AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 28 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstatc /1/V3. Datum uitspraak: 13 januari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

Raad vanstatc 201008859/1/V1. Datum uitspraak: 3 november 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: en appellante, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 12 augustus 2010 in zaak nr. 10/6210 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie.

201008859/1/V1 2 3 november 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen, om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201008859/1/V1 3 3 november 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M, van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat. w.g. Van Altena lid van de enkelvoudige kamer w.g. Peute ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010 391. Verzonden: 3 november 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

16/08 2010 10:21 FAX +31263592727 rb arnüem vk iaoooi/o,c uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Neveuntringsplaats Arnhem Registr^enummer: AWB 10/6210 Datum uitspraak: 12 augustes 2010 Uitcpraak Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inshike geboren op v-nummer mede namens haar minderjarige kinderen: geboren op v-nummer geboren op v-nummer van Azerbeidq'aaose nationaliteit, eisere«, gemachtigde mr. H. Uzumcu, tegen de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, Immigratie- ennaturaheariedienst, verweerder. Het procesverloop Bij besluit van 11 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 december 2009 tot het verlenen van een verblijfeyergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Op 16 februari 2010 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit bestuit Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

16/08 2010 10:21 FAI +31263592727 rb arnhetn vu <u Registratienummer AWB 10/6210 2 De, openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 augustus 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. N. HamzaouL De beoordeling 1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna; de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend bestuit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste beshrit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zyn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór bet nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Het vorenstaande leidt uitzondering, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45) voordoen. 2. Eiseres heeft eerder, mede namens haar minderjarige kinderen, op 7 september 2007 een aanvraag ingediend om verlening van een verbhjfsvergurming asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 12 februari 2008 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 mei 2009 door deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 augustus 2009 van de Afdeling is het hoger beroep tegen deze uitspraak met-ontvankelijk verklaard, Vervolgens heeft eiseres op 18 augustus 2009, wederom mede namens haar minderjarige kinderen, opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een verbujfsvergumung asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 24 augustus 2009 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 24 september 2009 door de voorzicniûgenrechtèr van deze rechtbank en nevenzittjngsplaats Zwolle ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 november 2009 van de Afdeling is deze uitspraak bevestigd. Het besluit van 11 februari 2010 is van gelijke strekking als die van 12 februari 2008 en 24 augustus 2009, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 1 weergegeven beoorueungskader van toepassing is. 3. Eiseres heeft in haar eerste procedure, kort samengevat, het volgende verklaard. Zij beeft Azerbeidzjan, verlaten omdat zij een relatie had met een Armeense man. Met hem is zij naar Nederland gekomen. Eiseres heeft vijfjaar illegaal in Nederland verbleven en in die tijd heeft zdj twee kinderen van deze Armeense man gekregen. De man heeft eiseres verlaten en eiseres is alleen achtergebleven. Eiseres vreest bij terugkeer dat zij gedood zal worden door haar mannelijke familieleden vanwege het feit dat zij een relatie heeft gehad met een Armeense man en van hem kinderen heeft Blijkens het besluit van 12 februari 2008 (en net daarin ingelaste voornemen) heeft verweerder de gestelde relatie'met de Armeense man niet geloofwaardig geacht. Daartoe

