ZML SO en VSO (Uitstroom Dagbesteding) Leerlijnen Rekenen (Rekenboog.ZML) Tijd, meten en wegen, geld



Vergelijkbare documenten
Curriculum Leerroute 4 Rekenen, meten, tijd en geld

ZML SO Leerlijn Oriëntatie op Tijd

ZML SO Leerlijn Oriëntatie op Tijd

ORIENTATIE OP TIJD. Kerndoel 1: De leerlingen leren zich oriënteren op de dagindeling en de tijdsindeling.

VSO Leerlijn met uitstroom dagbesteding - Rekenen (Rekenboog)

Groepsplan groep Vakgebied Rekenen Tijdsvak

Doelenkaart SO en VSO

VSO Leerlijn Rekenen met uitstroom dagbesteding (Rekenboog.ZML)

VSO Leerlijn met uitstroom dagbesteding - Rekenen (Rekenboog)

ZML SO en VSO (Uitstroom Dagbesteding) Leerlijnen Rekenen (Rekenboog.ZML)

Rekenzeker. Weet binnen een context wat bedoeld wordt met bij elkaar doen, erbij doen, eraf halen en dit vertalen naar een handeling

Leerlijnen Rekenboog.zml

Arrangementen dagbesteding VSO Oriëntatiefase Verdiepingsfase Integratiefase Leerjaar 1 (de

tussendoelen: Hoeveelheden & getallen: Koppelen van hoeveelheden aan getallen (tot en met 20) Hoeveelheden d.m.v. getallen (tot en met 20) noteren

Arrangementen dagbesteding VSO Oriëntatiefase Verdiepingsfase Integratiefase Leerjaar 1 (de

REKENEN. Kerndoel 1: De leerlingen herkennen hoeveelheden en kunnen deze vergelijken Ordeningsbegrippen kennen 1.2. Ordenen van hoeveelheden

Getallen. Onderdeel 1: Optellen en aftrekken. Onderdeel 1 van Getallen sluit aan op de leerlijnen Rekenboog.zml bij de Kerndoelen 1 en 2

REKENEN. Kerndoel 1: De leerlingen herkennen hoeveelheden en kunnen deze vergelijken Ordeningsbegrippen kennen 1.2. Ordenen van hoeveelheden

REKENEN. Kerndoel 1: De leerlingen herkennen hoeveelheden en kunnen deze vergelijken Ordeningsbegrippen kennen 1.2. Ordenen van hoeveelheden

Leerstofoverzicht groep 3

Tussendoelen ontwikkeling van het logisch denken

Curriculum Leerroute 5 Rekenen, meten, tijd en geld

ARRANGEMENTKAART REKENEN DEFINITIEF VSO- AFDELING Versie April 2013

Hieronder ziet u per 2 blokken wat er getoetst wordt in groep 4

Tafelkaart: tafel 1, 2, 3, 4, 5

Leerjaar 3: Doelenlijst Rekenen/Wiskunde voor leerroute A, B en C

Doelenlijst 8: METEN, onderdeel GELD (TIJD en TEMPERATUUR)

Doelenlijst 9: METEN onderdeel LENGTE, INHOUD, GEWICHT en OPPERVLAKTE

Leerjaar 4: Doelenlijst Rekenen/Wiskunde voor leerroute A, B en C

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 5

ARRANGEMENTKAART REKENEN SO- AFDELING

GETALLEN Onderdeel: Getalbegrip Doel: Je bewust zijn dat getallen verschillende betekenissen hebben.

Leerlijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip. Tellen en getalbegrip - 0

Kennis van de telrij De kinderen kunnen tellen en terugtellen tot 10 met sprongen van 1 en van 2.

