Handleiding boekverslag



Vergelijkbare documenten
De volgende onderdelen moeten altijd in je boekverslag staan

Fictie samengevat voor vwo+ ~ SKO

Samenvatting Dautzenberg H8

6,2. Samenvatting door een scholier 1487 woorden 8 maart keer beoordeeld. Nederlands

Samenvatting Nederlands Module 1 t/m 3

4 havo. 1

Samenvatting Nederlands Cursus 1,2 en 3

Samenvatting Anders laagland hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting Nederlands Verhaalanalyse hoofdstuk 2 t/m 7

Samenvatting Nederlands Literaire begrippen

Naam:. Klas:. Schooljaar:..

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 12

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 & 2

De volgende onderdelen moeten in het verslag worden verwerkt:

Verslag Nederlands Cursus 1 en 2

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 11

Lever je verslag in een snelhechter in. Zorg dat je een mooi titelblad hebt, waar de naam van je boek, je eigen naam, klas en inleverdatum op staat.

Boekverslag Nederlands Ik en mijn speelman door Aart van der Leeuw

Uitleg boekverslag en boekbespreking

Wanneer Sylvia en Laura naar een toneelstuk gaan. Ontmoet Silvia Alfred en het klikt gelijk tussen hun.

FICTIEDOSSIER NEDERLANDS LEERJAAR 3 EN 4 BK

Uitleg boekverslag en boekreclame

Boekverslag & presentatie

4.3. Boekverslag door een scholier 2022 woorden 11 april keer beoordeeld. Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1250 Nederlands

Boekvergelijking. lessenserie

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Samenvatting Nederlands Literatuur cursus 1 t/m 4 samenvatting

Samenvatting Literatuurkunde Cursus 1 Literatuur en lezer

Vertel eens - aanpak van Aidan Chambers

Hanneke van Herk. 1. Beschrijvingsopdracht: Uitgewerkt persoonlijke reactie:

c. Wat is de vertelde tijd? Een jaar. Het verhaal begint als Robinson aan het verhuizen is en eindigt als het schooljaar is afgelopen.

Hanneke van Herk. Beschrijvingsopdracht: Uitgewerkte persoonlijke reactie: Robinson Doeschka Meijsing Eerste druk 1976.

Verhaalanalyse. Hieronder volgen een korte uitleg van de genoemde elementen en de aandachtspunten bij bestudering ervan:

2 Jouw mening. Het probleem van de hoofdpersoon. De andere personen; kort beschrijven. Vooral in hun relatie tot de hoofdpersoon.

technisch verslag literatuur

Boekverslag Nederlands Ik mail je door Yvonne Kroonenberg

Boekverslag Nederlands Turks fruit door Jan Wolkers

Ik heb dit boek gekozen, omdat ik hem kreeg bij de Grote Lijsters vorig jaar. Toen ik de achterkant had gelezen, wilde ik weten hoe het zou aflopen.

Zin in schrijven! Workshop vrij en creatief schrijven voor jonge anderstaligen door Fros van der Maden - auteur Op Schrift -

Boekverslag Nederlands De passievrucht door Karel Glastra van Loon

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Het leesspel Voorbereiding: Doel van het spel: Het spel:

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 11

Boekverslag Nederlands De held door Jessica Durlacher

4,8. Boekverslag door een scholier 1748 woorden. 6 keer beoordeeld 11 november Jeugdboek, Coming of age Eerste uitgave Nederlands

Boekverslag Nederlands De scheltopusik door Maarten 't Hart

6,2. Boekverslag door een scholier 1782 woorden 18 april keer beoordeeld

Beoordeling power-point groep 5

6,9. Boekverslag door Een scholier 1690 woorden 10 december keer beoordeeld. Charles Dickens Novelle, Fantasy & SF Eerste uitgave 1843

Boekverslag Nederlands Mijn tante Coleta door R.J. Peskens

2 keer beoordeeld 12 februari 2015

Vragen literatuur 6-VWO Deze vragenlijst is grotendeels gebaseerd op de Coach van Noordhoff. Literaire begrippen

Wat mag/moet je lezen?

Hanneke van Herk. Beschrijvingsopdracht: Uitgewerkte persoonlijke reactie: De elementen Auteur. Titel. Harry Mulisch Eerste druk: 1988

Boekverslag Nederlands De naam van mijn vader

Mondeling se4. Lise Visschedijk 4G2

Boekverslag Nederlands Lieve leugens door Brigitte van Aken

Het meisje in mijn hoofd. Naam: Emma Oude Weernink Klas: 3T2 Docent: Mevrouw Scholten

Verslag Nederlands Leesverslag

Hanneke van Herk. Beschrijvingsopdracht:

Boekverslag Nederlands H. van Brakel, Ing. B.O.W. door P.A. Daum

Druk de A, B en C vragen op hetzelfde kleur papier af (v.b. op geel papier) Druk de P-vragen op een afwijkende kleur papier af en de D vragen ook.

Leerstofoverzicht Lezen in beeld

5,5. Boekverslag door I woorden 20 juni keer beoordeeld. Psychologische roman Eerste uitgave 1975 Nederlands.

Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek

Document vertellen en presenteren voor de groepen 1, 2, 3 en 4. Doelen van vertellen en presenteren in groep 1 en 2:

Verhalen die je niet loslaten. Opdrachten bij de verhalen

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

In groep 8 gaan we een aantal dingen door het jaar heen doen, namelijk het maken van een:

Literatuur - Boekverslag 1 vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Randvoorwaarden In les 2 hebben leerlingen individueel een computer met internet nodig. Alternatief: leerling voert les 2 thuis uit.

Boekverslag door C woorden 27 mei keer beoordeeld. Psychologische roman Eerste uitgave 1975 Nederlands. Boek: Twee Vrouwen

Boekverslag Nederlands Het Achterhuis door Anne Frank

De bedoeling van een recensie is om anderen een indruk te geven van het boek dat je gelezen hebt.