16/08 2010 10:21 FAX 4-31263582727 rb anthem vk >«Registratienxunruen AWB 10/6210 3 heeft verweerder overwogen dat eiseres vrijwel geen informatie kon geven over haar gestelde partner. Zo wist dj niet wat zijn achternaam was en kon zij niet vertellen wat zijn geboortedatum of zijn geboorteplaats was. Daarnaast kon zij niet vertellen wat zijn adres in was, hoawelzij gedurende ongeveer eenjaar in!. methernwas omgegaan. Zij kon ook niet vertellen in welk land de ouders van haar gestelde partner verbleven, noch wat de permanente verblijfplaats van haar gestelde partner was. De enige informatie die eiseres wel over haai gestelde partner kon geven, was dat zijn voornaam Rustam is en dat hij een Armeens christen is- Dal eiseres zo weinig kon verklaren over een man met wie zij sinds Z0Û1 een relatie zou hebben onderhouden, die zij naar het buitenland zou zijn gevolgd en met wie zij twee kinderen heeft gekregen, achtte verweerder ongeloofwaardig. Gelet hierop werd evenmin geloofwaardig geacht dat eiseres vanwege de gestelde relatie te vrezen zon kannen hebben van de kant van haar familie. 4. Aan de onderhavige aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat in Azerbeidzjan onderzoek is gedaan naar haar situatie en dat de buren van de ouders van eiseres in dat kader hebben verklaard dat eiseres uit Azerbeidzjan is gevlucht omdat zij met de dood werd bedreigd door haar familieleden. Het zou moeilijk zijn om terug te keren naar Azerbeidzjan met haar Armeense kinderen. In dit verband heeft eiseres de volgende documenten overgelegd: 1. een originele brief van de Azerbaijan Intellectual Women's Society, gedateerd 11 november 2009, inclusief vertaling; 2. een verzcndenveloppe; 3. een onvertaald charter of Azerbaijan Intellectual Women's Society, gedateerd 1994; 4. een onvertaalde brief van de Azerbaijan Intellectual Women's Society; 5. een onvertaald extractfromthe decision of the board of the Ministry of Justice of the republicof Azerbaijan, gedateerd 22 juni 1995; 6. de verzendfinveloppe waarmee de. stukken genoemd onder 3,4 en 5 zijn verzonden vanuit Azerbeidzjan. ' 5. Ten aanzien van de brief van de Azerbaijan Intellectual Women's Society van 11 november 2009 overweegt de rechtbank dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als nieuw feit als bedoeld in rechtsoverweging 1 nu eiseres de verklaring eerder had kunnen en moeten overleggen. Deze verklaring is immers op verzoek van eiseres opgesteld, zodat niet in te zien valt waarom zij deze niet reeds eerder heeft laten opstellen. Voorts is de in brief vervatte informatie afkomstig van niet ohjectief verifieerbare bronnen, te weten de buren van de ouders van eiseres, die hun verklaringen op hun beurt hebben gebaseerd op verklaringen van de ouders van eiseres. De onder 3,4 en 5 van rechtsoverweging 4 genoemde documenten ter onderbouwing van het bestaan van de Azerbaijan Intellectual Women's Society en haar objectiviteit, maken nog hiet dat daarmee de objectiviteit van de buren cn de ouders van eiseres is aangetoond. Voor zover de onder 3,4 en 5 van rechtsoverweging 4 genoemde documenten op zichzelf dienen te worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat op voorhand uitgesloten is dat deze documenten aan het eerdere besluit kunnen afdoen nu zij niet zien op het asielrelaas Van eiseres. 6. Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de ongeloofwaardigheid van eiseres' gestelde relatie met een etnische Armenier nog altijd in rechte vaststaat, behoeft hetgeen door eiseres en mevrouw van de Stichting Avrasya is gesteld over de problemen die een dergelijke relatie zou opleveren geen bespreking meer. 7. Derechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende,feitenen omstandigheden als in rechtsoverweging 45 van het airest

J.6/08 2010 10:22 FAI +51283502727 rb arnhem VK Registratienummer AWB 10/6210 Bahaddar bedoeld* zodat geen sprake kan zijn van de in rechtsoverweging 1 bedoelde uitzondering. 8. Het beroep van eueres op hoofilstukbl4/2.2 van de Vreejndelingemnrculaiit 2000, voor zover dit als novum is ingebracht, miat relevantie nu baar kinderen weliswaar minderjarig zyn, maar niet alleenstaand. 9. Derhalve is bet beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, De beslissing De rechtbank verklaart bet beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. GA van der Straaten, reenter, in tegenwoordigheid van mr. D.G.. Wessels-Harmsen, griffier. De griffier, De rechter, u-' Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2010. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC 's-gravenhage. Het beroepschrift dient een öf meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Yan.de Awb is niet van toepassing. Ben afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl). VERZONDEN OP i1 m 2010

