AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

ECLI:NL:RBDHA:2013:9745

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 26 mei 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

t Raad vanstate 201005420/1 A/3. Datum uitspraak: 21 december 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2010 in zaak nr. 09/28944 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.

201005420/1 A/3 2 21 december 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 29 april 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om ten aanzien van haar artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) toe te passen afgewezen. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 januari 2010 heeft de staatssecretaris dit besluit aangevuld. Deze bestuiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op 7 mei 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201005420/1 /V3 3 21 december 2010 3, Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat. w.g. Schuyt lid van de enkelvoudige kamer w.g. Graat ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010 373-689. Verzonden: 21 december 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

,2. Juni 2010 13:26 FHK ADVOCATEN +31 23 5325Ô33 Nr. 0154 uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningen ree h ter van 6 mei 2010 in zaak van: geboren op van Azerbajdzjaansc nationaliteit, eiseres/verzöeks ter, verder: eiseres gemachtigde: mr, U. Koopmans, advocaat te Haarlem, tegen: de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W, Kreuraer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te 's-gravenhage. 1, Procesverloop l.i Eiseres heeft op 31 maart 2008 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 april 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 12 mei 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 6 augustus 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 11 augustus 2009 beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist, Verweerder heeft op 8 januari 2010 een aanvuliend besluit genomen. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit aanvullend besluit. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde,

.2. Juni 2010 13:27 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 zaaknummers: AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) 2 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Ingevolge artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 2.3 In paragraaf A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels neergelegd voor de toepassing van deze bepaling. Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van achterwege laten van de uitzetting indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. 2.4 In A4/7.2.3 Vc is neergelegd dat bij de beoordeling van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen, indien nodig, door verweerder de medisch adviseur van het Bureau medische advisering (BMA) wordt geraadpleegd. Ook een andere onafhankelijke medisch deskundige kan worden benaderd om een advies uit te brengen. De uitzetting in het individuele geval wordt in beginsel opgeschort voor de periode waarin reizen vanuit medisch oogpunt onverantwoord is. 2.5 In BS/10 Vc is bepaald dat uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft indien de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen of dat stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen en de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren. Bij de beoordeling worden volgens paragraaf BS/4.4 Vc omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid betreffen, niet betrokken. 2.6 Volgens paragraaf B8/5 Vc, voor zover thans van belang, wordt de betrokken vreemdeling, indien de medisch adviseur aangeeft dat mantelzorg voor hem noodzakelijk is, jn de gelegenheid gesteld aan te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het herkomstland, die in staat moeten worden geacht mantelzorg te verlenen. Voor zover een vreemdeling stelt dot voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, dient hij gegevens en bescheiden te overleggen waaruit dit blijkt, Aan niet (in onvoldoende mate) onderbouwde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent wordt geen betekenis toegekend. Evenmin rust op het bestuursorgaan de verplichting om onderzoek te doen naar dergelijke stellingen, 2.7 Onder medische noodsituatie wordt in hoofdstuk B8/3 Vc verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medischwetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van de behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder "korte termijn" wordt verstaan: binnen een termijn van drie maanden.

