Het effect van gender rol, sociale context en feedback op de leiderschapsbereidheid van mannen en vrouwen



Vergelijkbare documenten
Vrouwen, macht en leiderschap: balanceren op het slappe koord. Prof. dr. Janka Stoker Faculteit Economie en Bedrijfskunde Nijenrode, 1 juni 2015

Vrouwen aan de leiding, willen zij dat?

De invloed van geslacht op de perceptie van eigenschappen. bij mannelijke en vrouwelijke leiders en bij zichzelf

Nederlandse samenvatting

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Leren/coachen van meisjes - Dingen om bij stil te staan

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in dutch)

Resultaten onderzoek: Redenen waarom mensen niet-presteren

Inleiding. Hoe zijn mensen te motiveren tot vrijwillige inzet?

Rapportage onderzoek. Leiderschap en Bevlogenheid

Coöperatie en communicatie:

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Samenvatting (Dutch summary)

Fort van de Democratie

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Informatie over de deelnemers

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

Leiderschap De invloed van teamleiders op de teamprestaties

Gaan stemmen of niet gaan stemmen? (Uit: Kompas)

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

VOORBIJ DUURZAME INZETBAARHEID! Verantwoord aan de slag met oudere werknemers Dr. Annet de Lange. Official sponsor: Partners:

De Perceptie van Fair-Trade Producten door Mannen. Pascal van Vliet ANR: Bachelor thesis Psychologie en Maatschappij. Datum: 13 februari 2014

Vaardigheidsmeter Communicatie

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Wat motiveert u in uw werk?

TilburgInstituteforInterdisciplinary StudiesofCivilLaw andconflict ResolutionSystems

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Samenvatting (Summary in Dutch)

Resultaat tevredenheidsonderzoek externe relaties Odion

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Zeven stellingen over succesvol schoolleiderschap herzien

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

Summary in Dutch. Samenvatting

Evaluatierapport. Workshop. Bewust en positief omgaan met ADHD. Universiteit van Tilburg Forensische psychologie. 23 april 2010

Gender: de ideale mix

Rapport Persoonlijke Effectiviteit i360. Test Kandidaat

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

TRAINING WERKBEGELEIDING

Strategie en resultaat

Bijlage 1: Vragenlijst factoren en items

Onderzoeksrapportage Leadership Connected 2016

Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap.

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Samenvatting. (Summary in Dutch)


Rapport Management i360. Test Kandidaat

Samenvatting. Dutch Summary.

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Situationeel leidinggeven

MANIEREN OM MET OUDERPARTICIPATIE OM TE GAAN

2 Situationeel leidinggeven

360 feedback assessment

Beschrijvende statistieken

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Determinanten van Leiderschap-Succes: Ontwikkeling van een Integratief. Model van Persoonlijkheid, Overtuigingen, Gedrag, en Diversiteit

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

Rijsimulator onderzoek

Bottom-Up Influences in Representative Negotiations: How Representatives Affect Intra-Inter Group Relations Ö. Saygi

Onderzoek TNS NIPO naar thuiswinkelgedrag en de bekendheid van het Thuiswinkel Waarborg in Nederland

Het Nationale Stage Onderzoek 2012

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Het belang van gender in het leerkrachtenteam

Mannen en vrouwen in Marketing Hoe kijken mannelijke en vrouwelijke marketeers tegen elkaar aan?

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Graffiti in Beeld (aangepaste presentatie t.b.v. versturing)

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz


Thomas Voorbeeld. Thomas Leiderschap Vragenlijst. Persoonlijk & Vertrouwelijk

Huiswerk, het huis uit!

Resultaten van de TeamSpiegel

Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving

nederlandse samenvatting Dutch summary

HPC-O. Human Performance Contextscan Organisatierapportage <Naam onderwijsinstelling> Datum: Opdrachtgever: Auteur:

teambuilding op hoofdlijnen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

LEREN OP DE WERKVLOER. Dr. Jessica van Wingerden MBA MCC

Feedback voor gevorderden. 14 april 2015 Opleidingssymposium OOR Leiden Monica van de Ridder Yolande van der Meulen

Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test

Onderzoek in het HBO. Vakkundigheid van medewerkers bij onderzoeksactiviteiten. Paper VFO, november 2008

Inventarisatie enquête over het gebruik van videofragmenten bij het onderwijs van Inleiding Staats- en Bestuursrecht

TNO-rapport TNO/LS 2015 R Earth, Life & Social Sciences Schipholweg ZL Leiden Postbus DA Leiden.

Thematische behoeftepeiling. Uitkomsten en conclusies van een brede enquête onder patiëntenorganisaties

Inleiding. Onderzoekje naar algemene freelance marktplaatsen in Nederland

De obsessieve leider

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd

Het ontwerp en de ontwikkeling van de MTQ48 -mentale weerbaarheidstest Dr. Peter Clough, dr. Lee Crust en dr. Keith Earle

Resultaten Gezondheidszorg

Werkinstructies voor de CQI Spataderen

Zit de online burger wel online op u te wachten? Door: David Kok

Transcriptie:

Het effect van gender rol, sociale context en feedback op de leiderschapsbereidheid van mannen en vrouwen Naam: Jeske Martens ANR: 789907 Masterscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Bedrijfscommunicatie en Digitale Media Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg, Tilburg Begeleidster: dr J. Schaafsma Tweede lezer: dr P. Van der Wijst Juni, 2014

1 Samenvatting Het doel van deze studie is te onderzoeken of mogelijke verschillen in leiderschapsbereidheid tussen mannen en vrouwen afhankelijk zijn van de sociale context. Verwacht werd dat vrouwen minder graag willen leiden in een competitieve context dan in een coöperatieve context omdat vrouwen in een competitieve context minder vertrouwen hebben in hun leiderschapskwaliteiten (leiderschapszelfeffectiviteit). Er is ook onderzocht of het geven van een impuls in leiderschapszelfeffectiviteit middels feedback, de verschillen in bereidheid tussen mannen en vrouwen kan laten verdwijnen. Om dit te onderzoeken werd een experiment uitgevoerd waarin proefpersonen wel of geen feedback werden gegeven over hun leiderschapskwaliteiten. Daarna werd ze gevraagd naar hun bereidheid om te leiden (aan de hand van 3 metingen) in een coöperatieve of competitieve taak. De bevindingen geven een genuanceerd beeld van de verwachtingen. Vrouwen toonden een lagere leiderschapsbereidheid in de competitieve sociale context dan mannen wanneer geen feedback werd gegeven maar ze verschilden niet genoeg met mannen in hun leiderschapsintentie en zekerheid om te willen leiden per sociale context. Daarnaast had het krijgen van feedback een grotere invloed op de bereidheid en zekerheid om te willen leiden van vrouwen dan van mannen waardoor bereidheidsverschillen wegvielen. Deze studie ondersteunt het idee dat het minder grote vertrouwen van vrouwen in hun leiderschapskwaliteiten een mogelijke verklaring kan zijn voor de lagere leiderschapsbereidheid van vrouwen. Daarnaast is bewezen dat het geven van een impuls in dat vertrouwen de bereidheid kan verhogen. Kernwoorden: leiderschapsbereidheid, sociale context, leiderschapszelfeffectiviteit en feedback

