie in de milieuvergunning voor niet-mja inrichtingen. (Infomil, december 1997). Op grond van de circulaire moet het energieverbruik als een relevant milieu-aspect van de inrichting worden aangemerkt als het jaarlijkse verbruik hoger is dan 25.000 m 3 aardgas en 50.000 kwh aan elektriciteit. Het energieverbruik bedraagt volgens de aanvraag circa 15.000 m 3 aardgas en 400.000 kwh elektriciteit per jaar. Het energieverbruik is daarom een relevant milieu-aspect. Bij de aanvraag is aangegeven welke energiebesparende maatregelen worden gerealiseerd. Dit betreft ondermeer het toepassen van natuurlijke daglichtintreding, aanwezigheidsdetectie, een centrale lichtschakelaar, schakelklok en schemerschakelaar buiten- en terreinverlichting, energiezuinige verlichting, HF-TL lampen met spiegeloptiekarmatuur, ligvloerisolatie, dak-, plafond- en muurisolatie, isolatie van leidingen, klimaatcomputer, regeling met meetwaaier en smoorunit, frequentieregeling, centrale afzuiging, ventilatiesystemen met ondergrondse luchtinlaat, cv- /vloerverwarming, HR-verwarming, Optimalisering en weersafhankelijke regeling verwarming, eigen CV-groep of ketel voor afwijkende ruimtes, gebruik van circulatiewarmte. De in de sector gangbare energiebesparende maatregelen worden getroffen. Het in de vergunning voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de vergunning is alleen een voorschrift opgenomen dat het energieverbruik moet worden geregistreerd. Geluid Normen De inrichting is gelegen in het buitengebied en kan gezien de omgeving omschreven worden als een landelijke omgeving. Voor een dergelijke omgeving geldt op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunning (21 oktober 1998) de grenswaarde voor een landelijke omgeving, te weten 40 db(a) als etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ). Ingevolge de handreiking mag het maximale geluidniveau (L Amax ) bij voorkeur niet groter zijn dan 10 db(a) boven de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Indien redelijkerwijs geen maatregelen kunnen worden getroffen, mag echter een maximaal geluidniveau van 70 db(a) als etmaalwaarde worden toegestaan. Bij de aanvraag is een akoestisch rapport met rapportnummer 212-NLi6-8-il-v2 gevoegd. In dit rapport is de geluidbelasting van de inrichting getoetst aan de genoemde richtwaarden. Representatieve bedrijfssituatie In de representatieve bedrijfssituatie is rekening gehouden met de volgende activiteiten en bronnen: gebruik luchtwassers in de dag-, avond- en nachtperiode; het verladen van vleesvarkens in de dag- en nachtperiode (1,5 uur); verpompen van drijfmest aan voor- en achterzijde stal 5 in de dagperiode (totaal 40 minuten); vullen van voersilo s in de dagperiode (1 uur); het gebruik van een kadaverkoeling in de dag-, avond- en nachtperiode; De afvoer van drijfmest van stal 6 en 7 is niet als zodanig gemodelleerd. Er was rekening mee gehouden dat deze mest wordt verwerkt in een mobiele mestscheidingsinstallatie (in de dagperiode) en dat vervolgens afvoer van vaste fractie en dunne fractie plaatsvindt. De voorgenomen mestverwerking is uiteindelijk niet aangevraagd. De betreffende tractor- en vrachtwagenbewegingen zijn maatgevend. Op deze wijze moet de geluidemissie van de afvoer van drijfmest worden geacht te zijn verdisconteerd. Als mobiele bronnen zijn ingevoerd: personenauto s: 14 in de dagperiode en 2 in de avondperiode; bestelauto s: 8 in de dagperiode en 2 in de avondperiode; tractoren: 1 voor transport van bijproducten; vrachtwagens of tractoren voor afvoer van spuiwater (dunne fractie), drijfmest of vaste mest: 11 in de dagperiode en 1 in de nachtperiode; vrachtwagens of tractoren voor afvoer van drijfmest stal 5: 1 in de dagperiode; vrachtwagens of tractoren voor aanvoer voer, vee en afvoer drijfmest: 7 in de dagperiode en 1 in 13