SK V ADVOCATEN RAAD VAN STATE INGEKOMEN ZAAKNR. AAN: BEHANDELD DD: 0 9 SEP 2010 OM* PAR: S HOGER BEROEP Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken FAX: 070-365 13 80 Geeft eerbiedig te kennen: / /, van Azerbeidjaanse nationaliteit, te dezer zake domicilie kiezend te (2585 EX) 's-gravenhage, aan de Laan Copes van Catenburch 105, ten kantore van bun advocaat, Mr H. Uzumcu, die verklaard terzake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het indienen van dit hoger beroepschrift. Appellanten hebben op 10 december 2009 een herhaalde aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde rijd. De aanvraag is bij besluit van 11 februari 2010 afgewezen. Appellanten hebben op 16 februari 2010 tegen het besluit beroep ingesteld, welk beroep door de rechtbank VGravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem bij uitspraak van 12 augustus 2010 ongegrond is verklaard. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de uitspraak en de gronden waarop deze berust. Appellanten voeren de hierna volgende grieven aan: GRIEF X Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "Ten aanzien van de brief van de Azebaijan Intellectual Women's Society van 13 november 2009 overweegt de rechtbank dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als nieuw feit als bedoeld in rechtsoverweging 1 nu.eiseres de verklaring eerder had kunnen en moeten overleggen." En, GRIEF 2 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "De2e verklaring is immers op verzoek van eiseres opgesteld, zodat niet in te zien valt waarom zij deze niet reeds eerder heeft laten opstellen." Toelichting.* 1. Appellanten hebben eerder een aanvraag.tot het verlenen van een verblijïsvergunning asiel ingediend. 2. Daar sprake is van nieuw gebleken feiten en ondersteunende bewijzen hebben appellanten wederom asiel aangevraagd.

SKV ADVOCATEN 11. Uitgegaan mag worden dat wat deze personen verklaren de algemene gedachtegang van de sociale omgeving is. Dit betekent dat de familie van appellanten hierover niets anders over denken. En zolang dit het geval is, kan het leven van een drietal personen niet zomaar in risico worden gebracht GRIEF 4 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de ongeloofwaardigheid van eiseres gestelde relatie met een etnische Armeniër nog altijd in rechte vaststaat, behoeft hetgeen door eiseres en mevrouw van de Stichting. is gesteld over de problemen die een dergelijke relatie zouopleveren geen bespreking meer." En, GRIEF 5 Ten onrechte heeft de rechtbank het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan appellanten tegengeworpen. En, GRIEF 6 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "De rechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als in rechtsoverweging 45 van het arrest Bahaddar bedoeld, zodat geen sprake kan zijn van de in rechtsoverweging 1 bedoelde uitzondering." Toelichting: 12. Verwijdering van appellanten naar Azerbeidjaan zou in strijd met artikel 29 eerste Hd, sub b, van de Vreemdelingenwet en artikel 3 EVRM zijn. Bovendien zou uitzetting van betrokkene in strijd zijn met de op Nederland rustende internationale verplichting om onmenselijke bejegening, foltering en andere vormen van vernederende behandeling te voorkomen (zie art 3 juncto 13 EVRM, art. 7 Bupo-verdrag en art. 3 Axtti-foltering-verdrag). 13. Appellanten vrezen voor hun leven. Bij vertrek naar Azerbeidjaan bestaat een rcöel risico dat zij worden onderworpen aan foltering, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. 14, Appellanten zijn oordeel dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, dat het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hen niet langer mag worden tegengeworpen. 15, Appellanten zijn van oordeel dat het aantonen van de relatie geen vraagpunt moer is en kan zijn. Het wel danwei niet bestaan van de relatie maakt geen verschil. Immers in Azerbeidjaan weten ze - zoals blijkt uit het onderzoek - het al. Met die gedachte zal ook naar appellanten worden gekeken. ï