2 Het effect van gender rol, sociale context en feedback op de leiderschapsbereidheid van mannen en vrouwen We still have a problem and it is a real problem; women are not making it to the top of any profession anywhere in the world. Success to get into a leadership position is positively correlated for men and negatively correlated for women. Sheryl Sandberg, Facebook COO, Ted Talk 2010. Sheryl Sandberg schetst in haar TED Talk een verschijnsel waar in de wetenschap veel onderzoek naar wordt gedaan en waar ook in de praktijk veel aandacht voor is: vrouwen bekleden minder vaak een toppositie dan mannen. Wereldwijd heeft slechts 12% van alle bedrijven een vrouwelijke CEO en bekleden vrouwen 24% van alle senior managementposities (GrantThornton, 2014). Dit percentage is al jaren niet toegenomen. Komt dit omdat vrouwen minder geschikt worden gevonden om te leiden dan mannen? Onderzoek van Merens, Hartgers en Van den Brakel (2012) onder de Nederlandse bevolking laat dit niet zien. Zij concludeerden dat vrouwen door huidige leidinggevenden net zo geschikt worden gevonden voor een leidinggevende functie als mannen. Daarentegen blijkt uit een meta-analyse van Eagly en Karau (1991) wel dat mannen eerder aangewezen worden als leider dan vrouwen. Mogelijk zit er een verschil in hoe door de maatschappij wordt gedacht over vrouwen in leiderschapsposities en hoe er daadwerkelijk naar wordt gehandeld. Vrouwen worden wel geschikt gevonden maar er worden niet meer vrouwen aangenomen in leidinggevende posities. Percepties en stereotypes over vrouwen in leiderschapsposities lijken een belangrijke verklaring voor de trage groei van het aantal vrouwen in topposities (Merens et al., 2012). Een stereotype waar vrouwen mee geconfronteerd worden, is dat zij niet geschikt worden gevonden om te leiden (Eagly & Karau, 2002). Dit stereotype speelt onbewust een grote rol in het

3 beoordelen van de leiderschapskwaliteiten van vrouwen (Duehr & Bono, 2006) en leidt ertoe dat vrouwen minder snel succes boeken in het bekleden van een leiderschapspositie. Daarnaast zorgen stereotypes ervoor dat vrouwen zich indirect ook minder snel tot een leiderschapsrol aangetrokken voelen (Eagly & Karau,2002; Powell, 2012). Onderzoek van Merens et al. (2012) onder de Nederlandse bevolking laat zien dat mannen bijna 2,5 keer zo vaak aangeven een toppositie te willen bereiken dan vrouwen. Het blijkt echter dat vrouwen zich niet in alle gevallen minder aangetrokken voelen tot leiden. Vrouwen zijn beter vertegenwoordigd in de hogere functies van non-profitorganisaties dan van commerciële organisaties (Merens et al., 2012). In de Nederlandse gezondheidssector bijvoorbeeld, bekleden vrouwen 60% van de leiderschapsfuncties terwijl in de commerciële dienstverlening maar 18% van alle managers een vrouw is. Mogelijk voelen vrouwen zich over het algemeen beter thuis in non-profitorganisaties en mannen in profitorganisaties. Eagly en Johnson (1990) stellen namelijk dat mannelijke en vrouwelijke managers verschillende vaardigheden bezitten; mannelijke managers voelen zich waarschijnlijk beter thuis in profitorganisaties omdat de focus daar meer ligt op het behalen van winst en er vaak competitie is met andere organisaties. Vrouwen bezitten naar verwachting vaardigheden die beter passen bij het leiden in non-profitorganisaties omdat dit sociaal georiënteerde instellingen zijn waar de nadruk ligt op coöperatie binnen de organisatie en op samenwerking met andere instellingen. Hong, Schaafsma, Van der Wijst en Plaat (2013) maakten een onderscheid in coöperatief en competitief gerelateerde taken en onderzochten of de sociale context van invloed was op leiderschapsbereidheid van mannen en vrouwen. Zij vonden dat mannen en vrouwen beiden bereid waren te leiden in een coöperatieve taak maar dat vrouwen minder vaak bereid waren te leiden in een competitieve context dan mannen. Naast dit onderzoek is de huidige kennis over

4 man/vrouwverschillen in bereidheid om te leiden per situatie of type organisatie echter nog erg gering. Een mogelijke verklaring voor waarom vrouwen in een competitieve taak minder bereid zijn te leiden is omdat ze zich in deze situatie minder op hun gemak voelen en minder vertrouwen in hun leiderschapskwaliteiten hebben. De mate van vertrouwen in leiderschapskwaliteiten lijkt afhankelijk te zijn van de stereotypische vaardigheden die worden toegekend aan mannen en vrouwen. Namelijk, wanneer vrouwen een toppositie bekleden in een commerciële instelling, worden zij hier mogelijk op aangekeken omdat dit volgens Eagly en Karau (2002) niet past bij de vaardigheden die vrouwen over het algemeen bezitten. Deze negatieve evaluatie leidt ertoe dat vrouwen in een dergelijke situatie ook minder vertrouwen hebben in hun leiderschapskwaliteiten (Eagly & Karau, 2002). Maccoby en Jacklin (1974) vonden dat vrouwen zelfverzekerder zijn over hun sociale competenties dan over hun dominante eigenschappen. Als vrouwen onzekerder zijn over competenties die volgens de stereotypes minder passen, willen ze mogelijk ook minder graag leiden in een situatie waar om deze competenties wordt gevraagd. In dit onderzoek wordt daarom verwacht dat wanneer de taak competitief van aard is en gericht is op presteren en het snel maken van keuzes, vrouwen onzekerder zijn waardoor ze minder graag de leiding nemen. Echter, wanneer een taak coöperatief van aard is en om samenwerking vraagt zijn vrouwen naar verwachting zelfverzekerder over hun leiderschapskwaliteiten omdat dit volgens de stereotypes beter bij hun past. Genderverschillen in bereidheid om te leiden In deze studie wordt verwacht dat mannen vaker bereid zijn te leiden dan vrouwen omdat mannen vanuit een stereotypisch perspectief meer geschikt worden gevonden om te leiden en

5 vrouwen door dit stereotype bevooroordeeld worden ten opzichte van leiderschap. Volgens Eagly en Karau (2002) worden vrouwen bij voorbaat als minder geschikte leiders gezien en wordt het leidersgedrag van vrouwen minder positief geëvalueerd. Deze vooroordelen zorgen er mogelijk voor dat vrouwen die een leiderschapspositie ambiëren hierin minder snel succes boeken. Het is ook waarschijnlijk dat de maatschappelijke stereotyperingen ertoe leiden dat vrouwen bij voorbaat minder leiderschapsaspiratie tonen. De verwachting dat mannen meer geschikt worden gevonden om te leiden is gebaseerd op de sociale rol theorie van Eagly, Wood en Diekman (2000). Volgens hun bestaat in de Westerse samenleving het idee dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Vrouwen worden vaak eigenschappen toegekend als behulpzaam, sympathiek, gevoelig en tactvol, eigenschappen die door Eagly en Carli (2003) communal eigenschappen worden genoemd. Mannen worden meer gezien als assertief, zelfverzekerd, moedig en competitief, eigenschappen die volgens Powell, Butterfield en Parent (2002) onder de term agentic eigenschappen vallen. Deze karakteristieken worden stereotypisch aan mannen en vrouwen toegekend wat leidt tot het ontstaan van verschillende sociale genderrollen (Eagly et al., 2000). De verschillende sociale genderrollen zorgen er ook voor dat vrouwen minder geschikt worden gevonden om te leiden (Eagly & Carli, 2007). Uit onderzoek van Eagly en Carli (2007) blijkt dat het beeld dat kwaliteiten als assertiviteit en competitiviteit nodig zijn om succesvol te zijn als leider in de loop der jaren niet is veranderd. Doordat dit soort eigenschappen vaker aan mannen wordt toegekend dan aan vrouwen, wordt leiderschap volgens Koenig, Eagly, Mitchell en Ristikari (2011) door de jaren heen nog steeds gezien als een masculiene taak. Ook Eagly en Johnson (1990) zeggen dat leiderschap minder geassocieerd wordt met de vrouwelijke, feminiene genderrol. Zij claimen dat vrouwen hierdoor een conflict ervaren tussen hun genderrol en leiderschapsrol.