de nachtperiode; vrachtwagen voor aanvoer vee: 1 in de dagperiode en 1 in de nachtperiode. Resultaten representatieve bedrijfssituatie Uit de geluidberekeningen blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de grenswaarde van 40, 35 en 30 db(a) (respectievelijk voor dag, avond en nacht) voor het L Ar,LT. In de representatieve bedrijfssituatie komen uitsluitend in de dag- en nachtperiode piekgeluiden voor. Uit de geluidberekeningen blijkt dat de streefwaarde van 50 db(a) als etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau in deze perioden bij alle woningen wordt overschreden. Dit wordt veroorzaakt door de tractorbewegingen in de dagperiode en vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode. De vrachtwagens voldoen aan de stand der techniek. Gezien de gespreide ligging van de betreffende woningen kan het treffen van overdrachtsmaatregelen redelijkerwijs niet worden gevergd. Er wordt voldaan aan de beste beschikbare techniek. De grenswaarde van 70 db(a) als etmaalwaarde wordt echter niet overschreden. Voor zover niet wordt voldaan aan de streefwaarde, zijn de berekende geluidsniveaus opgenomen als normstelling in de voorschriften. Indirecte hinder De genoemde geluidnormen zijn niet van toepassing op het verkeer van en naar de inrichting dat zich buiten de inrichting bevindt. De geluidbelasting van deze verkeersbewegingen moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) als etmaalwaarde, zoals opgenomen in de Circulaire houdende beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm (29 februari 1996/ Nr. MBG 9600613 1, Stcrt. 1996). Uit de geluidberekeningen blijkt dat aan de grenswaarde wordt voldaan. Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden. Ingevolge deze wet gelden, in afwijking van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht, de bepalingen van Titel 5.2 en de daarbij behorende bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 5.17, lid 1 van de Wet milieubeheer houdt het bevoegd gezag bij de uitoefenen rekening met de in bijlage 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen en de richtwaarden voor ozon, nikkel, arseen, cadmium en benzo(a)pyreen. Onderhavige inrichting betreft een veehouderij. Bij veehouderijen is in het kader van de genoemde luchtkwaliteitseisen uitsluitend de emissie van zwevende deeltjes (PM10), ofwel fijn stofemissie van belang. Voor zwevende deeltjes gelden de volgende grenswaarden: - 40 microgram per m 3 (µg/m 3 ) als jaargemiddelde concentratie; - 50 microgram per m 3 (µg/m 3 ) als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Ingevolge artikel 5.16, lid 1 onder b, juncto 1 e, hoeft een vergunning echter niet te worden geweigerd als de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van een activiteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Op 19 december is de Wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in werking getreden. Op grond van de gewijzigde regeling hoeft toetsing van de luchtkwaliteitseisen niet meer plaats te vinden op niet publiek toegankelijk locaties en waar geen vaste bewoning is, terreinen met één of meer inrichtingen waarop de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, rijbanen van wegen en op middenbermen van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben. Er wordt alleen getoetst indien significante blootstelling plaatsvindt, zoals bij woonbebouwing, scholen e.d. plaatsvindt. In de omgeving van de inrichting zijn uitsluitend (bedrijfs)woningen van derden, wegen zonder voetpad en niet voor publiek toegankelijke landbouwgronden gelegen. Toetsing dient plaats te vinden op woningen van derden en publiek toegankelijke plaatsen, voor zover wordt voldaan aan het blootstellingscriterium. Toetsing hoeft derhalve uitsluitend plaats te vinden ter plaatse van de (bedrijfs)woningen aan Liskesweg en Wessemerdijk. 14

