Dreigende vroeggeboorte; opvattingen en. en werkwijze van verloskundigen, huisartsen en gynaecologen.



Vergelijkbare documenten
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie RICHTLIJN. Verwijzing naar een perinatologich centrum Samenwerking tweede en derde lijn

hoofdstuk :00 Pagina 149 Samenvatting en Nabeschouwing

IN ZWANG PROTOCOL: Preventie recidief spontane vroeggeboorte

Samenvatting. Samenvatting

Trends in de jaren

POCT testen Ikv preterme bevalling. Dr. Bram Ngo ASO klinische biologie

Benigne prostaathyperplasie in vier huisartsenpraktijken

24 weken zwanger en dan? Kansen, onmogelijkheden, resultaten en toekomst

Protocol Obesitas. 1.0 Definitie obesitas

Perinatale sterfte verschillen naar zorgregio s in Nederland

Opinions of maternity care professionals about integration of care during labor for moderate risk indications: a Delphi study in the Netherlands

Stop or Go? TerugvalprevenDe training bij het begeleid aiouwen van anddepressiva in de zwangerschap.

Internationale positie van Nederlandse geboortezorg is verbeterd

PROTOCOL DREIGENDE PARTUS

Verslag zwangerschapsafbreking na 24 weken. Zwangerschapsduur weken dagen ten tijde van de bevalling

Addendum bij de multidisciplinaire richtlijn Dreigende Vroeggeboorte gepubliceerd in Opgesteld door de Otterlo Werkgroep, versie 2014

CRL voor datering zwangerschap: wat hebben we veranderd voor zwangeren?

Management of preterm delivery in women with abnormal fetal presentation

Sterk verband tussen het verloop van de eerste zwangerschap-baring-kraambedepisode en dat van de daaropvolgende

CHAPTER 12. Samenvatting

Medicalisering van de partus:

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over onnodige babysterfte (2009Z19436).

Het gebruik van verloskundige zorg en kraamzorg

Induction of Labor versus Expectant management in women with Preterm Prelabor Rupture of Membranes between 34 and 37 weeks

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Risk factors and prognostic models for preterm birth. Schaaf, J.M. Link to publication

Voorspellen van dreigende vroeggeboorte door middel van bepaling van foetaal fibronectine in vaginaal vocht

Richtlijn JGZ-richtlijn Vroeg en/of small voor gestational age (SGA) geboren kinderen

Nederlandse perinatale sterfte daalt

VSV Preventie groep B streptokokken ziekte neonaat september 2011

Stop or Go? TerugvalprevenBe training bij het begeleid ahouwen van anbdepressiva in de zwangerschap.

Keuzehulp Bevallen na een eerdere keizersnede: vaginale bevalling of een geplande keizersnede? Poli Gynaecologie

VSV Achterhoek Oost Protocol Preventie en behandeling van early-onset neonatale infecties

Vroegtijdige weeën en dreigende vroeggeboorte

15Niet-pluisgevoel Rubriekhouder: Mw. dr. G. A. Donker, (NIVEL) ( )

Zwangerschap en bevallen na eerdere keizersnede

Angst voor de pijn. Prof. dr. Arie Franx. Pre-eclampsia and cardiovascular disease. Kennispoort Verloskunde, 3 februari 2012

Serotiniteit BEHANDELING

Vroegtijdige weeën en dreigende vroeggeboorte

Zwanger na de uitgerekende datum

Probably not important

mw.dr. J. Dijs-Elsinga (PRN), mw. C. de Vries (PRN) mw.dr. E. de Miranda (KNOV), mw.dr. A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. P.

Factsheet Zwangerschap en Geboorte 2016 gegevens onder embargo tot donderdag 25 januari, 08.00u

Klinische verloskunde in het dokter J.H.Jansenziekenhuis te Emmeloord: een verkenning.

Een dreigende vroeggeboorte

Cognitive behavioral therapy for treatment of anxiety and depressive symptoms in pregnancy: a randomized controlled trial

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere

The Lancet Midwifery Series

Ingezonden poster Truus Vanlier-prijs 2013

VSV Samen Protocol: Langdurig gebroken vliezen a terme

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Fetal fibronectin in the prediction of preterm birth Bruijn, M.M.C. Link to publication

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2013

2011D04279 LIJST VAN VRAGEN TOTAAL

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Wanneer de roze wolk begint te donderen Behoeften van vrouwen tijdens hoog risico zwangerschap

Inleiden van de bevalling

nazorg-poli neonatale intensive care unit

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) over screening op vasa praevia (2013Z01807).