6 Dat vrouwen minder geschikt worden gevonden om te leiden komt omdat vrouwen door stereotypes bevooroordeeld worden ten opzichte van leiderschap. Eagly en Karau (2002) stellen in hun role congruity theory dat de incongruentie tussen de vrouwelijke genderrol en leiderschapsrol veroorzaakt wordt door twee typen maatschappelijk heersende vooroordelen: vrouwen worden vanuit als minder potentiële leiders gezien én worden minder positief beoordeeld wanneer ze leiderschapsgedrag vertonen. Volgens Eagly en Karau (2002) wordt de negatieve evaluatie van vrouwen in leiderschap veroorzaakt doordat er in de maatschappij normen worden aangehouden over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen. Deze normen zijn gebaseerd op stereotypes waarbij agentic eigenschappen als dominantie en zelfverzekerdheid geassocieerd worden met leiderschap en leidinggeven daarom wordt gezien als een mannelijke taak (Heilman, 2001). Vrouwen in leiderschapsposities schenden deze normatieve verwachtingen waardoor ze volgens Heilman (2001) negatief geëvalueerd worden. Eagly en Karau (2002) stellen dat het hierdoor moeilijker is voor vrouwen om een leiderschapspositie te bereiken en hierin succes te boeken. Vrouwen moeten volgens hun aan een hogere standaard voldoen dan mannen om beschouwd te worden als competent en bekwaam om te leiden. De heersende vooroordelen over vrouwen ten opzichte van leiderschap zijn volgens Heilman (2001) een belangrijke verklaring voor de schaarste van vrouwen in hogere niveaus van organisaties. Deze vooroordelen ten opzichte van vrouwen in leiderschapsposities kunnen ertoe leiden dat vrouwen bij voorbaat minder bereid zijn te leiden omdat ze weten dat ze mogelijk te maken krijgen met deze vooroordelen en minder snel succes boeken. Daarnaast vertonen vrouwen volgens Ely (1995) en Eagly et al. (2000) zelf ook stereotypische karakteristieken waardoor ze de vooroordelen bevestigen. Mannen en vrouwen worden dus niet alleen

7 verschillende karakteristieken toegekend (assertief en zelfverzekerd en behulpzaam en gevoelig) maar ze gaan zich ook naar deze verwachtingen gedragen (Ely, 1995; Eagly et al., 2000). Wanneer vrouwen hun sensitieve en empatische genderrol karakteristieken in acht nemen wanneer hun gevraagd wordt om te leiden, vinden ze zichzelf mogelijk ook minder geschikt om te leiden en tonen ze minder leiderschapsbereidheid. Powell (2012) ondersteunt de aanname dat vrouwen door hun sociale genderrol minder bereid zijn te leiden en claimt dat het geloof dat leiderschap niet past bij de vrouwelijke genderrol ertoe leidt dat vrouwen ook minder aspiratie tonen ten opzichte van leiderschap. Het effect van de sociale context op bereidheid om te leiden Eerder werd verwacht dat vrouwen minder graag de leiding willen nemen dan mannen omdat de sociale genderrol van vrouwen volgens de stereotypes minder past bij de leiderschapsrol. Echter, in deze studie wordt verwacht dat vrouwen niet altijd minder bereid zijn te leiden, maar dat dit afhankelijk is van de sociale context (coöperatief of competitief). Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat vrouwen liever willen leiden in een coöperatieve context en minder bereid zijn te leiden in een competitieve context. Ten eerste past de sociale genderrol van vrouwen naar verwachting beter bij het leiden in een coöperatieve context. Volgens hun genderrol zijn vrouwen tactvol, gevoelig en goed in het bewaren van de harmonie wat beter aansluit bij een coöperatieve context waar de nadruk ligt op samenwerken en het bewaren van de harmonie. Daarnaast sluit de coöperatieve context niet alleen beter aan bij de vrouwelijke genderrol, maar mogelijk voelen vrouwen zichzelf ook comfortabeler en willen ze liever leiden in deze context. Bass, Avolio en Atwater (1996) en Ely (1995) geven namelijk aan dat mannen en vrouwen zelf op zoek gaan naar banen en rollen die consistent zijn met hun genderrol. De sociale genderrol van mannen past naar verwachting beter bij het leiden in een

8 competitieve context. Mannen zijn volgens hun genderrol prestatiegericht en zelfverzekerd wat beter aansluit bij een competitieve context waar de nadruk ligt op presteren en winnen van anderen. Naar verwachting willen mannen liever leiden in een competitieve sociale context. Een tweede reden om aan te nemen dat vrouwen eerder willen leiden in een coöperatieve context en mannen in een competitieve context is omdat onderzoek aantoont dat mannen en vrouwen leiderschapsstijlen hanteren die consistent zijn met hun genderrol (Eagly, Makhijani & Klonsky, 1992; Eagly & Johnson, 1990). Vrouwen nemen bijvoorbeeld een meer participatieve, collaboratieve en democratische leiderschapsstijl aan (Bass et al., 2006; Eagly & Johnson, 1990). Deze stijl sluit aan bij de eerder genoemde communal eigenschappen als samenwerken en het bewaren van de harmonie. Mannen hanteren een meer autocratische en sturende leiderschapsstijl wat samenhangt met agentic karakteristieken zoals dominantie en presteren (Eagly & Johnson, 1990). De collaboratieve en democratische stijl van vrouwen past volgens Eagly en Johnson (1990) beter bij het leiden in een coöperatieve context en de autocratische en sturende leiderschapsstijl van mannen sluit meer aan bij het leiden in een competitieve sociale context. Verwacht wordt dat mannen liever leiden in een competitieve context en vrouwen in een coöperatieve context omdat hun verschillende leiderschapsstijlen hierin beter tot uiting komen. Een derde reden om te verwachten dat vrouwen eerder bereid zijn te leiden in een coöperatieve sociale context dan in een competitieve sociale context, is omdat vrouwen vanuit historisch oogpunt meer coöperatiegericht zijn (Van Vugt & Spisak, 2008). Volgens Van Vugt en Spisak (2008) hebben mannen in het verleden een actievere rol gespeeld in gevechten en oorlogen en hebben vrouwen de rol gehad de vrede te bewaren binnen de groep. Van Vugt en Spisak (2008) hebben aan de hand van een experiment onderzocht of deze historische benadering vandaag de dag nog in stand wordt gehouden. Proefpersonen werd verteld dat ze een online