Tijd: seconden, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

METEN EN METEND REKENEN EERSTE LEERJAAR

Het gebruik van Rekenboog.zml als basisarrangement

Leerlijnen groep 4 Wereld in Getallen

Onthoudboekje rekenen

Leerlijnen groep 6 Wereld in Getallen

SSOE-MBS doorlopende leerlijn rekenen 1-8. niveau 1 tot 8 SO

Aanpassingen Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (4-7 jaar)

Tijd en Geld. in de rekenlessen van. groep 3 en september 2010 Marianne Espeldoorn

11 Meten en maten. Er zijn nog meer maten. Die gebruik je minder vaak. uit het hoofd

Meten: essenties en leerlijn. OE Bijeenkomst 3: hoorcollege Mariëlle van der Borgh Ortwin Hutten

KAPSTOK REKENEN inhoud

LEERPLANDOELEN METEN EN METEND REKENEN 3E LEERJAAR

Leerlijnenpakket STAP incl. WIG. Rekenen Rekenen. Datum: Schooltype BAO (Regulier) Herkomst Landelijk Periode DL -20 t/m 200

Leerlijnen groep 5 Wereld in Getallen

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 4

12 Tijd. Klokkijken. Een plank van 3 m en 20 cm wordt in 4 gelijke stukken gezaagd. Hoe lang is elk stuk? 3 m en 20 cm = 320 cm. 320 cm : 4 = 80 cm

Groep 3. Getalbegrip hele getallen. Optellen en aftrekken. Geld

Tussendoelen domein METEN & MEETKUNDE, subdomein Meten

Kerstkoekjes bakken. Voor elke leerling een exemplaar van de Kopieerbladen Kerstkoekjes bakken 1, 2 en 3.

METEN EN METEND REKENEN TWEEDE LEERJAAR

Groep 5 Leerroute 3< 1F Leerroute 2= 1F (maatschrift) Leerroute 1 = 1S Periode 1

Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip

Getal & Ruimte Junior Opstapprogramma Meten en meetkunde

Getal & Ruimte Junior Opstapprogramma Meten en meetkunde

TOELICHTING KLOKKIJKEN

TOELICHTING METRIEK STELSEL

Tussendoelen ontwikkeling van beginnende gecijferdheid

Cursus voor Rekenondersteuners rekenen de 3 e slag. Bijeenkomst 3 28 februari 2012 Ceciel Borghouts & Monica Wijers Freudenthal Instituut

Overzicht vakgebieden ZML SO en subdoelen & koppeling leerlijnen SO & VSO

Werkblad 20A. tijd. kwart over 12. half 6 10 over 9 10 voor 7 5 over

12 Tijd VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Tijd. Klokkijken

Ontwikkelschema Rekenen Groep 1

Opleiding docent rekenen MBO. 11 december 2015 vierde bijeenkomst Groep Nova 3

LEERROUTE A PrO leerjaar 1. PrO leerjaar 2 GETALLEN VERHOUDINGEN METEN MEETKUNDE VERBANDEN. Passende Perspectieven praktijkonderwijs, leerroute A

Leerlijnenmatrix De wereld in getallen 4 e editie

Leerlijnenoverzicht groep 3 t/m 8

spiekboek De beste basis voor het rekenen

PERIODE METEND REKENEN 3e KLAS 1

doelenkatern leerjaar Blok Pagina Blok 1 2 tot 11 Blok 2 12 tot 20 Blok 3 21 tot 29 Blok 4 30 tot 37 Blok 5 38 tot 44 Blok 6 45 tot 53

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Overzicht klokkijken 6. Hele uren 8. Halve uren 11. Kwartieren en 10 minuten 17. Minuten 20. Klokkijken gemengd 23

1. Wat is de temperatuur vandaag? Deze les levert een bijdrage aan kerndoel 1: de leerlingen leren hoeveelheidsbegrippen gebruiken en herkennen.

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 2

a a Leg 3 getallen van 2 cijfers en tel ze op. b d Bedenk sommen waar 180 uitkomt. Meer antwoorden. b Uit welke som komt 103?