Verbetering van therapietrouw. Peter W de Leeuw Afd. Interne Geneeskunde Academisch Ziekenhuis Maastricht

Obstetrie. Extreme vroeggeboorte van uw kind

Vragenlijst voor medici

Serotiniteit. Versie November 17. Wens 41 weken inleiden. AD* (weken) Actie Beleid Informatie. Folder serotiniteit mee geven

Perinatale sterfte en morbiditeit bij geplande thuisbevallingen en poliklinische bevallingen*

Serotiniteit 42 weken of langer zwanger.

PATIËNTEN INFORMATIE. Serotiniteit

Eindelijk zwanger Catja Warmelink Verloskunde Academie Groningen

Samenvatting. Introductie. Suze Jans, Hilde Perdok, Ben Willem Mol, Ank de Jonge

Patiënteninformatie PC-Study

Patiënteninformatie. Psychiatrie- Obstetrie- Paediatrie (POP)-poli. Informatie voor patiënten over de POP-poli van Tergooi.

Eetstoornissen. Rubriekhouder: Prof. dr. H.W. Hoek, Parnassia Bavo Groep ( en ) Inleiding

Het belang van de PIL Eric A.P. Steegers Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC, Rotterdam

Bevalling na eerdere keizersnede

CHAPTER 9. Nederlandse samenvatting

Addendum. Nederlandse Samenvatting

Vroegtijdige weeën en dreigende vroeggeboorte. Afdeling Verloskunde/Gynaecologie

Tweede screening bij Rhc-negatieve vrouwen: Wat levert het op?

Kraamafdeling. Vroegtijdige weeën. gebroken vliezen en vroeggeboorte

Suïcide(poging) Inleiding. Methode. Resultaten. Rubriekhouder: Mevrouw dr. G.A. Donker, (NIVEL)( )

Aanbevelingen Vanaf 40 weken iedere zwangere voorlichten over de mogelijkheden bij dreigende serotiniteit. De mogelijkheden zijn;

Dutch summary. Nederlandse samenvatting

Voorspellen van sterfte bij zeer premature kinderen*

Niet-pluisgevoel. Rubriekhouder: Mw. dr. G. A. Donker, (NIVEL) ( ) Inleiding

De medische ontwikkelingen op het grensvlak van levensvatbaarheid. Mirjam van Weissenbruch

SAMENVATTING. Samenvatting

Zwanger en bevallen na eerdere keizersnee

Diagnostische instabiliteit van terugval bij angststoornissen en depressie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Angst voor de bevalling in een eerstelijns onderzoeksgroep. Kennispoort 2012, Anne-Marie Sluijs Klinisch verloskundige LUMC/psycholoog

Etnische verschillen in de voorkeur voor thuisbevallingen en het zorgtraject dat zwangeren doorlopen

d d m m y y Geachte mevrouw,

De aanpak van perinatale sterfte in Nederland

NVOG Voorlichtingsbrochure GEBRUIK VAN SSRI-MEDICATIE VOOR EN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN IN HET KRAAMBED

VSV: Verloskundige kringen van: de Kempen-Eindhoven- Strabrecht Máxima Medisch Centrum

Bevalling na eerdere keizersnede

Onderwerp Bijlage(n) Uw brief Kamervragen 19 februari 2008

Voorbeeld Perinatale Audit 1

Perinatale Zorg in Nederland

Waarom een zorgpad voor zwangeren met sociale risicofactoren:

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenposten

Rapport Complicaties bij Zwangeren

Healthy Pregnancy 4 All vroege start, lang profijt. Adja Waelput. 8 juni 2015, UMCG

Transcriptie:

Onderzoek Dreigende vroeggeboorte; opvattingen en werkwijze van verloskundigen, huisartsen en gynaecologen K Dijkstra, MM Kuyvenhoven, TJM Verheij, HR Iedema, MP Springer, GHA Visser Samenvatting Dijkstra K, Kuyvenhoven MM, Verheij TJM, Iedema HR, Springer MP, Visser GHA. Dreigende vroeggeboorte; opvattingen en werkwijze van verloskundigen, huisartsen en gynaecologen. Huisarts Wet 2003;46(3):129-33. Doel Inventariseren van werkwijze en opvattingen ten aanzien van dreigende vroeggeboorte in Nederland. Methode Een schriftelijke vragenlijst over dreigende vroeggeboorte en de Verloskundige Indicatielijst (VIL) werden naar verloskundig actieve huisartsen, verloskundigen en gynaecologen verstuurd. Resultaten De respons bedroeg onder verloskundigen 72% (100/139), verloskundig actieve huisartsen 56% (89/159) en gynaecologen 73% (86/118). Er bleek in grote lijnen overeenstemming over het beleid bij dreigende vroeggeboorte onder de drie beroepsgroepen. Gemiddeld 75% van de verloskundigen en gynaecologen was van mening dat de begeleiding van een volgende zwangerschap door de tweede lijn moet worden verzorgd, als een eerdere vroeggeboorte bij een zwangerschapsduur van minder dan 34 weken had plaatsgevonden; voor het merendeel van de huisartsen lag de grens bij 35 weken. Er bleek een positieve houding onder de drie beroepsgroepen ten aanzien van de gehele VIL. Conclusie Er bestaat in grote lijnen overeenstemming over de risicoselectie bij dreigende vroeggeboorte onder de drie beroepsgroepen. Er wordt nu niet meer bij een bevalling na 37 weken zwangerschap van vroeggeboorte gesproken, maar bij 35 weken. De acceptatie van de VIL is nu groter dan 10 jaar geleden. Mw.drs. K. Dijkstra, huisarts/onderzoeker, Herzogstrasse 8 II Stock, 80803 München, Duitsland; Julius Centrum voor Huisartsgeneeskunde en Patiëntgebonden Onderzoek, UMC Utrecht: mw.dr. M.M.Kuyvenhoven, socioloog; prof.dr. T.J.M.Verheij, hoogleraar huisartsgeneeskunde; vakgroep Obstetrie en Gynaecologie: mw.dr. H.R.Iedema, verloskundige; prof.dr. G.H.A.Visser, hoogleraar obstetrie; LUMC Leiden: prof.dr. M.P. Springer, hoogleraar huisartsgeneeskunde. Correspondentie: karoliendijkstra@hotmail.com Mogelijke belangenverstrengeling: niets aangegeven. Inleiding Vroeggeboorte een geboorte vóór de 37ste week is de voornaamste oorzaak van neonatale sterfte en een van de grootste bedreigingen voor het zich ontwikkelende kind. 1-4 Ruim 7% procent van de bevallingen in Nederland is een vroeggeboorte. 5,6 Vroege diagnostiek is van belang om tijdig te kunnen starten met weeënremmende medicatie, zodat de baring korte tijd uitgesteld kan worden om corticosteroïden te geven. Dit kan leiden tot een aanzienlijke daling van morbiditeit en mortaliteit van te vroeg geborenen. 7 Het Nederlandse systeem van verloskundige zorg is uniek in vergelijking met andere westerse landen. 5,8-11 Het uitgangspunt is dat zwangeren met een laag risico worden begeleid door de eerstelijns verloskundige zorgverleners: 80% door verloskundigen; 20% door verloskundig actieve huisartsen. Met behulp van de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL) een hulpmiddel voor risicoselectie in de verloskunde 12 kan een betrouwbare inschatting gemaakt worden om bij te verwachten medische of obstetrische problematiek, hetzij zelf de bevalling te begeleiden, hetzij de patiënt (vóór, tijdens of na de bevalling) naar de gynaecoloog te verwijzen. In de VIL zijn de richtlijnen ten aanzien van vroeggeboorte summier beschreven. Om in de toekomst nieuwe handvatten aan te reiken voor de overlegsituatie tussen de eerste en tweede lijn, inventariseerden wij in dit onderzoek de werkwijze, taakafbakening en opvattingen ten aanzien van dreigende vroeggeboorte. Ook onderzochten wij de acceptatie van de VIL onder verloskundigen, verloskundig actieve huisartsen en gynaecologen. 13,14 Methoden Het betrof een explorerend beschrijvend onderzoek. De onderzoekspopulatie omvatte een aselecte steekproef van 30% uit het totale aantal zelfstandig gevestigde verloskundigenpraktijken, een aselecte steekproef van 30% uit het totale aantal huisartsenpraktijken waarbij de huisartsen zelf bevallingen deden en alle vertegenwoordigers van de 118 Nederlandse gynaecologenmaatschappen. We maakten gebruik van een schriftelijke vragenlijst om gegevens te verzamelen over de volgende variabelen: de achtergrond van de verschillende verloskundige hulpverleners; de werkwijze bij dreigende vroeggeboorte gemeten met een 129