9 game moesten gaan spelen met vier andere (fictieve) groepsleden. Er werden twee kandidaten geselecteerd als potentiële groepsleider. Een van de kandidaten was een vrouwelijke en de andere was een mannelijke student. Op basis van deze informatie moesten de proefpersonen aangeven welke persoon (man of vrouw) ze effectiever vonden in het handhaven van relaties binnen de groep (coöperatief) en welke leider effectiever zou zijn wanneer de focus zou liggen op het winnen van de game ten opzichte van andere groepen (competitief). Het onderzoek wees uit dat proefpersonen in de coöperatieve taak vaker kozen voor een vrouwelijke leider en proefpersonen in de competitieve taak vaker een mannelijke leider aanwezen. Deze resultaten hangen volgens Van Vugt en Spisak (2008) samen met onderzoek dat aantoont dat vrouwen meer geschikt worden gevonden om te leiden in coöperatieve taken omdat zij een meer egalitaire en persoonlijke leiderschapsstijl aanhouden dan mannen. Zowel vanuit een genderrol perspectief als vanuit een historisch perspectief wordt verwacht dat vrouwen zelf ook de voorkeur geven aan het leiden in een coöperatieve context. Deze context, waar gevraagd wordt om een leider die de groep kan stimuleren om samen te werken, sluit beter aan bij het behulpzame, gevoelige en samenwerkende karakter van vrouwen. Vrouwen zijn waarschijnlijk minder bereid te leiden in een competitieve context. De focus ligt hierbij meer op presteren en winnen wat niet past bij hun samenwerkende karakter. Het effect van feedback op de bereidheid om te leiden Eerder is aangehaald dat vrouwen niet altijd minder bereid zijn te leiden maar dat dit afhankelijk is van de sociale context. Vrouwen zijn naar verwachting wel bereid te leiden in een een coöperatieve context omdat deze situatie past bij de vrouwelijke genderrol. Vrouwen zijn mogelijk minder bereid te leiden in een competitieve sociale context omdat het leiden in deze situatie minder aansluit bij hun sociale genderrol waardoor ze onzeker worden over hun

10 leiderschapskwaliteiten. Het vertrouwen in leiderschapskwaliteiten kan een onderliggende reden zijn voor waarom vrouwen minder bereid zijn te leiden in een competitieve sociale context. Het geloof van mensen of zij goed zijn in het nemen van de leiding is een belangrijke graadmeter voor de keuze om te willen leiden (McCormick, Tanguma & López-Forment, 2002; Wood & Bandura, 1989a). Dit geloof wordt leiderschapszelfeffectiviteit genoemd. Er is al enig onderzoek gedaan naar verschillen in leiderschapszelfeffectiviteit van mannen en vrouwen en het effect hiervan op leiderschapsbereidheid. McCormick et al., (2002) toonden aan dat vrouwen minder vertrouwen hadden in hun leiderschapskwaliteiten en dat zij minder bereid waren om te leiden dan mannen. Er werd in dit onderzoek alleen geen onderscheid gemaakt in de verschillende situaties of settings waarin mensen de leiding nemen of willen nemen. Dat onderscheid lijkt wel belangrijk want Lenney (1977) suggereert dat vrouwen niet altijd een lagere zelfeffectiviteit hoeven te hebben maar dat dit afhankelijk is van in hoeverre zij zich comfortabel voelen bij een specifieke taak of situatie. In deze studie wordt ook verwacht dat vrouwen in bepaalde situaties meer vertrouwen hebben in hun leiderschapskwaliteiten dan in anderen. Namelijk, in een coöperatieve setting hebben vrouwen naar verwachting meer vertrouwen in hun kwaliteiten en willen ze ook eerder de leiding nemen omdat deze context meer aansluit bij de vrouwelijke genderrol. In een competitieve context voelen vrouwen zich waarschijnlijk minder competent en zijn ze minder bereid te leiden omdat deze context minder goed past bij de vrouwelijke genderrol. Mogelijk hebben mannen ongeacht de sociale context een hoger vertrouwen in hun leiderschapskwaliteiten en verschilt voor hun de keuze om te willen leiden niet zo per sociale context. Zij worden namelijk door de maatschappij gezien als geschiktere leiders en nemen hierdoor geen conflict waar tussen hun genderrol en leiderschapsrol (Eagly et al., 1992). De vraag is of deze genderverschillen in preferentie om te leiden verkleind kunnen

11 worden wanneer er met feedback een impuls in vertrouwen wordt gegeven. Anders gezegd: zouden vrouwen bij het krijgen van positieve feedback een hoger niveau van leiderschapszelfeffectiviteit tonen en eerder bereid zijn te leiden in een competitieve sociale context? Verwacht wordt dat feedback kan leiden tot meer vertrouwen en dus indirect tot een hogere leiderschapsbereidheid. McCarty (1986) suggereert dat het niveau van zelfverzekerdheid van personen toeneemt wanneer feedback wordt gegeven op vaardigheden en prestaties. Ook Gist en Mitchell (1992) voorspellen dat mensen een hogere zelfeffectiviteit krijgen bij het ontvangen van feedback. Om een positief effect op zelfeffectiviteit te ondervinden moet de feedback volgens Gist en Mitchell (1992) wel aansluiten bij de taak die het individu heeft uitgevoerd en op de inhoud van de taak inspelen. De genderverschillen in zelfeffectiviteit kunnen hierdoor kleiner worden of kunnen zelfs verdwijnen. Hoewel McCarty (1986) en Gist en Mitchell (1992) al sproken over positieve effecten van feedback op zelfeffectiviteit is er nog weinig empirisch onderzoek naar gedaan. Alleen Bandura en Cervone (1983) en Schunk en Swartz (1993) onderzochten het effect van feedback op het niveau van zelfeffectiviteit van personen. In beide studies moesten proefpersonen een doel stellen en werd er vervolgens wel of geen feedback gegeven op de vooruitgang in het bereiken van dat doel. In beide studies werd gevonden dat proefpersonen die feedback kregen, hoger scoorden op zelfeffectiviteit dan proefpersonen die geen feedback kregen. Beide studies laten zien dat het geven van feedback kan zorgen voor een verhoogd vertrouwen in het presteren in een taak, maar er wordt niet gekeken naar effecten hiervan op daadwerkelijk gedrag. Er is dus enige kennis over de effecten van feedback op zelfeffectiviteit maar geen kennis over het indirecte effect op leiderschapsbereidheid. Ondanks dat zijn er goede redenen om aan te nemen dat het indirecte effect wel aanwezig is.

12 De invloed van feedback op leiderschapsbereidheid is naar verwachting verschillend per sekse en per sociale context. Vrouwen voelen zich waarschijnlijk al zekerder over het leiden in een coöperatieve setting omdat dit aansluit bij hun genderrol. Mogelijk verandert het geven van feedback weinig in hun bereidheid om te leiden in de coöperatieve setting. In een competitieve setting zijn vrouwen naar verwachting onzekerder over het nemen van de leiding. Feedback kan helpen om de bereidheid van vrouwen om te leiden in een competitieve setting te verhogen. Feedback zal bij mannen niet resulteren in een veel hogere leiderschapspreferentie omdat zij zich in beide situaties waarschijnlijk zekerder voelen door het algemene geloof dat zij geschikt zijn om te leiden (Eagly et al.,1992). De huidige studie Middels een experiment wordt onderzocht hoe mannen en vrouwen reageren wanneer gevraagd wordt naar hun bereidheid om de leiding te nemen in een leiderloze groep. Zowel wetenschappelijke studies als een Nederlands bevolkingsonderzoek tonen aan dat mannen eerder geneigd zijn de leiding op zich te nemen dan vrouwen. In deze studie wordt verwacht dat vrouwen niet in alle gevallen minder bereid zijn te leiden dan mannen, maar dat dit afhankelijk is van de sociale context. Verwacht wordt dat vrouwen zich comfortabeler voelen wanneer hun gevraagd wordt te leiden in een coöperatieve taak. Daarnaast wordt voorspeld dat vrouwen minder graag willen leiden in een competitieve sociale context. Omdat een competitieve context minder goed past bij de sociale genderrol van vrouwen hebben zij in deze setting mogelijk minder vertrouwen in hun leiderschapskwaliteiten. Daarom wordt onderzocht of een impuls in vertrouwen, door het geven van feedback, indirect kan leiden tot een hogere leiderschapsbereidheid. Verwacht wordt dat voornamelijk vrouwen in een competitieve setting

