AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

B16 / Deel B16 Voortgezet verblijf

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 januari 2013 in de zaak tussen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 21 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2015:1768

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

Transcriptie:

Raad vanstate 200904418/1N1. Datum uitspraak: 20 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 22 mei 2009 in zaak nr. 08/06664 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

200904418/1/V1 2 20 juli 2009 1. Procesverloop Bij besluit van 16 maart 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om aan haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij bestuit van 13 februari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) - voor zover thans van belang - het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 mei 2009, verzonden op 25 mei 2009, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200904418/1 A/1 3 20 juli 2009 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M, van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena lid van de enkelvoudige kamer w.g. Schuurman ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2009 282-607. Verzonden: 20 juli 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,

Rechtbank 's-gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzien ingenrechter Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) j artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 08/06664 (beroep) en AWB 08/06672 (voorlopige voorziening) V-nr: inzake: geboren op van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Marokko, eiseres, gemachtigde: mr. A. Ubbergen, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J. den Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie. ï. PROCESVERLOOP Bij besluit van 16 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 met doel "voortgezet verblijf, slachtoffer huiselijk geweld" afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 13 februari 2008 ongegrond verklaard. Op 22 februari 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. De gronden van het beroep zijn bij brief van 21 maart 2008 ingediend. Op 2 oktober 2008 is het verweerschrift van verweerder ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. FEITEN 1. Eiseres is op 17 september 1998 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking "verblijf bij partner P. Stellingwerff'. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 17 september 2001. 2. Op 10 november 1998 zijn eiseres en haar partner in het huwelijk getreden. 3. Op 19 maart 2001 heeft eiseres een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ingediend onder wijziging van de beperking in "voortgezet verblijf'. Deze aanvraag is afgewezen onder gelijktijdige intrekking van de verblijfsvergunning.

AWB 08/06664 en AWB 08/06672 inzake 2 4. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 mei 2003 is het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van aanvraag om wijziging van de beperking en tegen de intrekking van de verblijfsvergunning ongegrond verklaard (AWB 02/14730). In deze uitspraak is bepaald dat met betrekking tot het gestelde geweld uitsluitend het relaas van eiseres voorhanden is, zoals zij dat aan verschillende personen heeft gedaan. Ook de aangifte en de verklaring voor de blauwe plek die haar huisarts heeft gegegeven, berusten grotendeels op haar uitleg. Niet aangetoond is dat er sprake was van stelselmatig lichamelijk en geestelijk geweld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de onmogelijkheid voor eiseres om terug te keren naar Marokko. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van het uitzonderingsbeleid op grond waarvan voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan worden toegestaan. Eiseres heeft tegen de uitspraak van de rechtbank geen rechtsmiddelen aangewend zodat de uitkomst in rechte vaststaat. III. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres behoort niet tot een van de categorieën vreemdelingen die van dit vereiste zijn vrijgesteld op grond van artikel 17 van de Vw 2000. Het beroep op de hardheidsclausule faalt omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag van 19 maart 2001. Eiseres kan geen rechten ontlenen aan het beleid, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2004/26 dat met ingang van 17 oktober 2003 geldt. Deze regeling is van toepassing op reeds ingediende aanvragen om verlenging van een verblijfsvergunning en op aanvragen om wijziging van een verblijfsvergunning regulier in eerste aanleg of bezwaar. De regeling is niet van toepassing als de beschikking op bezwaar reeds voor 17 oktober 2003 is genomen. In het geval van eiseres is op 11 februari 2002 het bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2001, genomen op de aanvraag van 19 maart 2001, ongegrond verklaard. Eiseres kan aan de overgangsregeling geen rechten ontlenen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat in de uitspraak van deze rechtbank van 27 mei 2003 is geoordeeld dat eiseres het huiselijk geweld niet heeft aangetoond. Nog afgezien van het feit dat eiseres de stelling dat zij in Marokko op niemand kan terugvallen niet heeft onderbouwd, is niet gebleken of aangetoond dat eiseres zich in Marokko niet zelfstandig kan handhaven. Eiseres heeft tot aan haar vertrek in 1998 in Marokko gewoond, heeft daar deelgenomen aan het maatschappelijk leven en daar een opleiding genoten die gelijk is aan het atheneum in Nederland. De periode van verblijf in Marokko overstijgt de periode van verblijf in Nederland. Niet gebleken of aangetoond is dat eiseres afhankelijk is van enige vorm van opvang. Evenmin is gebleken of aangetoond dat in Marokko verblijvende vrienden of kennissen eiseres geen hulp kunnen bieden. Voorts wordt geen vrijstelling van het mvv-vereiste verleend op basis van de omstandigheid dat eiseres in Marokko geen werk of onderdak heeft. Eiseres verschilt daarin niet van vele van haar landgenoten. Niet kan worden gesteld dat de situatie van de alleenstaande vrouw in Marokko problematisch of schrijnend is. Een echtscheiding heeft in het algemeen niet tot gevolg dat iemand wordt verstoten door de samenleving of familie. Als vrouwen in een bepaald gebied problemen ondervinden, kunnen zij zich elders vestigen. Dat tijdelijke terugkeer naar Marokko van negatieve invloed zal zijn op de gezondheid van eiseres is niet onderbouwd. 2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres heeft afdoende aangetoond dat zij op grond van het beleid voor slachtoffers van huiselijk geweld van 17 oktober 2003, zoals neergelegd in het WBV 2004/26, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Eiseres is na 27 mei 2003 opgehouden met procederen terwijl het beleid vanaf 17 oktober 2003 geldt. In het WBV 2004/26 is echter bepaald dat in een dergelijk geval een nieuwe aanvraag ingediend moet worden. Indien de aanvraag tijdig is ingediend of binnen een redelijke termijn als bedoeld in de artikelen 3.80, eerste lid, van het Vb 2000 en 3.82, eerste lid, van het Vb 2000 is ontvangen, wordt getoetst aan de regeling. Eiseres is door iemand van de PvdA op de hoogte gebracht van het beleid en heeft zich zo snel mogelijk tot een

