Lesbrief Markten 1 De Arbeidsmarkt Totale bevolking - Personen < 15 en > 64 jaar = ---------------------------------------- Beroepsgeschikte bevolking - Personen ouder dan 15 en jonger dan 65 die zich niet aanbieden op de arbeidsmarkt = ----------------------------------------- Beroepsbevolking (afhankelijke (in dienstbetrekking) en zelfstandige beroepsbevolking)) - Werklozen =--------------------------------------- Werkzame beroepsbevolking Niet-actieven: mensen met een uitkering. Het deelnemingspercentage of bruto participatiegraad wordt als volgt berekend: (beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking) x 100%. In Nederland bedraagt dit percentage 74% in 2001. Daarnaast bestaat er de netto participatiegraad. Deze wordt als volgt berekend: (werkzame beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking) x 100%. In plaats van over 'personen' te spreken, kun je het ook hebben over 'arbeidsjaren'. Niet alle personen hebben een volle baan; er zijn ook deeltijdbanen. Twee personen die ieder een halve baan hebben, vormen samen een heel arbeidsjaar. Beroepsbevolking = afhankelijke beroepsbevolking (dienstbetrekking) plus zelfstandige beroepsbevolking. In Nederland 7,0 miljoen. Op de arbeidsmarkt ontmoeten vraag naar arbeid (werkgelegenheid) en aanbod van arbeid (de beroepsbevolking) elkaar. Het aanbod verandert onder invloed van: - bevolkingsgroei - verandering in de participatiegraad (bijv. toename van de deelname van gehuwde vrouwen) - emigratie en immigratie - arbeidsongeschiktheid en (vervroegd) uittreden Naast individuele arbeidsovereenkomsten bestaan collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) CAO Individuele arbeidsovereenkomst - heeft betrekking op groepen van personen - heeft betrekking op individuen en bedrijven en afzonderlijke bedrijven - geeft algemene kaders en bindende bepalingen - geeft concrete arbeidsvoorwaarden - bindt (mits algemeen verbindend verklaard) ook - bindt alleen diegenen die de diegenen die niet lid zijn van bonden overeenkomst sluiten Naast betaalde banen bestaat er veel onbetaald werk. Omdat er geen geld wordt betaald en daardoor niet door het CBS wordt waargenomen telt het onbetaalde werk niet mee in het nationaal inkomen. 1
De ontwikkeling van de werkloosheid vanaf 1980 tot nu: De cijfers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzameld door de Gewestelijke Arbeidsbureaus (GAB's) laten tussen 1980 en 1983 een scherpe stijging zien van ongeveer 250.000 naar 800.000. Top in 1984 op ongeveer 820.000. Daarna volgt een geleidelijke daling naar ongeveer 670.000 in 1987. In dat jaar bleken de bestanden sterk 'vervuild' te zijn. De cijfers van het GAB overschatten het werkelijke aantal werklozen door bestandsvervuiling: - men heeft intussen een baan en heeft verzuimd zich uit te schrijven; - men is niet beschikbaar door ziekte of het volgen van onderwijs; - men is alleen beschikbaar voor minder dan 20 uur. Na opschoning waren er volgens het CBS in '87 en '88 rond 430.000 geregistreerde werklozen (GWL). Dit cijfer liep terug naar 320.000 in 1991, om daarna weer te stijgen tot 415.000 in 1993 met in 1994 een scherpe stijging naar 485.000. Eind jaren negentig krijgen we te maken met een krappe arbeidsmarkt en daalt de werkloosheid naar 275.000. Nu in 2002 bedraagt de werkloosheid 295.000 en men vermoedt dat deze komende jaren zal gaan stijgen. Men is officieel werkloos (GWL = geregistreerde werkloosheid) indien: - ingeschreven staat bij het GAB (heet nu CWI = Centrum voor Werk en Inkomen) - men ouder is dan 15 en jonger dan 65 jaar; - geen werk heeft; - een baan zoekt voor tenminste 12 uur per week; - binnen twee weken kan beginnen. Bij het werklozenbestand zonder baan (WZB) (telling volgens het Centraal Planbureau) gaat het om mensen zonder baan die actief zoeken en beschikbaar zijn. Een grotere groep dan de GWL (telling volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gegevens van het CBS) omdat de eis van registratie bij een arbeidsbureau niet wordt gesteld en omdat er ook banen van minder dan 12 uur onder vallen. De officiële cijfers van het CBS (de GWL) onderschatten in een laagconjunctuur de feitelijke werkloosheidsproblemen omdat ze geen inzicht geven in de verborgen werkloosheid. Er is sprake van verborgen werkloosheid wegens: - 'discouraged workers' of