13 een impuls in dat vertrouwen zullen ervaren en hierdoor eerder bereid zijn de leiding te nemen dan wanneer ze deze feedback niet krijgen. Methode Proefpersonen en Design Honderddrieënzeventig studenten van de Universiteit van Tilburg en Eindhoven (85 mannen en 88 vrouwen) hebben deelgenomen aan het onderzoek voor studiepunten of voor een bedrag van 5 euro. Drie respondenten zijn verwijderd uit de dataset (N=170) omdat zij grote delen van de leider/volgerrol vragenlijst (Hong et al., 2013) niet hadden ingevuld. De gemiddelde leeftijd van mannen was 22.2 jaar (SD = 2.86) en van vrouwen 21.3 jaar (SD = 2.23). In deze studie werd een 2 x 2 x 2 tussenproefpersoonontwerp gebruikt, waarbij de onafhankelijke variabelen sekse (man of vrouw), sociale context (coöperatief of competitief) en feedback (wel of geen) waren. De afhankelijke variabelen waren de bereidheid om de leiding te nemen, de zekerheid in het nemen van de leiding en de intentie om te leiden. De proefpersonen werden willekeurig verdeeld over de verschillende condities. Procedure Bij binnenkomst in het lab werden de proefpersonen welkom geheten door de experimentleider. Daarna werden zij aan twee medestudenten, in dit geval confederates, voorgesteld. De experimentleider liet de proefpersonen geloven dat de twee confederates medestudenten waren van andere faculteiten waarmee zij samen het experiment uit moesten gaan voeren. De confederates waren altijd een man en een vrouw waardoor de proefpersoon nooit de enige man of vrouw was. De groep werd verteld dat er onderzoek werd gedaan naar hoe mannen en vrouwen communiceren en samen opdrachten uitvoeren aan de hand van een tweetal opdrachten. De

14 eerste taak betrof een discussietaak waarbij de groep fictieve rollen moest aannemen van onderzoekers en ze in 5 minuten 15 items moesten selecteren op belangrijkheid om te kunnen overleven tijdens een barre tocht. Deze opdracht gold slechts als pretest en had als doel de proefpersonen het gevoel te geven dat zij geschikte leiders konden zijn. Proefpersonen die in de feedback-conditie zaten moest de leiderschapsrol namelijk geloofwaardig kunnen worden toegekend. De rol van de confederates was hierin erg belangrijk omdat zij de proefpersonen moesten laten geloven dat zij de meeste zeggenschap hadden in de discussie. Omdat de taakbijdrage van andere groepsleden volgens Eagly en Karau (1991) van invloed kan zijn op iemands keuze om de leiding te nemen, mochten de confederates niet overheersen in de discussie. De discussietaak is te vinden in bijlage I. Om de feedback te manipuleren werden de groepen in de feedbackconditie verteld dat de experimentleider hen mee naar buiten zou nemen voor het geven van individuele feedback. Ook de confederates werd deze individuele feedback op de gang gegeven om hun rol als medegroepslid zo realistisch mogelijk te laten lijken. De feedback werd gegeven aan de hand van een scoreformulier leiderschapskwaliteiten. In de feedbacksessie werden praktijkvoorbeelden van de opdracht ervoor aangehaald om zo tot een geloofwaardige score te komen. Het formulier bevatte zeven items waarvoor per item één punt gescoord kon worden. Een voorbeeld van een item is: De participant straalt zelfvertrouwen uit en weet dit adequaat over te brengen op de andere groepsleden. Proefpersonen kregen altijd een score van 6.5 op 7 en er werd na de toelichting altijd geconcludeerd dat de respondenten volgens de experimentleiders geschikte groepsleiders werden gevonden voor de volgende taak. Het scoreformulier is te vinden in de bijlage II. Om de sociale context te manipuleren werd de groepen een taakomschrijving

15 overhandigd (zie bijlage III). Groepen die feedback ontvingen over hun taakbijdrage kregen deze manipulatie te lezen na de feedback en groepen die de feedbackmanipulatie niet kregen werd deze taakomschrijving meteen na de discussietaak overhandigd. De taakomschrijving met de coöperatieve context zag er als volgt uit: Je gaat straks een opdracht uitvoeren met anderen. Bij de uitvoering van de opdracht draait het allemaal om hoe goed jullie samenwerken met elkaar. Het is dan ook belangrijk om te weten dat de focus ligt op hoe goed jullie samenwerking is binnen de groep. De taakomschrijving met de competitieve context zag er zo uit: Je gaat straks een opdracht uitvoeren met anderen. Bij de uitvoering van de opdracht draait het allemaal om hoe goed jouw groep presteert in vergelijking met een andere groep. Het is dan ook belangrijk om te weten dat de focus ligt op hoe goed jullie presteren ten opzichte van een andere groep. In beide taakomschrijvingen werd er tot slot nog beschreven: Voordat jullie aan deze opdracht gaan beginnen, zou ik je willen vragen om de vragenlijst in te vullen. Aan de hand van jouw antwoorden kunnen we bepalen welke rol je krijgt tijdens de opdracht. Hierna werd de leider/volger-vragenlijst (Hong et al., 2013) overhandigd. De proefpersonen werd ook mondeling verteld dat ze de opdrachtomschrijving in gedachte moesten houden bij het invullen van de vragen. Om te benadrukken dat de context waarin de proefpersonen de volgende opdracht gingen uitvoeren belangrijk was, werd de omschrijving tijdens het invullen van de vragenlijst altijd bij de proefpersoon gelegd. Om afkijken bij de confederates te voorkomen, werd iedereen apart gezet bij het invullen van de vragenlijst. De vragenlijst bevatte vragen over intentie om te leiden en volgen en er moest hierna worden omcirkeld of proefpersonen wel of niet bereid waren de leiding te nemen en hoe zeker zij van deze beslissing waren. Wanneer iedereen klaar was met het invullen van de vragenlijst en een consentformulier had ondertekend werden de lijsten opgehaald door de experimentleider en werd

16 de proefpersonen ook mondeling gevraagd of zij bereid waren tijdens de tweede taak de leiding op zich te nemen. Deze extra check is gedaan om een mogelijk verschil tussen de bereidheid om te leiden op papier en de bereidheid om te leiden bij aanwezigheid van de confederates uit te sluiten. Bij het individueel invullen konden proefpersonen sociaal wenselijk hebben geantwoord en bij het mondeling vragen konden eventuele invloeden van groepsdruk mee worden genomen. De volledige vragenlijst is te vinden in bijlage IIII. Tot slot werd de proefpersonen verteld dat ze de tweede opdracht niet daadwerkelijk hoefden te gaan uitvoeren. De experimentleider gaf aan dat er nu genoeg resultaten verzameld waren om de verwachtingen van dit onderzoek te meten. De proefpersonen werden gevraagd nog een korte vragenlijst in te vullen. Dit was een controleformulier waarmee de effectiviteit van de sociale contextmanipulatie werd gemeten (zie bijlage V). Na het invullen van deze vragen werden de groepen bedankt voor deelname en verteld dat wanneer de studie afgerond was, iedereen een mail zou ontvangen met het daadwerkelijke doel van het onderzoek. De confederates liepen met de proefpersonen naar buiten zodat deze manipulatie in geen enkel geval in twijfel zou worden getrokken. Meetinstrument Voorafgaand aan het experiment werd proefpersonen digitaal een achttal vragen gesteld waarmee het niveau van leiderschapszelfeffectiviteit werd gemeten. Hiervoor is de leadership self-efficacy-vragenlijst van Murphy (1992) gebruikt die vragen bevatte als Ik weet beter dan de meeste studenten wat ervoor nodig is om een goede leider te zijn. De proefpersonen konden antwoorden op een vijfpuntsschaal waarbij 1 stond voor helemaal mee en 5 voor helemaal mee eens. Cronbach s alpha voor deze schaal was.82 en de gemiddelde score bedroeg 3.61 (SD =.57) voor mannen en 3.45 (SD =.54) voor vrouwen. Vier proefpersonen hebben de