AWB 08/06664 en AWB 08/06672 inzake 3 advocaat gewend. De gemachtigde van eiseres heeft meteen een brief aan verweerder gezonden. De uitnodiging om een aanvraag in te dienen kwam pas na lange tijd. De aanvraag van eiseres dient, gelet op de datum ervan, getoetst worden aan het nieuwe beleid. Eiseres voldoet aan het beleid omdat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de stellingen van eiseres over huiselijk geweld doel treffen. Daarmee geeft verweerder aan dat eiseres dit geweld afdoende heeft aangetoond. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 27 mei 2003 doet daaraan niet af. Verweerders conclusie dat de toepassing van het machtiging tot voorlopig verblijf(mvv)-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontbeert een draagkrachtige motivering. Daarbij is van belang dat eiseres inmiddels ruim tien jaar in Nederland verblijft, dat zij geen contact meer heeft met haar familie (haar vader is dood en haar moeder en de rest van de familie hebben eisers de rug toe gekeerd), dat eiseres geen huis werk of inkomen heeft in Marokko en dat zij in Nederland vijfjaar onder behandeling is geweest bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) als gevolg van de mishandeling door haar echtgenoot. IV. WETTELIJK KADER 1. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 2. Artikel 3.71, vierde lid van het Vb 2000 bepaalt dat Onze Minister het eerste lid buiten toepassing kan laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 3. Ingevolge artikel 3.80 van het Vb 2000, is de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend. 4. In paragraaf B16/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 van het Vb 2000, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen driejaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister. Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in: a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst; b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst; c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is; d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.

AWB 08/06664 en AWB 08/06672 inzake 4 Voorts bepaalt voornoemd beleid dat de vreemdeling die zich hierop beroept, aangeeft welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt verweerder de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat. Aan deze laatste factor (aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie) wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts. Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden. Indien er een beroep wordt gedaan op (seksueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan. V. BEOORDELING DOOR DE RECHTBANK 1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat onderhavige aanvraag een aanvraag is om voortgezet verblijf. Eiseres heeft in 2001 reeds een aanvraag gedaan om voortgezet verblijf, welke is afgewezen. Onderhavige aanvraag betreft derhalve een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. 2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld. 3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat het ingevolge artikel 4:6 van de Awb voor de bestuurlijke besluitvorming geldende rechtsbeginsel volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem) ook geldt voor de rechtspraak. Dit betekent dat buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, een zelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd. 4. Voor de bestuursrechtspraak in vreemdelingenzaken vindt dit beginsel nadere invulling in het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verband met artikel 69 van de Vw 2000. Deze wettelijke bepalingen verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op een herhaalde aanvraag wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. 5. Voor de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag, zal de rechtbank derhalve, los van de stellingen van partijen, direct moeten treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten

AWB 08/06664 en AWB 08/06672 inzake 5 of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Blijkens de jurisprudentie van de AbRS moeten daaronder worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten en omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. 6. De rechtbank stelt vast dat WBV 2004/26 nieuw recht is. Het is immers tot stand gekomen na beëindiging van de laatste procedure van eiseres met de ongegrondverklaring door de rechtbank van het door eiseres ingestelde beroep. Niet kan evenwel gezegd worden dat er sprake is van voor eiseres relevant nieuw recht, nu eiseres evident niet onder het beleid valt. Haar aanvraag is immers niet ingediend binnen de termijn zoals die in het beleid is genoemd. 7. Dan is vervolgens de vraag aan de orde of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld een brief overgelegd van S. Heezen, psycholoog bij GGZBuitenamstel van 10 juni 2002. De rechtbank overweegt dat niet valt in te zien waarom deze brief niet is ingebracht tijdens de eerdere procedure. Ook ten aanzien van de door eiseres overgelegde brief van B.C. van Maanen- Tiel, haar huisarts, van 6 maart 2001 geldt dat niet valt in te zien waarom eiseres deze niet heeft ingebracht in de laatste procedure. Voor zover eiseres zich in de onderhavige procedure op deze informatie beroept, kan niet worden gezegd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een hernieuwde inhoudelijke rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. 8. De rechtbank concludeert dat zij gelet op het voorgaande niet kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. 9. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 10. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

AWB 08/06664 en AWB 08/06672 inzake VI. BESLISSING De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/06664 - verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/06672 - wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A.M. de Beer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2009. De griffier De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzitter Afschrift verzonden op: 2 5 MEI PflflQ Conc: MA Coli: FW D:C VK Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. VOORKOM CONFORM ^BRQNBISS', 1ER DER ANK TE AMSTERDAM «t r /"

19-J,yn-2009 11:47 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333 1/8 Advocaten Mr 5A5. Jansen Mr P.W. Verwei] Mr J-I.D. van Doleweerd Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Per fax: 070^651380 RAAD VAN STATE HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN 19 juni 2009 Ons kenmerk: 20090460 Geeft eerbiedig te kennent INGEKOMEN 1 9 JUN 2009 ZAAKNR. 2, 003 o SS t "F MN: BEHANDELD DD: VI PAR: ter zake dezer domicilie kiezende te Amersfoort, Bergstraat 33, ten kantore van de advocaat en procureur mr. F.W.Verwelj, die door haar ten deze tot gemachtigde Is gesteld en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent; dat zij tijdig in hoger beroep komt van de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage (ztttlnghoudende te Amsterdam) d.d. 25 mei 2009; een kopte van de uitspraak gaat hierbij. dat de zaak betreft: verblijfsvergunning regulier; dat ondergetekende verklaart tot het Instellen van dit hoger beroep bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door appellante, geboren op Bergstraat 33 3811NG Amersfoort Postbus 2009 3800 CA Amersfoort tel. 033 767 33 33 fax 033 767 33 39 mobltil 06 44B 458 33. vreemdelinge van Marokkaanse nationaliteit; dat zö zich met deze uitspraak niet kan verenigen. Haar grief luidt als volgt: SfilÉEi Ten onrechte overweegt de rechtbank sub 6 van het a quo: lnfog»3adypq ten.nl www-3a dvocatgn.nl KVK 32142338

19-4un-2009 1^47 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333 "De rechtbank stelt vast dat WBV2004/26 nieuw recht is. Het Is Immers tot stand gekomen na beëindiging van de laatste procedure van eiseres met de ongegrondverklarlng door de rechtbank van het door eiseres Ingestelde beroep. Niet kan evenwel gezegd worden dat er sprake is van voor eiseres relevant nieuw recht, nu eiseres evident niet onder het beleid valt Haar aanvraag Is Immers niet ingediend binnen de termijn zoals die In het beleid Is genoemd." Iflglichtintt De rechtbank constateert terecht dat WBV 2004/26 nieuw recht Is. Bij onderhavige aanvraag en in bezwaar Is verzocht te toetsen aan dit nieuwe en voor appellante relevante en ook gunstiger beleid. Het Is In de eerste plaats aan hét bestuursorgaan, en niet aan de rechtbank, om te toetsen of dit nieuwe beleid van toepassing Is en zo niet of er aanleiding bestaat om van het vigerende beleid af te wijken In het voordeel van appellante. Dat haar aanvraag niet Is ingediend binnen de in het beleid en WBV 2004/26 genoemde termijn betekent niet automatisch dat dit beleid niet van toepassing is of kan worden geacht. Appellant heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat, en waarom, de termijnoverschrijding in redelijkheid verschoonbaar moet worden geacht c.q. In haar geval In redelijkheid van het beleid zou moeten worden afgeweken. Door zelf direct te beoordelen of het beleid van toepassing Is en het daarbij te laten heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak moge behagen de uitspraak waarvan hoger beroep te vernietigen. met veroordeling van verweerder (ex artikel 8:75 Awb) In de kosten die appellant In verhandelet de behandeling van de onderhavige procedure redehjkerwijs beeft moeten maken.