. 2. Juni 2010 13:27 FHK ADVOCATEN f31 23 5325033 Nr. 0154 P. 8 zaaknummers: AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) 3 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. 2.8 Venveerder heeft ter beoordelmg van het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 64 Vw, het BMA verzocht hem te adviseren over de gezondheidstoestand van eiseres. Het BMA heeft in totaal een viertal (aanvullende) adviezen geformuleerd. Volgens het eerste BMA-advies van 17 april 2008, voor zover thans van belang, staat eiseres onder blijvende behandeling van de huisarts in verband met hyp ericas ie en diabetes. Uit het aanvullend BMA-advies van 13 januari 2009 blijkt dat het ziektebeeld en daarmee de medische behandeling is gewijzigd. Toediening van medicatie geschiedt inmiddels door middel van het injecteren van insuline. Gelet op het tijdsverloop sinds het eerste BMA-advies is op 7 april 2009 desverzocht een nieuw advies uitgebracht. Daarin wordt onder meer gesteld dat eiseres voor wat betreft de diabetes onder behandeling van de huisarts staat en dat zij bij het spuiten van insuline wordt geholpen door haar kleindochter. Gelet op de huidige medische inzichten zal het uitblijven van de behandeling bij eiseres tot een medische noodsituatie leiden (na enkele dagen zal een diabetes-coma ontstaan). Volgens het BMA is in het land van herkomst behandeling in algemeen medisch-technisch e zin voor haar diabetes mogelijk, nu uit informatie uit verschillende brondocumentcn van International SOS blijkt dat in het land van herkomst voldoende medische behandel moge lijkheden aanwezig zijn en voldoende medicijnen beschikbaar. Gezien de huidige medische inzichten kan eiseres in staat worden geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen, met dien verstande dat zij tijdens de reis de voorgeschreven medicatie inneemt en een verpleegkundige de insu line-injectie toedient. Naar aanleiding van de beioepsgronden van eiseres waarin werd gesteld dat het BMA-advies onjuist dan wel onvolledig was, heeft verweerder op 25 november 2009 aanvullende vragen gesteld aan het BMA. Uit het aanvullend advies van 1 december 2009 blijkt dat mantelzorg noodzakelijk is en als deze niet door familie of kennissen kan worden gegeven, eiseres een beroep kan doen op een instelling, Voorts is uitleg gegeven waarom een schriftelijke medische overdracht, zoals aanvankelijk was geformuleerd, niet langer als rei s voorwaarde is gesteld. Dit houdt volgens het BMA verband met het feit dat eiseres inmiddels dagelijks insuline spuit zodat de huidige reisvoorwaarde, inhoudende dat eiseres tijdens de reis de voorgeschreven medicatie meeneemt en (met hulp) toedient, volstaat. Daaruit blijkt volgens de BMA-adviseur immers genoegzaam welke medische problemen er zijn, waardoor extra uitleg hierover in de vorm van een aparte schriftelijke overdracht niet nodig is. 2.9 Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het medisch advies van het BMA van 7 april 2009 en het aanvullend advies van 1 december 2009 op het standpunt gesteld - samengevat- dat eiseres niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Blijkens de BMA-adviezen kan het uitblijven van een medische behandeling weliswaar leiden tot cen medische noodsituatie, maar zijn voldoende behandelraogelijkheden in het land van herkomst aanwezig. Eiseres is in staat om te reizen, doch wel onder voorwaarden. Voorts is mantelzorg noodzakelijk en daarin kan worden voorzien door de kleindochter van eiseres die mee terug kan naar het land van herkomst en overigens kan voor deze zorg een beroep worden gedaan op. een instelling, Gelet op het voorgaande is bij uitzetting dan ook geen sprake van een mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

,2. Juni-2010 î3:23 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 Nr. 0154 P. 9 zaaknummers: AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) 4 2.10 Eiseres heeft in beroep-samengevat- het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dal adequate medische behandelmogelijkheden in voldoende mate in het land van herkomst beschikbaar zijn. Eiseres voert daartoe aan dat gelet op de door het BMA in het advies van 7 april 2009 gestelde rei s voorwaard e en de thans noodzakelijk geachte mantelzorg, verweerder zich ervan had moeten vergewissen dat bij verwijdering van eiseres directe voortzetting van de diabetesbehandeling en de daarbij benodigde mantelzorg na aankomst in het land van herkomst gegarandeerd is ter voorkoming van een medische noodsituatie op korte termijn. Daarbij stelt eiseres dat het buiten de macht van eiseres ligt om haar kleindochter mee te laten reizen om bij terugkeer in het land van herkomst de benodigde mantelzorg te verlenen. Verweerder heeft tenslotte ten onrechte gesteld dat bij uitzetting geen sprake zal zijn van een mogelijke schending van artikel 3 EVRM wegens de gezondheidssituatie van eiseres. Het bestreden besluit is hierdoor onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, De rechtbank overweegt als volgt. 2.11 Aan de orde is de vraag of verweerder het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw op goede gronden heeft afgewezen. 2.12 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een medisch rapport als het BMA-advies, waarbij de arts is ingegaan op het criterium dat in het onderhavige geschil centraal staat, namelijk of de gezondheidstoestand van eiser het toelaat om - al dan niet begeleid - te reizen, aangemerkt worden als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij zijn besluitvorming in beginsel van het advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.13 De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan aan de inhoud van de BMA-adviezen van 7 april 2009 en 1 december 2009 dient te worden getwijfeld, zodat verweerder bij beoordeling van de aanvraag van de juistheid van genoemde adviezen heeft kunnen uitgaan. De ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat de BMA-adviezen van 7 april 2009 en 1 december 2009 van onwaarde zijn omdat sinds het eerste BMA-advies van 17 april 2008 geen recente informatie bij de behandelend huisarts is ingewonnen, acht de rechtbank onvoldoende om deze adviezen in twijfel te trekken, Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder juist gelet op het tijdsverloop sinds het besluit in primo nieuw advies heeft gevraagd zodat vervolgens rekening kon worden gehouden met het verslechterde ziektebeeld bij eiseres. Bovendien blijkt uit het advies van 7 april 2009 dat eiseres op 19 maart 2009 in persoon op het spreekuurcontact van de medisch adviseur is geweest. De voor de zitting door eiseres overgelegde brief van de behandelend huisarts waaruit blijkt dat eiseres voor wat betreft haar insuline therapie niet zonder de hulp van haar kleindochter kan, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, ook in de BMA adviezen is uitgegaan van de omstandigheid dat eiseres niet zelfredzaam is en dat mantelzorg noodzakelijk wordt geacht. 2.14 Eiseres heeft voorts gesteld dat verweerder nader onderzoek diende te., (laten) verrichten naar de beschikbaarheid van mantelzorg in het land van herkomst.-tér zitting heeft 2ij daartoe betoogd dat de reis voorwaarden uit het BMA-advies van 7