17 vragenlijst niet of niet volledig ingevuld. De leadership self-efficacy-meting is opgenomen als controle variabele omdat deze van invloed is op de scores leiderschapsintentie en zekerheid in het willen nemen van de leiding. De volledige vragenlijst is te vinden in bijlage VI. Leiderschapspreferentie is op drie manieren gemeten. Ten eerste werd iemands bereidheid om de leiding te nemen gemeten met de vraag Ik ben wel/ niet bereid de leiding op me te nemen bij de volgende taak. Ten tweede werd proefpersonen gevraagd: Hoe zeker ben je van je beslissing? waarbij 1 stond voor heel onzeker en 7 voor heel zeker. Ten derde werd de intentie om te leiden en volgen 1 gemeten aan de hand van 22 items op een zevenpuntsschaal waarbij 1 stond voor helemaal mee en 7 voor helemaal mee eens. 8 van de 22 items bevatten vragen over leidersgedrag. Met dit onderdeel werd de mate waarin proefpersonen zich voornamen zich te gedragen als leider gemeten zoals het aansturen van de groep en het nemen van beslissingen. Een voorbeeld van de vragen was: Ik wil de koers bepalen tijdens deze opdracht. Cronbach s alpha voor deze schaal was.87 en de gemiddelde score voor mannen bedroeg 4.31 (SD =.92) en voor vrouwen 3.94 (SD =.80). Daarna werd de effectiviteit van de sociale contextmanipulatie gemeten. Proefpersonen werd schriftelijk gevraagd welke verklaring het meest van toepassing was op de opdracht die ze zojuist hadden gelezen. De keuzes waren (a) het meest belangrijke van de opdracht is hoe goed we samenwerken; (b) het meest belangrijke van de opdracht is hoe goed we presteren of (c) wat het meest belangrijke van de opdracht is, is niet aangeven. De tweede vraag was: Waar denk je dat deze studie over ging. Tot slot werd de proefpersonen nog om een aantal demografische gegevens gevraagd. 1 Van de 22 items werden ook 8 vragen gesteld over volgersgedrag. Een voorbeeld van een volgersgedrag item was Ik wil dat een ander mij zegt wat ik moet doen tijdens deze opdracht. Deze vragen zijn niet meegenomen als meting in de analyse. Tot slot waren er nog zes fillervragen meegenomen in de vragenlijst. De fillers brachten een variatie in vragen aan om zo te voorkomen dat de proefpersonen achter het eigenlijke doel van het onderzoek kwamen (Van Eemeren, Garssen & Meuffels, 2003).

18 Resultaten Manipulatiecheck Omdat tijdens het experiment de sociale context van de taak (coöperatieve taak of competitieve taak) werd gemanipuleerd, is gecontroleerd of de proefpersonen zich ook bewust waren van de conditie waarin zij zaten. Zij konden aangeven welke stelling van toepassing was op de opdracht die ze zojuist hadden gelezen. Uiteindelijk identificeerden 75,9% van de proefpersonen binnen de coöperatieve conditie de gemanipuleerde sociale context waarin zij zaten correct. In de competitieve conditie gaf 50,6% van de proefpersonen de juiste conditie aan. Bereidheid om te leiden Ten eerste is onderzocht of mannen en vrouwen verschillen in hun bereidheid om te leiden 2. Daarvoor is een 2 (man of vrouw) x 2 (sociale context: coöperatief of competitief) x 2 (wel feedback of geen feedback) x 2 (bereidheid om te leiden: ja/ nee) chi-square-analyse uitgevoerd. De bereidheid om te leiden is gemeten met de vraag: Ik ben wel/ niet bereid de leiding op me te nemen. Uit tabel 1 is af te leiden dat mannen vaker bereid waren te leiden (52,4%) dan vrouwen (47,6%). Uit de analyse blijkt dit effect een trend te zijn, χ 2 = 3.56, p =.06. In lijn met de verwachtingen verschilt de bereidheid van mannen en vrouwen om te leiden niet in de coöperatieve conditie, χ 2 = 0.60, p =.44. Zowel bij het krijgen van feedback als bij het niet krijgen van feedback, waren mannen en vrouwen gelijk in hun bereidheid om te leiden in deze conditie. De bereidheid van mannen en vrouwen om te leiden in de competitieve conditie verschilt wel iets, χ 2 = 3.68, p =.06. Wanneer er namelijk geen feedback werd gegeven waren mannen (63,3%) vaker bereid te leiden in de competitieve conditie dan vrouwen (36,7%), χ 2 = 6.57, p <.01. Het verschil in de bereidheid in de competitieve context verdween echter (48,8% 2 2.4% van alle proefpersonen gaf schriftelijk een ander antwoord dan mondeling.

19 en 51,2%) wanneer de proefpersonen feedback werd gegeven, χ 2 = 1.02, p =.31. Zekerheid in het wel of niet nemen van de leiding Naast het verschil tussen mannen en vrouwen in hun directe bereidheid om te leiden, is ook gekeken naar de mate van zekerheid in het willen nemen van de leiding. Hiervoor is een nieuwe score berekend waarmee bereidheid om te leiden werd vermenigvuldigd met zekerheidsscore. Zowel proefpersonen die wel, als proefpersonen die niet bereid waren te leiden, moesten op een schaal van 1 t/m 7 aangeven hoe zeker zij waren over hun keuze. Proefpersonen die niet bereid waren te leiden is een zekerheidsscore (-1 t/m -7) gegeven en proefpersonen die wel bereid waren te leiden is een +zekerheidsscore gegeven (1 t/m 7). Daardoor wordt gewerkt met scores die kunnen lopen van -7 dat staat voor ik weet heel zeker dat ik niét wil leiden tot 7 dat staat voor ik weet heel zeker dat ik wél wil leiden. Om mogelijke verschillen tussen de bereidheid om te willen leiden en de zekerheid te onderzoeken is een 2 (man of vrouw) x 2 (sociale context: coöperatief of competitief) x 2 (wel feedback of geen feedback) ANOVA uitgevoerd met zekerheid als afhankelijke variabele. Tabel 2 toont de gemiddelde zekerheidsscores per conditie. De Levene s score was significant F(7, 162) = 11.65, p <.001. In lijn met de verwachting was er een hoofdeffect van sekse, F(1, 162) = 6.38, p =.01, η² =.04. Vrouwen (M = 3.02, SD = 4.37) waren minder zeker over het nemen van de leiding dan mannen (M = 4.42, SD = 3.34). Er was geen hoofdeffect van sociale context, F(1, 162) <1, p =. 61. Er is wel een significant hoofdeffect van feedback op zekerheidsniveau gevonden, F(1, 162) = 21.48, p <.001 η² =.12. Proefpersonen die geen feedback kregen toonden een lager zekerheidsniveau (M = 2.41, SD = 4.73) dan proefpersonen die dat wel kregen (M = 5.01, SD = 2.35) wanneer hun gevraagd werd de leiding te nemen. Er was geen significant interactie-effect van sekse en sociale context en van sociale context en feedback, Fs <1, p >.33. In lijn met de