zestal gevalsbeschrijvingen (vignetten) waarin symptomen van dreigende vroeggeboorte (bij verschillende zwangerschapsduren) worden beschreven; 15 opvattingen over taakafbakening tussen eerste en tweede lijn; opvattingen over de richtlijnen in de VIL. Voor statistische bewerkingen werd gebruikgemaakt van frequentieverdelingen en de Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt met behulp van SPSS. Correlaties 0,25 werden relevant geacht. Resultaten Van de 139 aangeschreven verloskundigenpraktijken werden 100 ingevulde vragenlijsten terugontvangen (respons 72%); van de 159 aangeschreven huisartsenpraktijken met verloskundig actieve huisartsen werden 89 (56%), en van de 118 aangeschreven gynaecologenmaatschappen werden 86 (73%) ingevulde vragenlijsten geretourneerd. De drie groepen respondenten kwamen wat betreft leeftijd, geslacht, urbanisatiegraad en provincie overeen met de betrokken groepen beroepsbeoefenaren waaruit ze waren geselecteerd. 16-19 Er was een geringe oververtegenwoordiging van solistisch werkzame verloskundigen en verloskundig actieve huisartsen en een geringe oververtegenwoordiging van gynaecologen in opleidingsziekenhuizen onder de responderende gynaecologen (tabel 1). De antwoorden bij 25 en 30 zwangerschapsweken bleken sterk samen te hangen (r s variërend tussen 0,76 en 0,93 (niet in tabel); bij de verdere analyse zijn de antwoorden bij 30 weken als indicator gebruikt voor beide zwangerschapsduren (tabel 2). Vage buikklachten bij 25/30 en 35 weken en contracties bij 35 weken hoorden volgens het merendeel van alle beroepsgroepen thuis in de Tabel 1 Achtergrondvariabelen van verloskundigen (n=100), verloskundig actieve huisartsen (n=89) en gynaecologen (n=86) in procenten vk ha gyn Praktijk solo 28 54 duo 21 34 groep 51 12 Ziekenhuis algemeen (zonder opleiding) 59 algemeen (met opleiding) 33 academisch 8 Geslacht man 3 84 74 vrouw 97 16 26 Gemiddelde leeftijd (sd) 40 (10,9) 47 (5,8) 48 (7,6) Bevallingen per jaar zelf/direct indirect 0-14 24 27 13 15-29 53 11 4 20-49 2 18 8 12 50-100 24 5 14 14 >100 74 40 57 Urbanisatiegraad sterk stedelijk 41 4 75 matig stedelijk 29 5 17 weinig/niet stedelijk 30 91 8 Regionaal verloskundig overleg 1x per 6 weken 92 34 71 1x per 6 maanden 8 18 26 1 x per jaar/nooit 48 3 vk=verloskundige; ha=verloskundig actieve huisarts; gyn=gynaecoloog eerste lijn. De werkwijze bij contracties bij 25/30 zwangerschapsweken, bij een angstige patiënt met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis en bij een vermoeden van cervixinsufficiëntie bij 25/30 en 35 weken was minder eenduidig; de verloskundigen Tabel 2 Frequentieverdeling (in procenten) van het gewenste beleid van 3 verschillende beroepsgroepen bij 6 symptomen van dreigende vroeggeboorte bij patiënten in de eerste lijn met een zwangerschapsduur van 25/30 of 35 weken (100 vk; 89 ha, 86 gyn) Symptomen dreigende vroeggeboorte 25 én 30 weken 35 weken 1e lijn overleg verwijzing 1e lijn overleg verwijzing Vage buikklachten vk 95 4 1 96 3 1 ha 91 7 2 94 4 2 gyn 70 20 10 86 10 4 Contracties vk 75 16 8 88 8 4 (2 dagen, enkele malen ha 40 31 29 75 14 11 per uur pijnlijke gyn 40 29 31 72 16 12 harde buiken) Angst vanwege vroeggeboorte vk 56 30 14 68 23 9 in voorgeschiedenis ha 37 34 29 57 20 23 gyn 28 29 43 65 17 18 Cervixinsufficiëntie * vk 40 37 23 39 40 21 (zwaar gevoel onderbuik) ha 49 33 18 50 34 16 gyn 37 28 35 38 29 33 Vaginaal bloedverlies vk 6 28 66 6 31 63 (plotseling, pijnloos, helderrood) ha 15 13 72 16 18 66 gyn - 7 93 2 10 88 Gebroken vliezen vk - 8 92-10 90 (bevestigd) ha - 11 89 6 22 72 gyn - 4 96 3 11 86 * De zwangerschapsduur was 20/25 weken in plaats van 25/30 weken en 30 weken in plaats van 35 weken. 130 46(3) maart 2003 Huisarts & Wetenschap