2.1 FaVoriete leestips

Boekverslag Nederlands Zondagskind door Joris Moens

Datum: Jaar van verschijnen: Duur van de film:

8,4. 1. Motivatie boekkeuze: 2. Weergave inhoud: Boekverslag door een scholier 1909 woorden 22 januari keer beoordeeld

Boekverslag Sense and Sensibility (Jane Austen)

Narrative Authority: From Epic to Drama. S. Willigers

Titel Wat is de titel van het boek? Geeft de titel aan waar het verhaal over gaat? Kun je uitleggen waarom er voor die titel is gekozen?

INSTRUCTIEMAP LITERATUUR HAVO

Leen een jeugdroman in de bibliotheek in je woonplaats of in de mediatheek op school. Maak een verslag door middel van het beantwoorden van de vragen.

verwoording inhoud + vorm + functie 3 CA: verwoording eigen mening 3 Datum: verwerking recensie 1 Paraaf docent Titel voorstelling:

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

Filmverslag Frans Un Long Dimanche d'un Fiancailles

Boekverslag: 3/4 BBL

Ted van Lieshout Floor van de Ven, H3G, Uitgeveri Plaats Jaar uitgave en druk Aantal bladzijdes Genre Inhoudsopgave Samenvatting

BIJLAGE JURYHANDLEIDING DE INKTAAP

Programma van Inhoud en Toetsing

Naam: Silke Bouwman Klas: 3T2 Lerares: Mevr. Scholten

Boekverslag Nederlands Het leven is vurrukkulluk

BEGRIJPEND LEZEN 1 NEDERLANDS TEKSTSOORTEN EN TEKSTDOELEN

Melissa Even 4T4 Mevr. Scholten

Stappenplan voor een onderzoek

Ik geloof, geloof ik. Levensbeschouwelijk dossier Griftland college Bovenbouw. Mijn naam en klas:

LITERATUURDOSSIER FRANS LEESVERSLAG van een Franstalige roman

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

FICTIE - LEERJAAR 1. Leerlijn Fictie havo en vwo

Transcriptie:

Handleiding boekverslag 0. Inleiding Er zijn vele manieren om een boekverslag te maken, maar voor je eigen gemak is het van belang dat je een vaste volgorde aanhoudt. Bij de voorbereiding van je toetsen en je schoolexamen is een overzichtelijk dossier een vereiste. Hieronder volgt een handleiding voor het maken van een boekverslag. Dit is een van de meest gehanteerde vormen. In de lessen en de dossieropdrachten zul je je in een bepaald aspect van de te lezen romans gaan verdiepen. Dit betekent dat je in zogenaamde secundaire literatuur moet opzoeken wat professionele lezers over het aspect hebben geschreven. In bijgaande theorie staan steeds verwijzingen bij welk boek welk onderdeel verdieping verplicht is. Dit staat eveneens bij de keuzelijsten aangegeven. De volgende onderdelen moeten altijd in je boekverslag staan 1. titel 2. auteur 3. literatuurgeschiedenis 4. genre 5. inhoud - samenvatting - personages (verdieping bij boek 2) - tijd/tijdsvolgorde (verdieping bij boek 2) - plaats/ruimte (verdieping bij boek 6) 6. achtergronden - thematiek (verdieping bij boek 6) - motto - taalgebruik - opdracht - vertelperspectief (verdieping bij boek 4) - structuur (verdieping bij boek 1, 4) 7. eigen mening

1. Over de titel. In het eerste gedeelte van het verslag geef je de naam van de auteur, de titel en de eventuele ondertitel. Vergeet niet de uitgeverij te vermelden en het jaar van de eerste uitgave. Je kunt ook aangeven welke druk je zelf hebt gelezen. Geef een verklaring voor de titel en de ondertitel. Vaak wordt hier in het boek naar verwezen door een bepaalde uitspraak of een symbolische vergelijking met de gebeurtenissen. 2. Over de auteur. In dit gedeelte vermeld je enkele feiten over de auteur. Daarbij kun je denken aan zijn/haar geboortedatum en -plaats. In een loopbaanbeschrijving vertel je iets over andere werkzaamheden van de auteur en zijn/haar oeuvre. Als een bepaalde gebeurtenis of ervaring in het leven van de auteur zijn weerslag vindt in het oeuvre, dan geef je hier ook een beschrijving van. De informatie over de auteur wordt bij voorkeur geschreven in de tegenwoordige tijd. 3. Over de literatuurgeschiedenis. De meeste boeken kunnen ondergebracht worden bij een literaire stroming en een bepaald genre. Het jaar van de eerste uitgave is vaak van belang voor de stijl waarin het boek geschreven is. Havo-leerlingen hoeven dit onderdeel niet op te nemen in hun boekverslag. 4. Over het genre. We onderscheiden drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek. Ieder hoofdgenre wordt weer opgesplitst in een aantal subgenres. 4.1. Epiek. Het hoofdgenre epiek is een verzamelnaam voor alle verhalende literatuur. Het kan onderscheiden worden in drie subgenres: prozagenre, poëziegenre, episch-didactisch genre. 4.1.1. Prozagenre. Alle prozateksten zijn te herkennen aan hun regellengte. De regellengte is afhankelijk van het formaat papier. De onderstaande genres worden bij deze categorie ingedeeld: Sprookje: Een sprookje is een kort verhaal waarin het goede altijd wint in de strijd tegen het kwade. Vaak beginnen sprookjes met de tekstregel: Er was eens.. Sage: Een historische gebeurtenis of een belangrijke persoon wordt op een fantasievolle manier weergegeven. Vaak bevat de sage een kern van waarheid. Mythe: In een mythe probeert men onbegrijpelijke en bovennatuurlijke verschijnselen te verklaren. Vaak komen in mythen goden en godinnen voor. Legende: In de legende wordt op didactische wijze beschreven hoe God ingrijpt in het menselijke leven.

