VERZONDEN 0 8 SEP 2016

Transcriptie

1 J.;! gemeente Hilvarenbeek inuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiii 16int02800 Zaaknummer: VERZONDEN 0 8 SEP 2016 OMGEVINGSVERGUNNING Ontwerpbesluit Burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, Aanvraag gezien het op 23 juni 2015 ingekomen verzoekschrift van dhr. F.J.P. van Leijsen, wonende Ontginningsweg 15 te Haghorst, om een omgevingsvergunning voor de activiteit(en): 'Inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (beperkte milieutoets, Obm)' voor het wijzigen van dieraantallen op het perceel kadastraal bekend: gemeente Hilvarenbeek, sectie: N, nummer: 1630 plaatselijk bekend: Ontginningsweg 15 in Haghorst. Ontwerpbesluit Burgemeester en wethouders zijn voornemens, gelet op artikel 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de bijgevoegde voorwaarde(n). De omgevingsvergunning wordt verleend voor de activiteiten: 'Inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (beperkte milieutoets, Obm)' Bijlagen De volgende onderdelen behoren bij en maken deel uit van de omgevingsvergunning aan dhr. F.J.P. van Leijsen, wonende Ontginningsweg 15 te Haghorst voor het wijzigen van dieraantallen op het perceel kadastraal bekend: gemeente Hilvarenbeek, sectie: N, nummer: 1630, plaatselijk bekend: Ontginningsweg 15 in Haghorst, 1. Aanvraagformulier, d.d. 23 juni 2015, aanvraagnummer ; 2. Bijlage Obm, d.d. 23 juni 2015; 3. Milieutekening inrichting, d.d. 25 januari 2016; 4. Melding Activiteitenbesluit, d.d. 23 juni 2015; 5. Toelichting aanvullende gegevens, d.d. 25 januari 2016; 6. Aanvraagformulier vvgb Natuurbeschermingswet, 23 januari 2016; 7. Bijlage vvgb Natuurbeschermingswet, d.d. 23 juni 2015; 8. Bijlage vvgb Natuurbeschermingswet gebieden, d.d. 23 juni Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is beoordeeld voor de activiteit: - 'Beperkte Milieutoets', aan artikel 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriele regeling omgevingsrecht. Å

2 Ten aanzien van de activiteit 'Beperkte Milieutoets (OBM)' Procedurele overwegingen Projectomschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Vergunning wordt gevraagd voor het veranderen van een bestaande melkgeiten- en rundveehouderij. Het vergunde jongvee en de zoogkoeien zullen verdwijnen van het bedrijf. Het aantal opfokgeiten en afmestlammeren tot 60 dagen binnen het bedrijf zal verminderen (met 95 stuks). Ook het aantal opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar binnen het bedrijf zal verminderen (met 230 stuks). Hiervoor in de plaats vindt uitbreiding plaats in het aantal melkgeiten (met 130 stuks). Het bedrijf heeft nog geen Natuurbeschermingswetvergunning, de activiteit "handelen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden" haakt hierdoor middels een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) aan bij deze OBM. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt een vergunning gevraagd voor de activiteiten genoemd in artikel 2.2a, eerste lid, onder d, van het Bor. Aanhaking Naast genoemde activiteit moet beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels aanhaken. Dit is op grond van artikel 2.27 van de Wabo. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. Omdat er voor de onderhavige inrichting nog niet eerder een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is verleend, haakt deze toestemming in de vorm van een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) aan. In de aanvraag zijn hiervoor de relevante gegevens bijgevoegd waarmee een beoordeling kan plaatsvinden aangaande een vvgb. Wij hebben de aanvraag met bijhorende stukken toegezonden aan de Omgevingsdienst Brabant Noord met een verzoek om een vvgb af te geven in het kader van de Natuur-beschermingswet. Bij besluit van 22 februari 2016 hebben wij een vvgb van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ontvangen. Voor de inhoudelijke overwegingen verwijzen wij naar deze vvgb behorende bij deze beschikking. Huidige vergunningssituatie Voor deze inrichting is op 22 februari 2000 een revisievergunning verleend. Daarna is op 14 juni 2001 een milieuneutrale wijziging geaccepteerd (melding 8.19 Wm). Op basis van deze vergunningen mogen binnen de inrichting onderstaande dieren worden gehouden: geiten ouder dan 1 jaar, RAV code Cl.100; opfokgeiten van 61 dagen tot 1 jaar, RAV code C2.100; 250 opfokgeiten en afmest lammeren tot 60 dagen, RAV code C3.100; 7 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, RAV code A2.100; 4 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, RAV code A De vergunning is op 1 januari 2013 van rechtswege overgegaan in een melding Activiteitenbesiuit en voor wat betreft het houden van de geiten in een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm). Gezien het aantal te houden dieren betreft het hier een type-b inrichting welke valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesiuit. De inrichting moet voldoen aan de regels van het Activiteitenbesiuit.