. 2. Juni 2010 13:^9 FHK ADVOCATEN +3i 23 5325033 Nr. 0154 P. 10 zaaknummers: AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) 5 april 2009 en de thans noodzakelijk geachte mantelzorg op één lijn gesteld dienen te worden met de voorwaarde uit de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 (LJN BF05Û6), te weten dat de overdracht en directe voortzetting van ciseres' behandeling gegarandeerd dienen te zijn. De rechtbank volgt dit betoog niet en overweegt als volgt, 2.15 In onderhavige zaak heeft het BMA voorwaarden geformuleerd waaronder eiseres kan reizen. Eiseres heeft geen reden aangevoerd waarom aan de voorwaarde dat een verpleegkundige eiseres tijdens de reis de insuline-injecties moet toedienen niet zal kunnen worden voldaan. Dit geldt ook voor de voorwaarde dat eiseres medicatie dient mee te nemen en in te nemen. Voorts stelt de rechtbank immers vast dat uit het aanvullend BMA-advies van 1 december 2009 blijkt dat eiseres voor deze mantelzorg in het land van herkomst een beroep kan doen op een instelling, De rechtbank ziet zich ten aanzien van deze beroepsgrond vervolgens nog voor de vraag gesteld of de in Nederland verblijvende kleindochter van eiseres mag worden beschouwd als (potentieel) deel van het in paragraaf B8/5 Vc bedoelde 'in het herkomstland aanwezige mantelzorgnetwerk', zoals door verweerder geopperd.in het aanvullend besluit van 8 januari 2010. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres geen familie of vrienden meer heeft in het land van herkomst, Vast staat dat de bij eiseres inwonende kleindochter tot op heden voorziet in bedoelde zorg. Ook op de kleindochter rust de rechtsplicht Nederland onmiddellijk te verlaten. Verweerder heeft eiseres in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat deze kleindochter eiseres naar het land van herkomst kan vergezellen en de benodigde mantelzorg kan (blijven) verlenen. Op de voet van de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2009 (LJN: BK3317, nr. 200808843/1/V2) acht de rechtbank de enkele stelling dat het in geval van onwil van kleindochter om haar grootmoeder te vergezellen, buiten de macht van eiseres ligt deze zorg te behoudenj onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres voor verkrijging van mantelzorg kan terugvallen op haar kleindochter. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zijn besluit voldoende zorgvuldig voorbereid en toereikend gemotiveerd. 2.16 Nu eiseres onder voorwaarden kan reizen, de benodigde medische behandeling in het land van herkomst beschikbaar is en het bekomen van de noodzakelijke mantelzorg mogelijk is, zal verwijdering naar het land van herkomst geen schending van artikel 3 EVRM opleveren, zodat ook deze beroepsgrond faalt. 2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 2.18 Br is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. Verzoek om een voorlopige voorziening 2.19 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de vooraeningenrechter van de rechtbnnk die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel.-8:81,; eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoekeen voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde w..spoed; ge!et=op:de betrokken belangen* dalvëreist...