Roman: Een roman is een verhaalvorm waarbij de belevenissen van doorgaans fictieve personen beschreven worden. De roman kan vervolgens weer opgesplitst worden in de volgende soorten romans: - Avonturenroman: In de avonturenroman (ook wel barokroman genoemd) ligt de nadruk op de belevenissen van de verhaalfiguren. De personages zelf zijn minder belangrijk. We kennen o.a. de ridderroman (verhalen over ridders), het reisverhaal, de toekomstroman (ook wel sciencefiction genoemd) en de detectiveroman. - Moderne roman: In de moderne roman draait het allemaal om het personage. De gebeurtenissen zijn slechts een middel om de personages te beschrijven. Voorbeelden zijn de herdersroman (geïnspireerd op het landleven), de psychologische roman (diepgaande beschrijving van personage), de ontwikkelingsroman (geestelijke rijping van personage), de sociale roman (beschrijving van maatschappelijke groep personen) en de sleutelroman (de verhaalfiguren zijn herkenbaar doordat ze op bestaande personen lijken). - Historische roman: In de historische roman worden gebeurtenissen uit het verleden aangehaald waarin de schrijver zich zoveel mogelijk verdiept heeft. Deze gebeurtenissen worden wel enigszins geromantiseerd. - Themaroman: Een themaroman is gebaseerd op het thema dat de boventoon voert in de roman. Daarbij kan gedacht worden aan de oorlogsroman, liefdesroman, misdaadroman, spionageroman en toekomstroman. - Experimentele roman: In de experimentele roman wordt geëxperimenteerd met collages, afwisseling van perspectief, etc. Hieronder vallen o.a. de dubbelroman (roman met twee thema s), caleidoscopische roman (wisselend perspectief) en prismatische roman (dezelfde gebeurtenis wordt door een andere persoon verteld die dezelfde gebeurtenis heeft meegemaakt). Essay: In het essay geeft de auteur zijn eigen persoonlijke mening over een bepaald onderwerp. Column: De schrijver geeft een weinig serieuze mening, naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis. Veel auteurs schrijven columns in tijdschriften en dagbladen. Cursiefje: Een cursiefje is een korte anekdote, waarbij de auteur allerlei taalgrapjes uithaalt. Novelle: Een novelle is een kort verhaal, waarin de gebeurtenissen centraal staan.

4.1.2. Poëziegenre. Poëzie is herkenbaar aan de regellengte die, in tegenstelling tot proza, niet afhankelijk is van het gebruikte papierformaat. Dit hoeft niet altijd per se rijm te zijn. De onderstaande genres worden bij deze categorie ingedeeld: Lied: Een lied is een strofisch gedicht. Vaak bevat het een eenvoudige inhoud, bedoeld om gezongen te worden. Een voorbeeld van een lied is de middeleeuwse ballade. Ballade: Een ballade is een gezongen gedicht met een eenvoudig, vaak tragisch, verhaal. De beschrijvingen worden vaak herhaald en afgewisseld met dialogen. Epos: Een epos (ook wel heldendicht genoemd) is een verhalend gedicht over een heldhaftige persoon. Zijn/haar belevenissen worden op een statige en plechtige manier beschreven, waardoor het vaak moeilijk te lezen is. 4.1.3. Episch-didactisch genre. Dit subgenre van de epiek kent een didactische achtergrond. De volgende genres kunnen hier onderverdeeld worden: Fabel: In de fabel wordt verwezen naar het gedrag van de mens, door een dier als hoofdpersoon op te laten treden. De moraal is altijd aan het slot van het verhaal vermeld. Let op. Elders in deze syllabus wordt een onderscheid gemaakt tussen fabel en sujet. Hier wordt het verschil tussen logisch-chronologische volgorde van gebeurtenissen (=fabel).en vertelvolgorde van gebeurtenissen (=sujet) bedoeld. Zie verdiepingsopdracht boek 2. Satire: Een satire hekelt gebeurtenissen op humoristische wijze. De diepere betekenis wordt echter nooit vermeld. Parodie: Een parodie is een vorm van satire waarbij in een nieuwe tekst een bestaande tekst bespot wordt. De vorm en stijl van de oorspronkelijke tekst worden daarbij zoveel mogelijk behouden. Allegorie: Een allegorie is een verhaal met een diepere betekenis, waarbij de begrippen als personen worden voorgesteld. Hierdoor hebben zij zowel een figuurlijke als een letterlijke betekenis. Parabel: In de parabel wordt een diepere levenswijsheid verkondigd, die meestal in een plechtige stijl geschreven wordt. De wijsheid heeft altijd betrekking op de mens. 4.2. Lyriek. Onder lyriek worden teksten verstaan, waarin gevoelens rechtstreeks worden uitgedrukt. De volgende subgenres worden gerekend tot de lyrische teksten: Elegie: Deze vorm van lyriek wordt ook wel klaagzang genoemd. Vaste onderwerpen in de elegie zijn de dood van een geliefd persoon en wanhoopsgevoelens.

