Verdeling vakinhoud leerlijn DANS groep 1-8 Toelichting op het schema Geel gemarkeerd = dansbegrippen uit de kerndoelen en de vermogens uit De Culturele Ladekast; aanbevolen door de vakleerkracht Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Als 1 en 2 met Als 1, 2, 3, 4 met Creërend vermogen onderverdeeld in: Creërend vermogen onderverdeeld in: Creërend vermogen onderverdeeld in: Creërend vermogen onderverdeeld in: 1. Dansacties 1. Dansacties 1. Dansacties 1. Dansacties Leerlingen volgen de docent Leerlingen bedenken met hulp van een opdracht eigen bewegingen (voorbeeld: loop als een robot) Leerlingen dansen met bestaande en zelfbedachte passen, met diversen bewegingskwaliteiten Leerlingen kunnen vanuit verplaatsing of draaien evenwicht en balans houden Leerlingen kunnen zich op verschillende manieren verplaatsen: stappen, huppelen, hinkelen, springen, rollen, schuiven, kruipen Coördinatieoefeningen: Leerlingen onderzoeken en experimenteren met bewegingen, kunnen bewegingen combineren (zwaaiend hinkelen draaien kruipen) en variatie aanbrengen (versnellen vertragen achteruit zijwaarts) Leerlingen kunnen evenwicht en balans houden Leerlingen maken zelfstandig afspraken over het ontwerp en de uitvoering van een dansstuk Leerlingen kunnen verschillenden bewegingen op de plek uitvoeren: uitrekken, buigen, draaien, roteren, schudden, zwaaien Leerlingen kunnen in verschillenden hoogtelagen (hoog midden laag) bewegen Leerlingen experimenteren met geïsoleerde en totaalbewegingen (afwisselen van het hele lichaam bewegen en een isolatie) Leerlingen ontwerpen in kleine groepjes een dans en houden rekening met groepsbeslissingen 1
Leerlingen kunnen het hele lichaam bewegen Leerlingen kunnen lichaamsdelen afzonderlijk bewegen (isolaties) Leerlingen weten wat voorkant, achterkant, bovenkant, onderkant, rechterkant en linkerkant is Leerlingen dansen in tweetallen met dezelfde rol (voorbeeld: spiegelen) Leerlingen passen fysieke correcties toe (hoger springen sneller draaien armen strakker) Leerlingen dansen in tweetallen met verschillenden rollen (voorbeeld: schijngevecht: één ageert, de ander reageert) Leerlingen hebben verschillenden rollen (voorbeeld: één choreograaf, de rest van de groep danser) Leerlingen weten verschil tussen stilstaan en voortbewegen Leerlingen kunnen lichaamsdelen aanwijzen (weten waar hoof, buik, billen, benen, enzovoort zitten) Leerlingen kunnen verschillende vormen in hun bewegingen/ houdingen ervaren: hoekig recht rond klein groot Leerlingen maken dansstukjes in kleine groepjes Leerlingen dansen in wisselende opstellingen (voorbeeld: van rijen naar kring rijen die wisselen) Leerlingen dansen in tweetallen of in een kleine groep en hebben lichaamscontact (voorbeeld: elkaar vasthouden, op elkaar leunen, op elkaar steunen, elkaar optillen (liften)) Leerlingen ontwerpen een dans in kleine groepjes Leerlingen kunnen een beweging aan iemand anders uitleggen Leerlingen dansen ieder voor zich, met de hele groep tegelijk Leerlingen dansen in tweetallen (één danst, één staat stil naast elkaar, spiegelen) Leerlingen dansen in verschillenden opstellingen (voorbeeld: kring rij slinger) 2
Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Als 1 en 2 met Als 1, 2, 3, 4 met 2. Ruimte, tijd en kracht 2. Ruimte, tijd en kracht 2. Ruimte, tijd en kracht 2. Ruimte, tijd en kracht Aspecten van ruimte: voor zij achterwaarts verplaatsen Bewegen op de plek Leerlingen kunnen een eigen plek onthouden en deze ten opzichte van iemand anders aanhouden Leerlingen bewegen met een hele groep door de ruimte en houden bewust rekening met elkaar Leerlingen ervaren en experimenteren met tegenstellingen in tijd ruimte en kracht (voorbeeld: staccato (korte, puntige) bewegingen vloeiende bewegingen/heel snel langzaam) Leerlingen kunnen tijdens het bewegen van laag veranderen (van hoog naar laag) Leerlingen kunnen de danselementen ruimte, tijd en kracht met elkaar combineren en ermee experimenteren Formaties: kring, rij, slinger waterverf Aspecten van tijd: snel langzaam kort lang begin einde stop Leerlingen onderzoeken en ervaren bewust tegenstellingen: groot klein, recht hoekig, snel langzaam Leerlingen ervaren hoogtelagen (hoog midden laag) Aspecten van kracht: sterk slap zacht Leerlingen kennen richtingen: voor achter zij schuin omhoog omlaag Leerlingen ervaren verschillende vloerpatronen: rechte lijnen kris kras door elkaar bochten hoeken spiralen 3
Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Als 1 en 2 met Als 1, 2, 3, 4 met 3. Muziek 3. Muziek 3. Muziek 3. Muziek Leerlingen herkennen een snel en een langzaam tempo in de muziek Leerlingen herkennen stemmingen in de muziek: droevig - vrolijk Leerlingen kunnen verschillende ritmes meeklappen op lopen Leerlingen kunnen op 4 kwarts maat dansen en deze meetellen Leerlingen herkennen het tempo en de maat en kunnen zelf op de muziek tot 8 tellen en de telling vasthouden tijdens het bewegen Leerlingen herkennen en dansen op 3 kwarts maat Leerlingen kiezen zelf geschikte muziek uit om te gebruiken Leerlingen kunnen een muziekstuk beluisteren en aangeven op welke manier erop gedanst kan worden Leerlingen kunnen naar aanleiding van de muziek over een thema fantaseren en eigen bewegingen erbij verzinnen ( Welk dier danst op deze muziek en hoe beweegt dit dier? ) Leerlingen kunnen de sfeer van een muziek beschrijven en deze in dans omzetten Leerlingen kunnen aan de klank van verschillende muziekinstrumenten verschillende dansbewegingen koppelen (voorbeeld: klappen op de tamboerijn = marcheren/ slaan op de triangel = kleine trippelspasjes) 4
Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Als 1 en 2 met Enkele onderwerpen uit groep 3+4 Betekenisgeving Betekenisgeving Betekenisgeving Betekenisgeving Onderwerpen uit eigen belevingswereld zoals bij voorbeeld sprookjes, seizoenen, prentenboeken, feest, het weer, verhalen, dieren, speelgoed en attributen als inspiratie Andere onderwerpen; denk aan: beroepen (postbode), machines, seizoenen (skivakantie op het strand), in het restaurant, fotoboekje, schrijven, dansen met een attribuut (krant sjaal touw hoed) Onderwerpen en thema's uit wereldoriëntatie; denk aan: het menselijk lichaam, verkeer, sport, reizen, machines, de krant, tijd, geschiedenis, kinderliteratuur, poëzie, verschillende dansstijlen uit heden, verleden en andere culturen En onderwerpen uit de maatschappij, bijvoorbeeld: danstrends, subcultuur, diversen culturen, gevoelens, mode, kleding, dans als kunstvorm, muziekstijlen in relatie tot dans, de geschiedenis van dans Leerlingen kunnen naar aanleiding van een voorbeeld van de docent over het thema fantaseren Leerlingen kunnen naar aanleiding van het thema met eigen ideeën komen over het onderwerp (voorbeeld: Obers in het restaurant: Wij kunnen nu ook de deftige gasten dansen. ) Leerlingen dragen zelf een thema aan om over te dansen 5
Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Vormgeving en presentatie Leerlingen kunnen met behulp van een opdracht zelf een beweging bedenken en deze laten zien ( Jullie zijn een marionet. Wie kan laten zien hoe de marionet loopt? ) Leerlingen kunnen dansers zijn; leerlingen kunnen het publiek zijn Leerlingen kunnen onder begeleiding van de docent een dans uitvoeren (d.w.z. de docent danst mee) Als 1 en 2 met Als 1, 2, 3, 4 met Vormgeving en presentatie Leerlingen kunnen met aanwijzingen van de docent een dans uitvoeren (docent doet niet mee maar geeft hulp door meetellen, meeklappen, meepraten) Leerlingen kunnen alleen, in een tweetal of in een klein groepje in het kader van een opdracht een klein stukje dans maken en presenteren (Voorbeeld: jullie zijn allemaal robots, die door een fabriek lopen en samen een machine gaan dansen.) Vormgeving en presentatie Leerlingen kunnen alleen, in tweetallen of in een klein groepje een dansstuk zelf ontwerpen met daarin begin midden einde (met behulp van een opdracht; bijvoorbeeld: thema sport: jullie zijn basketbalspelers die na een gewonnen wedstrijd gaan feesten. Of: maak een dans met minimaal 1 draai, 1 sprong, 1 looppas en 5 verschillenden vloerpatronen.) Leerlingen gebruiken eerder geleerd dansmateriaal om ermee te spelen (herhalen versnellen vertragen omdraaien) en een dans te ontwerpen Leerlingen kiezen uit hun eigen kennis van dans ( ze weten al veel over danskwaliteiten, formaties, hoogtelagen en tempo) bij het maken van een eigen dansstuk Vormgeving en presentatie Leerlingen maken zelfstandig afspraken over het ontwerp en de uitvoering van een dansstuk Leerlingen hanteren compositieregels voor de structuur (herhaling, canon, omkering) en de groepsindeling (hele groep, twee groepen, kleine groepjes, solo) van een dansstuk Leerlingen kunnen een kleine solo maken en dansen Leerlingen kunnen plannen met elkaar en de docent bespreken: wat ga je maken en hoe ga je dat doen? Leerlingen voeren solo uit tijdens groepsdans 6
Leerlingen voeren een door de docent aangeleerde choreografie alleen uit Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8 Receptief, reflectief en analyserend vermogen Leerlingen kijken naar dans van klasgenoten Als 1 en 2 met Receptief, reflectief en analyserend vermogen Leerlingen herkennen dansbewegingen Als 1, 2, 3, 4 met Receptief, reflectief en analyserend vermogen Leerlingen herkennen verschillende dansstijlen en kunnen deze benoemen Receptief, reflectief en analyserend vermogen Leerlingen kunnen bij zichzelf en anderen fysieke correcties geven Leerlingen kunnen gerichte vragen beantwoorden over de dans van anderen ( Wie danste er echt als een pauw? Wie was de meest grappige kabouter? ) Leerlingen merken dat dans onderdeel is van hun eigen leefwereld Leerlingen ervaren gevoelens en fantasieën bij optredens van anderen (klasgenoten of professionele dans)herkenbaar Leerlingen kunnen tips en tops geven (Wat ging goed? Wat kan beter?) Leerlingen kijken naar en vergelijken eigen werk en dat van klasgenoten; ze kunnen erover praten en verschillen in uitvoering, presentatie en vormgeving aangeven Leerlingen informeren zich over dans als vrijetijdsbesteding Leerlingen beseffen dat in verschillenden culturen op verschillenden manieren gedanst wordt Leerlingen kijken naar professionele dans en kunnen er een mening over geven Leerlingen merken op dat mensen verschillende meningen over dans kunnen hebben Leerlingen verwerven kennis over dansgeschiedenis, over dans in het algemeen, dansstijlen, danstrends, dans als beroep. Leerlingen kennen enkele aan dans gerelateerde beroepen (choreograaf, danser, repetitor) Leerlingen kunnen een choreografie in tijd plaatsen Leerlingen kunnen inspiratie halen uit het kijken naar professionele dans Leerlingen leren over de totstandkoming van een dansvoorstelling (theater, toneelbeeld, licht, geluid) 7
Leerlingen bespreken het eigen product en werkproces en dat van groepsgenoten Leerlingen kunnen complimenten, kritiek en feedback geven aan anderen Leerlingen nemen danstrends waar Leerlingen herkennen dat dans op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen zelf gedanst en professioneel dansoptreden Leerlingen voeren een gesprek over dans van zichzelf en anderen 8