Bij de aanvraag is een berekening gevoegd van de fijn stofconcentratie ter plaatse van te beschermen objecten. Hieruit blijkt dat aan de normstellingen van Bijlage 2 van de wet milieubeheer wordt voldaan. De vergunning behoeft derhalve niet geweigerd te worden op grond van artikel 2.14 van de Wabo, juncto artikel 5.16, lid 1 onder b,, juncto 1 e, van de Wet milieubeheer. Waterwet De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet vervangt geheel of gedeeltelijk negen bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. De Waterwet omvat vele aspecten. Zo zorgt de Waterwet er onder andere voor dat diverse vergunningen uit de voormalige waterbeheerwetten worden samengevoegd in één watervergunning. Daardoor neemt de regeldruk voor burgers en bedrijven af. Binnen de inrichting wordt geen afvalwater geloosd waarop de Waterwet van toepassing is. C.8. Veiligheid Binnen de inrichting wordt een kleine hoeveelheid reinigingsmiddelen (25 kg) opgeslagen. Omdat de opslag gering is en moet worden aangemerkt als een werkvoorraad, hoeft deze niet te voldoen aan de bepalingen van de betreffende Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15. Chemische luchtwassers vangen ammoniak uit de lucht van de stallen door de vrijkomende lucht te wassen met water waaraan zwavelzuur is toegevoegd. Tussen zwavelzuur en ammoniak vindt een chemische reactie plaats waarbij ammoniumsulfaat ontstaat. Hierdoor wordt de uit de lucht gewassen ammoniak vastgehouden in het waswater. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden die een oordeelkundig gebruik afdwingen en aldus waarborg bieden dat de chemische luchtwasser waarin het zwavelzuur zich bevindt, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Bij het opstellen van deze voorschriften is aangesloten bij paragraaf 4.1.3 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) en paragraaf 4.1.3.1 van de bijbehorende ministeriële regeling (Regeling algemene regels voor inrichtingen, Rarim). Deze voorschriften worden beschouwd als de meest recente milieutechnische inzichten. Voorvallen Wm Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer, worden gemeld aan het bevoegd gezag. C.9. Informatie en advies Wij adviseren de vergunninghouder een bedrijfsintern milieuzorgsysteem in te voeren. Een milieuzorgsysteem is het geheel van beleidsmatige, organisatorische en administratieve maatregelen, gericht op - het inzicht krijgen in, - het beheersen van, - en het waar mogelijk verminderen van de nadelige gevolgen voor het milieu. In deze vergunning zijn elementen opgenomen die ook deel uit kunnen maken van een bedrijfsintern milieuzorgsysteem. C.10 Procedure Op 12 juni 2012 is de ontwerpbeschikking vastgesteld. Van 22 juni 2012 tot en met 2 augustus 2012 bestond voor eenieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen naar aanleiding van het ontwerp van de vergunning. Naar aanleiding van de opgestelde ontwerpvergunning zijn op 1 augustus 2012 (appellant 1) en 2 augustus 2012 (appellant 2) zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn allen binnen de gestelde termijn ingediend. Ook voldoen de zienswijzen aan de vormvoorschriften van de Algemene wet bestuursrecht, zodat deze in behandeling moeten worden genomen. 15

