Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

Transcriptie

1 Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen st en het oprichten van een mestloods Activiteit : veranderen van een inrichting (art. 2.1 lid 1 onder i Wabo); Overwegingen 1. Procedure 1.1 Projectbeschrijving De voorgenomen verandering heeft betrekking op het veranderen van de voormige schapenhouderij in een biologische pluimveehouderij. Voor de opslag van mest z een mestloods worden gebouwd. De voormige schapenst wordt aangepast, verlengd en aan beide zijden verbreedt met een wintergarden (overdekte uitloop). Gelet op bovenstaande omschrijving wordt een vergunning gevraagd voor de volgende activiteiten genoemd in artikel 2.2.a van het Bor: eerste lid onder e (activiteit, bedoeld in categorie 14, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage); OBM voor het aspect MeR-beoordeling - het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een instlatie voor het houden van stuks pluimvee; OBM voor het aspect fijn stof - het oprichten of wijzigen van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren of het uitbreiden van het aant landbouwhuisdieren in één of meer diercategorieën voor zover sprake is van het houden van stuks pluimvee Huidige vergunning situatie Voor de inrichting is op 24 juni 1998 een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van 720 schapen. Het bedrijf vt sinds 1 januari 2013 van rechtswege onder het Besluit gemene regels inrichtingen milieubeheer, het Activiteitenbesluit. De vorige eigenaar heeft op 14 januari 2015 is een melding Activiteitenbesluit ingediend wegens het verkopen van ammoniak. Hiertoe zijn de ammoniakrechten overeenkomend met 230 schapen verkocht, waarna er 490 stuks overbleven.

2 Tabel 1: vergunde situatie Ammoniakemissie Geuremissie Fijn stofemissie Ravcode B Diercategorie / huisvestingssy steem Schapen Aant dier en Ammoni akemissiefactor kg NH3/dier pl/jr 490 0,7 343 Tota ammon iak kg NH3/jr 7, 8 Geur- Emissiefa ctor OU/sec/d ier Tota geur Unit s tota Fijn stofemissiefactor gr/dier/jr Niet vastgesteld Tota fijn stof kg/j r Tota Bevoegd gezag Burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe zijn het bevoegd gezag voor de inrichting Dit volgt uit artikel 2.4 eerste lid 1 van de Wabo. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C van het Bor, waaronder: categorie 1.1 (aanwezigheid elektromotoren, verbrandingsmotoren en voorzieningen/instlaties voor het verstoken van brandstoffen); categorie 7.1 onder a (opslaan van dierlijke meststoffen); categorie 8.1 onder a (houden van dieren). Deze OBM heeft geen betrekking op activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden, die deel uitmaken van een IPPC-instlatie Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag is deze getoetst op volledigheid. De aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. Voor de behandeling van de aanvraag is de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Bor, het Mor en artikel 8.41 a Wet milieubeheer. Op 25 juli 2018 is aanvrager op de hoogte gesteld dat de termijn waarop beslissing moet worden genomen verlengd is met 6 weken.

3 1.5. Advies In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen s adviseur. Gelet op het bepade in artikel 2.26 Wabo juncto artikel 6.1 van het Bor, is geen advies gevraagd Activiteitenbesluit milieubeheer Op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer moet een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend indien het project activiteiten bevat waarvoor ook een melding is vereist. Bij de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning is tevens een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan. Op grond van artikel 5.13a van het Bor mogen aan de omgevingsvergunning met beperkte milieutoets geen voorschriften worden verbonden. Nadat deze vergunning is verleend, zijn op de activiteit de gemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. 2 Inhoudelijke overwegingen 2.1 Projectomschrijving De voorgenomen verandering is samengevat in onderstaande tabel. Tabel: gewenste situatie Diercategorie / St Rav-code huisvestingssysteem 1 E Legkippen BWL V3 E 6.8 Langdurige mestopslag Aant dieren Ammoniakemissie Geuremissie Fijn stofemissie Ammoniakemissiefactor kg NH 3/dierpl/jr Tota ammoniak kg NH 3/jr , , Geur- Emissiefactor OU/sec/dier Tota geur Units tota 0, Fijn stofemissiefactor gr/dier/jr Tota fijn stof kg/jr ,00 Tota , Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) fijn stof Op grond van artikel 5.13b, zesde lid, van het Bor moet de aangevraagde omgevingsvergunning worden geweigerd in het gev de activiteiten leiden tot een overschrijding van de grenswaarden bedoeld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (de Wet luchtkwiteit).

