1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind je beschreven in de hierna volgende lijst. Let op: als er een sterretje staat voor een voorbeeldzin, is deze zin FOUT. Standaardfoutenlijst: 1. Dubbelop Onjuiste herhaling Tautologie Pleonasme Contaminatie Dubbele ontkenning Storende woordherhaling 2. Fouten met verwijswoorden 3. Incongruentie 4. Woorden of zinsdelen op de verkeerde plek 5. Foutieve samentrekking 6. Onjuiste beknopte bijzinnen 7. Losstaand zinsgedeelte 8. Onjuiste inversie 1. Dubbelop 1.1 Onjuiste herhaling Twee keer hetzelfde woord onnodig in de zin. * Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.2 Tautologie Twee keer met andere woorden hetzelfde zeggen. * Er waren diverse hulporganisaties aanwezig, zoals bijvoorbeeld het Rode Kruis en Artsen zonder grenzen. * Als docent zijnde kan ik dit niet goed vinden.
1.3 Pleonasme Een bepaalde eigenschap die al in een woord besloten ligt nog een keer nadrukkelijk omschrijven. * Als je zo hard blijft trainen, kom je in aanmerking voor een vaste basisplaats in het eerste team. 1.4 Contaminatie Twee woorden of uitdrukking mengen. * Het maakt geen verschil uit of je je best doet of niet. 1.5 Dubbele ontkenning Een tweede ontkenning toevoegen aan een zin waar al een ontkennend werkwoord in staat (misbruiken, verbieden, weerhouden). * Niets mag ons ervan weerhouden om geen kinderen meer te nemen. * Deze maatregelen hebben ten doel te voorkomen dat er geen brand uitbreekt. 2. Storende woordherhaling Steeds hetzelfde woord herhalen. Je moet dan synoniemen of verwijswoorden gebruiken. 3. Fouten met verwijswoorden 3.1 Onjuiste verwijswoorden Verwijswoorden die verkeerd gebruikt worden, zorgen voor verwarring bij de lezer van je tekst. Dit moet je voorkomen. De regels voor een juist gebruik zijn: I Naar onzijdige woorden ( de woorden met het als lidwoord) verwijs je met: - persoonlijk voornaamwoord het; - bezittelijk voornaamwoord zijn;
- aanwijzend voornaamwoord dit of dat; - betrekkelijk voornaamwoord dat. Ook namen, landen, steden en clubs en alle verkleinwoorden zijn hetwoorden. II Naar mannelijke én vrouwelijke woorden verwijs je met: - aanwijzende voornaamwoorden deze en die; - betrekkelijke voornaamwoord die. III Naar vrouwelijke woorden* verwijs je met: - persoonlijke voornaamwoorden zij, ze en haar; - bezittelijk voornaamwoord haar. * Vrouwelijke woorden eindigen op: -heid; -nis; -ing; -st; -schap; -te; -de; -ie; -ij; -iek; -theek; -teit; -uur. IV Naar mannelijke woorden verwijs je met: - persoonlijke voornaamwoorden hij en hem; - bezittelijk voornaamwoord zijn. Een vuistregel die je kunt gebruiken om mannelijke en vrouwelijke woorden in het Nederlands te onderscheiden luidt: woorden met het bepaald lidwoord die een concrete zaak aanduiden zijn mannelijk, terwijl de-woorden die een abstracte zaak aanduiden vrouwelijk zijn. Met deze regel kom je in de grote meerderheid van de gevallen goed uit. V Naar meervoudige woorden verwijs je met: - persoonlijk voornaamwoorden ze, zij, hen en hun; - bezittelijk voornaamwoord hun; - aanwijzende voornaamwoorden deze en die; - betrekkelijk voornaamwoord die.