Inhoud van de zienswijzen De zienswijzen betreffen het volgende. Appellant 1: a. Voor deze inrichting is al tweemaal een vergunning verleend voor een uitbreiding die een klein beetje kleiner is dan de drempelwaarde van de MER-plicht. De MER-plicht wordt ook bepaald door de voorzienbare uitbreiding. In totaal is of wordt, inclusief de huidige aanvraag, een uitbreiding gerealiseerd die boven de drempelwaarde MER uitstijgt, zonder dat ooit een MER is opgesteld. Er had nu een MER moeten worden opgesteld. In ieder geval dient u nader te onderzoeken of initiatiefnemer nog verdere plannen heeft. b. U stelt dat het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7 en het verhogen van de luchtsnelheid in stal 5/6 een geurbelastingreducerende maatregel is. Dit is niet juist. Het verplaatsen van 466 vleesvarkens naar stal 7 doet de geurbelasting stijgen omdat in die stal een minder geuremissiereducerend huisvestingssysteem wordt toegepast met een grotere geuremissie per varken (16,1 OU E /dier in plaats van 3,5 OU E /dier). De afstand van de woning aan Liskesweg 4 tot stal 7 verschilt weinig van de afstand tot stal 5/6. Het verhogen van de luchtsnelheid is het gevolg van het verkleinen van de diameter van de luchtwasser. De geurbelastende maatregelen zijn het verminderen van het aantal vleesvarkens in stal 5/6 met 466 stuks, het verkleinen van de diameter van de luchtwasser en het plaatsen van een gecombineerde luchtwasser in stal 5/6. Hierdoor wordt de geurbelasting op de woning aan Liskesweg 4 aanzienlijk kleiner dan de door u berekende 18,4 OU E /m 3. c. Een voorgrondbelasting van 11 OU E /m 3 veroorzaakt een tamelijk slechte milieukwaliteit volgens Bijlagen 6 e 7 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij. Omdat technische middelen om de geurbelasting te verminderen voorhanden zijn, waarvan aanvrager ook gebruikt maakt, valt niet in te zien waarom niet via een gemeentelijke verordening ambitieuzere normen opgelegd worden. d. De woning aan Liskesweg 6 wordt verhuurd aan een derde, zonder binding met het bedrijf. Deze had moeten worden getoetst op geurhinder en geluidhinder. e. Ten aanzien van geluid wordt opgemerkt dat in voorschrift 2.2.14.2.1 een onjuiste verwijzing staat. f. Het bedrijf heeft een uitrit aangelegd op de Wessemerdijk. Deze weg is niet berekend op zwaar vrachtverkeer. Er geldt een verbod van 1,2 ton asdruk. Het bedrijf wil echter hier zijn kavel ontsluiten voor zwaar vrachtverkeer. Bekeken moet worden of er andere ontsluitingsmogelijkheden zijn of dat er aanvullende maatregelen van het bedrijf worden gevraagd ter verbetering van de wegconstructie. Het bedrijf beschikt al over een ontsluiting op de Liskesweg. De ontsluiting aan de Wessemerdijk is onnodig en dient niet vergund te worden. g. Verzocht wordt om uw voornemen te herzien en het definitieve besluit in overeenstemming met de ingebrachte zienswijzen. Appellant 2 a. Steeds weer worden uitbreidingen toegestaan, waarbij uiteindelijk een bedrijf wordt gerealiseerd van een mega omvang. Dient de uiteindelijke, huidige omvang zoals in de vergunningverlening wordt voorgestaan, niet te worden getoetst op effecten? b. De inrichting veroorzaakt een zeer grote geurbelasting. Ik ben gestopt met meldingen over de huidige stank. De meldingen in de avonduren en in het weekend zijn weliswaar gekanaliseerd, maar worden niet op het moment beoordeeld. c. In deze vergunning wordt nu met eenheden varkens geschoven, waarbij ik een verdergaande beoordeling vraag van de onderliggende berekeningen. Ik heb mijn twijfels over de inhoud daarvan. d. Door de uitrit aan de Wessemerdijk wordt de geluidbelasting door het vrachtverkeer richting mijn woning verder verlegd. Daarnaast vinden steeds meer bewegingen in nachtelijke uren plaats. e. De bedrijfswoning wordt bewoond door derden, die geheel los staan van de activiteiten van het bedrijf. Daardoor dient de woning in de berekeningen te worden meegenomen als een woning van derden. f. Het bedrijf heeft recentelijk een uitrit aangelegd op de Wessemerdijk. Deze weg is niet berekend op zwaar vrachtverkeer. De gemeentelijke bepalingen maken het onmogelijk dat de uitrit gelegaliseerd wordt. Er is een te zware belasting van de weg, verlegging van geluidhinder en bovendien is sprake van een onveilige verkeerssituatie. g. De aanleg van mestputten leidt tot een grotere capaciteit van mest. De afvoerperiode is kort. Daardoor wordt in een heel kort tijdsbestek steeds meer mest afgevoerd. Geluid, transportbewegingen en geur nemen op deze manier toe. Naar mijn mening wordt uitgegaan van gemiddelden. Dit kan niet op deze manier gewenst zijn. 16