Wat is bekend? De huidige richtlijnen voor vroeggeboorte zijn summier beschreven. Wat is nieuw? Er blijkt goede overeenstemming te bestaan over de werkwijze bij dreigende vroeggeboorte onder de drie betrokken beroepsgroepen. Er wordt nu niet meer bij 37 weken zwangerschap van vroeggeboorte gesproken, maar bij 35 weken. Controle in de volgende zwangerschap na een eerdere vroeggeboorte na 34 weken zwangerschap mag in de eerste lijn blijven. De acceptatie van de gehele VIL is veel groter dan 10 jaar geleden. Figuur De door de drie beroepsgroepen gewenste frequentie (in procenten) van de controles in de volgende zwangerschap door de gynaecoloog in relatie tot het moment van vroeggeboorte in de vorige zwangerschap (70 vk; 75 ha; 75 gyn) percentage 100 75 50 25 gaven aan meer in de eerste lijn te willen houden dan de verloskundig actieve huisartsen en meer dan de gynaecologen wenselijk achtten. Ook bleek het merendeel van elk van de drie beroepsgroepen van oordeel dat patiënten met vaginaal bloedverlies en gebroken vliezen ongeacht de zwangerschapsduur bij de gynaecoloog thuishoren. Er bestond geen samenhang tussen achtergrondvariabelen van de drie groepen beroepsbeoefenaars en de gerapporteerde werkwijze. Alle drie de groepen vonden in ruime meerderheid dat prenatale controles bij DES-dochters zonder afwijkingen in de eerste lijn en bij DES-dochters met afwijkingen in de tweede lijn thuishoren, terwijl er vrijwel geen overeenstemming was binnen de drie groepen wie de controles bij een patiënt met een conisatie in de voorgeschiedenis zou moeten doen (tabel 3). Gemiddeld 75% van de verloskundigen en gynaecologen was van mening dat de begeleiding van een volgende zwangerschap door de tweede lijn moet worden verzorgd als een eerdere vroeggeboorte bij een zwangerschapsduur van minder dan 34 weken had plaatsgevonden; voor het merendeel van de huisartsen lag de grens bij 35 weken (figuur). Tabel 3 Frequentieverdeling in de afbakening van beleid volgens verloskundig actieve hulpverleners (in procenten) tussen 1e en 2e lijn over het verzorgen van de prenatale controles in de volgende zwangerschap bij een belaste voorgeschiedenis (100 vk,; 89 ha; 86 gyn) Voorgeschiedenis 1e lijn combi- gynaenatie coloog DES-dochter zonder afwijkingen vk 80 16 4 ha 66 28 6 gyn 75 18 7 Conisatie in voorgeschiedenis vk 34 37 29 (i.v.m. afwijkende ha 36 43 21 portiocytologie) gyn 26 38 36 Vroeggeboorte met gebroken vliezen vk 30 30 40 (bij 28 zwangerschapsweken) ha 19 62 19 in de voorgeschiedenis gyn 10 30 60 DES-dochter met afwijkingen vk 4 28 68 ha 3 35 62 gyn 2 28 70 0 vk ha gyn <37wk <36wk <35wk <34wk <33wk Zevenentachtig procent van de eerstelijns verloskundige hulpverleners en 74% van de gynaecologen gaven aan de volledige VIL te accepteren. Echter 30% van de verloskundigen en van de gynaecologen was het oneens met de VIL-richtlijnen bij vroeggeboorte. Beschouwing De respons op de vragenlijst door verloskundigen en gynaecologen is bevredigend en door de huisartsen matig. Tot nu toe is over het beleid bij vroeggeboorte in Nederland niet eerder onderzoek verricht. Gezien het doel van dit onderzoek om opvattingen te inventariseren en eventuele dilemma s op dit gebied in beeld te brengen is de vignettenmethode geschikt. 15 Met name relatieve verschillen binnen en tussen groepen kunnen hiermee goed geïnventariseerd worden. Vroeggeboorte kan ernstige consequenties hebben voor de pasgeborenen van vrouwen met een zwangerschapsduur van 25 à 30 weken. Er is in grote lijnen overeenstemming onder de drie beroepsgroepen dat zwangere vrouwen bij contracties, vaginaal bloedverlies en gebroken vliezen in de tweede lijn moeten worden begeleid. Vrouwen met de symptomen vaginaal bloedverlies en gebroken vliezen horen ook bij 35 weken naar de tweede lijn verwezen te worden. Voorbij deze termijn heeft vroeggeboorte veel minder implicaties en vindt behandeling, zoals weeënremming, niet meer plaats. Onduidelijkheid bestaat er binnen en tussen de beroepsgroepen over de begeleiding van zwangeren met preterme contracties, met symptomen passend bij een vermoeden van cervixinsufficiëntie en met angst voor vroeggeboorte vanwege een belaste anamnese, bij 25 en 30 weken. De onduidelijke en weinig specifieke symptomatologie bij dreigende vroeggeboorte is hier waarschijnlijk debet aan. 14 Mogelijk kunnen nieuwe voorspellende testen, zoals een test op foetaal fibronectine in vaginaal of cervixslijm, 20-22 onderzoek naar bacteriële vaginosis 23 en het meten 131