3 Op 3 maart 2015 is een melding in het kader van het Activiteitenbesiuit ingediend in verband met het bouwen (inclusief BZV toets) van een opslagloods, de aanleg van twee sleufsilo's voor voeropslag en de aanleg van een opslag voor vaste mest. Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo, artikel 3.3 van het Bor en categorie 8 uit onderdeel C van bijlage I van het Bor zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen ofte weigeren. Procedure (uitgebreid) Gezien in deze aanvraag tevens wordt verzocht om een vvgb in het kader van de Natuurbeschermingswet, dient de voorbereiding van het besluit op deze aanvraag te geschieden volgens de procedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag is niet gefaseerd aangevraagd. Advies In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede artikel 6.1 van het Bor, is er in dit geval geen sprake van een wettelijk aangewezen adviesorgaan. Activiteitenbesiuit milieubeheer Op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer moet een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesiuit milieubeheer (Activiteitenbesiuit) gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend indien het project activiteiten bevat waarvoor een melding is vereist. Bij deze aanvraag is gelijktijdig een melding op grond van het Activiteitenbesiuit ingediend. De aangevraagde activiteiten vallen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesiuit. In het Activiteitenbesiuit milieubeheer en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieu-beheer zijn voorschriften voor deze activiteiten opgenomen. Volledigheid aanvraag en opschorting procedure In artikel 2.8 van de Wabo, paragraaf 4.2 van het Bor en in de Regeling omgevingsrecht is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning. Wij hebben de aanvraag getoetst op ontvankelijkheid. De aanvraag is op 25 januari 2016 aangevuld en gewijzigd. De reden hiervan betreft de lopende deze procedure gewijzigde emissiefactoren in de Regeling ammoniak en veehouderij. Door de gewijzigde factoren van het jongvee en de zoogkoeien in de vergunde situatie overschreed de totale ammoniakemissie van de beoogde situatie die van de vergunde situatie. In verband met het positief beslissen op de wgb in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning ís de aanvraag aangepast en worden in de beoogde situatie 10 stuks opfokgeiten in stal D minder aangevraagd. Hierdoor is de aangevraagde ammoniakemissie minder dan de vergunde emissie. Deze wijziging is verwerkt in de aanvraag en op tekening. De aanvraag bevat hiermee voldoende informatie om de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving te kunnen beoordelen. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Inhoudelijke overwegingen milieu Inleiding Voor een aantaí milieureievante activiteiten waarvoor het Activiteitenbesiuit algemene regels stelt, is eerst toestemming van het bevoegd gezag oocüg voordat ze kunnen worden ondernomen. Deze 3

4 "toestemming vooraf" wordt omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) genoemd. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag na een beperkte milieutoetsing vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een instemming of een weigering. De aangevraagde activiteiten vallen onder artikel 2.2a, eerste lid, onder d, van het Bor. Bij het beslissen op de aanvraag om een OBM moeten wij volgens artikel 2.17 Wabo toetsen aan artikel 5.13b Bor. Een toetsing aan dit artikel heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 5.13a van het Bor mogen aan de omgevingsvergunning met beperkte milieutoets geen voorschriften worden verbonden. Nadat deze vergunning is verleend, zijn op de activiteit de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Toetsing De OBM is aangevraagd in verband met het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van geiten. Omdat het hier gaat om een inrichting waar in totaal meer dan 51 geiten (en minder dan geiten) aanwezig zijn, is een Obm vereist voor het aspect m.e.r.- beoordeling (Bor, artikel 2.2a, eerste lid, onder d). Ten aanzien van die activiteit is in artikel 5.13b, eerste lid van het Bor bepaald dat de OBM moet worden geweigerd indien het bevoegd gezag heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op een omgevingsvergunning beperkte milieutoets, zijn er ten aanzien van de aangevraagde activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. Inhoudelijke overwegingen GPBV Installatie Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een gpbv-installatie. Voor veehouderijen vallen de volgende installaties onder de werking van de RIE: meer dan plaatsen voor pluimvee; meer dan plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of; meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, leidt niet tot een overschrijding van de ondergrenswaarden van de RIE. Conclusie De inrichting is niet aan te merken als een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort. Inhoudelijke overwegingen MER-beoordeling Algemeen Op grond het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, voor alle activiteiten die beneden de m.e.r.-beoordelingsdrempel liggen, bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen heeft. Dit dient te gebeuren op grond van de criteria genoemd in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten: de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie); de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid omgeving);

