De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6



Vergelijkbare documenten
Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Jaarwerkplan voor En action 5

De mogelijke overstap van naar En action 6

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

basiszinnen spreekvaardigheid

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Le Français des vacances. Niveau

Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

15 et qui paie le loyer?

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer.

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

C'est fini les vacances!

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

Aantekening Frans les pronoms personnels

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Le logement. In deze les leert u

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

GEZONDHEID (La santé)

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië

écoutez, lisez, jouez

Qui est à l appareil?

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Chapitre 4, Ensemble!

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

1.1 Introduction Leçon 1: Se présenter Prononciation Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous Grammaire...

- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Où vont-ils? Unité 1. Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

k ga naar school e vais à l ecole

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Het enkelvoud van het bezittelijk voornaamwoord: mon/ma ton/ta son/sa

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

Drs. M. Bredius-Hoogendam. Drs. M. Koot. Tu dis. Gespreksvaardigheid Frans voor klas 3,4 havo/vwo. Walvaboek

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens je volgende vergadering. Utilisez 3 phrases en français pendant votre prochaine réunion d équipe.

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon.

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Transcriptie:

1 De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior Bien sûr! 5 naar Éventail-junior En action 6. Dit betekent dat we unité 20 van Bien sûr! 5 als eindpunt voor het 5e leerjaar beschouwen. 1 Vergelijking van de woordenschatopbouw We vergelijken eerst de woorden en structuren die leerlingen op het einde van het 5e leerjaar actief kunnen gebruiken. In welke mate verschilt de woordenschat tussen Bien sûr! 5 en En action 5? De woordenschat in Bien sûr! 5 is niet dezelfde als in En action 5. De woordenschat van En action wordt immers volledig bepaald door de Gemeenschappelijke Actieve Woordenlijst (GAW) van de drie onderwijsnetten (leerplannen 2010). GAW telt 819 items die over het 5e en 6e leerjaar aangebracht moeten worden. En action verdeelt die gelijkmatig over de beide leerjaren. De onderstaande vergelijking tussen de woordenlijsten van Bien sûr! 5 en En action 5 dient om leerkrachten te helpen bij het inschatten van de overstapmogelijkheid. De lijsten geven de items als "lexicale items", d.i. uitgebreider dan het aantal "woorden". Bv. un bus en en bus worden als twee items gerekend. Onder s'appeler worden de verschillende vervoegde vormen als aparte uitdrukkingen gerekend. Ook alle vormen van de lidwoorden, van persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden worden als aparte items gerekend. Woorden met verschillende betekenissen (bv. une fille als meisje en als dochter) worden eveneens als afzonderlijke items geteld. Het kan voorkomen dat een item niet verschijnt in de lijst van één methode (bv. en français), maar dat de leerlingen wel le français geleerd hebben. Dergelijke "nabije" items relativeren soms de vergelijking. De cijfers in de kolom "BS" verwijzen naar de unités van Éventail-Junior Bien sûr! 5 (20 unités). De cijfers in de kolom "EA" verwijzen naar de unités van Éventail-junior En action 5 (20 unités). Samengevat: er is een behoorlijk verschil tussen beide woordenschatlijsten, wat de overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 niet evident maakt. 1.1 Lexicale items die zowel in Bien sûr! 5 als En action 5 voorkomen Het gaat om 284 gemeenschappelijke items (op 411 items in Bien sûr! 5 en 428 items in En action 5). BS EA Frans Nederlands 7 16 à (Paris) in (Parijs) 16 17 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 16 16 une adresse een adres 16 16 adresse: Quelle est ton adresse? adres: Wat is jouw adres? 11 13 un âge een leeftijd 11 13 âge: Tu as quel âge? leeftijd: Hoe oud ben jij? 7 3 ah ha, o, och, zo 12 14 aimer (chanter) graag (zingen) 12 14 aimer (les livres) houden van (boeken) 16 17 aller gaan 16 17 aller (chanter) gaan (zingen) 11 13 un an een jaar 11 13 an: J'ai 14 ans. jaar: Ik ben 14 jaar (oud). 4 6 un anniversaire een verjaardag