van de lengte van de cervix 24 aanvullende duidelijkheid verschaffen. 25 De meerderheid van de drie beroepsgroepen was van mening dat de begeleiding van een volgende zwangerschap indien er een eerdere vroeggeboorte tussen 34 en 37 zwangerschapsweken was geweest, niet in de tweede lijn hoeft plaats te vinden. Uit de literatuur blijkt een verhoogd herhalingsrisico voor een (met name vroege) vroeggeboorte in de anamnese. Het omslagpunt naar een minder hoog herhalingsrisico lijkt te liggen in de periode 32-34 weken. 26-28 Er blijkt in grote lijnen overeenstemming in werkwijze tussen de beroepsgroepen, maar de verloskundig actieve huisarts is meer geneigd te overleggen en te verwijzen naar de gynaecoloog dan de verloskundige. De acceptatie van de VIL is met name onder de gynaecologen (74%) aanzienlijk beter dan bij de evaluatie van 1991 (37%). 19 Wel blijken de drie beroepsgroepen niet eenduidig achter de weinig gespecificeerde richtlijnen bij vroeggeboorte in de VIL te staan. Dit onderzoek is verricht op een moment dat er nog onduidelijkheid is over diagnostiek en beleid en er nog geen evidence-based richtlijnen voor het beleid bij dreigende vroeggeboorte zijn opgesteld. In het algemeen blijkt overeenstemming onder de drie beroepsgroepen te bestaan over de risicoselectie bij dreigende vroeggeboorte en over het beleid na een eerdere vroeggeboorte in de anamnese; mogelijk biedt dit een basis voor nieuwe richtlijnen voor het beleid bij dreigende vroeggeboorte. Een goede risicoselectie is van belang voor het instandhouden van het Nederlandse verloskundige systeem met de mogelijkheid van thuisbevallingen: een systeem dat op dit moment onder druk staat. Literatuur 1 McCormick MC. The contribution of low birth weight to infant mortality and childhood morbidity. N Engl J Med 1985;312:82-90. 2 Den Ouden AL, Drijkoningen CEM, Spee-van der Wekke J, Sigmondde Bruin EM, Verloove-Vanhorick SP. Gevolgen van vroeggeboorte: veel medische consumptie en lichamelijke beperkingen: enquête onder ouders van 10-jarigen. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:138-42. 3 Verloove-Vanhorick SP, Den Ouden AL, Walther FJ. Uitkomsten van een Nederlandse cohort van zeer vroeg geboren kinderen uit 1983. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:989-97. 4 Alexander GR. Preterm birth: etiology, mechanisms and prevention. Prenat Neonat Med 1998;3:3-9. 5 Verloskunde in Nederland, Grote lijnen 1989-1993. Utrecht: SIG Zorginformatie, 1996. 6 Wetenschappelijke begeleidingscommissie van de Landelijke Neonatologie Registratie. Toename van het aantal vroeggeboorten in Nederland: vergelijking van 1983 en 1993. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:127-31. 7 Visser GHA. Antenatale toediening van glucocorticosteroïden bij dreigende vroeggeboorte. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2517-21. 8 Treffers PE. De plaats van de eerstelijnszorg in het geheel van de verloskundige zorg. Bijblijven 1994;10:5-9. 9 Hingstman L, Boon H. Obstetric care in the Netherlands: Regional differentiation in home delivery. Soc Sci Med 1988;26:71-8. 10 Offerhaus PM, Anthony S. Oudshoorn CGM, Van der Pal KM, Buitendijk SE. Niet gepubliceerde voorlopige resultaten De thuisbevalling in Nederland, tweede tussenrapportage 1995-1999. Leiden: TNO Preventie en gezondheid, 2001. 