2. Juni 2010 13:29 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 r. 0154 P. II zaaknummers; AWB 09/28944 (beroep) AWB 09/28945 (voorlopige voorziening) 2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening aftvijzen. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank.' 3.1 verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter: 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M,W. Groenendijk, rechter» tevens voorzieningenrechter, en op 6 mei 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. F. Hermus-Zoetmulder, griffier, Afschrirlverzpnden op: Colli] Qe^fc-ls vqrhlndehjtft^feäflwh-j -7-05- 2010 Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze do hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC, 's-gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open, Voor eens; De griffler fecmftt tbank to'a>gravenhag$

œzzsnzz^^ J.Juni 2010 13:24 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 X Ü ADVOCATEN ^T-"^"jr"=ST r. 0154 P. I 'Dirait! Sill I 2000 (C HiiRlEM Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenkamer Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG Per post en per telefax : 070-36513 80 3VAKNR, AAN: RAAD VAN STATE INGEKOMEN BEHANDELD DD; - 1 Mi Zfllö ia PAR: Ons kenmerk: 91.451/kd INDkenmerk: 0312.11.0145 Betreft : Hoger beroep vreemdelingenzaak van mevrouw /Ministervan Justitie Haarlem, 2juni 2010 Gelet op het bepaalde in artikel 70 Vw. verklaart mr U. Koopmans, advocaat te Haarlem, door mevrouw wonende aan de te bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de Rechtbank te 's-gravenhage, nevenziltingsplaats Haarlem, van 6 mei 2010 (verzonden op 7 mei 2010), met kenmerk AWB 09/28944 (productie 1), waarbij het beroep van 11 augustus 2009 van mevrouw ongegrond is verklaard. Mevrouw komt in hoger beroep tegen deze uitspraak en voert tegen de uitspraak van 6 mei 2010 de volgende grieven aan: Grieft Ten onrechte overweegt de Rechtbank in r.ov. 2.14 dat de Rechtbank het in deze rechtsoverweging weergegeven betoog van mevrouw niet volgt. Toelichting Gelet op de verwijzing door de Rechtbank naar de volgende rechtsoverweging (2.15) mist deze grief een zelfstandig karakter en wordt verwezen naar de tweede en volgende grieven van mevrouw Grief II Ten onrechte overweegt de Rechtbank in r.ov. 2.15 dat uit het aanvullend BMA-advies van MfF.FonWIU Mr drs A. Hul Mr U. Koopmans Klein«Houtstraat 134 20HDSHa Brlam Telefoon 023. 53 U0S1 Fax 023. S3 25 033

., 2. Juni 2010 13:24 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033. Nr. 0154 P. 2 1 december 2009 blijkt dat mevrouw voor de mantelzorg in het land van herkomst een beroep kan doen op een instelling. Toelichting Het aanvullend BMA-advles van 1 december 2009 vermeldt terzake van bedoelde 'instelling' slechts: Voor alle mantelzorg geldt: als er geen familie of kennis is die deze zorg kan geven, dan kan men een beroep op een instelling doen. De instelling zelf hanteert zijn eigen regels over wie welke handeling mag doen bij een cliënt'. De betreffende 'instelling' wordt niet nader door het BMA in het aanvullend advies van 1 december 2009 omschreven. Zoats in beroep (zie pleitnotities mr U. Koopmans t.b.v. zitting Rechtbank 1 april 2010; productie 2) namens mevrouw is gesteld, wordt in het BMA-advies van 7 april 2009 door middel van het medische landendocument AZ-1381-2009 van 30 maart 2009 aangegeven dat voor diabetes (hypertensie en hypercholesterolemia) specialistische behandeling door een internist in het land van herkomst mogelijk is, maar dit betreft geen instelling die de noodzakelijke mantelzorg kan substitueren. Namens mevrouw is aangegeven dat de beschikbaarheid van internistische behandeling voor haar diabetes heel wat anders is dan het bieden van een behandeling en/of begeleiding die beslaat uit het dagelijks (ook 's nachts) meerdere malen toedienen van insuline en het telkenmale ook controleren van het glucosepeil in haar bloed. Uil geen van de door de medisch adviseur geraadpleegde medische landendocumenten blijkt dat de noodzakelijke dagelijkse geprotocoltiseerde diabetesbehandeling en -begeleiding, bijvoorbeeld door middel van een diabetesverpleegkundige of andere thuiszorger, in Azerbajdzjan beschikbaar is. In dit verband is ook gewezen op de brief van 29 april 2009 aan verweerder (zie productie 3). Grief III Ten onrechte overweegt de Rechtbank in r.ov. 2.15 dat de vraag of de in Nederland verblijvende kleindochter van mevrouw mag worden beschouwd als (potentieel) deel van het in paragraaf B8/5 Vc. bedoelde 'in het herkomstland aanwezige mantelzorgnetwerk' bevestigend moet worden beantwoord en dat verweerder mevrouw in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat deze kleindochter eiseres naar het land van herkomst kan vergezellen de benodigde mantelzorg kan (blijven) verlenen in het kader waarvan de Rechtbank verwijst naar een uitspraak van uw Afdeling van 4 november 2009 (nr. 200808843/ 1/V2). Met verwijzing naar deze uitspraak overweegt de Rechtbank ten onrechte dat de enkele stelling dat het in geval van onwil van de kleindochter om haar grootmoeder te vergezellen buiten de macht van mevrouw ligt om deze zorg te behouden onvoldoende fs voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mevrouw voor verkrijging van mantelzorg kan terugvallen op haar kleindochter. Toelichting Namens mevrouw is, in het kader van het aanvullend besluit van 8 januari 2010 van verweerder, aangegeven dat het wel of niet meereizen van bedoelde kleindochter, die niet in