4 Als er sprake is van de activiteit s bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo, moet de omgevingsvergunning worden geweigerd s sprake is van de bij de categorie behorende weigeringsgrond s bedoeld in art. 5.13b Besluit omgevingsrecht (Bor). De aanvraag heeft betrekking op de in artikel 2.2a lid 4 onder a 4ᴼ Bor bedoelde categorie van activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving. Dit betreft het houden van tenminste en ten hoogste stuks pluimvee. Op grond van art. 5.13b lid 6 Bor moet de vergunning geweigerd moet worden s de activiteit leidt tot een overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10), bedoeld in bijlage 2, voorschrift 4.1 van de Wet milieubeheer, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan is vastgelegd bij of krachtens artikel 5.16 van die wet. Een toetsing of deze weigeringsgronden aanwezig zijn heeft plaatsgevonden. Omdat er legkippen worden gehouden, dient het bedrijf een OBM voor het aspect luchtkwiteit (fijn stof) in te dienen op grond van artikel 2.1a lid 4 onder a, onderdeel 4 van het Besluit omgevingsrecht (BOR). BBT dierenverblijven voor zwevende deeltjes Toetsingskader Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan het Besluit emissiearme huisvesting, de Wabo (artikel 2.22, derde lid) en het Bor (artikelen 5.3 en 5.4). Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen voor zwevende deeltjes (PM10) zijn maxime emissiewaarden opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Het principe van het besluit is dat leen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maxime emissiewaarde zijn toegestaan. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepen of en welke maxime emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit emissiearme huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende BBT is. Wanneer op basis van dit besluit geen maxime emissiewaarde van toepassing is moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt s de BBT. Conform artikel 2, lid 2 onder b is het besluit niet van toepassing op huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren die worden gehouden overeenkomstig de biologische productiemethode.

5 Voor legkippen die overeenkomstig de biologische productiemethode zullen worden gehouden gelden geen maxime emissiewaarden. Het voorgestelde huisvestingssysteem voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de BBT. Conclusie De dierenverblijven voldoen daarmee voor het onderdeel zwevende deeltjes aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Luchtkwiteitseisen Toetsingskader Op grond van artikel 5.13b, zesde lid, van het Bor moet de aangevraagde omgevingsvergunning worden geweigerd in het gev de activiteiten leiden tot een overschrijding van de grenswaarden bedoeld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (de Wet luchtkwiteit). In Titel 5.2 Wet milieubeheer en de bijbehorende bijlage 2 bij de Wet milieubeheer zijn grens- en richtwaarden gesteld aan de concentraties van een aant stoffen in de buitenlucht op leefniveau, die s toetsingscriteria worden gehanteerd. De grenswaarden hebben betrekking op de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10), lood, koolmonoxide en benzeen Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gedefinieerd en zijn richtwaarden gegeven voor het tote gehte in de PM10 fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. Toetsing De meest relevante luchtkwiteitseisen voor agrarische inrichtingen hebben betrekking op zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10). De stof stikstofdioxide komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. Gezien de activiteiten van de inrichting kan worden gesteld dat geen of nauwelijks stikstofdioxide wordt uitgestoten. De andere genoemde stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en ozon) zijn niet relevant bij een agrarisch bedrijf. Aan de grenswaarden die voor deze stoffen zijn vastgesteld, is niet getoetst. Gezien de aard van de inrichting (veehouderij) zullen deze niet worden overschreden. Voor zwevende deeltjes zijn de volgende grenswaarden opgenomen: - 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 g/nm 3 voor PM10, waarbij geldt dat deze maxima 35 keer per jaar mag worden overschreden; - jaargemiddelde grenswaarde van 40 g/nm 3 voor PM10; - jaargemiddelde grenswaarde van 25 g/nm 3 voor PM2,5. Voor het berekenen van de concentratie van PM2,5 zijn nog niet in le gevlen emissiefactoren bekend. Tot die tijd z voor de beoordeling van PM2,5 worden uitgegaan van een publicatie van het Planbureau voor de leefomgeving. Op basis van een onderzoek van het RIVM ( Attainability of PM2,5 air quity standards, situation for the Netherlands in a European context, J. Matthijsen, B.A Jimmink, F.A.A.M de Leeuw en W. Smeets, Planbureau voor de Leefomgeving, Bilthoven 2009) wordt geconcludeerd dat wanneer aan de norm voor