Leerlijnen voor groep 3-8

Proefwerken juni 2017

Op weg naar een leerlijn rekenen.

Op stap naar 1 B Minimumdoelen wiskunde

Bij het cijferend optellen beginnen we bij de eenheden en werken we van rechts naar links:

Naam:... Datum: =. 2 x 15 = =. 4 x 12 = =. 6 x 7 = =. 100 : 4 = =. 36 : 6 =.

Leerlijnen rekenen: De wereld in getallen

Om herleidingen uit te voeren, bv. 211 cm = m, kun je de tabel van de lengtematen of de verhoudingstabel gebruiken. : 100

Aanbod rekenstof augustus t/m februari. Groep 3

Informatie voor ouders over het ontwikkelingsperspectief, leerroutes en uitstroomprofielen

1 Inleiding 2 Lengte en zijn eenheden 3 Omtrek 4 Oppervlakte 5 Inhoud. Meten is weten. Joke Braaksma. November 2010

LENGTE. 1. DOORSTREEP DE BEGRIPPEN WAARVAN JE DE LENGTE NIET KUNT METEN. hoogte inhoud diepte breedte omtrek afstand temperatuur oppervlakte

1 Hallo, dit ben ik! 1ste leerjaar. 2de leerjaar. 4de leerjaar 3de leerjaar. 6de leerjaar 5de leerjaar

Tussendoelen Ontluikende gecijferdheid (inclusief logisch denken vanaf 3;6 jaar)

Wat is een standaardmaat?

TULE inhouden & activiteiten Rekenen/wiskunde (Meten en meetkunde) Kerndoel 33. Toelichting en verantwoording

11 Meten en maten VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Meten en maten

2. Puzzelen naar 5 december grote groep

Leerlijnen groep 7 Wereld in Getallen

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Rekenen Tellen en getalbegrip

Inhoudsopgave. Inleiding 4. De digitale klok 6. Hele uren 8. Halve uren 14. Kwartieren en 10 minuten 24. Minuten 29. Klokkijken gemengd 33

Schatten en meten (spel)

Transcriptie:

ZML SO en VSO (Uitstroom Dagbesteding) Leerlijnen Rekenen (Rekenboog.ZML) Tijd, meten en wegen, geld

REKENEN 1 CED-Groep 2012 Leerlijnen Kerndoelen ZML SO Kerndoelen VSO Dagbesteding Tijd 3.1. Klokkijken 3.2. Kalender- en agendagebruik 3. De leerlingen leert omgaan met tijd in alledaagse situaties 5. De leerling leert zich oriënteren op tijd en gebruik maken van tijdsaanduidingen Uit Leerlijn Oriëntatie op tijd 1.1. Tijdsindeling 1.2. Tijdsbegrippen (zie ook leerlijn mondelinge taal) Uit Leerlijn Oriëntatie op tijd 2.1. Dagplan 2.2. Kalender en agenda Uit Leerlijn Oriëntatie op tijd 3.1. Gebeurtenissen in de tijd 1. De leerlingen leren zich oriënteren op de dagindeling en de tijdsindeling 2. De leerlingen leren de tijdsordening gebruiken voor de thuis- en de schoolsituatie en leren de dagen van de week, de maanden en de seizoenen benoemen en gebruiken 3. De leerlingen leren perioden, gebeurtenissen en personen ordenen uit hun eigen leven, uit de geschiedenis en de familie uit hun omgeving Meten en wegen 4.1. Lengte 4.2. Gewicht 4.3. Inhoud 4.4. Temperatuur 4. De leerling leert meten en wegen en leren omgaan met meetinstrumenten, gangbare maten en eenheden 4. De leerling leert omgaan met meetinstrumenten, maten en grootheden, orde van grootte en nauwkeurigheid Geld 5.1. Munten en biljetten benoemen 5.2. Bedragen aflezen, afronden en vergelijken 5.3. Waarde aangeven van munten en biljetten 5.4. Elektronisch betalen 5. De leerling leert omgaan met geld en betaalmiddelen 6. De leerlingen leert omgaan met geld en betaalmiddelen Lees voor meer informatie over deze leerlijn en de koppeling met Rekenboog.ZML en VOx het document Koppeling VOx Rekenboog 1 Deze leerlijn is afkomstig vanuit het project Rekenboog.ZML (2010). Meer informatie hierover is te vinden op www.rekenboog.nl 2