SKV ADVOCATEN 3. Appellanten hebben nieuwe documenten overgelegd die zij niet eerder in hun bezit hadden en konden hebben. Zo hebben appellanten een brief van de Azerbayan Intellectual Women's Society ontvangen. Dit betreft een onafhankelijke vrouwenorganisatie in Azerbeidjaan. 4. Appellanten betwisten dat deze brief op hun verzoek is opgesteld. Appellanten zijn via een vrouwenorganisatie in Nederland, Stichting Avrasya, in contact gekomen met de Azerbaijan Intellectual "Women's Society, 5. Stichting Avrasya heeft de Azerbaijan Intellectual Women's Society verzocht onderzoek te doen naar de situatie van appellanten in Azerbeidjaan. 6. Voordat appellanten in contact kwamen met Stichting Avrasya, waren appellanten niet op de hoogte van het bestaan van de Azerbaijan Intellectual Women's Society. Om dien reden konden zij de Azerbaijan Intellectual Women's Society niet eerder verzoeken een onderzoek te doen naar hun situatie in Azerbeidjaan. 7. Uit de brief blijkt dat uitvoerig onderzoek is gedaan naar de situatie van appellanten in Azerbeidjaan. Daar het onderzoek een geruime periode heeft geduurd en appellanten voor het onderzoek geheel afhankelijk waren van derden, te weten een vrouwenorganisatie in Nederland en een vrouwenorganisatie in Azerbeidjaan, achten appellanten het onredelijk en onterecht dat hen wordt tegengeworpen dat zij deze brief eerder konden overleggen. Appellanten konden deze brief niet eerder overleggen om de enkele reden dat zij deze niet eerder in hun bezit hadden en konden hebben. GRIEF 3 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "Voorts is in de brief vervatte informatie afkomstig van niet objectief verifieerbare bronnen, te weten de buren van de ouders van eiseres, die hun verklaringen op hun beurt hebben gebaseerd op verklaringen van de ouders van eiseres." Toelichting: 8. Uit de brief blijkt dat uitvoerig onderzoek is gedaan naar de situatie van appellanten in Azerbeidjaan. Uit het onderzoek blijkt dat de buren van de ouders van appellante, verklaren dat zij uit Azerbeidjaan is gevlucht omdat zij met de dood werd bedreigd door haar familieleden. Appellante, is namelijk op jonge leeftijd zonder toesterriraing van haar familie een relatie aangegaan met een Armeense man. 9. Voorts blijkt uit het onderzoek eenduidig dat het leven van de kinderen in groot" gevaar is. Te kennen wordt gegeven dat het moeilijk is in te staan voor de terugkeer naar Azerbeidjaan van de kinderen, die Armeens zijn. Uit de brief blijkt dat onder de gehele Azerbeidjaanse volk een gevoel van haat is ontstaan jegens Armeniërs. 10. De overweging van de rechtbank dat wat de buren en anderen verklaren niet als objectieve bron aangenomen kan worden, is onredelijk en in strijd met het beginsel van de zorgvuldigheid. Immers deze personen beschikken over informatie waaruit blijkt dat het leven van appellanten bij terugkeer naar hun land van herkomst in groot gevaar is- In deze is dan ook de vraag hoeverre het verantwoord, rechtmatig en redelijk is dat het leven van appellanten in risico wordt gebracht. o

SKV ADVOCATEN 16. Appellanten zullen bij uitzetting slachtoffer worden als zijnde een partner en kinderen van een Armeniër danwei als slachtoffer van ccn weggelopen vrouw met kinderen. Zij lopen een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Appellanten zijn dan ook van oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet tot een hernieuwde rechterlijke beoordeling is overgegaan. CONCLUSIE Appellanten zijn van oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen, althans onvoldoende, rekening heeft gehouden met het voorgaande. Appellanten zijn van oordeel dat in deze er sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, danwei van fundamentele rechtsbeginselen, die zodanig zijn dat geen sprake is van een eerujk proces. Appellanten hebben dan ook recht en belang dat door Uw Edelachtbare College het beroep van appellanten opnieuw wordt getoetst c.q. behandeld REDENEN WAAROM, appellanten zich wenden tot uw Edelachtbare College met het eerbiedige verzoek, de beslissing van de rechtbank te 's-üravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 12 augustus 2010, met het kenmerk 10/6210, te venuetigen zover het betreft de ongegrond verklaring van het beroep en opnieuw rechtdoende het beroep gegrond te verklaren. 's-gravenhage, 8 september 2010 4