ontmoedigingseffect (het verschijnsel dat men zich - bij een slechte arbeidsmarkt- niet als werkzoekende bij het CWI inschrijft, omdat men verwacht toch geen baan te vinden) - geheel afkeuren van gedeeltelijk arbeidsongeschikten; - vervroegd uittreden; - langer aan het onderwijs deelnemen. Een landelijk gemiddeld cijfer versluiert de regionale verschillen. Het laat ook niet zien dat sommige groepen (bijv. buitenlandse werknemers) relatief zwaar worden getroffen. Het werklozenbestand is een reservoir waar mensen instromen en uitstromen. De uitstroomkans is de kans om binnen zes maanden het werklozenbestand te verlaten. N.B. 1. Naast verborgen werkloosheid is er ook verborgen werkgelegenheid, bijv. bij over werk, zwart werken, niet-geregistreerde vacatures of bij vrijwilligerswerk. N.B.2. De arbeidsmarktparadox: hoe meer banen er komen, hoe meer mensen (uit het 'verborgen arbeidsaanbod' ) zich aanmelden, zodat het totaal aantal werklozen nauwelijks zal dalen. De jeugdwerkloosheid (werkloosheid onder jongeren tot 25 jaar) was in de jaren tachtig relatief groot. De arbeidsmarktpositie van jongeren is vrij zwak, omdat: - ze nog weinig ervaring hebben; - bij een arbeidsoverschot de eisen verzwaard worden; 2
- de laagst opgeleiden worden verdrongen door hoger opgeleiden (diploma-inflatie) - ze veranderen nogal eens van baan. Er is geen onderzoek dat een verband laat zien tussen jeugdwerkloosheid en het minimumjeugdloon. De participatiegraad van met name de gehuwde vrouw met kinderen was in ons land laag vergeleken met de meeste andere Europese landen echter dat is aan het veranderen (1980 35%, 2001 65%) Soorten Werkloosheid De soorten werkloosheid kunnen als volgt worden ingedeeld: (1) conjunctuurwerkloosheid (2) structuurwerkloosheid in ruime zin: (a) werkloosheid minder geschikte (b) frictiewerkloosheid (c) seizoenwerkloosheid (d) structuurwerkloosheid in enge zin. (1) Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid die het gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen (= de effectieve vraag). Ook wel onderbestedingwerkloosheid genoemd. Oplossing: - het opvoeren van de bestedingen van de overheid bijv. openbare werken. - het verlagen van de belastingen waardoor het besteedbaar inkomen groter wordt. - rente verlagen, dat maakt geld lenen goedkoper en stimuleert de investeringen en de consumptie. (2) Structuurwerkloosheid: werkloosheid die bestaat of ontstaat als gevolg van de structuur van de productie en de veranderingen in die structuur. (a) Werkloosheid minder geschikte: werkloosheid van mensen met een geestelijke en / of lichamelijke handicap. Oplossing: scholing en sociale werkplaatsen; En bijv. geld beschikbaar stellen voor bedrijven die machines en dergelijke aanpassen om gehandicapten in dienst te kunnen nemen. (b) Frictiewerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van frictie (= wrijving) op de arbeidsmarkt: - tussen het ontstaan van de vacature en het vervullen ervan gaat tijd verloren - tussen het verlaten van de oude baan en het aanvaarden van een nieuwe verloopt enige tijd. Oplossing: - het verbeteren van de arbeidsbemiddeling door de arbeidsbureaus - verplichte vacaturemelding door bedrijven en het aanleggen van minder strenge selectiecriteria (m.a.w. sollicitatieprocedures bespoedigen) (c) Seizoenwerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van het wegvallen van bepaalde producties in bepaalde jaargetijden (denk aan de horeca, de bouw, de landbouw etc.) Oplossing: - vakantiespreiding - het aanleren van een nevenberoep 3
- het geven van subsidies, bijv. aan de winterschilder. - klimaatbeheersing (tuinbouwkassen) (d) Structuurwerkloosheid in enge zin: het kwalitatieve probleem Er zijn wel arbeidsplaatsen, maar de mensen hebben bijv. een verkeerde opleiding. werkloosheid ten gevolge van: - verschillen in de kwaliteit van gevraagde en aangeboden arbeid (qua beroep, ervaring etc) en in regionale spreiding van gevraagde en aangeboden arbeid. het kwantitatieve probleem Er zijn te weinig arbeidsplaatsen - verplaatsing van producties naar het buitenland - te weinig kapitaalvorming - het verdwijnen van bepaalde producten door internationale concurrentie - verzadiging van bepaalde markten - omschakeling op andere grondstoffen en energiesoorten - fusies - afbouw van overcapaciteit - diepte-investeringen: mensen worden vervangen door machines Oplossing: Het arbeidsmarktbeleid kent globale en specifieke maatregelen. Het globale beleid richt zich vooral op het stimuleren van de productiegroei. Men gaat er daarbij van uit dat voor die groei investeringen nodig zijn en dat daarmee arbeidsplaatsen worden geschapen. Globaal: - begrotingsbeleid; - versterking concurrentiepositie; - zorg voor een goede infrastructuur. Specifieke maatregelen gericht op het kwalitatieve probleem op de arbeidsmarkt: * onderwijs beter afstemmen op eisen van de arbeidsmarkt; * het vergroten van de arbeidsmobiliteit (geografisch en tussen beroepen) door: - verbetering arbeidsbemiddeling; - het verzorgen van om-, her- en bijscholing; - het verruimen van het begrip "passende arbeid" (d.w.z. dat een werkloze eerder kan worden verplicht een aangeboden baan te aanvaarden wil hij/zij niet zijn uitkering verliezen) ; - het geven van verhuiskostensubsidies; - verlaging van de arbeidskosten (via verlaging van belastingen en sociale premies dan wel het geven van arbeidskostensubsidies) Specifieke maatregelen gericht op het kwantitatieve probleem: (onvoldoende arbeidsplaatsen) bestaande banen herverdelen (ATV, VUT) nieuwe werkgelegenheid scheppen door aantrekkelijk ondernemingsklimaat via: - beheersing van arbeidskosten - verlaging of afschaffing van het minimumloon - versoepeling van het ontslagrecht - investeren in de infrastructuur - scholing - politieke stabiliteit overheid schept zelf banen loonkostensubsidie voor probleemgroepen (Jeugdwerkgarantiewet, Melkert-banen) 4
verdwijnen van producten: bevordering van de ontwikkeling van nieuwe producten, speur- en ontwikkelingswerk verplaatsing van producties naar buitenland: buitenlandse ondernemingen in Nederland laten investeren. Is de macrovraag groter dan het macroaanbod, dan kan men proberen de overbesteding aan te pakken door de overheidsbestedingen te verkleinen en de particuliere bestedingen af te remmen. Gaat het om tekorten op specifieke deelmarkten, dan kan men bij tijdelijke tekorten buitenlandse werknemers aantrekken; bij langdurige tekorten kan worden gedacht aan toepassing van arbeidsbesparende technieken, aan het bevorderen van immigratie, aan verlenging van de arbeidstijd, uitstel van pensionering, stimulering van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Mogelijke maatregelen aan de onderkant - Een verlaging van het minimumloon kan er voor zorgen dat arbeidskosten van eenvoudig werk weer overeenstemmen met de arbeidsproductiviteit - Koppeling lonen uitkeringen loslaten - Mensen met betaald werk krijgen arbeidskorting (fiscaal voordeel) - Werkgevers vrijstellen van het betalen van werkgeverspremies bij het in dienst nemen van langdurig werklozen - I/D banen creëren (Melkert-banen) - Langdurig werklozen in de bijstand krijgen individuele trajectbegeleiding - CWI s verzorgen sollicitatietrainingen voor werklozen Nog een aantal kanttekeningen formele economie: (witte circuit) de officieel geregistreerde economie Economie legale circuit * doe-het-zelf-activiteiten (grijze circuit) * vrijwilligerswerk * werk in de huishouding informele economie (verborgen economie) illegale circuit (zwarte circuit) Formele economie (= Wit circuit) Het gedeelte van de economische transacties waarvoor officieel geldbedragen worden betaald. Informele economie (= Verborgen economie) De wettelijke en onwettelijke economische activiteiten die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komen doordat het CBS ze niet waarneemt Grijs circuit Het legale deel van de informele economie Zwart circuit Deel van de verborgen economie waar het belasting- en premiefraude betreft 5
Arbeidskosten (of loonkosten) - werkgeversaandeel in de sociale premies (werkgeverswig) ----------------------------------------------------------- = Bruto loon - werknemersaandeel in de sociale premies - loonheffing ( = premies volksverzekeringen + loonbelasting) (werknemerswig) --------------------------------------------------------------------------------------------- = Netto loon Wig = Arbeidskosten netto loon Wig bestaat uit het werkgeversaandeel in de sociale premies + het werknemersaandeel in de sociale premies + loonheffing. Nominale arbeidsproductiviteitindex Reële arbeidsproductiviteitindex = ---------------------------------------------------- x 100 Prijsindex Productie Vraag naar Arbeid = ----------------------------------------------- Gemiddelde arbeidsproductiviteit 6