Tijd Kerndoel 3: De leerlingen leert omgaan met tijd in alledaagse situaties DB: De leerling leert zich oriënteren op tijd en gebruik maken van tijdsaanduidingen 3.1. Klokkijken 1 2 3 4 Geeft aan dat een etmaal steeds bestaat uit een dag en een nacht en koppelen dit aan licht en donker Geeft aan dat een dag een vaste volgorde heeft die altijd doorgaat en koppelen daar activiteiten aan Geeft het verschil aan tussen de grote en de kleine wijzer Kent de begrippen om gebeurtenissen te ordenen: eerst, daarna, dan, straks Geeft het verschil tussen dag en nacht aan Weet dat je op een klok de tijd kunt aflezen/ zien Kent de begrippen om gebeurtenissen te ordenen: toen, vroeg, vroeger, laat, later, eerder, vorige/volgende (dag) Kent de begrippen ochtend, middag, avond, nacht en koppelt daar activiteiten aan Weet dat een klok een grote en een kleine wijzer heeft Leest hele uren af Leest halve uren af Koppelt dagelijkse activiteiten Koppelt dagelijkse activiteiten aan de hele uren aan de halve uren Kijkt globaal klok (het is bijna kwart voor, het is net tien uur geweest) Leest de tijd tot 12:00 uur af op een digitale klok (het is 8 uur en 25 minuten) Weet hoe lang 1 seconde duurt Weet dat 1 minuut 60 seconden duurt Stelt of tekent tijdstippen in (analoog) Leest kwart voor en kwart over af Koppelt dagelijkse activiteiten aan de kwartieren Weet hoe lang een kwartier duurt Weet hoe lang een minuut duurt Kent de volgende klokfeiten: - 1 uur = 60 minuten - half uur = 30 minuten - 1 kwartier = 15 minuten - 1 uur = 4 kwartier - half uur = 2 kwartier - 1 uur = 2 x half uur - 1 dag = 24 uur 9 10 11 12 Verbindt digitale tijden met een Stelt een (kook)wekker in dagindeling Kiest een passende tijdseenheid Leest digitale tijden (ook boven bij een gebeurtenis (bijv. de 12) af en noteert deze seconde, uur, dag) Verbindt digitale en analoge tijden Voert eenvoudige berekeningen uit in de context van de klok 3

3.2. Kalender- en agendagebruik 3 4 Begrijpt de begrippen vandaag en morgen Koppelt activiteiten aan een dag van de week (bijv. dinsdag muziek) Kent de begrippen vorige/volgende (dag) en gisteren Koppelt seizoensnamen aan een beleving of gebeurtenis: in de winter is het koud, in de herfst vallen de bladeren etc. Benoemt de dag van vandaag, gisteren en die van morgen Geeft aan dat een week 7 dagen heeft Benoemt de dagen van de week op volgorde Noemt de maanden van het jaar in goede volgorde Kent de volgende kalenderfeiten: - 1 jaar = 52 weken - 1 jaar = 12 maanden - 1 maand = ca. 30 dagen - 1 jaar = 365 dagen Herkent verschillende notaties van data Gebruikt een verjaardagskalender Weet welke dag het is en wijst deze aan op de kalender Wijst bepaalde feesten en gebeurtenissen aan op de kalender Geeft aan dat een maand 4 weken heeft Benoemt de volgorde van de seizoensnamen Kent de begrippen overmorgen en eergisteren Geeft aan dat een jaar 12 maanden heeft 9 10 11 12 Zoekt een dag in de agenda op Leest en noteert een datum op Vult activiteiten in de agenda in verschillende manieren en leest deze af Benoemt de vorige en de volgende maand Voert eenvoudige berekeningen uit in de context van een kalender 4