5 de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid). Deze bijzondere omstandigheden worden hierna ten aanzien van de activiteit nader beschouwd. De kenmerken van de activiteit Onderstaand wordt per milieuaspect de kenmerken van de gevolgen van de aangevraagde activiteit beoordeeld. Ammoniak Voor de beoordeling van de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt met betrekking tot het aspect ammoniak moet getoetst worden aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en aan het Besluit emissiearme huisvestingsystemen voor landbouw-huisdieren (Besluit emissiearme huisvesting) en mogelijk aan de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn). De inrichting valt met het gevraagde veebestand niet onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn. Derhalve hoeft niet aan de Beleidslijn te worden getoetst. Hierdoor kan worden volstaan met de toepassing van BBT. Om te bepalen of een huisvestingssysteem als BBT mag worden aangemerkt dient het Besluit emissiearme huisvesting geraadpleegd te worden. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de maximale emissiedrempelwaarden wordt een dergelijk systeem als BBT aangemerkt. Voor de aangevraagde geiten zijn in het Besluit emissiearme huisvesting geen maximale emissiewaarden opgenomen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de huisvestingsystemen als zijnde BBT kunnen worden beschouwd en zijn toegestaan. De dierenverblijven van de inrichting liggen niet in een zeer kwetsbaar gebied, zoals bedoeld in de Wav, dan wel in een zone van 250 meter daaromheen. In de voorgenomen situatie worden de volgende dierensoorten en dierenaantallen aangevraagd: RAV code Diercategorie Aantal Emissiefactor Emissie kg NH 3 dieren kg NH 3 per díerper jaar Cl.100 Geiten ouder dan 1 jaar 610 1, ,0 C2.100 Opfokgeiten van 61 dagen tot 1 jaar 190 0,8 152,0 C3.100 Opfokgeiten en afmestlammeren tot ,2 31,0 dagen Totaal 1.342,0 Ten opzichte van de vigerende vergunningssituatie neemt de ammoniakemissie als gevolg van deze aanvraag af met 2,3 kg per jaar. De inrichting kan door stikstofdepositie door de uitstoot van ammoniak, schadelijke effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Een aanvraag om Natuurbeschermingswetvergunning is middels een vvgb aangehaakt bij deze procedure. Een positieve vvgb is namens de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant afgegeven. Voor de inhoudelijke overwegingen wordt verwezen deze vvgb behorende bij deze beschikking. Fijn stof Gezien er als gevolg van deze aanvraag een afname plaats vindt in (totale) dierenaantallen vindt er ook een afname plaats in de emissie van fijnstof vanuit de inrichting. De omvang van de inrichting is ook niet zodanig dat voor de activiteit ook een aanvraag OBM voor zwevende deeltjes hoeft te worden aangevraagd.

6 Geur Binnen de inrichting worden dieren gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. In de vergunde situatie bedraagt de totale geuremissie ,0 Oue. In de aangevraagde situatie bedraagt de totale geuremissie ,5 Oue. Dit betekent dat de totale geuremissie als gevolg van deze aanvraag zal dalen met 696,5 Oue. Om deze reden is er geen noodzaak om op dit onderdeel een MER te verlangen en dient de vergunning te worden verleend. Geluid Voor wat betreft het aspect geluid zal er gezien de afname in dierenaantallen geen verslechtering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de afstanden van de inrichting tot geluidsgevoelige objecten is niet te verwachten dat als gevolg van deze wijziging van de activiteit dit tot overlast zal leiden. Risico's van ongevallen De aard van de activiteiten van een geitenhouderij zijn niet van dien aard dat zij, bij een normale bedrijfsvoering, extra risico op ongevallen met zich meebrengen. Calamiteiten met betrekking tot de opslag van de mest worden beperkt door voorschriften die staan vermeld in het Activiteitenbesluit. Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Alle dieren worden binnen de inrichting inpandig gehouden. Het totale aantal geiten op het bedrijf zal ten opzichte van de vigerende vergunning afnemen. Verder gelden er binnen de inrichting hygiënemaatregelen. Op dit moment zijn er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten waaruit een andere conclusie voortvloeit. Wij kunnen ons dan in redelijkheid op het standpunt stellen dat de risico's voor de volksgezondheid geen aanleiding geven om in dit geval een MER te verlangen voor de voorgenomen activiteit. De plaats waar de activiteit wordt verricht De inrichting is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. In de directe nabijheid van de inrichting zijn enkele burgerwoningen en enkele veehouderijen gelegen. De bebouwde kom van Haghorst is gelegen op een afstand van circa 585 meter. De omgeving waar de activiteit wordt verricht is voornamelijk in gebruik als grasland. De inrichting ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied, een stiltegebied of een ander gebied wat speciale bescherming behoeft. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij de volgende gebiedstypen: wetlands, kustgebieden, berggebieden, reservaten en natuurparken, of in landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang of in een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid. Binnen 250 meter van de inrichting ligt geen kwetsbaar gebied in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij. Conclusie Samengevat kan worden gesteld dat: gezien de kenmerken van het veranderen van de bestaande veehouderij; gezien de plaats waar de activiteit wordt verricht en; gezien de kenmerken van de gevolgen van de activiteit, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Gezien de omvang van de aangevraagde activiteiten, in relatie tot de omgeving, beoordelen wij dat geen milieueffectrapport hoeft te worden oogesteld. De gevraagde vergunning kan dan ook voor dit asoect worden verleend.

7 Zienswijzen en adviezen De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 16 september 2016 ter inzage gelegd. Een ieder kan binnen zes weken na start van de ter inzage termijn eventuele zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij het gemeentebestuur. Hilvarenbeek, 5 september 2016 Met vriendelijke groet, burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek Ryan Palmen Frank 7