Ode: In de ode (ook wel lofdicht genoemd) spelen gevoelens van bewondering een grote rol. Hymne: Een hymne is een vorm van een ode. Het is een, in strofen opgedeelde, lofzang voor God. Dithyrambe: Een dithyrambe is een vorm van een ode, speciaal ter ere van de Griekse god Dionysus. Epigram: Het epigram (ook wel puntdicht genoemd) is een kort gedicht van slechts twee of vier regels. Het bevat een grappige inhoud en diverse woordspelingen. Lied: Zie 4.1.2. Sonnet: Een sonnet is een lyrisch gedicht dat uit twee strofen kwatrijn (=vier regels) en twee strofen terzetten (=drie regels) bestaat. Het rijmschema is daarbij abba abba cdc dcd. 4.3. Dramatiek. Het hoofdgenre dramatiek bevat alle toneelstukken. Er zijn zes soorten toneelstukken te noemen: Mysterie- en mirakelspelen: Deze spelen zijn gedramatiseerde verhalen, waarbij j het onderwerp van het mirakelspel een legende is. Tragedie: De tragedie (ook wel treurspel genoemd) is een ernstig toneelstuk met een uniforme opbouw, waarbij de held altijd tragisch ten onder gaat. De tragedie bestaat uit een voorrede, een koor en drie tot vijf hoofdakten. Komedie: Een komedie (=blijspel) is, in tegenstelling tot de tragedie, een vrolijk toneelstuk. De komedie speelt zich af onder de bevolking en kent altijd een goed einde. Klucht: Een klucht is een kort toneelstuk met weinig verfijnde humor over het dagelijkse leven van de gewone mens. Tragikomedie: Een tragikomedie biedt een combinatie van tragische en komische gebeurtenissen, die elkaar regelmatig afwisselen. Melodrama: Deze vorm van toneel staat bol van de romantiek en het sentiment. Moraliteit: In de moraliteit staat de moraal centraal. 5. Over de inhoud van het boek. 5.1. Samenvatting. Geef een samenvatting van de inhoud. Wees niet te gedetailleerd, maar sla niet al te gemakkelijk passages over.

BELANGRIJK: Als je niet zelf een samenvatting maakt, maar gebruik maakt van een bestaande samenvatting, controleer dan wel de volledigheid en juistheid van de gegevens. Tip: Noteer per hoofdstuk, in steekwoorden, de belangrijkste gebeurtenissen en de betrokken verhaalfiguren. Zet de samenvatting bij voorkeur in de tegenwoordige tijd en in chronologische volgorde. 5.2. Personages (verdieping: boek 2) 5.2.1 Karakterbeschrijving en ontwikkeling. Geef een beschrijving van de karakters van de belangrijkste verhaalfiguren en de manier waarop zij zich in het verhaal ontwikkelen. Er worden drie soorten karakters onderscheiden: Rond karakter: Een rond karakter (round character) wordt uitvoerig beschreven en de lezer heeft hierdoor een goede indruk van het karakter van deze persoon. Vlak karakter: Een vlak karakter is een karakter waarvan weinig bekend is. Meestal gaat het hierbij om een bij-figuur. Type: Een type wordt beschreven aan de hand van één bepaalde karaktertrek. Soms worden ook de karaktertrekken tot een karikatuur gemaakt. 5.2.2. Onderlinge relaties. Maak een overzicht van hun onderlinge relaties. Dit kan door middel van een relatieschema of een duidelijke beschrijving van de relaties. Tip: Maak tijdens het lezen alvast een klein schema van de belangrijkste figuren, hun karakters en hun onderlinge relaties. 5.3. Tijd en tijdvolgorde. (verdieping: boek 2) Vertel iets over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Als dit niet duidelijk wordt uit de tekst, dan kun je dat waarschijnlijk uit de historische achtergrond (bijv. WO II) afleiden. Deze tijd wordt ook wel de vertelde tijd genoemd. Als binnen een aantal tekstregels een sprong vooruit wordt gemaakt in de tijd, dan spreken we van tijdversnelling. Wordt een gebeurtenis uitvoeriger beschreven dan voorgaande gebeurtenissen, dan spreekt men van tijdvertraging. De verteltijd is de tijd die nodig is om het verhaal te lezen. Deze is doorgaans korter dan de vertelde tijd. Geef aan hoe lang je er over hebt gedaan om het verhaal te lezen. Geef aan of er gebruik wordt gemaakt van chronologie en of er flashbacks of flashforwards zijn. 5.4. Plaats/ruimte. (verdieping: boek 6) Vermeld in welke plaats en/of in welke ruimte het verhaal zich afspeelt. 6. Over de achtergronden van het boek. 6.1. Thematiek (verdieping: boek 6) In de thematiek ga je in op de vraag: Waar gaat het verhaal over?. Hierin komen alle belangrijke kwesties uit het verhaal aan de orde. Vat in één of enkele zinnen de inhoud van het boek samen. Het kan ook zijn dat er geen hoofdthema is, maar dat er meerdere overkoepelende thema s zijn. Om een duidelijke beschrijving van de thematiek te geven, kun je kijken naar de belangrijkste verhaalelementen, naar het motto en de titel. Tip: Als je een boek leent bij de bibliotheek wordt vaak in de kaft van het boek het thema genoemd.