Kerndoel 1: De leerlingen leren zich oriënteren op de dagindeling en de tijdsindeling CED-Groep 2012 1.1. Tijdsindeling 1 2 3 4 Herkent een patroon in twee opeenvolgende activiteiten (na eten tandenpoetsen) Vertelt over het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen licht en donker Begrijpt het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen wakker en slapen Begrijpt dat er een vaste dagelijkse volgorde is Vertelt over het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen zon en maan 5 6 Geef aan dat een week langer duurt dan een dag Geeft aan dat een week zeven dagen duurt Zet dag, week, maand en jaar op de juiste volgorde van tijdsduur 5

1.2. Tijdsbegrippen 2 3 4 Reageert op de woorden stoppen (klaar) en beginnen Gebruikt de woorden uur, nu, straks, vanochtend, vanmiddag, vanavond, jong, oud Begrijpt de woorden later, eerder, vorige, vandaag, gisteren, morgen, week Gebruikt het woord stopt Begrijpt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht CED-Groep 2012 Gebruikt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht Benoemt de dagen van de week Begrijpt de woorden eerst, dan, straks, daarna, eerste, laatste, volgende, wachten Begrijpt de woorden jong, oud, nu, uur, vanochtend, vanmiddag, vanavond Noemt het huidige seizoen Gebruikt de woorden eerst, dan, Benoemt de vier seizoenen op straks, daarna, eerste, laatste, volgorde volgende, wachten Benoemt de maanden van het jaar Begrijpt de woorden voordat, Gebruikt de woorden morgen, nadat, toen, tweede, derde, te gisteren, vandaag, week laat Begrijpt de woorden wanneer, erna, Begrijpt de woorden eergisteren, hoe laat, (het is) voorbij overmorgen, minuten, kwartieren Gebruikt het woord half uur Begrijpt de woorden tot wanneer, zo meteen, hoe lang nog, na, nog twee keer slapen 9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Rekenen Dagbesteding Gebruikt de woorden vroeger, lang geleden, binnenkort, nooit Gebruikt de woorden later, (toekomst), hoe lang (tijd) Gebruikt de woorden voordat, nadat, toen, tweede, derde, te laat Gebruikt de woorden eergisteren, overmorgen, minuten, kwartieren Gebruikt de woorden tot wanneer, zo meteen, hoe lang nog, na, nog twee keer slapen Gebruikt de woorden minuten en kwartieren Begrijpt de woorden vroeger, lang geleden, binnenkort, nooit Begrijpt de woorden later, (toekomst), hoe lang (tijd) 6