6 PM10 wordt voldaan, dit ook geldt voor de norm voor PM2,5. De veehouderijen zijn geen belangrijke bron van fijn stof uitstoot. Het aandeel PM2,5 binnen de uitgestoten hoeveelheid PM10 bij volièrestlen voor pluimvee bedraagt ongeveer 6% (zie rapport: Maatregelen ter vermindering van fijnstofemissie uit de pluimveehouderij; effect van een oliefilm op het strooisel in volièrehuisvesting voor leghennen, ASG, februari 2009, rapport 195). Als de luchtkwiteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 norm. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde. Voorheen werden schapen gehouden. Voor schapen is geen emissiefactor vastgesteld voor fijn stof. De fijn stof emissie neemt toe ten opzichte van de geldende vergunning. De toename bedraagt 1170 kilo per jaar. Bij de aanvraag zijn de resultaten gevoegd van verspreidingsberekeningen conform het Nieuw Nationa Model voor zwevende deeltjes. Deze berekeningen zijn gemaakt met het rekenmodel ISL3a, versie Naast de dierenverblijven zorgen ook verkeersbewegingen voor emissies van fijn stof. De fijn stof emissie afkomstig van de verkeersbewegingen zijn, in vergelijking met de emissies afkomstig van dieren, echter zeer beperkt. Dit blijkt uit de berekening met de NIBM tool van Infomil. NIBM staat hierbij voor Niet In Betekenende Mate. Uit deze berekening is gebleken dat de emissie van fijn stof afkomstig van verkeersbewegingen NIBM is en daarom s niet significant aan te merken is. In het rapport is de immissieconcentratie inzichtelijk gemaakt. De bijdrage van de inrichting is bepad uit de sommatie van de bedrijfsmatige activiteiten. Stof Parameter Grenswaarde Rekenresultaat PM10 Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m 3 16,02 µg/m 3 PM10 Aant overschrijdingen per jaar van het 24-uurgemiddelde van de waarde 50 µg/m 3 35 dagen 6,40 dagen Tabel Toetsing aan grenswaarden op de maatgevende punten De grenswaarden zos genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer worden niet overschreden. Conclusie Op basis van verspreidingsberekeningen kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de grenswaarden in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor zwevende deeltjes. Luchtkwiteit (fijn stof) vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren.

7 2.3 Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) M.e.r Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Ook voor activiteiten onder deze drempelwaarde moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Voor deze toets wordt de term vorm-vrije m.e.r. -beoordeling gehanteerd. Op 13 juni 2018 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe besloten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, die het uitvoeren van een milieu effectrapportage nodig maken. De gevraagde vergunning kan dan ook voor dit aspect worden verleend. 2.4 Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op de OBM zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. Omdat dit voor deze activiteit niet is toegestaan, zijn er in deze vergunning geen voorschriften verbonden.