6.2. Motto. Het motto wordt door de auteur vaak in een gedicht of een spreuk verwoord. Zo vind je in Bezonken Rood van J. Brouwers zelfs twee spreuken. 6.3. Taalgebruik. Geef aan wat je van het taalgebruik vindt. Is het formeel of wordt er veel gebruikgemaakt van spreektaal? Wat is de invloed van het taalgebruik op het leesgemak? 6.4. Opdracht. Aan wie is het boek opgedragen? 6.5. Vertelsituatie en perspectief. (verdieping: boek 4) De vertelsituatie geeft aan door wiens ogen wij als lezer het verhaal beleven/waarnemen. Er zijn meerdere mogelijkheden: 1. Auctoriale verteller: Er is een alwetende ik, die verslag doet van alle gebeurtenissen, maar er zelf buiten staat. De auctoriale verteller maakt vaak gebruik van woorden als ik, wij, mijn en ons. Daarnaast weet hij hoe het verhaal afloopt, kent hij de gevoelens en emoties van de verhaalfiguren en geeft hij vaak commentaar op de situatie. Een voorbeeldzin kan zijn: Omdat we per slot almachtig zijn..laten we de tijd even pas op de plaats maken.. (R. Campert - Liefdes schijnbewegingen) 2. Auctoriale vertelinstantie: De auctoriale vertelinstantie is te vergelijken met de auctoriale verteller. Het grootste verschil is dat de auctoriale vertelinstantie geen gebruik maakt van ik en wij. De auctoriale vertelinstantie is te herkennen aan het commentaar dat níet door één van de verhaalfiguren zelf gegeven wordt en aan het hijperspectief. Een voorbeeldzin kan zijn: Aan toeval durfde ze nog steeds niet te geloven en evenmin dat mevrouw Pauchard daar geheel toevallig was geweest. Of dat ze voor een zaak kwam, die met Paulina niets te maken had. En dat ze dus ook niet aan notaris Corde verteld had haar vroegere au pair in de wachtkamer te hebben gezien. Dit sprak welhaast vanzelf..(w.f. Hermans - Au Pair) 3. Ik-vertelsituatie: Het verhaal wordt verteld door de ik die zelf een rol speelt in het verhaal. Een voorbeeldzin kan zijn: Ja, Jacob, ik zei graag, want je weet: ik was nu eenmaal een doodgewone verklikker en moest hier wel op af.jij zegt me dat het niet helemaal zo was, maar toen al een beetje anders. Het is mogelijk, ik hoop het maar..(j. Presser - De nacht der Girondijnen) 4. Personale vertelsituatie: Bij deze vertelsituatie is de verteller niet nadrukkelijk aanwezig. De auteur laat het verhaal vertellen door de verhaalfiguren waarbij de vertelvorm in de derde persoon (=hij-perspectief) plaatsvindt. Daarbij zijn er twee mogelijkheden: Perspectief bij één van de verhaalfiguren (=personaal medium) Perspectief wisselend bij verschillende verhaalfiguren 6.6. Verhaalopbouw. (verdieping: boek 1 en 4) Geef aan hoe het verhaal is opgebouwd. Is er een duidelijke hoofdstukindeling, zijn de hoofdstukken genummerd, is er een epiloog (=nawoord waarin wordt verteld hoe het met de verhaalfiguren verder

gaat) of proloog (=inleidend hoofdstuk waarin een situatieschets gegeven wordt of /en verteld wordt wat er aan het eigenlijke verhaal voorafgaat)? 7. Eigen mening over het boek Als je je eigen mening over het boek geeft, dan kun je de volgende aandachtspunten hanteren: Zijn de verwachtingen over het boek uitgekomen? Heeft het boek je ergens over aan het denken gezet? Hoe komen de beschreven personen op je over? Wat vind je van de opbouw van het verhaal? Hoe beoordeel je het taalgebruik? Je eigen mening over het boek is erg belangrijk. Besteed dan ook zoveel mogelijk aandacht aan een goede motivering van je mening. Verdieping: vragen bij boekenrepetitie en de aspecten ter verdieping Naast algemene vragen die je bij een boekverslag altijd beantwoordt, moet je bij toetsen en het schoolexamen de volgende verdiepingsvragen kunnen beantwoorden. De antwoorden vind je door secundaire literatuur te raadplegen. Boeken 4e klas Boek 1 (open plekken) 1.1 Wat zijn de belangrijkste (!) open plekken (a), worden zij ingevuld (b) en op welke manier gebeurt dat (c)? 1.2 Welke open plekken blijven, als je het boek uit hebt? Motiveer. 1.3 Beschrijf de belangrijkste spanningsbo(o)g(en) in het verhaal. Motiveer. 1.4 Welke manipulatietechnieken gebruikt de schrijver om de spanning te verhogen? Motiveer. 1.5 Heeft de tekst een gesloten of een open einde? Motiveer. 1.6 Is dit boek fictie (a), is het proza (b) en is het literatuur (c)? Motiveer. Boek 2 (tijd en personages) 2.1 Beschrijf het verschil tussen fabel en sujet. Wat is de functie van dit verschil? 2.2 Is de volgorde van gebeurtenissen chronologisch of niet-chronologisch? Motiveer. 2.3 Wordt het verhaal continu of niet-continu verteld? Motiveer. 2.4 Wat zijn de belangrijkste flashbacks, terugverwijzingen en vooruitwijzingen? Motiveer. 2.5 Hoe is de verhouding verteltijd/ vertelde tijd? 2.6 In welke historische tijd speelt het verhaal zich af? 2.7 Geef een karakterisering van de belangrijkste personages. 2.8 Beschrijf de relaties tussen de belangrijkste personages (a) en hun rollen(b). Bereiken zij hun doel(c)? 2.9 Zijn de belangrijkste personages karakters of typen? Motiveer. 2.10 Wat is het wereldbeeld van de belangrijkste personages? Boek 4 (structuur en vertelsituatie) 4.1 Hoe is het boek opgebouwd: geleding, samenhang, verhaallijnen, begin, cyclische bouw? 4.2 Welke vertelsituatie heeft het boek? In hoeverre is deze betrouwbaar? Motiveer. 4.3 Welke serieuze, betrouwbare secundaire literatuur heb je bestudeerd (geef een correcte titelbeschrijving) (a)? Welk aspect heb je bekeken (b), Wat waren de bevindingen van die bron (c)? Vergelijk die bevindingen met je eigen bevindingen (d).