Overwegingen ten aanzien van de zienswijzen De zienswijzen betreffen deels identieke aspecten. Derhalve gaan wij in onze overwegingen, waar nodig, zoveel mogelijk op dezelfde wijze in op gelijkluidende zienswijzen. Wij overwegen het volgende op de zienswijzen. MER Ad 1a. en 2a. Op een aanvraag moet worden beslist zoals deze is ingediend. Voorgaande aanvragen om een milieuvergunning of omgevingsvergunning kunnen dientengevolge niet worden betrokken bij de beoordeling van onderhavige aanvraag. Op grond van artikel 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag beoordelen of vanwege belangrijke nadelige gevolgen een milieueffectrapportage moet worden opgesteld als de drempelwaarden van Bijlage D van het besluit wordt overschreden of als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Onderhavige aanvraag heeft betrekking op een oprichting van een installatie (stal 5) met 2.668 gespeende biggen en een uitbreiding van een installatie (stal 5, 6 en 7) met 56 plaatsen voor vleesvarkens. De betreffende drempelwaarden van 2.700 plaatsen voor gespeende biggen of 2.000 plaatsen voor vleesvarkens worden niet overschreden. Tevens hebben wij onder C.5 overwogen dat de aanvraag niet leidt tot belangrijke nadelige gevolge voor het milieu. Onderhavige aanvraag kan er derhalve niet toe leiden dat een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. De gevolgen voor het milieu zijn door ons volledig beoordeeld in deze overwegingen. De zienswijzen treffen geen doel. Geur Ad 1b. Naar aanleiding van deze zienswijze is de aanvraag aangevuld met een verduidelijking van de geurreducerende maatregelen. Voor iedere (potentiële) geurreducerende maatregel is apart nagegaan of deze leidt tot een reductie van de geurbelasting op de overbelaste woning aan Liskesweg 4. De aanvullende verduidelijking is ingekomen op 14 september 2012. Het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7 (maatregel 1) leidt tot een reductie in de geurbelasting op deze woning van 24,8 naar 24,1 OU E /m 3. Dit is het effect van het verplaatsen van deze dieren naar een stal op grotere afstand. Het huisvesten van deze dieren in een stal met een hogere geuremissiefactor kan daarbij niet als een geurreducerende maatregel worden beschouwd. Het verhogen van de luchtsnelheid van de luchtwasser voor stal 5/6 is mede het gevolg van de veranderde (verkleinde) diameter. Echter ook de gewijzigde veebezetting leidt in de aangevraagde situatie tot deze verhoogde snelheid. Dit betekent dat beide maatregelen (verhogen luchtsnelheid en verkleinen diameter) afzonderlijk moeten worden beschouwd. Het uitsluitend verhogen van de luchtsnelheid (maatregel 3) leidt tot een reductie van de geurbelasting van 24,8 naar 24,1 OU E /m 3. Het uitsluitend verkleinen van de diameter (maatregel 4) leidt niet tot een reductie van de geurbelasting (deze blijft 24,8 OU E /m 3 ) en mag dus niet als een geurbelastingreducerende maatregel worden ingevoerd in de tussenberekening. De zienswijze treft doel. Naar aanleiding van de zienswijze is de aanvraag opnieuw aangevuld. Op grond van deze (tweede) aanvulling is gebleken dat de volgende maatregelen als geurbelastingreducerende kunnen worden aangemerkt: - Het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7. - Het voorzien van stal 5/6 van een gecombineerd luchtwassysteem (BWL 2009.12), waardoor de geuremissie van 900 vleesvarkens afneemt tot 3.150 OU E /s. - Het verhogen van de luchtsnelheid van de luchtwasser van stal 5/6 tot 1,15 m/s. - Het verhogen van het emissiepunt van stal 5/6 tot 5,3 meter. Ad 2b. 17