Kerndoel 2: De leerlingen leren de tijdsordening gebruiken voor de thuis- en de schoolsituatie en leren de dagen van de week, de maanden en de seizoenen benoemen en gebruiken 2.1. Dagplan 1 2 3 4 Benoemt de activiteiten van het dagritmepakket. (zie begrijpend lezen) Benoemt met behulp van het dagritme pakket welke activiteit nu aan de gang is Bekijkt de dagindeling op het dagritmeschema en heeft tijdens de dag houvast aan het schema Stopt en begint met een activiteit als dat gevraagd wordt Benoemt m.b.v. het dagritmepakket de volgende activiteit Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten inde klas m.b.v. het dagritmepakket Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten opstaan, naar school, naar huis, naar bed Gebruikt de dagdelen ochtend, middag, avond correct 5 Gebruikt de tijdsbegrippen nu, straks vanochtend, vanmiddag, vanavond 2.2. Kalender en agenda 4 Benoemt de dagdelen en de dagen van de week Benoemt welke dag het is Benoemt de maanden van jaar Leest de datum van vandaag af (deze wordt aangewezen of is gemarkeerd) Wijst de datum van gisteren en morgen aan Bepaalt m.b.v. de weekkalender welke activiteiten gedaan zijn en welke nog komen Benoemt welke maand het is Geeft aan dat een week zeven dagen duurt Zet dag, week, maand op de juiste volgorde van tijdsduur Noemt de datum van zijn verjaardag Benoemt de huidige maand Wijst de datum van eergisteren en overmorgen aan Benoemt de duidelijke kenmerken van de vier seizoenen 9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Rekenen Kalender- en agendagebruik Wijst feestdagen, vakantie, een uitje op een kalender aan. (leraar noemt de datum) Noteert activiteiten in een eigen kalender (feestdagen, verjaardag, uitje) Geeft het doel van een eigen agenda aan (dagritme staat in eigen agenda) Ordent eigen activiteiten op dagen en dagdelen (vanochtend gespeeld, maandag gezwommen) 7

Kerndoel 3: De leerlingen leren perioden, gebeurtenissen en personen ordenen uit hun eigen leven, uit de geschiedenis en de familie uit hun omgeving 3.1. Gebeurtenissen in de tijd 2 3 4 Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten m.b.v. het dagritmepakket Vertelt bij een foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp) Herinnert zich na herinnering van een concreet voorwerp een activiteit (door het aanwijzen van een voorwerp) uit de vorige les Geeft globaal het dagritme van de dag aan zonder het dagritmepakket Weet dat volwassenen ouder zijn Vertelt zonder foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp) Schat de leeftijd van groepsgenoten Vertelt zonder foto over een vorige lesactiviteit Benoemt de juiste volgorde van opstaan, naar school, huis, buiten spelen/ tv, eten, naar bed gaan Geeft aan welke evt. broer(s) en zus(sen) jonger of ouder zijn Vertelt zonder foto over het weekend Geeft aan wat het vorige project of belangrijke activiteit was Zet zijn familie in volgorde van leeftijd van jong naar oud Ordent belangrijke gebeurtenissen in de juiste volgorde in het jaar (feestdagen, kamp, verjaardag) 9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Rekenen/Wiskunde Kalender- en agendagebruik Ziet in tijd vooruit door visueel ondersteund twee activiteiten in een week te plannen Geeft aan hoeveel dagen (binnen een week) een belangrijke gebeurtenis nog weg is (een feestdag, verjaardag of kamp) 8

Meten en wegen Kerndoel 4: De leerling leert meten en wegen en leren omgaan met meetinstrumenten, gangbare maten en eenheden DB: De leerling leert omgaan met meetinstrumenten, maten en grootheden, orde van grootte en nauwkeurigheid 4.1. Lengte 2 3 4 Wijst het juiste voorwerp aan bij begrippen als grote-kleine, lange-korte, hoge-lage, dikkedunne Wijst de juiste afbeelding aan bij begrippen als grote-kleine, lange -korte, dikke-dunne, hoge-lager Vergelijkt twee lengtes met een groot verschil op het oog Maakt binnen een context (zoals een toren bouwen of iets tekenen) iets groter-kleiner, langer-korter, hoger-lager, dikker-dunner Legt twee lengtes naast elkaar l om te vergelijken Wijst binnen een context aan wat bedoeld wordt met grootgroter-grootst, klein-kleinerkleinst, lang-langer-langst, kort-korter-kortst, hoog-hogerhoogst, dik-dikker-dikst, dundunner-dunst Legt twee lengtes op de juiste manier naast elkaar om te vergelijken Meet een lengte met de stap of de voet op de juiste manier (afpassend) Ordent lengtes via vergelijken Vergelijkt lengtes met behulp van een touw of een strook Meet afpassend met een natuurlijke maateenheid als voet, schoen en een strook en bepaalt de uitkomst Vergelijkt lengtes op basis van meetgetallen Gebruikt de begrippen meter (m) en centimeter (cm) in de juiste context Geeft aan hoe groot een centimeter en een meter ongeveer is Heeft referenties van de meter en de centimeter (een grote stap, hoogte van een kamer, dikte van vinger, etc.) Meet afpassend aan de hand van de standaardmaat meter en de noteert de uitkomst in aantallen meters Gebruikt een meetlint (tot 100 centimeter) en een liniaal 9