11 Van Alten D, Eskes M, Treffers PE. Midwifery in the Netherlands. The Abstract Dijkstra K, Kuyvenhoven MM, Verheij TJM, Iedema HR, Springer MP, Visser GHA. Threatened pre-term delivery: opinions and working methods of midwives, GPs and gynaecologists. Huisarts Wet 2003;46(3):129-33. Objective To study the management and views regarding threatened preterm delivery prevalent in the three professions providing obstetric care in the Netherlands. Method A postal questionnaire regarding management and views on threatened preterm birth and the Obstetric Indication List ( Verloskundige Indicatie Lijst (VIL)) was sent to midwives, general practitioners and gynaecologists. Results The response on the part of the midwives was 72% (100/139), general practitioners 56% (89/159) and gynaecologists 73% (86/118). In general there seemed to be consensus regarding the management of preterm birth among the three professional groups. There was less agreement regarding the management of women with contractions at 25/30 weeks, suspicion of cervical incompetence at 25/30 and 35 gestational weeks and a previous history of conisation. There was agreement among 75% of gynaecologists and midwives that obstetric care of the subsequent pregnancy was indicated by a gynaecologist, when a prior preterm birth had taken place <34 weeks of gestation, and for the general practitioners <35 weeks. The view of the three professional groups regarding the VIL was positive. Conclusion In the Netherlands the three professional groups involved in obstetric care seem to agree regarding the risk selection of preterm birth. The problem of preterm birth has moved from <37 to <35 gestational weeks. At present the VIL shows greater acceptance than 10 years ago. Wormerveerstudy; selection, mode of delivery, perinatal mortality and infant morbidity. Br J Obstet Gynaecol 1989;96:656-62. 12 Ziekenfondsraad. Verloskundig Vademecum, Indicatie Lijst. Amstelveen, 1999. 13 Bruinse HW. Tijdige herkenning van vroeggeboorte. Boerhaavecursus 1993: Verloskunde voor de huisarts. Leiden, 1993:27-37. 14 Kragt H. Aspecten van dreigende vroeggeboorte [Proefschrift]. Rijksuniversiteit Leiden, 1991:69-87. 15 Peabody JW, Luck J, Glassman P, Dresselhaus TR, Lee M. Comparison of vignettes, standardized patients and chart abstraction, a prospective validation study of 3 methods for measuring quality. JAMA 2000; 283:1715-22. 16 Hingstman L. Registratie verloskundigen. Utrecht: NIVEL, 2000. 17 Van der Velden LFJ, Pennema-Broos M, Hingstman L. Behoefteraming gynaecologen. NIVEL, Utrecht, 2002. 18 Vereniging voor verloskundig actieve huisartsen (VVAH). Ledenlijst. Urk, 1999. 19 Riteco JA, Hingstman J. Evaluatie invoering verloskundige indicatielijst. Utrecht: NIVEL, 1991. 20 Lockwood CJ, Senyei AE, Dische MR, Casal D, Shah KD, Thung SN, et al. Fetal fibronectin in cervical and vaginal secretions as a predictor of preterm delivery. N Engl J Med 1991;325:669-74. 21 Faron G, Boulvain M, Irion O, Bernard PM, Fraser WD. Prediction of preterm delivery by fetal fibronectin: a meta-analysis. Obstet Gynecol 1998;92:153-8. 22 Joffe GM, Jacques D, Bemis-Heys R, Burton R, Skram B, Shelburne P. Impact of the fetal fibronectin assay on admissions for preterm labor. Am J Obstet Gynecol 1999;180:581-6. 132 46(3) maart 2003 Huisarts & Wetenschap