Aspecten ter verdieping Hieronder volgt een overzicht van de aspecten die dit jaar uitgebreid aan de orde komen. Er zal geoefend worden in de klas met behulp van korte literaire teksten en/of fragmenten voordat je zelf aan de slag gaat. Je moet daarbij gebruik maken van secundaire literatuur. Secundaire literatuur Primaire literatuur: de literaire boeken die je leest (gedichten, verhalen en romans) Secundaire literatuur: bronnen over literaire teksten, schrijvers, stromingen en perioden Vindplaatsen van secundaire literatuur - bibliotheek - Internet - literom Soorten secundaire literatuur - recensies - letterkundige handboeken - uittrekselboeken: samenvattingen van de inhoud van literaire teksten - uitgebreide analyse: de nadruk ligt op de beschrijving van structuur, de tijd, de ruimte, personages, thematiek en de stijl - interview met schrijver - oeuvre schrijverschap: thematiek en of visie van de auteur op literatuur - boeken over oude Nederlandstalige literatuur Vraag je steeds af of de secundaire literatuur bruikbaar, betrouwbaar of correct is. Op bladzijde 59 en 60 staan 3 opdrachten die je moet maken bij boek 1 tot en met 4 Boek 1 (verdiepingsaspect: structuur (open plekken en spanning) Open plekken Een van de middelen die een schrijver gebruikt om zijn lezer te boeien is het creëren van open plekken. Door bepaalde informatie weg te laten, wordt de lezer nieuwsgierig gemaakt. Een boek bevat meer open plekken en niet alle open plekken worden ingevuld. Een detectiveverhaal bevat altijd één grote open plek, bijvoorbeeld: wie heeft het gedaan? (In het Engels wordt dit genre daarom ook wel Whodunit genoemd). De schrijver speelt daarbij met het verwachtingspatroon van de lezer. De spanning wordt des te groter als het verhaal wendingen heeft die de lezer niet verwacht. Bij een sprookje als Roodkapje zitten meer open plekken (en dus meer spanningsbogen). De kleine kinderen vragen zich af of Roodkapje naar haar moeder luistert of niet. Als Roodkapje vervolgens door het bos wandelt, is deze open plek ingevuld. Dan ontstaat de volgende open plek: komt zij de wolf tegen voor wie haar moeder haar juist waarschuwde? Enz. Dit sprookje heeft altijd een gesloten einde: ze leefden nog lang en gelukkig. Literaire werken hebben niet zelden juist een einde waarbij je als lezer zelf moet nadenken hoe het nu verder zal gaan met de hoofdperso(o)n(en). Dit heet een open einde. Open plekken ontstaan niet alleen maar wanneer relevante informatie niet wordt medegedeeld. Ze ontstaan op verschillende manieren. Hieronder volgen schematisch enkele voorbeelden: o tegenstrijdige informatie: de lezer wil de betrouwbaarheid van deze informatie vast stellen. o verwijzing: als een woord of woordgroep geen duidelijke verwijzing heeft, bijv. de naam van een onbekend persoon in het verhaal. o titel: het verband van de titel met de tekst kan ook een open plek zijn o o handelen van personages: als de lezer geen informatie krijgt over motieven van personages witregels: de lezer moet reconstrueren hoe de strofes of verhaal- of romanfragmenten op elkaar aansluiten

Spanning In de literaire theorie wordt het woord spanning niet per se in de betekenis van thrillling gebruikt. Als de lezer verder wil doorlezen om vragen in het verhaal te beantwoorden, spreek je al van spanning. De tijd tussen het ontstaan van vragen en het antwoord daarop noemt men spanningsboog. Een verhaal kan meerdere spanningsbogen hebben. Soms is die boog te lang en is er niet veel spanning Schrijvers manipuleren met spanning op de volgende manieren: - informatie achterhouden - vooruitwijzen - een handeling vertragen - verhaal een andere wending geven - schakelen over op een andere verhaallijn Als er aan het slot nog open plekken zijn en als er na het lezen nog vragen met beterekking tot het thema zijn spreek je van een open einde. Men spreek t van een gesloten einde als alle vragen beantwoord zijn en er geen vragen meer resteren Boek 2 (verdiepingsaspecten: personages en tijd) Personages Personages zijn de verhaalfiguren die in een tekst voorkomen. Als je een boek oppervlakkig leest en dus niet nader nadenkt over de handel- en denkwijze van de personages, kan het boek nog goed te volgen zijn. Je volgt de gebeurtenissen, maar je dringt niet door tot de diepere laag van het boek. Moderne literaire romans ontlenen vaak vooral hun kracht door de prachtige karakterisering van de hoofdpersoon. De schoonheid van een dergelijk boek is dat je de gedachten kunt lezen van een persoon en je eigen denkwijze kunt toetsen aan die van de romanpersonages. (Dit is een wezenlijk verschil met de meeste films, want daar leer je de personages meestal slechts oppervlakkig kennen). Dit aspect vergt niet alleen raadpleging van secundaire literatuur, maar je zult je (anders dan je bij eerste lezing doet) nader verdiepen in het waarom van de handelingen van de personages, je oordeel over zijn/haar handelswijze, etc. Karakter van de hoofdpersoon Een personage wordt een karakter genoemd als ze veel verschillende karaktereigenschappen hebben die je als lezer langzaam leert kennen. Kenmerken van een personage met een karakter - geestelijke groei - gedrag is niet voorspelbaar - veel aandacht aan psychologische ontwikkeling - je komt veel over de gevoelens en gedachten van de hoofdpersoon te weten. Als een personage slechts één of een enkele eigenschap bezit, dan noemen we dat een flat character Relaties tussen personages In een verhaal is er altijd een hoofdpersoon, die persoon heeft altijd een doel. De hoofdpersoon bereikt dat doel niet zomaar. Er zijn moeilijkheden, gevaren of barrières. Dat zijn de tegenstanders, dit zijn niet alleen maar personen maar het kunnen ook omstandigheden en eigenschappen zijn.in een verhaal heb je ook meestal een helper, dat zijn personages of omstandigheden die de hoofdpersoon helpen. Identificatie met de personages Identificatie met de hoofdpersoon betekent dat je je kunt voorstellen wat de hoofdpersoon meemaakt. Ieder mens beleeft dat op zijn eigen manier.