,2. Juni 2010 13:25 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 Nr. 0154 P. 3 3 het land van herkomst maar in Nederland woonachtig is (daar niet over een verblijfstitel beschikt maar we) gezinsleven uitoefent met haar echtgenoot en kind; zie pleitnotities mr U. Koopmans p. 2/laalste alinea en p. 3/eerste alinea), buiten de macht van mevrouw ligt. Zij heeft geen enkele invloed op het al dan niet meereizen van haar kleindochter naar haar land van herkomst. Dit heeft tot gevolg dat ten tijde van de besluitvorming door verweerder geenszins vast stond dat de noodzakelijke mantelzorg in verband met de insulinetherapie van mevrouw in Azerbajdzjan kon worden geboden. De Rechtbank gaat er aan voorbij dat in ds casus die voorligt in de uitspraak van uw Afdeling van 4 november 2009 een geheel andere constellatie aan de orde was. In deze casus zijn de echtgenoot en zoon van de vreemdeling in het land van herkomst woonachtig. In het geval van mevrouw is in confesso dat zij geen familie of vrienden (meer) heeft in het land van herkomst die mantelzorg zouden kunnen bieden. Haar kleindochter woont in Nederland en niet in het land van herkomst. Het verschil tussen bedoelde casus en de situatie van mevrouw is essentieel en rechtens relevant nu in paragraaf B8/5 Vc. wordt gesproken over de 'in het herkomstland aanwezige mantelzorg. De Rechtbank gaat ten onrechte aan dit verschil voorbij. Grief IV Ten onrechte overweeg de Rechtbank in rov. 2.16 dat- nu mevrouw onder voorwaarden kan reizen en de benodigde medische behandeling in het land van herkomst beschikbaar is en het bekomen van de noodzakelijke mantelzorg mogelijk is - haar verwijdering naar het land van herkomst geen schending van artikel 3 EVRM zal opleveren zodat de daarop betrekking hebbende beraepsgrond faalt. Toelichting Het ontbreken van zowel een mantelzorgnetwerk in het land van herkomst als een instelling die een vervangende vorm van mantelzorg (thuiszorg) kan bieden brengt met zich mee dat mevrouw in haar land van herkomst, ten gevolge van het niet dagelijks meerdere malen zelfstandig haar insulinetherapie kunnen uitvoeren, een aanmerkelijk risico loopt op korte termijn in een medische noodsituatie te geraken. Grief V Ten onrechte overweegt de Rechtbank in r.ov. 2.17 dat de Rechtbank het bsroep ongegrond zal verklaren en in r.ov. 2.18 dat er geen grond bestaat om een van de partijen in de door de andere partij gemaakte proceskosten te veroordelen. Toelichting Uit de gegrondheid van de vorige grieven vloeit voort dat de Rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren en dat er grond bestaat om de Staatssecretaris van Justitie c.q. de Minister van Justitie in de proceskosten te veroordelen.

,2. Juni 5010 13:26 FHK ADVOCATEN +31 23 5325033 4 r.0154 P. 4 MET CONCLUSIE: Tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank 's-gravenhage, nevenzjttir splaats Haarlem, d.d. 6 mei 2010, gewezen onder AWB 09/28944 en gegrondverklaring-van het door mevrouw op 11 augustus 2009 ingestelde beroep tegen het besluityan 6 augustus 2009; kosten rechtens (toevoeging bij Raad voor Rechtsbijstanp^aangevraagd d.d. 2 juni 2010). U. Koopmans, advocaat en bepaaldelijk gevolmachtigde Producties: 1. uitspraak Rechtbank Den Haag (vreemdelingenkamer Haarlem) d.d. 06-05-2010 (AWB 09/28944; zes oagina's) 2. pleitnotities mr U J&fopmans t.b.v. zitting Rechtbank 1 april 2010 Î9 aan verweerder