2 BS EA Frans Nederlands 4 7 anniversaire: Bon anniversaire! verjaardag: Gelukkige verjaardag! 16 16 un appartement een appartement, flat 14 11 appeler: Il s'appelle Cédric. heten: Hij heet Cédric. 14 20 appeler: Il s'appelle comment? Hoe heet hij? 14 20 appeler: Je m'appelle Félix. Ik heet Felix. 14 20 appeler: Tu t'appelles comment? Hoe heet jij? 14 20 appeler: Tu t'appelles Gisèle? Heet jij Gisèle? 14 20 appeler: Vous vous appelez Heet u Durieux? Durieux? 6 8 une armoire een kast 20 9 Attention! Opgelet! Let op! Voorzichtig! 4 3 aussi: Je cherche aussi une ook: Ik zoek ook een gom. gomme. 7 14 avec (un copain) met (een vriend) 10 13 avoir hebben 13 15 avoir les cheveux (noirs) (zwart) haar hebben 13 15 avoir les yeux (bleus) (blauwe) ogen hebben 10 7 avoir: j'ai, tu as, il / elle a hebben: ik heb, jij hebt, hij / zij heeft 19 11 beau, belle (m. mv. beaux) mooi 19 9 beau: Il fait beau. mooi: Het is mooi weer. 5 14 un bébé een baby 18 10 la Belgique België 15 2 bien: (Ça va) bien! goed: (Het gaat) goed! 12 14 blanc, blanche wit 6 8 bleu, bleue blauw 13 15 blond, blonde blond 1 1 bonjour dag, goedendag 13 14 brun, brune bruin 2 2 Ça va bien. Het gaat goed. Alles goed. 2 2 Ça va? Gaat het? Alles goed? 4 7 un cadeau, des cadeaux een geschenk 6 8 un cahier een schrift 4 7 un CD een cd 17 13 cent honderd 6 8 une chaise een stoel 5 18 une chambre een kamer 2 14 une chanson een lied, liedje 12 14 chanter zingen 11 13 un chat een kat, poes 19 9 chaud: Il fait chaud. warm: Het is warm. 12 14 une chemise een hemd 13 15 un cheveu, des cheveux een haar, haren 11 11 chez (Ria) bij (Ria) thuis 16 17 chez: aller chez (Ria) naar (Ria) thuis gaan 5 13 un chien een hond 3 4 chouette, chouette tof 3 2 chouette: C'est chouette. Dat is tof. 6 1 cinq vijf 15 12 cinquante vijftig 6 8 une classe een klas, klaslokaal 14 20 Comment ça va? Hoe gaat het? Hoe maak je het? 14 15 comment? hoe? hoezo? 3 5 content, contente tevreden, blij 2 4 un copain een vriend, kameraad 2 4 une copine een vriendin 13 15 court, courte kort 6 3 un crayon een potlood 10 18 une cuisine een keuken 6 8 dans (ma classe) in (mijn klas)

3 BS EA Frans Nederlands 1 2 de (Liège) / d'(arlon) van, uit (Luik / Aarlen) 3 5 de: (un copain) de (Fanny), (een vriend) van (Fanny), van (Isabelle) d'(isabelle) 11 13 déjà: Il a déjà 16 ans. al: Hij is al 16. / Hij is reeds 16. 16 9 demain morgen 10 15 derrière (toi) achter (jou) 6 8 des (livres) --- (boeken) 6 1 deux twee 17 15 deuxième, deuxième tweede 10 18 devant (la maison) voor (het huis) 6 1 dix tien 11 3 dix-huit achttien 11 3 dix-neuf negentien 11 3 dix-sept zeventien 1 2 d'où vanwaar? waarvandaan? 1 2 d'où: Tu es d'où? Vanwaar ben je? 6 3 douze twaalf 18 12 une école een school 13 19 écouter (la radio) luisteren naar (de radio) 6 8 un élève een leerling 6 8 une élève een leerlinge 2 4 elle: Elle est chouette. Zij / ze is tof. 7 10 elles: Elles sont grandes. zij, ze (v. mv.): Ze zijn groot. 18 10 en (France) in (Frankrijk) 8 10 un enfant een kind (jongen of meisje) 2 3 et: Lucas et Ria en: Lucas en Ria 16 16 un étage een verdieping 16 16 étage: au (premier) étage op de (eerste) verdieping 7 10 être: Ce sont des livres. zijn: Het zijn boeken. Dat zijn boeken. 1 2 être: C'est (chouette)! zijn: Dat is (tof)! 2 4 être: C'est mon père. Dat is mijn vader. Het is mijn vader. 2 4 être: je suis, tu es, il / elle est zijn: ik ben, jij bent, hij / zij is 18 19 un exercice een oefening 18 19 faire maken, doen 19 9 faire: Il fait (chaud). warm: Het is (warm). 19 9 faire: Il fait (froid). koud: Het is (koud). 9 4 une famille een gezin, familie 19 18 un fauteuil een fauteuil, zetel 9 11 une femme een echtgenote, vrouw 6 8 une fenêtre een raam 10 3 une feuille een blad (papier) 9 10 une fille een dochter 5 4 une fille een meisje 9 10 un fils, des fils een zoon 4 5 formidable, formidable formidabel, geweldig 3 5 fort, forte sterk 8 12 le français (het) Frans 18 10 la France Frankrijk 2 4 un frère een broer 19 9 froid: Il fait froid. koud: Het is koud. 19 9 froid: Il va faire froid. koud: Het gaat koud (weer) zijn. 10 18 un garage een garage 5 4 un garçon een jongen 5 11 gentil, gentille lief, aardig 3 5 grand, grande groot 9 11 une grand-mère een grootmoeder 9 11 un grand-père een grootvader 13 14 gris, grise grijs 16 16 habiter (j'habite) wonen, bewonen