BEGRIPPENLIJST LESBRIEF MARKTEN 1 Potentiële beroepsbevolking ( = beroepsgeschikte bevolking) Bevolkingsgroep van 15 tot en met 64 jaar Aanbod van arbeid (= beroepsbevolking) Alle inwoners tussen 15 en 65 jaar die in staat en bereid zijn betaalde arbeid te verrichten (werkende beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking) Vraag naar arbeid De werkgelegenheid en de vacatures Afhankelijke beroepsbevolking De totale beroepsbevolking verminderd met de zelfstandigen Krappe (of gespannen) arbeidsmarkt De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid Ruime arbeidsmarkt De vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod van arbeid Arbeidsparticipatie (= arbeidsdeelname) De beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsgeschikte bevolking Bruto participatiegraad De beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsgeschikte bevolking Netto participatiegraad De werkzame beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsgeschikte bevolking Werkloosheidspercentage Het aantal werklozen als percentage van de totale beroepsbevolking Arbeidsjaar Een voltijdbaan (= fulltime baan) Arbeidsvolume Hier wordt het aantal arbeidsjaren of arbeidsuren geteld Arbeidsmobiliteit De mate waarin mensen veranderen van werkgever, van beroep, van regio op de arbeidsmarkt Bedrijfstijd De tijd dat het bedrijf geopend is P/a ratio (personen per arbeidsjaar) Het aantal personen per arbeidsjaar Flexibilisering van de arbeidsmarkt Werk zonder vaste arbeidsverhouding. Kan betrekking hebben op bijna alle arbeidsvoorwaarden: het loon, de werktijd en de duur van het contract. Allocatiefunctie van de arbeidsmarkt De toedeling van de productiefactor arbeid over de arbeidsmarkt. (via vraag en aanbod en randvoorwaarden van de overheid) Verdelingsfunctie van de arbeidsmarkt De verdeling van de opbrengst van wat is geproduceerd (via loon) 7
Transparantie (doorzichtigheid) van de markt Een markt waar vragers en aanbieders zich volledig kunnen informeren Individuele Arbeidsovereenkomst Afspraken over de arbeidsvoorwaarden tussen werkgever en de individuele werknemer (al dan niet ter aanvulling van een CAO) Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) Afspraken gemaakt door werkgevers- en werknemersorganisaties over de arbeidsvoorwaarden geldend voor alle werknemers in een bedrijfstak of voor een groot bedrijf Primaire Arbeidsvoorwaarden Afspraken over het loon en de normale arbeidstijd Secundaire Arbeidsvoorwaarden Afspraken over vakantieregelingen, middagpauzes, reiskostenvergoedingen, scholingsmogelijkheden etc. Tertiaire Arbeidsvoorwaarden Afspraken over inspraak en medezeggenschap van werknemers Sociale partners Werkgevers- en werknemersorganisaties Stichting van de Arbeid Overlegorgaan van werkgevers- en werknemersorganisaties Sociaal Economische Raad (SER) Adviesorgaan voor de regering op sociaal en economisch gebied Miljoenennota Een samenvattend overzicht van het gevoerde financiële beleid en van de rijksbegroting Macro Economische Verkenningen (MEV) Prognose van het Centraal Planbureau, op prinsjesdag gepubliceerd, die een beeld geeft van de verwachte financieel-economische ontwikkelingen in het komende begrotingsjaar Centraal akkoord Afspraak tussen overheid, werkgevers en werknemers over allerlei arbeidsvoorwaarden (Algemeen) Verbindend Verklaren Verklaring van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat een totstandgekomen CAO verbindend is voor de gehele bedrijfstak Initiële loonstijging (Reële loonstijging) Loonstijging bovenop de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemer toeneemt. Prijscompensatie Loonsverhoging met hetzelfde percentage waarmee de prijzen van de consumptiegoederen gestegen zijn, zodat de koopkracht van de werknemers op peil blijft. Incidentele loonstijging Loonsverhoging van een individuele werknemer, bijvoorbeeld na het volgen van een cursus of vanwege benoeming in een hogere functie of overurentoeslag of winstuitkering Loonruimte De speling bij loononderhandelingen waarbinnen loonsverhoging mogelijk is zonder dat het loonaandeel verandert. (Stijging van de nominale arbeidsproductiviteit) 8