Tijd Met tijd wordt niet alleen de historische tijd, waarin het verhaal zich afspeelt, bedoeld.tijd speelt in fictie ook een andere rol. Behalve dat je de personages niet 24 uur per dag meemaakt, worden er meer trucs met tijd uitgehaald. Zo maken we onderscheid tussen de volgorde van de gebeurtenissen en de vertelvolgorde. Vooral de moderne auteurs manipuleren de tijd in hun verhaal om de spanning te vergroten. Fabel en sujet (story en plot) Fabel (=story): logisch-chronologische volgorde van gebeurtenissen in een verhaal. Sujet (plot): vertelvolgorde van gebeurtenissen Chronologisch en niet-chronologisch Chronologisch: dat is het verhaal vertellen in de volgorde waarin het zich heeft afgespeeld, dus zonder flashbacks en vooruitwijzingen. Niet-chronologisch: dat is als de gebeurtenissen in een andere volgorde worden verteld dan ze zich hebben afgespeeld. Continu en niet-continu We noemen een tekst continu als alle gebeurtenissen zonder onderbrekingen verteld worden. Als er stukken tijd niet worden verteld of worden overgeslagen noemen we het verhaal niet-continu. Tijdmanipulaties Tijdmanipulaties creëren vaak spanning. Veel gebruikte tijdmanipulaties zijn: - Vooruitwijzingen - Terugverwijzingen (korte verwijzing naar iets wat al gebeurd is) - Flashbacks (langer dan een terugverwijzing, het verhaal wordt echt onderbroken, als er flashbacks zijn, is het verhaal niet-chronologisch) Verteltijd en vertelde tijd Verteltijd: is de tijd die je nodig hebt om de tekst te lezen. Dit is meestal aangegeven in het aantal bladzijdes. Vertelde tijd: is de tijd die zich in het verhaal afspeelt. Historische tijd Dat is de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Enkele voorbeelden zijn: - Middeleeuwen - Toekomst - Tweede Wereldoorlog - Nu Historiciteit van literatuur Verder speelt het aspect tijd een rol als je kijkt naar de samenhang van het verhaal met politieke, sociaaleconomische en culturele achtergronden van de periode waarin ze geschreven zijn. Dit aspect is vooral van belang voor vwo-leerlingen bij het lezen van literatuur (ver) voor de Tweede Wereldoorlog. Boek 4 (verdiepingsaspecten: vertelperspectief en structuur) Vertelperspectief Bij het vierde boek verdiepen we ons in het aspect vertelperspectief. We kijken naar de functie en het effect van perspectief. De lezer moet zich steeds afvragen hoe betrouwbaar het perspectief is. Ook moet de lezer zich afvragen wat de functie en het effect van het perspectief zijn. Daarnaast zijn de werken op een speciale manier opgebouwd. De structuur heeft hier een speciale functie

en beoogt een bepaald effect. Wat sommige literaire werken interessant maakt, is dat je je af kunt vragen of de verteller wel betrouwbaar is. Auteur en verteller Verteller: degene die het verhaal vertelt en door wie de lezer de verhaalgebeurtenissen, ruimtebeschrijvingen en personagebeschrijvingen gepresenteerd krijgt. Perspectief: het standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen aan de lezer presenteert. Vertelsituaties (zie ook blz,51, paragraaf 6.5) Er zijn verschillende vertelsituaties, te weten: De alwetende vertelsituatie - de verteller weet wat de personages denken en voelen - wordt verteld in de hij- of zijvorm - de verteller overziet alles in ruimte en tijd - weet alles van gebeurtenissen van het verleden, heden of de toekomst - maakt een objectieve indruk; soms manipuleert de verteller door informatie achter te houden De ik-vertelsituatie De verteller is een ik-figuur uit het verhaal - lezer komt veel te weten over gedachten en gevoelens van de ikfiguur - lezer leert innerlijk goed kennen - de visie subjectief en daardoor geen betrouwbaar beeld van gedachten en gevoelens van anderen - het perspectief kan onbetrouwbaar zijn (bijvoorbeeld van een geesteszieke) De personale vertelsituatie - hij- of zijvorm - lezer neemt gebeurtenissen en andere beschrijvingen waar door de ogen van een personage in het verhaal - verteller is op zo n manier aanwezig, dat je niet merkt dat er een verteller is - perspectief is subjectief - lezer komt alleen innerlijk van personage te weten die het verhaal presenteert - kan onbetrouwbaar zijn Meervoudige vertelsituatie Meer vertellers en soms ook meer vertelsituaties. Belangrijk is te weten welk effect dit heeft. Je kunt bijvoorbeeld als lezer doorhebben dat er een misverstand bestaat tussen de personages en er daardooronnodig veel mis gaat Structuur Een literaire tekst is op een bepaalde manier opgebouwd Men spreekt in de secundaire literatuur ook wel van geleding. Geleding van literaire tekst is de manier waarop een verhaal in delen in opgebouwd. Witregels zijn hier ook van belang want die verdelen een verhaal of gedicht in kleinere samenhangende delen. Bij de analyse van een werk let je op de samenhang en de verhaallijn. Soms zijn er zelfs meer verhaallijnen. Verhaallijn is een samenhangende gebeurtenissenreeks Als de verhaallijnen even belangrijk zijn, worden ze gelijkwaardig genoemd. Als een verhaallijn minder belangrijk is, wordt hij ondergeschikt genoemd.