4 BS EA Frans Nederlands 15 12 une heure [h] (l'heure) een uur 15 12 heure: À 8 heures. Om 8 uur. 15 12 heure: À quelle heure? Hoe laat? 15 12 heure: Il est 11 heures. Het is 11 uur. 15 12 heure: Il est 7 h 10. Het is 7.10 u. 15 12 heure: Il est quelle heure? Hoe laat is het? 6 1 huit acht 5 10 ici hier 6 8 Il y a (des chaises). Er zijn / staan (stoelen). 6 8 Il y a (une table). Er is / staat (een tafel). 2 4 il: Il est d'arlon. Hij is van Aarlen. 7 10 ils: Ils sont forts. zij, ze (m. mv.): Ze zijn sterk. 12 14 jamais: ne...jamais nooit 10 18 un jardin een tuin 6 14 jaune, jaune geel 1 1 je: Je suis Alain. Ik ben Alain. 12 14 un jeans een jeans, spijkerbroek 4 7 un jeu, des jeux een spel 8 5 jeune, jeune jong 5 10 joli, jolie mooi 19 14 jouer spelen 12 14 une jupe een rok 7 15 là daar 9 11 la (porte), l'(armoire), la (fille) de (deur, kast), het (meisje) 9 11 le (garçon), l'(anniversaire), le de (jongen, verjaardag), het (bord) (tableau) 9 11 les (garçons), les (filles) de (jongens, meisjes) 10 18 un lit een bed 4 7 un livre een boek 16 16 loin de (l'école) ver van (de school) 16 16 loin: (habiter) loin ver, veraf (wonen) 13 15 long, longue lang 2 4 ma (mère) mijn (moeder) 7 10 madame [Mme] mevrouw 9 11 mademoiselle [Mlle] juffrouw 11 9 maintenant nu 5 9 mais maar 10 16 une maison een huis 2 4 une maman een mama 9 11 un mari een echtgenoot, man 19 9 mauvais: Il fait mauvais. slecht: Het is slecht weer. 2 2 merci dank je, dank u 2 4 une mère een moeder 7 13 mes (parents) mijn (ouders) 16 17 un métro een metro 16 17 métro: en métro met de metro 15 12 une minute [mn] een minuut 7 7 moi: (pour) moi mij: (voor) mij 1 1 moi: Moi, je suis Ahmed. Ik, ik ben Ahmed. 2 4 mon (père) mijn (vader) 7 10 monsieur [M.] meneer, mijnheer 8 12 le néerlandais (het) Nederlands 19 9 neiger: Il neige. sneeuwen: Het sneeuwt. 19 9 neiger: Il va neiger. sneeuwen: Het gaat sneeuwen. 6 1 neuf negen 12 8 noir, noire zwart 18 10 un nom een naam 3 1 non nee 17 13 nonante (en Belgique) negentig