23 Flynn CA, Helwig AL, Meurer LN. Bacterial vaginosis in pregnancy and the risk of prematurity, a meta-analysis. J Fam Pract 1999;48:885-92,897-8. 24 Iams JD, Goldenberg RL, Meis PJ, Mercer BM, Moawad A, Das A, et al. The length of the cervix and the risk of spontaneous premature delivery. N Engl J Med 1996;334:567-72. 25 Dijkstra K, Kuyvenhoven MM, Verheij TJM, Bruinse HW, Visser GHA. Is er standaardisatie bij de diagnose en behandeling van dreigende vroeggeboorte? Een enquête onder Nederlandse gynaecologen. Ned Tijdsch Obstet Gynecol 2002;115:128-35. 26 Mercer BM, Goldenberg RL, Moawad AH, Meis PJ, Iams JD, Das AF, et al. The preterm prediction study: effect of gestational age and cause of preterm birth on subsequent obstetric outcome. Am J Obstet Gynecol 1999;181:1216-21. 27 Kristensen J, Langhoff-Roos J, Kristensen FB. Implications of idiopathic preterm delivery for previous and subsequent pregnancies. Obstet Gynecol 1995;86:800-4. 28 Adams MM, Elam-Evans LD, Wilson HG, Gilbertz DA. Rates of and factors associated with recurrence of preterm delivery. JAMA 2000; 283:1591-6. Benigne prostaathyperplasie in vier huisartsenpraktijken Vóórkomen, beleid en beloop DALA Dijstelbloem, MA Schouten, ALM Lagro-Janssen Samenvatting Dijstelbloem DALA, Schouten MA, Lagro-Janssen ALM. Benigne prostaathyperplasie in vier huisartsenpraktijken. Vóórkomen, beleid en beloop. Huisarts Wet 2003;46(3):133-37. Inleiding In dit onderzoek is het vóórkomen, beleid en beloop van benigne prostaathyperplasie (BPH) in de huisartsenpraktijk onderzocht en de eventuele veranderingen hierin in de loop van de tijd. Methode Door middel van een retrospectief cohortonderzoek werden aan de hand van dossieronderzoek in vier huisartsenpraktijken van de CMR het vóórkomen, behandeling en beloop van BPH onderzocht bij mannen bij wie in de periode van 1986 tot en met 2000 de diagnose werd gesteld. Resultaten De incidentie van BPH bleef over de jaren ongeveer gelijk, terwijl de prevalentie steeg. Bij 56% van de patiënten voerde de huisarts een afwachtend beleid (geen medicatie of verwijzing), hij verwees 30% van de patiënten direct na het stellen van de diagnose. Uiteindelijk werd 53% van de patiënten verwezen. Van de verwezen patiënten onderging 43% een operatie. Dit kwam neer op 24% van de totale patiëntenpopulatie met BPH. Bij driekwart van de patiënten bleven de klachten stabiel in de eerste 5 jaar na het stellen van de diagnose. Een of meerdere complicaties ten gevolge van BPH traden op bij 32% van de patiënten. Huisartsen besloten vroeger minder vaak tot een afwachtend beleid dan de laatste jaren (p=0,012) en schreven de laatste jaren vaker medicatie voor dan vroeger, terwijl ze minder vaak verwezen naar de uroloog (p<0,01). Conclusie Het lijkt erop dat patiënten de laatste jaren op jongere leeftijd met mictieklachten bij de huisarts komen. De huisarts verwijst ongeveer de helft van de patiënten met BPH naar de uroloog. Bij driekwart van de patiënten blijkt operatief ingrijpen niet nodig. De huisartsen voeren tegenwoordig vaker een afwachtend beleid, verwijzen minder vaak en schrijven juist vaker medicatie voor dan vroeger. UMC St Radboud, Vrouwenstudies Geneeskunde, HSV-229, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen: drs. D.A.L.A. Dijstelbloem, arts; drs. M.A. Schouten, arts; prof.dr. Toine Lagro-Janssen, hoogleraar Correspondentie: A.Lagro-Janssen@hag.umcn.nl Mogelijke belangenverstrengeling: niets aangegeven. Inleiding Er komen vaak patiënten met mictieklachten ten gevolge van een benigne prostaathyperplasie (BPH) bij de huisarts. De NHG- Standaard noemt een incidentie van 1 tot 10 per 1000 mannelijke patiënten per jaar in de leeftijd van 45 tot 64 jaar en 10 tot 34 per 1000 mannelijke patiënten ouder dan 75 jaar. 1 De standaard vermeldt niet of er onlangs veranderingen zijn opgetreden in het vóórkomen van BPH. De rol van prostaatvergroting bij mictieklachten bij oudere mannen staat momenteel sterk ter discussie, vandaar dat de NHG-Standaard spreekt van BPH bij een bemoeilijkte mictie met een normale of benigne prostaatvergroting. Duidelijk is dat nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de behandeling van BPH de behandelmogelijkheden van de huisarts hebben uitgebreid. Het gaat hierbij met name om medicatie als de alfareceptorblokkerende sympathicolytica (kortweg de alfa- 133