Een literaire roman kan op verschillende manieren starten Het gewoonste begin van een verhaal is een begin zoals in kinderboeken. Het verhaal begint bij het begin (dus bij de eerste gebeurtenis) en loopt verder chronologisch af. Dat noemt men met een technische term: ab ovo (letterlijk: bij het ei). Een verhaal begint in medias res: als het verhaal midden in de gebeurtenis start. Er hebben al gebeurtenissen plaatsgevonden, en de lezer moet al lezende deze gebeurtenissen zien te achterhalen. Als je door te lezen erachter moet komen wat er voor die gebeurtenis plaats heeft gevonden, dus als de eerst gepresenteerde gebeurtenis de afloop is, spreken we van een Post Rem begin. Je zou dus kunnen zeggen dat post rem bij het einde van een verhaal begint. Men spreekt van cyclische opbouw als het begin en het einde vrijwel identiek zijn aan elkaar, als ze naar elkaar verwijzen.

IV. Lesopdrachten Literaire werken Presentaties literatuurgeschiedenis 4v In 4vwo wordt de literatuurgeschiedenis van de Middeleeuwen behandeld en getoetst. Elke leerling zal een onderwerp moeten bestuderen en dat presenteren aan de overige leerlingen. Het is de bedoeling dat er een bronnenonderzoek wordt gedaan. In ieder geval zal de stof moeten worden bestudeerd in Laagland*, maar daarnaast zullen ook andere bronnen moeten worden bestudeerd. Bij de presentatie bespreekt de leerling zijn/haar onderwerp. Hierbij levert hij/zij een hand-out aan voor de overige leerlingen, waarop genoeg informatie staat voor de overige leerlingen, opdat zij het verhaal kunnen volgen. Hierbij is te denken aan steekwoorden, moeilijke woorden, namen, definities, schema s enz. Daarnaast moeten de gebruikte bronnen op de hand-out worden vermeld, waarbij gedacht moet worden aan een correcte titelbeschrijving. Ook moet er een stukje (primaire) literatuur worden gegeven; dat mag niet een willekeurig stukje tekst zijn: het moet iets toevoegen aan de presentatie. Afhankelijk van de mogelijkheden kan er ook geprobeerd worden ander materiaal te gebruiken (hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan een stukje video). De rest van de leerlingen maakt tijdens de presentaties aantekeningen en vergaart al doende de stof voor de toets(en). Wanneer de aangereikte stof niet volledig is, zal de docent deze aanvullen. Deze presentatie wordt becijferd en telt als een voortgangstoets. Bij de beoordeling zal gelet worden op de inhoud, op de wijze van presenteren en op de inhoud en vorm van de hand-out. Bij de inhoud wordt gelet op de mate van volledigheid. Bij de wijze van presenteren wordt gelet op zaken als oogcontact met het publiek, op, verstaanbaarheid; bij de hand-out wordt gekeken of de bronnen (correct) vermeld zijn, of er een zinvol stukje tekst is gekozen en of de hand-out bruikbaar is (kan het publiek daarmee de presentatie goed volgen en is het een goede basis om aantekeningen bij de presentatie te kunnen maken). Voor deze presentaties geldt hetzelfde als voor de presentaties voor Nederlands. (Zie verder bij: Cijferbepaling: de presentatie.) * R. Kraaijenveld en G. van der Meulen, Laagland, vwo informatieboek, Utrecht/Zutphen, 1998 Opdracht bij boek 1 Probeer bij het eerste boek de volgende vragen te beantwoorden: Welke verwachtingen werden er gewekt en op welke manier? Heeft dit je oordeel beïnvloed? Bevat het verhaal veel of weinig open plekken? Geef de belangrijkste. Welke vragen worden er opgeroepen door die open plekken? Hoe werden de open plekken ingevuld? Zijn er open plekken die de lezer moet invullen? Geef de belangrijkste spanningsbo(o)g(en). Welke manipulatietechnieken zijn er gebruikt? Geef voorbeelden! Hoe was het einde (open of gesloten)? Opdracht bij boek 2 Bespreek van dit boek de hoofdpersonages en hun onderlinge relaties; denk daarbij aan: innerlijke en uiterlijke eigenschappen - doel hoofdpersonage - invloed van karakter op zijn handelen - zijn belangrijkste beslissingen en de gevolgen daarvan; welke beslissingen zou jij (niet) genomen hebben? - verandert het hoofdpersonage? In welk opzicht? Waardoor? - vind je het hoofdpersonage sympathiek? Leg uit! - kon je je in het hoofdpersonage verplaatsen? - welke personages komen in het verhaal voor? Typeer ze. Welke rol spelen deze personages? - wat vind je van de kijk op de wereld van de personages? Ben je het ermee eens? - welke personages zijn karakters en welke types? Waarom (niet)?

Opdracht bij boek 3 (alleen 4 havo!) Bij boek 3 moeten jullie een (heel) recent werk kiezen, een boek dat dus nog niet zo lang geleden is uitgekomen. Bij de opdracht bij dit derde boek is het de bedoeling dat De opdracht: - zoek twee recensies over het door jou gelezen boek. - geef een correcte titelbeschrijving van deze twee artikelen. - geef van elke recensie aan wat het (eind)oordeel is van de recensent én op grond van welke argumenten hij daartoe is gekomen. - geef aan wat de verschillen zijn tussen de twee recensies. - ben je het eens met het oordeel van (één van) de recensent(en)? Waarom wel/niet? Opdracht bij boek 4 Bespreek van dit boek de structuur: - welke geleding kun je aanwijzen? Wat is de samenhang tussen de delen? - hoeveel verhaallijnen zijn er en wat is de relatie ertussen? - hoe begint het verhaal? - is de bouw cyclisch? - wat is de functie van de gekozen structuur? Bespreek van dit boek vertelsituatie - welke vertelsituatie heeft het boek Is de vertelsituatie betrouwbaar? - wat is de functie van de vertelsituatie Welk effect heeft de gekozen vertelsituatie op de lezer? Bespreking van secundaire literatuur over structuur of perspectief - welke keuze heb je gemaakt en waarom? - geef een samenvatting van de secundaire literatuur - vergelijk de secundaire literatuur met eigen bevindingen - vind je de secundaire literatuur overtuigend? Waarom?