5 BS EA Frans Nederlands 7 10 nous: Nous sommes contents. wij, we: We zijn tevreden. 5 11 nouveau, nouvelle (m. mv. nieuw nouveaux) 16 16 un numéro [n ] een nummer 13 15 un œil, des yeux een oog 4 7 oh o, nou, och 6 3 onze elf 6 8 un ordinateur een computer 5 10 ou: grand ou petit of: groot of klein 7 15 où? waar? 2 1 oui ja 12 14 un pantalon een (lange) broek 2 4 un papa een papa 7 11 des parents (m.) ouders 12 17 parfois soms 5 5 pas: ne pas niet, geen 2 4 un père een vader 3 5 petit, petite klein 10 13 une photo een foto 17 17 pied: à pied te voet 7 18 plaît: s'il vous plaît [s.v.p.] alstublieft (bij het vragen) 19 9 pleuvoir: Il pleut. regenen: Het regent. 6 8 une porte een deur 12 14 porter (un short) (een short) dragen, aanhebben 7 7 pour (Élisabeth) voor (Elisabeth) 12 20 pour: (être ici) pour (chanter) (hier zijn) om te (zingen) 17 15 premier, première eerste 12 14 un pull een trui 15 12 quarante veertig 11 3 quatorze veertien 6 1 quatre vier 17 13 quatre-vingts tachtig 18 16 quel (garçon)? quelle (fille)? welke (jongen)? welk (meisje)? 10 3 Qu'est-ce que (tu cherches)? Wat (zoek je)? 4 7 Qu'est-ce que c'est? Wat is het? Wat is dit? 6 8 Qu'est-ce qu'il y a? Wat is er? Wat staat er? 3 4 qui: C'est qui? Wie is het? Wie is dit? 3 4 qui? wie? 11 3 quinze vijftien 5 8 une radio een radio 15 15 regarder (une photo) kijken naar (een foto) 4 7 rien: de rien geen dank, graag gedaan 19 14 une robe een jurk, kleedje 6 8 rouge, rouge rood 13 15 roux, rousse ros, rossig, roodharig 16 16 une rue een straat 4 7 salut dag, hallo 11 3 seize zestien 6 1 sept zeven 17 13 septante (en Belgique) zeventig 6 1 six zes 2 4 une sœur een zus, zuster 17 12 soixante zestig 11 18 sous (l'armoire) onder (de kast) 12 17 souvent dikwijls, vaak 6 3 un stylo een (bal)pen 2 7 super geweldig, schitterend 16 8 sur (la table) op (de tafel) 3 7 sympa, sympa sympathiek, aardig

BS EA Frans Nederlands 5 4 ta (mère) jouw (moeder), je (moeder) 6 8 une table een tafel 6 8 un tableau, des tableaux een bord, schoolbord 20 16 téléphoner (à Lucie) telefoneren (naar Lucie), (Lucie) opbellen 19 9 le temps het weer 19 9 temps: Quel temps fait-il? weer: Welk weer is het? 7 13 tes (parents) jouw (ouders), je (ouders) 7 7 toi: (pour) toi jou: (voor) jou 7 1 toi: et toi? en jij? 5 4 ton (frère) jouw (broer), je (broer) 12 11 toujours altijd, steeds 20 9 tout de suite onmiddellijk, meteen 15 17 un train een trein 16 17 train: en train met de trein 11 3 treize dertien 15 6 trente dertig 4 7 très (content) zeer, heel, erg (tevreden) 3 5 triste, triste droevig, triestig 6 1 trois drie 17 15 troisième, troisième derde 12 7 un T-shirt een T-shirt 1 1 tu: Tu es Ellen! jij: Jij bent Ellen! 2 3 un (stylo) een (pen) 6 1 un, une één 2 3 une (feuille) een (blad) 6 8 vert, verte groen 13 14 une veste een jasje, vest 12 14 un vêtement een kledingstuk 12 14 des vêtements (m.) kleding, kleren 5 11 vieux, vieille oud 11 3 vingt twintig 15 15 vite: (Ça va) vite. snel: (Dat gaat) snel, vlug. 2 3 voici (un stylo) hier is (een pen), ziehier, hier heb je 9 11 voilà (Julie) daar is (Julie), daar heb je 10 17 une voiture een auto 16 17 voiture: en voiture met de auto 14 10 vous: Vous êtes d'où? u [beleefdheidsvorm]: Vanwaar bent u? 7 10 vous: Vous êtes jeunes! jullie: Jullie zijn jong! 13 15 des yeux (un œil) ogen 1.2 Lexicale items die enkel in Bien sûr! 5 voorkomen en niet in En action 5 Het gaat om 37 items. Deze maken ook geen onderdeel uit van GAW. BS Frans Nederlands 15 une arrivée een aankomst 17 un ascenseur een lift 17 ascenseur: par l'ascenseur met de lift 11 assez: (c'est) assez (het is) genoeg 16 une avenue [av.] een laan 13 un bandit een bandiet, gangster 12 une blouse een blouse 12 un blouson een jekker, windjack 7 ça alors nee maar, verdorie 15 changer (1 manger) overstappen (trein) 5 une console een spelcomputer, gameboy 13 un costume een kostuum, pak 15 un départ een vertrek (weggaan) 17 escalier: par l'escalier met de trap, langs de trap 6