9 10 11 12 Gebruikt de standaardmaat Gebruikt de standaardmaat kilometer (km) in de juiste millimeter (mm) in de juiste context context Heeft referenties van de Heeft referenties van de kilometer (van hier tot aan, millimeter (hagelslagkorrel, duizend stappen, etc.) dikte van nagel, etc.) Gebruikt verschillende Gebruikt begrippen als lengte, meetinstrumenten (duimstok, breedte, hoogte, diepte, dikte rolmaat, liniaal, meetlint) en omtrek in de juiste context Geeft betekenis aan een Interpreteert een plattegrond plattegrond Meet lengte op en benoemt deze m.b.v. standaardmaten (meters en/of centimeters) Kiest een passende maateenheid Meet lengte op en benoem deze m.b.v. de millimeter 4.2. Gewicht 1 2 3 4 Gebruikt de woorden licht en zwaar bij het optillen van voorwerpen Vergelijkt voorwerpen op gewicht vergelijken en ordent deze Vergelijkt twee gewichten met een groot verschil met elkaar vergelijken (met gebruik van de handen) Wijst binnen een context aan wat bedoeld wordt met begrippen als zwaar-zwaarder Wijst binnen een context aanwat bedoeld wordt met begrippen als licht-lichter; zwaarst Vergelijkt twee voorwerpen op Ordent meerdere voorwerpen op gewicht door wegen met een gewicht door wegen met een balans balans Hanteert bij het gebruik van een balans het begrip even zwaar 9 10 11 Leest de analoge en de digitale keukenweegschaal afl en noteerthet resultaat in grammen Heeft kennis van de standaardmaat gram (g) Weegt op een weegschaal een bepaalde hoeveelheid in kilogrammen afwegen Weet dat grootte en gewicht niet altijd samenhangen Leest de analoge en de digitale personenweegschaal af en noteert het resultaat in kilogrammen Weegt op een keukenweegschaal een bepaalde hoeveelheid in grammen af Heeft kennis van de standaardmaat kilogram (kg) Heeft referenties van de kilogram (bijv. een pak suiker) Weet dat de weegschaal gebruikt wordt om te wegen 10

4.3. Inhoud 1 2 3 4 Begrijpt binnen een context wat bedoeld wordt met begrippen als vol-leeg Vergelijkt twee bakken met een groot verschil in inhoud op het oog Vergelijkt inhouden via overgieten Vergelijkt inhouden door afpassen met behulp van een natuurlijke maateenheid als een kopje, een lepel of een schepje 9 10 11 Heeft kennis van de standaardmaat deciliter (dl) en milliliter (ml) Leest een maatbeker af Heeft enkele referentiematen, zoals een blikje (330 ml) en een emmer (10 l) Gaat om met natuurlijke inhoudsmaten (bijv. theelepel, scheutje, eetlepel, dopje) Vult een maatbeker met een bepaalde hoeveelheid Heeft kennis van de standaardmaat liter (l) Heeft referenties van de liter (bijv. een pak melk) Meet inhoud met de standaardmaat de liter 11