Het persoonlijk voornaamwoord hen gebruik je als het lijdend voorwerp is en na een voorzetsel. Het persoonlijk voornaamwoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel). Hun kan nooit onderwerp zijn. VI Het betrekkelijk voornaamwoord wat gebruik je alleen: - na een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige); - na een overtreffende trap; - als je terugverwijst naar een hele zin. Aan wie, op wie / waaraan, waarop Als je naar personen verwijst gebruik je aan wie, op wie enz. Als je naar dieren of dingen verwijst gebruik je waarop, waaraan enz. 3.2 Slordig verwijzen Als een verwijswoord verkeerd wordt gebruikt waardoor de zin verschillende betekenissen kan hebben. Ook hier ontstaat weer verwarring. * Tegenwoordig komen er veel politieke vluchtelingen naar Nederland. Sommige Nederlanders vinden dat ze recht hebben op de beste huizen die er zijn. Ook kan een onhandige plaatsing van een verder correct verwijswoord een verkeerde lezing opleveren. * Hij pakte een deken voor de zieke, die in de kast op de gang lag. 4. Geen congruentie Als een enkelvoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm krijgt. * Er zijn de laatste jaren een aantal veranderingen opgetreden in het Nederlandse drugsbeleid.
* De reizigers worden verzocht hun plaatsbewijzen te tonen. 5. Woorden of zinnen op een verkeerde plaats zetten 5.1 Niet bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort * Beroepssporters zijn vaak genoodzaakt speciale artikelen * voor de tak van sport die zij beoefenen *aan te schaffen. 5.2 Dat/als-constructie De bijzin staat midden in de zin, daardoor staan de zinsdelen die bij elkaar horen te ver uit elkaar. De bijzin moet achterin de zin of in een aparte zin. * Ik denk, dat als de meerderheid van de bevolking vindt dat in Nederland te veel geweld is, dat de regering dan snel maatregelen moet nemen. 5.3 Tangconstructie De bijvoeglijke bepaling staat midden in de zin, de informatie die bij elkaar hoort staat daardoor te ver uit elkaar. * Ik heb mijn vorig jaar in het Italiaanse kustplaatsje ontmoete vakantievriend helaas nooit weer teruggezien. 6. Foutieve samentrekking Als je twee zinnen (a en b) met en of maar aan elkaar plakt, mag je de delen die hetzelfde zijn weglaten. Een voorwaarde daarvoor is dat de betekenis, de vorm (bijvoorbeeld: enkelvoud of meervoud) en de grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp enz.) van het weg te laten deel hetzelfde zijn als van het deel dat je laat staan. * Janita keek even op haar horloge (a), maar (b) helaas niet goed uit. * Deze brug is het ontwerp van een Spaanse architect (a), maar (b) gebouwd door een Nederlands aannemersbedrijf.
7. Onjuiste beknopte bijzinnen Een beknopte bijzin bevat geen onderwerp. In plaats van de persoonsvorm staat er dan ook een werkwoordsconstructie met als kern - een onvoltooid deelwoord; - een voltooid deelwoord; - om te + infinitief. Het onderwerp van de hoofdzin moet je kunnen invullen in de bijzin. Als dit niet mogelijk is, is de beknopte bijzin fout. * eenmaal opgehangen ziet u pas hoe fraai deze modern gestileerde lamp uw interieur verlicht. (fout) * na een lange nacht stappen vermoeid thuis gekomen, viel ik direct op de vloer in slaap. Er zijn twee manieren om de fout te verbeteren: 1. Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin met een persoonsvorm en een onderwerp erin. 2. Zorg dat het onderwerp van de hoofdzin hetzelfde wordt als dat van de beknopte bijzin. 8. Losstaand zinsgedeelte Hoofdzinnen kunnen gecombineerd worden tot een hoofdzin met een bijzin. HZ: Ik ga naar huis. HZ: Ik vind het feestje saai. HZ + bz: Ik ga naar huis (HZ), omdat ik het feestje saai vind (bz). Je ziet dat in de bijzin de volgorde van de woorden verandert. Onderwerp en persoonsvorm staan niet meer naast elkaar. Deze bijzinsvolgorde mag je nooit in een hoofdzin gebruiken. Als je deze zinnen dus losmaakt door er een punt tussen te plaatsen, krijg je een hoofdzin met een foute woordvolgorde. * Ik ga naar huis. Omdat ik het feestje saai vind. Je hebt een zinsgedeelte ( de bijwoordelijke bijzin) nu als losstaande zin gebruikt. Dat levert een foute zin op.
9. onjuiste inversie In het Nederlands staat in gewone meedelende zinnen het onderwerp vóór de persoonsvorm. Onderwerp en persoonsvorm worden omgedraaid als er een bepaling vooraan in de zin gezet wordt. Als deze bepaling ontbreekt is de inversie fout. * Van de nieuwe directeur kreeg Jansen ontslag en zat hij van begin mei tot eind oktober zonder werk.