7 BS Frans Nederlands 20 euh hm, och, oh 10 une feuille (de papier) een blad (papier) 2 génial, géniale (8 man. mv. keigoed, reuze, geniaal géniaux) 15 un horaire (l'horaire) een (uur)rooster, dienstregeling 12 un jogging een joggingpak 18 là-bas ginder, ginds, daar 5 un lecteur de CD een cd-speler 11 moi aussi ik ook 18 nom: quel est ton nom? wat is je naam? hoe heet je? 5 oh là là! ach jee!, o jee! 13 la police de politie 12 un polo een polohemd 13 poser une question (à Luc) een vraag stellen (aan Luc) 14 riche, riche rijk 11 seul, seule enig (alleen) 11 seul: (j'ai) un seul (frère) (ik heb) maar één (broer) 16 une station (de métro) een (metro)station 16 sur (l'avenue Foch) op (de Fochlaan) 12 un sweat-shirt een sweatshirt, sweater 15 un TGV (train à grande vitesse) een HST (hogesnelheidstrein) 17 un ticket een (toegangs)kaartje 17 la Tour Eiffel de Eiffeltoren 15 une voie een (trein)spoor 1.3 Lexicale items die enkel in En action 5 voorkomen en niet in Bien sûr! 5 Het gaat om 144 van de 428 items in En action 5. Dit zijn de items waar de leerlingen bij het begin van het schooljaar best receptief mee vertrouwd worden gemaakt als de school ervoor kiest om de overgang van Bien sûr! 5 naar En action 6 te maken. EA Frans Nederlands 11 amoureux, amoureuse verliefd 6 an: le nouvel an Nieuwjaar 13 un animal, des animaux een dier 6 année: Bonne année! Gelukkig nieuwjaar! 6 août (m.) augustus 12 l' après-midi (m.) 's (na)middags 18 un arbre een boom 6 aujourd'hui vandaag 17 un autobus een autobus 17 autobus: en autobus met de autobus 6 avril (m.) april 7 un ballon (de foot) een bal (groot), voetbal 18 un banc een bank (zitplaats) 14 une basket een basketbalschoen, sportschoen 19 le basket het basketbal 19 basket: jouer au basket basketten, basketbal spelen 10 une Belge een Belgische 10 un Belge een Belg 18 bon, bonne goed, lekker 14 une botte een laars 18 un bureau, des bureaux een bureau, kantoor 8 un bureau, des bureaux een bureau (meubel) 17 un bus een bus (voertuig) 17 bus: en bus met de bus 6 le carnaval carnaval 14 ce (garçon) deze, die (jongen) 14 ces (enfants) deze, die (kinderen)

8 EA Frans Nederlands 14 cette (femme) deze, die (vrouw) 19 chatter chatten 14 une chaussure een schoen, schoeisel 14 une chaussure de foot een voetbalschoen 14 chercher zoeken 3 chercher: Je cherche (un stylo). zoeken: Ik zoek (een pen). 16 cinquième, cinquième vijfde 18 un coin een hoek 12 commencer beginnen 12 commencer: La leçon commence. beginnen: De les begint. 7 cool tof, cool, reuze 9 dans (une heure) binnen (een uur) 19 danser dansen 6 une date een datum 6 date: Aujourd'hui, nous sommes le 3 datum: Vandaag is het de 3de maart. mars. 6 date: Quelle est la date? Wat is de datum? 6 décembre (m.) december 19 un devoir een huiswerk 18 une douche een douche 7 un DVD een dvd 17 école: (aller) à l'école naar school (gaan) 18 entre (30 et 35 ans) tussen (30 en 35 jaar) 18 entrer binnenkomen, naar binnen gaan 20 excusez-moi excuseer me, pardon, sorry 6 une fête een feest, feestdag 6 février (m.) februari 12 finir: La leçon finit. eindigen: De les eindigt. 14 foot: jouer au foot voetbal spelen, voetballen 19 le football, le foot het voetbal (sport) 10 un Français een Fransman 10 une Française een Franse 3 une gomme een gom 13 des grands-parents (m.) grootouders 19 l' Internet (m.) het internet 6 janvier (m.) januari 14 jouer au foot voetbal spelen, voetballen 6 Joyeux Noël! Vrolijk kerstfeest! 6 juillet (m.) juli 6 juin (m.) juni 16 un kilomètre [km] een kilometer 18 une lampe een lamp 13 un lapin een konijn 12 une leçon een les 12 une leçon de (français) een les (Frans) 18 un living een living, woonkamer 6 mai (m.) mei 17 maison: (aller) à la maison naar huis (gaan) 16 maison: (être) à la maison thuis (zijn) 15 mal: (Ça va) mal. slecht: (Het gaat) slecht. 6 mars (m.) maart 12 le matin 's morgens, 's ochtends 14 mauve, mauve mauve, paars 7 méga cool keitof, cool, reuze 7 merci beaucoup hartelijk bedankt 16 un mètre [m] een meter 16 mètre: à cent mètres op honderd meter 12 midi (m.) middag 12 midi: à midi op de middag, om 12 uur, 's middags