20 verwachtingen is er wel een interactie tussen sekse en feedback gevonden, F(1, 162) = 6.93, p <.01, η² =.04. De zekerheidsscore van vrouwen werd meer beïnvloed door het krijgen van feedback (M = 5.05, SD = 2.12) ten opzichte van het niet krijgen van feedback (M = 1.00, SD = 5.08) dan die van mannen (M = 4.98, SD = 2.60) en (M = 3.86, SD = 3.89). De drieweginteractie tussen sekse, sociale context en feedback was niet significant, F(1, 162) < 1, p =.78. In een extra analyse is leiderschapzelfeffectiviteit toegevoegd als covariaat, F(1, 157) = 29.75, p <.001, η² =.16. De Levene s score was significant F(7, 158) = 12.19, p <.001. Met de toevoeging van deze controle variabele was er een trend van sekse, F(1, 157) = 2.95, p =.09. Dit betekent dat vrouwen (M = 3.10, SD =.47) na het controleren voor zelfeffectiviteit een minder sterke intentie tot leiderschapsgedrag vertoonden dan mannen (M = 4.39, SD =.37). Er was geen hoofdeffect van sociale context F(1, 157) = <1, p =.87. Er is wel een significant hoofdeffect van feedback op zekerheidsniveau gevonden F(1, 157) = 22.88, p <.001, η² =.13. Proefpersonen die geen feedback kregen waren minder zeker over hun keuze om te willen leiden (M = 2.44, SD =.52) dan proefpersonen die deze feedback wel kregen (M = 5.00, SD =.26). Daarnaast waren er geen interacties tussen sekse en sociale context en sociale context en feedback Fs <.1, p >.42. Wel is er ook na het toevoegen van de controle variabele een interactie-effect van sekse en feedback gevonden, F(1, 157) = 6.86, p <.01, η² =.04. De zekerheidsscore van vrouwen werd meer beïnvloed door het krijgen van feedback (M = 5.05, SD =.32) ten opzichte van het niet krijgen van feedback (M = 1.05, SD =.79) dan die van mannen (M = 4.95, SD = 0.41) en (M = 3.83, SD =.61). Er is geen drieweginteractie tussen sekse, sociale context en feedback, F(1, 157) < 1, p =.64. Intentie om te leiden Naast het meten van verschillen in bereidheid om te leiden, is er ook gekeken naar

21 mogelijke verschillen in de intentie om te leiden. Hiervoor is een 2 (man of vrouw) x 2(sociale context: coöperatie of competitie) x 2 (wel of geen feedback) ANOVA met intentie tot het vertonen van leidersgedrag als afhankelijke variabele uitgevoerd. Leiderschapsintentie is gemeten aan de hand van een achttal items over leidersgedrag. Tabel 3 toont de gemiddelde intentie van mannen en vrouwen tot leidersgedrag. In lijn met de verwachting blijkt uit de analyse een significant hoofdeffect voor sekse F(1, 162) = 8.05, p <.005, η² =.05. Vrouwen hadden een minder sterke intentie tot leiderschapsgedrag (M = 3.94, SD =.80) dan mannen (M = 4.31, SD =.92). Er was geen hoofdeffect van sociale context, F(1, 162) = 1.33, p =.25. Wel is er een hoofdeffect van feedback gevonden, F(1, 162) = 10.46, p <.001, η² =.06. Proefpersonen die feedback kregen op hun prestaties vertoonden hierna een hogere intentie tot leidersgedrag (M = 4.34, SD =.78) dan proefpersonen die deze feedback niet kregen (M = 3.92, SD =.92). In tegenstelling tot de verwachtingen was er geen verschil tussen mannen en vrouwen en hun intentie om te leiden per sociale context. Ook waren de interactie-effecten van sekse en feedback en sociale context en feedback niet significant, Fs <1, p >.27. Tot slot is nog gekeken naar een drieweginteractie tussen sekse, sociale context en feedback en deze was niet significant, F(1, 162) < 1, p =.54. Wederom is in een extra analyse leiderschapszelfeffectiviteit als covariaat toegevoegd en is gekeken of dit verschillen in resultaten oplevert, F(1, 157) = 49.42, p <.001, η² =.24. Na de toevoeging van zelfeffectiviteit was er een trend van sekse F(1, 157) = 3.73, p =.06. Dit betekent dat vrouwen (M = 3.95, SD =.09) ook na het controleren voor zelfeffectiviteit een minder sterke intentie tot leiderschapsgedrag vertoonden dan mannen (M = 4.30, SD =.10). Er was een hoofdeffect van sociale context F(1, 157) = 4.64, p <.05, η² =.03. Proefpersonen in de competitieve conditie (M = 4.22, SD =.10) waren meer geneigd leidersgedrag te vertonen dan

22 proefpersonen in de coöperatieve conditie (M = 4.02, SD =.09). Daarnaast is er een hoofdeffect van feedback gevonden, F(1, 157) = 10.99, p <.001, η² =. 07. Proefpersonen die feedback kregen (M = 4.32, SD =.08) waren meer geneigd leiderschapsgedrag te vertonen dan proefpersonen die geen feedback kregen (M = 3.92, SD =.10). Het effect van feedback was niet verschillend per sekse en ook zijn er na de controle van zelfeffectiviteit geen interacties gevonden tussen sekse en sociale context en sociale context en feedback, Fs <.1, p >.23. Tot slot was er ook geen drieweginteractie na het controleren voor zelfeffectiviteit, F(1, 157) <1, p =.38. Conclusie en discussie Het doel van de huidige studie is te onderzoeken of de verschillen in leiderschapsbereidheid tussen mannen en vrouwen afhankelijk zijn van de sociale context en of deze verschillen verkleind kunnen worden door het geven van feedback op iemands leiderschapskwaliteiten. Er is dieper ingezoomd op de invloed van sociale context omdat bevolkingsonderzoek laat zien dat vrouwen vaker de leiding nemen in sociale instellingen en minder vaak in commerciële instellingen (Merens et al., 2012). In deze studie werd verwacht dat dit komt door genderverschillen in leiderschapspreferentie namelijk dat vrouwen minder graag leiden in een competitieve setting dan in een coöperatieve setting. Vrouwen zijn naar verwachting minder bereid de leiding te nemen in een competitieve context omdat ze in deze setting minder vertrouwen hebben in hun leiderschapskwaliteiten. Onderzocht is of het geven van feedback op leiderschapskwaliteiten indirect een hogere leiderschapsbereidheid teweeg kan brengen. Verwacht werd namelijk dat vrouwen in een competitieve conditie na het geven van feedback meer vertrouwen krijgen en hierdoor eerder bereid zijn te leiden in deze setting dan wanneer ze deze feedback niet krijgen. De resultaten van het huidige onderzoek laten een genuanceerd beeld zien. Ten eerste zijn

