Drama: verdeling vakinhoud leerlijn groep 1-8

Transcriptie

1 Drama: verdeling vakinhoud leerlijn groep 1-8 Toelichting schema Groen gemarkeerd = aanbevolen door vakdocent (minimaal) Geel gemarkeerd = stapje verder Rol opbouw Houding: Fysiek en Mimiek Stem Hoofdemoties bang, blij, boos, verdriet Status 1) De leerling kan door middel van het spiegelen/nadoen van de docent een personage zorgvuldig uitbeelden. 2) De leerling kan de 4 hoofd emoties; bang,boos,blij,verdriet benoemen en uitspelen bij een passende verhaallijn. (Groot) Spel waarbij fysiek, mimiek en stem worden ingezet om een personage vorm te geven. De docent is in eerste instantie de eerste aangever. Daarnaast kan ook een leerling een eerste aangever zijn bij het vormgeven van een personage. Er is voldoende ruimte om de kinderen ook zelf Zie doelen groep ) De leerling kan een (fantasie) personage vorm geven door inzet van fysiek, mimiek en stem. 2) De leerling kan het personage vasthouden gedurende het spel. De leerlingen kunnen de 4 emoties benoemen en uitspelen. De docent kan gebruik maken van muziek om de emoties te ondersteunen. De leerlingen kunnen groot spel inzetten op een personage en emotie over te brengen. De leerlingen kunnen een fantasiepersonage bedenken. De leerlingen kunnen nuance aanbrengen in het spel. Fluisteren en op tenen lopen bij een slapend personage... Om deze daarna met een schreeuw wakker te maken. 1) De leerling kan binnen een gegeven scene zelfstandig een personage bedenken en vormgeven d.m.v. inzet van fysiek, mimiek en stem. 2) Dit personage kan de leerling vasthouden gedurende het spel. 3) De leerling kan zich met dit personage ook verhouden tot andere personages binnen het spel. Er ontstaat een status verschil. Het is belangrijk dat de spelsituatie duidelijk is (de 5 W's; zie scene opbouw) zodat de leerlingen zelfstandig een personage kunnen vormgeven. De leerling kan ook 1) De leerling kan zelfstandig een personage bedenken en vormgeven met minimale spelvoorwaarden. 2) De leerling kan bewust details aanbrengen in het fysiek, mimiek en stemgebruik. 3) De leerling is zich bewust van statusverschil tussen verschillende personages en kan hiermee spelen. De afwisseling tussen realistisch en groot spel. Er kan gewerkt worden met voor de leerlingen herkenbare figuren/personages. Gebruik maken van beeld en/of fotomateriaal als inspiratiemateriaal voor een

2 (fantasie) personages vorm te laten geven. subtieler/realistisch spel inbrengen in de scene. Gebruik maken van kledingstukken om een personage te vormen. personage. Scène opbouw Tableaus De 5W's: Wie, Wat, Waar, Wanneer, Waarom Begin / Midden / Climax/ Eind van een verhaal Conflict Spanningsopbouw 1) De leerling kan een verhaal uitspelen d.m.v. geleide fantasie. Hierbij verteld de docent het verhaal en beelden de kinderen het verhaal uit. De 5 W's worden hierin benoemd. 2) De leerling kan samen met de docent een fantasieverhaal creëren. Door het verloop van het verhaal samen te bepalen en uit te beelden. 3) De leerlingen kunnen een tableau (stilstaande foto) maken waarop een thema van de 5 W's te zien is. Door samen een verhaal te doorlopen waarbij de docent het verhaal verteld en de leerlingen uitbeelden leren de leerlingen wat spannende momenten zijn in een verhaal. Het is belangrijk om als Zie doelen 1+2 samen een tableau maken n.a.v. een verhaal of titel. 2) De leerlingen kunnen een scene uitspelen die vooraf gegeven wordt. Hierin kunnen ze een duidelijk verschil maken tussen het begin- midden climax - einde. Ze kunnen dit kaderen door een stilstaand beeld te maken van het begin/midden/climax/eind 3) De leerlingen kunnen een gegeven conflict uitspelen d.m.v. het inzetten van de geleerde emoties. Bij elke opdracht kunnen de 5W's worden benoemd. Leerlingen kunnen ook zelf Zie doelen 1+2 en 3+4 zelfstandig een tableau maken waarin de 5 W's te zien zijn. De leerlingen kunnen zelf beslissen wat een 'foto' nodig heeft om duidelijk te maken wat ze bedacht hebben. 2) De leerlingen kunnen een conflict herkennen en uitspelen. 3) De leerlingen kunnen werken met spanningsopbouw binnen een scene. Ze kunnen de nadruk leggen op een spannend element. Door dit vooraf duidelijk te inventariseren kan de docent de leerlingen hierin ondersteunen. Er kan gebruikt worden Zie de doelen 3+ 4 en 5+6 een conflict bedenken en uitspelen. 2) De leerlingen kunnen zelf een verhaalstructuur bedenken en uitspelen. Hierbij kunnen ze rekening houden met de 5W's en het verloop van een scene. De docent kan een meer coachende rol aannemen bij het tot stand komen van scenes. Er kan gebruik worden gemaakt van dialogen (maar ook van gedichten) waarvan de kinderen zelf een scene maken.