9 EA Frans Nederlands 12 midi: Il est midi. Het is middag. Het is 12 uur 16 mille duizend 20 montrer tonen 17 une moto een motor (voertuig) 17 moto: à moto met de motor 12 la musique de muziek 19 musique: faire de la musique muziek maken 15 un nez een neus 6 Noël Kerstmis 6 novembre (m.) november 16 un numéro de téléphone een telefoonnummer 6 octobre (m.) oktober 13 un oiseau, des oiseaux een vogel 14 orange, orange oranje 15 une oreille een oor 6 Pâques Pasen 9 un parapluie een paraplu 15 pardon excuseer me, pardon, sorry 15 penser denken 17 un pied een voet 9 pleuvoir: Il va pleuvoir. regenen: Het gaat regenen. 13 un poisson een vis 13 un poisson een vis 16 un portable: (téléphone) portable een draagbare telefoon, gsm 10 un prénom een voornaam 8 une prof een lerares, leerkracht 8 un prof een leraar, leerkracht 14 un pyjama een pyjama 6 quand (ça va bien) wanneer (het goed gaat) 6 quand: C'est quand, ton wanneer: Wanneer is je verjaardag? anniversaire? 6 quand? wanneer? 16 quatrième, quatrième vierde 17 rentrer (terug) naar huis gaan, thuiskomen 15 rester blijven 14 rose, rose roze 11 sa (mère) zijn (moeder), haar (moeder) 18 une salle de bain(s) een badkamer 9 une seconde [s] een seconde 6 septembre (m.) september 13 ses (livres) zijn (boeken), haar (boeken) 14 un short een short 11 son (père) zijn (vader), haar (vader) 12 le sport (de) sport 19 sport: faire du sport sporten, aan sport doen 19 surfer sur Internet surfen op het internet 18 une télé een tv, televisietoestel 16 un téléphone een telefoon 19 le tennis het tennis 18 des toilettes (v.) een toilet, wc 17 un tram een tram 17 tram: en tram met de tram 9 va: Il va pleuvoir. Het gaat regenen. 6 les vacances (v.) de vakantie 17 un vélo een fiets 17 vélo: à vélo met de fiets 10 vos (enfants) uw (kinderen), jullie (kinderen) 12 votre (livre) jullie (boek), uw (boek) 16 un zéro een nul