23 vrouwen minder bereid de leiding te nemen dan mannen. Deze bevindingen zijn in lijn met eerdere onderzoeken (McCormick et al., 2000; Hong et al., 2013). Mogelijk komt dit omdat leiderschap nog altijd wordt gezien als een mannelijke taak (Eagly & Carli, 2007; Eagly & Johnson, 1990; Koenig et al. 2011) en vrouwen daardoor terughoudender zijn in het nemen van de leiding (Powell, 2012). Ten tweede is de bereidheid van mannen en vrouwen in enkele gevallen afhankelijk van de sociale context. Het blijkt dat vrouwen minder bereid zijn te leiden in een competitieve setting dan in een coöperatieve setting wanneer direct gevraagd wordt naar hun bereidheid om te leiden. Wanneer echter gevraagd wordt naar zekerheid in het willen nemen van de leiding en leiderschapsintentie, zijn er geen verschillen tussen mannen en vrouwen per sociale context. Dit is een interessant en nog niet eerder aangehaald verschijnsel. Het blijkt dat vrouwen wel willen leiden in een competitieve setting wanneer leidersgedrag wordt omgeschreven en niet direct genoemd (zoals bij de vragen naar leiderschapsintentie), maar meer lijken te aarzelen wanneer hun direct naar bereidheid gevraagd wordt. Het verschil in subtiliteit van de metingen kan een verklaring zijn voor waarom vrouwen wel de intentie maar minder bereidheid tonen om te leiden in een context die minder goed past bij hun genderrol (competitief). De vraag: Ben je bereid om de leiding op je te nemen? geeft waarschijnlijk een directere weergave van iemands bereidheid dan het vragen naar leiderschapsintentie aan de hand van een achttal items. Vrouwen zijn zich er bij de directe vraag mogelijk meer van bewust dat het om leiderschap gaat. Misschien willen ze wel graag leiden in een competitieve context maar vinden het bedreigend wanneer het direct wordt gevraagd en zijn dan terughoudender. Het feit dat vrouwen wel de intentie hebben om te leiden in een competitieve setting maar deze rol openlijk minder durven claimen past bij het genderrol-principe zoals eerder besproken. Vrouwen zijn mogelijk geneigd

24 hun sociale genderrol aan te houden en vinden het daarom moeilijk zichzelf als leider te zien. Ook is het mogelijk dat vrouwen wel willen leiden maar hier niet openlijk voor uit durven te komen vanwege de heersende stereotypes over vrouwen in leiderschapsposities. In eerder onderzoek naar leiderschapsbereidheid zijn verschillen tussen leiderschapsintentie en bereidheid bij vrouwen niet aan de orde gekomen omdat leiderschapsbereidheid maar op basis van één meetniveau werd gemeten (McCormick et al., 2000; Merens et al., 2012). In vervolgonderzoek is het belangrijk de conclusies over bereidheid niet te baseren op één meting maar meerdere vormen van preferentie te bestuderen om zo een zo valide mogelijke weergave van het verschijnsel te krijgen. Behalve dat er in dit onderzoek bereidheidsverschillen tussen mannen en vrouwen per sociale context zijn aangehaald, is ook gekeken naar een onderliggende reden voor deze verschillen; namelijk het vertrouwen dat iemand heeft in zijn of haar leiderschapskwaliteiten. Net als in eerder onderzoek (McCormick et al., 2002) is ook in deze studie aangetoond dat vrouwen minder bereid zijn te leiden omdat ze minder vertrouwen hebben in hun leiderschapskwaliteiten dan mannen. Daarnaast blijkt uit deze studie dat vrouwen ook een grotere onzekerheid tonen wanneer hun gevraagd wordt te leiden. Het feit dat vrouwen een lagere leiderschapszelfeffectiviteit hadden in dit onderzoek past bij het sociale genderrolperspectief. Volgens Eagly en Karau (2002) leidt het conflict dat vrouwen ervaren tussen hun gender rol en de leiderschapsrol ertoe dat vrouwen onzeker zijn over het kunnen en willen nemen van de leiding en zichzelf minder makkelijk in de leiderschapsrol plaatsen. Daarnaast is dit een van de eerste onderzoeken waarin is gekeken naar de effecten van feedback op leiderschapspreferentie. In lijn met de verwachtingen was feedback van grote invloed op de leiderschapspreferentie van de proefpersonen. Proefpersonen waren meer bereid te

25 leiden wanneer feedback werd gegeven op hun leiderschapskwaliteiten. Er is al eerder bewezen dat het geven van feedback een hogere zelfeffectiviteit teweeg kan brengen (Schunk & Swartz, 1993; Bandura en Cervone,1983) maar het effect van feedback op daadwerkelijke gedragingen als leiderschapsbereidheid is naar weten niet eerder onderzocht. Daarnaast zijn er ook zichtbare genderverschillen gevonden in de invloed van feedback op leiderschapsbereidheid. Het krijgen van feedback heeft in de meeste gevallen een grotere invloed op de leiderschapsbereidheid van vrouwen. De invloed van feedback is bij vrouwen namelijk groter dan bij mannen wanneer hen direct gevraagd wordt naar hun leiderschapsbereidheid. Daarnaast worden vrouwen zekerder in het willen nemen van de leiding dan mannen na het krijgen van feedback. Ook bij mannen zorgt feedback voor een hogere bereidheid maar het verschil tussen het wel of niet krijgen van feedback is kleiner dan bij vrouwen. Het feit dat vrouwen door feedback eerder bereid zijn te leiden en zekerder worden in het nemen van de leiding is een belangrijk gevonden verschijnsel. Het impuls in vertrouwen zorgt ervoor dat vrouwen ongeacht de sociale context bereid zijn te leiden. Mogelijk zijn ze door het krijgen van feedback minder geneigd te handelen naar hun sociale rol. Er werd dan ook verwacht dat de invloed van feedback het grootst is bij vrouwen in een competitieve setting omdat ze hierin het meest onzeker zijn over hun leiderschapskwaliteiten. Dit is ook gevonden bij de meting naar leiderschapsbereid. Vrouwen hadden een hogere bereidheid om te leiden in een competitieve sociale context na het krijgen van feedback. Deze bereidheid was veel lager wanneer ze geen feedback kregen in deze setting. Met dit onderzoek is duidelijk geworden dat het geven van feedback indirect kan leiden tot een hogere leiderschapsbereidheid, maar de vraag is in hoeverre de impuls in vertrouwen als gevolg van feedback effect heeft op daadwerkelijke gedragingen. In dit onderzoek dachten

26 proefpersonen wel dat er een volgende taak kwam waarin ze afhankelijk van hun keuze als leider moesten fungeren of niet, maar deze taak is niet uitgevoerd. Er is dus niet onderzocht of proefpersonen die bereid waren te leiden, zich ook daadwerkelijk als leider gingen gedragen en een leiderschapsstijl zouden hanteren die past bij de sociale context. Vrouwen waren bijvoorbeeld na het krijgen van feedback eerder bereid te leiden in een competitieve context terwijl dit inconsistent is met hun sociale genderrol. De vraag is of het geven van feedback tot een zodanig impuls in zekerheid leidt, dat vrouwen ook een passende, competitieve leiderschapsstijl aan gaan nemen. Interessant is om in vervolgonderzoek te kijken naar in hoeverre leiderschapsbereidheid een voorspeller is voor daadwerkelijk leidersgedrag en welke rol feedback hierin speelt. Vertonen vrouwen die bereid zijn te leiden in een competitieve conditie ook competitief leidersgedrag (hanteren ze een autocratische leiderschapsstijl)? En tonen mannen in een coöperatieve conditie ook bijpassend leidersgedrag (hanteren zij dan een meer collaboratieve leiderschapsstijl)? Daarnaast roept ook het feit dat met name vrouwen een grotere bereidheid tonen om te leiden door het krijgen van feedback een belangrijke vervolgvraag op: Is het geven van feedback en dus het stimuleren van vertrouwen in de leiderschapskwaliteiten van vrouwen een mogelijke oplossing om het handelen naar hun sociale genderrol te verminderen en dus de leiderschapsbereidheid van vrouwen op grote schaal te verhogen? In dit onderzoek is duidelijk geworden dat het krijgen van feedback de zekerheid van vrouwen zodanig verhoogt dat zij vaker bereid zijn te leiden, ook in een context die minder past bij hun genderrol. De één-op-één feedback die gegeven is in deze studie, kan er echter niet voor zorgen dat de bereidheid van vrouwen op grote schaal aangepakt wordt. Ely en Meyerson (2000) stelden in hun boek een aanpak voor die wel op grote schaal kan leiden tot het verkleinen van het gat van vrouwen in