Arbeidstijdverkorting Verkorting van het aantal gewerkte uren per dag, week, maand of jaar met de bedoeling nieuwe banen te scheppen Marktconforme CAO CAO zoals die in het bedrijfsleven wordt afgesproken (via markt van vraag en aanbod) Evenwichtige arbeidsmarkt Dit wil zeggen dat op de verschillende deelmarkten vraag en aanbod bij elkaar aansluiten Loon-prijsspiraal Verschijnsel dat lonen en prijzen elkaar beurtelings opjagen Geregistreerde werkloosheid (officiële werkloosheid) Werkloosheid van mensen die: - ingeschreven staat bij het GAB (heet nu CWI = Centrum voor Werk en Inkomen) - men ouder is dan 15 en jonger dan 65 jaar; - geen werk heeft; - een baan zoekt voor tenminste 12 uur per week; - binnen twee weken kan beginnen. Verborgen werkloosheid Werkloosheid die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komt Verborgen werkgelegenheid Overwerk, zwart werk, vrijwilligerswerk etc. Conjuncturele werkloosheid Werkloosheid ten gevolge van tekortschietende bestedingen, te berekenen als het verschil tussen het gegeven arbeidsaanbod en de door de bestedingen bepaalde vraag naar arbeid. Werkgelegenheid De vraag naar arbeid, te berekenen door de totale productie te delen door de arbeidsproductiviteit per persoon. Productiecapaciteit De productie die maximaal mogelijk is gegeven de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren Laagconjunctuur Periode waarin de productie groeit met een laag percentage (bij recessie) of zelfs krimpt (bij depressie) Structurele werkloosheid Werkloosheid die bestaat of ontstaat als gevolg van de structuur van de productie en de veranderingen in die structuur Kwantitatieve structuurwerkloosheid Structuurwerkloosheid die ontstaat doordat de gevraagde en aangeboden hoeveelheden op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten (m.a.w. te weinig arbeidsplaatsen) Diepte-investeringen Een investering waarbij de verhouding tussen arbeid en kapitaal verandert ten gunste van kapitaal (arbeidsbesparende investering) Breedte-investeringen Een investering waarbij de verhouding tussen arbeid en kapitaal gelijk blijft. 9
Seizoenwerkloosheid Werkloosheid die een gevolg is van het wegvallen van producties in bepaalde jaargetijden Kwalitatieve structuurwerkloosheid Structuurwerkloosheid die ontstaat doordat de kwaliteiten (qua scholing, beroep, regionaal) van vraag en aanbod op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten. (m.a.w. er zijn wel arbeidsplaatsen, maar de mensen hebben bijv. niet de juiste opleiding) Frictiewerkloosheid Werkloosheid die een gevolg is van frictie (wrijving) op de arbeidsmarkt: tussen het ontstaan van de vacature en het vervullen ervan gaat tijd verloren Anticyclisch conjunctuurbeleid Tegen de conjunctuurbeweging ingaand beleid van de overheid om de schommeling van de conjunctuurgolf te beperken. Dus bij hoogconjunctuur de belastingen verhogen en / of de overheidsbestedingen verlagen en bij laagconjunctuur de belastingen verlagen en / of de overheidsbestedingen verhogen. Loonmatiging Als de loonstijging kleiner is dan de loonruimte Wig op de arbeidsmarkt Het verschil tussen de arbeidskosten en het netto loon van een arbeider I/a ratio (inactieven/actieven) Verhouding inactieven (mensen met een uitkering) en actieven (mensen met een inkomen, zij zijn de premiebetalers) Actieven Personen met een inkomen, zij zijn de premiebetalers Inactieven Personen met een uitkering uit hoofde van arbeidsongeschiktheid (AAW, WAO), werkloosheid (WW, ABW)) ouderdom (AOW) of overlijden van de kostwinner (ANW) Arbeidsproductiviteit De gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid Jeugdwerkgarantiewet Regeling die erop is gericht jongeren werkervaring te laten opdoen in combinatie met scholing Melkert-banen (ID-banen = Instroom Doorstroom-banen) Naar de vroegere minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid Melkert genoemde loonkostensubsidieregelingen, die bedoeld zijn om langdurig werklozen weer in het arbeidsproces op te nemen. Klassieken Economen die een groot vertrouwen stellen in de evenwichtsherstellende werking van het prijsmechanisme Belangrijke vragen 1.2; 1.3; 1.9; 1.10; 1.15; 1.16; 1.17; 1.21; 1.22 2.1; 2.3; 2.4 3.11; 3.14; 3.15 4.2; 4.7; 4.8; 4.9; 4.10; 4.11; 4.12; 4.14; 4.15; 4.16; 4.17; 4.18; 4.20; 4.21 En natuurlijk de testvragen en de open vragen bij elk hoofdstuk!!!!!!!!!! 10