10 2 Vergelijking van de grammaticale opbouw Samengevat: hier zijn beide methodes heel sterk gelijklopend. In Bien sûr! 5 werd een onregelmatig werkwoord meer geleerd dan in En action 5. 2.1 Grammatica die wel in Bien sûr! 5 voorkomt, maar niet in En action 5 In Bien sûr! 5 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in En action 5 behandeld werden. Deze elementen komen wel aan bod in En action 6 maar zijn dus al gekend door de leerlingen. Ze vormen bijgevolg geen probleem. - het werkwoord pouvoir 2.2 Grammatica die wel in En action 5 voorkomt, maar niet in Bien sûr! 5 In En action 5 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in Bien sûr! 5 behandeld werden. Ze worden wel tijdens de eerste vier unités van En action 6 opgefrist en herhaald (unité 21-24). Ze kunnen daarnaast ook vlot overlopen worden via de Petite grammaire achteraan in het Livre. - een bevel geven - de telwoorden tot 1000 (tot 100 in Bien sur! 5) 3 Didactische tips We geven hierbij enkele algemene wenken. Welke aanpak het best is, hangt onder meer af van: - de taalvaardigheid van de klasgroep en de individuele leerlingen, - de motivatie van de leerlingen, - de grondigheid waarmee de inhouden van Bien sûr! 5 geïntegreerd werden (als daar nog behoorlijke lacunes zijn, zal de overstap des te moeilijker zijn). De hieronder gegeven mogelijkheden kunnen vanzelfsprekend ook gecombineerd worden. 3.1 Meteen starten met En action 6 Dit is mogelijk omdat En action 6 in de eerste vier unités (unité 21-24) de leerinhouden van En action 5 volledig opfrist en herhaalt. Dit gebeurt onder meer door specifieke oefeningen in het Cahier en de rubriek Des conversations bij elk van de eerste vier unités. Je kunt hier wat trager doorgaan en elk "onbekend" element verduidelijken, eventueel visueel ondersteund door de flitskaarten en/of wandplaten uit het 5e leerjaar. Stel leerlingen zeker gerust: alles wat "nieuw" is in die herhaling komt immers nog regelmatig terug in de loop van het 6e leerjaar. Ze hoeven dus niet meteen alles actief te kunnen gebruiken. Als ze de nog ongekende woorden en zinnen al kunnen begrijpen is dat prima in deze fase. 3.2 De taalportfolio's van En action 5 overlopen Na vier unités volgt in En action steeds een révision. In het Livre gebeurt dit onder de vorm van een taalportfolio Frans. Het toont leerlingen hoe ze stap voor stap vooruitgaan in het Frans. Het vertelt leerkrachten en ouders ook wat de leerlingen al (moeten) kunnen in het Frans. Het taalportfolio ondersteunt op die manier ook het "leren leren". Elk taalportfolio bevat 3 rubrieken: - Het gedeelte "Ik kan " legt het accent op de vaardigheden. - Het gedeelte "Ik kan daartoe " verwijst naar de ondersteunende kenniselementen (woordenschat en grammatica) die nodig zijn om taalvaardig te zijn. - Het gedeelte "Ik kan ook " focust op ondersteunende taalleerstrategieën. Het kan interessant zijn om met de leerlingen een of meerdere taalportfolio's door te nemen om de inhouden uit En action 5 "aan te raken" en zoveel mogelijk de link te leggen met wat leerlingen al kunnen en kennen.

Je vindt de taalportfolio's niet alleen in het Livre 5. Op www.enaction.be vind je onder de rubriek "Leerling" per révision: - het taalportfolio als download Leerlingen kunnen op dit taalportfolio zaken markeren, iets bijschrijven - een cumulatieve alfabetische woordenlijst met daarin alle woorden en structuren die de leerlingen in voorgaande unités geleerd hebben. 3.3 Starten met révision 17-20 van En action 5 Dit kan handig zijn als je enkele leerinhouden uit En action 5 afzonderlijk wil opfrissen vooraleer te starten met unité 21. Afhankelijk van het niveau van de leerling(en) kun je eventueel ook putten uit oefeningen uit voorgaande révisions. Een kopie op leerlingenaantal maken van Cahier 5, p. 77-80 (of indien nodig van voorgaande révisions) is toegestaan voor dit beperkte doel. 3.4 De spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 inschakelen De spel- en differentiatiekoffer van En action 5 bevat een keuze-aanbod van speelse kant-en-klare differentiatie-opdrachten. De klemtoon ligt op het op een motiverende manier inoefenen van mondelinge vaardigheden. Je kunt het materiaal op verschillende manieren inzetten: binnen hoeken- of contractwerk, als differentiatie-opdracht, als een aparte herhaling... Op die manier kun je - na een korte klassikale toelichting of instructie - de leerlingen gericht laten oefenen. In de spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 vind je onder meer: - een dominospel bij verschillende unités; - een bordspel bij elke révision; - punttekeningen bij verschillende unités; - een spel met aanpasbare dobbelstenen bij verschillende unités; - een bordspel in verband met het weer beschrijven; - een woordenschatspel bij verschillende unités; - een werkwoordspel bij verschillende unités; - kopieerbladen met individuele woord-, werkwoord- en getalkaarten. De concrete mogelijkheden lees je in de begeleidende pagina's die je in de spel- en differentiatiekoffer vindt. 11