4.4. Temperatuur 9 10 Heeft kennis van de begrippen temperatuur en thermometer Gebruikt de standaardmaat graden Celsius en de notatie C Leest de buiten- en binnentemperatuur (boven 0 C) af op een analoge en een digitale thermometer Heeft kennis van de begrippen lichaamstemperatuur en koorts Kent de volgende temperatuurfeiten: - vriespunt van water ligt bij 0 C - kookpunt ligt bij 100 C - gezonde lichaamstemperatuur is ongeveer 37 - kamertemperatuur is ongeveer 20 C Kent de functie van verschillende thermometers, zoals lichaamsthermometer, buitenthermometer, kamerthermometer, oven- en koelkastthermometer Leest de buitentemperatuur (boven en onder 0 C) af op een analoge en een digitale thermometer Heeft kennis van het begrip kamertemperatuur Stelt de thermostaat van een cv, oven of magnetron in op de gewenste temperatuur 12

Geld DB Kerndoel 5: De leerling leert omgaan met geld en betaalmiddelen 5.1. Munten en biljetten benoemen 1 2 3 4 Herkent de munt van 1 euro Begrijpt dat je moet betalen als je iets koopt Betaalt binnen een context met hele euro s Herkent biljetten en munten als betaalmiddel Herkent de munt van 2 euro Stelt bedragen tot 10 euro samen met munten van 1 en 2 euro Herkent biljetten van 5 en 10 euro Stelt bedragen tot en met 10 euro samen met munten van 1 en 2 euro en een biljet van 5 euro 9 10 11 Stelt bedragen tot en met 10 euro samen met munten en biljetten, ook bedragen met een komma Begrijpt veelvouden van 5, 10, 20 en 50 in de context van geld bij het optellen van kleingeld Herkent de munten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent en weet dat deze munten minder waard zijn dan de munten van 1 euro Stelt bedragen tot en met 1 euro samen met munten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent Weet bij het betalen van ronde bedragen tot en met 20 euro hoeveel geld er teruggeven wordt Stelt bedragen tot en met 20 euro samen met munten en biljetten, ook bedragen met een komma Herkent biljetten van 20 en 50 euro Stelt bedragen tot en met 20 euro samen met munten van 1 en 2 euro en biljetten van 5 en 10 euro Betaalt binnen een context en weet wanneer er geld teruggeven wordt 13

5.2. Bedragen afronden, aflezen en vergelijken Hanteert binnen een context Leest ronde bedragen af tot en actief begrippen als: (te) duurduurder, met 20 euro, noteert deze en goedkoop-goedkoper vergelijkt deze Herkent het euroteken ( ) Weet hoe geldbedragen globaal eruit zien (bijv. op prijsstickers en in reclamefolders) Leest ronde bedragen af tot en met 100 euro, noteert deze en vergelijkt deze 9 10 11 12 Noteert een bedrag boven 1 euro Noteert een bedrag onder 1 euro noteren als kommagetal en als kommagetal en met het met het euroteken euroteken Vergelijkt bedragen met een Vergelijkt de waarde van komma (tot en met 10 euro) bedragen tot en met 20 euro met een komma Rondt bedragen naar boven af in hele euro s Weet dat achter de komma de centen staan Rondt naar beneden en naar boven bedragen naar 5 of 10 eurocent af 5.3. Waarde aangeven van munten en biljetten Weet dat 2 losse euromunten evenveel waard zijn als een munt van 2 euro Vertelt wat je kunt kopen voor ongeveer 1 euro Weet dat 5 munten van 1 euro evenveel waard zijn als een biljet van 5 euro Wisselt biljetten van 5 en 10 euro Vertelt wat je kunt kopen voor ongeveer 2, 5, 10 en 20 euro 9 10 11 12 Weet dat 1 euro 100 eurocent waard is Vertelt wat je kunt kopen voor ongeveer 50 en 100 euro Bepaalt de waarde van een kleine hoeveelheid munten en een bankbiljet Wisselt biljetten van 20 en 50 euro 14

5.4. Elektronisch betalen 11 Neemt met een pasje geld op en betaalt hiermee 15