3 docent hierbij stil te staan en dit secuur uit te spelen. In het verhaal worden de 5 W's verteld en uitgebeeld. 'gaten' in een verhaal aanvullen. gemaakt van bestaande korte dialogen waarbij de leerlingen zelf de 5 W's mogen bedenken. Experimenteren / Improvisatie Fantasie Accepteren Incasseren + Reageren Associëren Herdefiniëren meegaan met spel ideeën van de docent (ja zeggen) 2) De leerlingen kunnen binnen de fantasie situatie passende aanvullingen geven. 3) De leerlingen kunnen meegaan in het 'Doen alsof'; door als docent een bv voorwerp aan te bieden en hier een levend voorwerp van de maken. De docent als eerste speler; d.m.v. vragen stellen binnen de geleide fantasie samen experimenteren/improviseren met de groep. De docent geeft het voorbeeld in de acceptatie van een spelimpuls. Zie doelen groep onverwachte spelsituaties accepteren en hierin meegaan. Deze situaties worden aangeboden door zowel de docent als de leerlingen Een goede oefening hiervoor is 'Zullen we...?' De docent geeft de eerste aanzet tot spel waarbij de groep JA! Zegt en vervolgens de spelactiviteit gaan uitvoeren. Deze oefening kan zowel op personageopbouw als fysieke opwarming gebruikt worden. bv Zullen we... doen alsof we sluipende boeven zijn? Of 'Zullen we... schaatsen?' 2)De leerlingen kunnen een spelsituatie uitbreiden door te associëren. een spelsituatie accepteren en verder bouwen op de ideeën en de belevingswereld van de tegenspelers 2) De leerlingen kunnen acties, emoties en tekst van tegenspelers laten binnenkomen, incasseren en dan reageren passend bij de improvisatie 3) De leerlingen kunnen een nieuwe functie voor een bestaand voorwerp bedenken en dit vervolgens inzetten in spel. (Herdefiniëren) Een goede oefening hiervoor is 'Dit is een...' Een voorwerp gaat rond in de kring en iedereen bedenkt een nieuwe (hoeft niet realistisch 1)De leerlingen kunnen de geleerde doelen bij rol opbouw en scene opbouw inzetten bij improvisatie 2) De leerlingen kunnen vorm geven aan een spelimpuls. Door niet na te denken maar te reageren op de spelsituatie. De docent is bij de improvisatie vooral de eerste aangever. Daarna is het belangrijk dat er niet teveel ingevuld wordt. Bij improvisatie is het de bedoeling dat de leerlingen zelf gaan fantaseren en gebruik maken van eigen spelimpulsen.

4 Door te starten met een (evt. gezamenlijke) improvisatie waarbinnen de leerlingen kunnen associëren en samen tot nieuwe spelimpulsen komen. te zijn) functie voor dit voorwerp. BV een pen; een slow motion afstandsbediening waarmee je de wereld kunt vertragen. Sociale Vaardigheden Samenspel Concentratie Kijken Luisteren Reflecteren Presenteren Concentratie Kijken Luisteren geconcentreerd luisteren naar de docent en de informatie omzetten in spel. (Geleide fantasie) 2) De leerlingen kunnen geconcentreerd bezig zijn met de spelactiviteit. Zie doelen samenwerken in tweetallen of kleine groepjes. 2) De leerlingen kunnen in de spelconcentratie blijven en hiermee een personage gedurende de scene vasthouden. 3) De leerlingen kunnen geconcentreerd kijken en luisteren naar de docent en elkaar. samen in tweetallen of kleine groepjes een spelsituatie uitspelen zonder dat er een 'leider' is die alles bepaald. 2) De kinderen kunnen luisteren naar de ideeën van elkaar en tot een gezamenlijke scene komen. zowel individueel als gezamenlijk met de hele groep spelopdrachten uitspelen. Zie doelen zelfstandig een korte scene oefenen en deze presenteren voor de klas. Hierbij kunnen ze duidelijk een een zelfbedachte scene oefenen en presenteren voor de groep. Bij het presenteren van de scene of uitvoeren van een in grotere groepen samenwerken. 2) Er kan een 'regisseur' aangeduid worden die een scene kan regisseren. De leerlingen kunnen luisteren naar deze regisseur. 1) Bij het presenteren van de scene houden de leerlingen rekening met het publiek. De leerlingen houden rekening met het stemgebruik

5 begin en einde laten zien van het toneelstukje. Dit kunnen ze doen door stil te staan vooraf en aan het eind van de scene. 2) De kinderen kunnen in stilte kijken en luisteren naar de scenes van klasgenoten. spelactiviteit zijn de leerlingen goed verstaanbaar en gericht naar het publiek. 2) De kinderen kunnen aandachtig kijken en luisteren naar de scenes van klasgenoten. Hierbij kunnen ze antwoord geven op de vraag; Wat heb je gezien? en de plaatsing in de ruimte. Extra: de leerlingen een scene op een locatie in school te laten spelen die past bij de door hen bedachte situatie. Hierbij moeten de leerlingen rekening houden met het plaatsen van het publiek Analyseren Hedendaagse of geleerde situaties gebruiken in spel Reflecteren Feedback geven en ontvangen 1) De kinderen kunnen vertellen wat ze zien bij het spel van een ander of van de juf. Bv Toen de juf dat deed was ze de dikke koning. benoemen wat ze zien bij de presentaties van klasgenoten. Hierbij kunnen ze de 5 W's benoemen. Wie zag je? Wat gebeurde er? Wanneer speelde het zich af? Waarom gebeurde er...? Het is belangrijk dat er geen goed of fout is. Wel zou je als docent als blijkt dat het spel niet duidelijk genoeg is gebleken feedback aan de groep vragen. 'Wat zouden de spelers kunnen doen om de situatie duidelijker te maken? 2) De kinderen kunnen actuele gebeurtenissen gebruiken in het spel; korte gerichte feedback geven aan elkaar door te benoemen wat ze gezien hebben. Ze kunnen elkaar een Top en een Tip geven. De Tip geeft antwoord op de vraag; Wat zouden de spelers kunnen doen om de situatie duidelijker te maken? 2) De gegeven feedback kunnen de leerlingen gebruiken bij het verbeteren/aanscherpen van de gespeelde scenes. 3) De kinderen kunnen geleerd lesmateriaal omzetten in spel. elkaar feedback geven toegespitst op thema van de les. Ze kunnen elkaar een Top en een Tip geven. Deze feedback kan direct worden ingezet bij het nogmaals spelen van de scene en/of korte spelsituatie. 2) Er kan gewerkt worden met bestaande toneel teksten. Er zijn jeugdversies van grote werken van Shakespeare of Griekse Mythen. Deze kunnen ingezet worden voor spel. Daarnaast kan er de link worden gelegd naar de

6 Bv thema's voor feesten zoals kerst en sinterklaas. Bv elementen uit het journaal waarbij er een presentator is en verslaggevers. Vakoverstijgend werken; Bv figuren of gebeurtenissen uit de geschiedenis gebruiken binnen een scene Voorbeeld: Slag bij Waterloo Napoleon, kroning van de Koning,... geschiedenis van Drama.