MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Infosessies geluidsnormen muziek

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0022 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0018-M Verzoekende partij Jeroen VAN BYLEN met woonplaatskeuze te 2250 Olen, Gerheiden 1 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Jan BERGÉ en Kristien VANDERHEIDEN, met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Naamsestraat 165 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 10 oktober 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 19 september 2016, gekend onder nummer 14- AMMC-274-M/ De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 606 euro (101 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 6.7.3, 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat deze de toelatingsvoorwaarden van het College van burgemeester en schepenen van de gemeente Olen niet naleefde bij het organiseren van de Chirofuif Grassparty : de geluidsnormen werden niet gerespecteerd en niet beschikte over een verplichte geluidsbegrenzer. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. De verwerende partij dient geen laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 28 september 2017. Advocaat Kristien VANDERHEIDEN heeft het woord gevoerd voor de verwerende partij. De verzoekende partij verschijnt schriftelijk. 1

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Verzoekende partij is organisator van de Chirofuif Grassparty, die plaatsvond op de nacht van zaterdag 28 september 2013 op zondag 29 september 2013 in een tent te Olen. Voor de organisatie van deze activiteit wordt aan de verzoekende partij op 4 juli 2013 een toelating verleend door het College van burgemeester en schepenen van de gemeente Olen, waarbij zij aan de verzoekende partij o.m. de volgende voorwaarden oplegt: het maximaal toegelaten geluidsniveau LAeq,15min bedraagt 90 db(a) en het gebruik van een geluidsbegrenzer is verplicht. Op die bewuste feestnacht begeven de toezichthouders zich tweemaal ter plaatse. Een eerste keer omstreeks tien uur, waarbij zij de verzoekende partij herinneren aan de toepasselijke geluidsnormen en vaststellen dat er geen geluidsbegrenzer aanwezig was. Zij voeren een geluidsmeting uit waaruit bleek dat het geluidsniveau van de muziek binnen de normen was. Omstreeks kwart voor twee begeven zij zich opnieuw ter plaatse. Omdat zij vaststellen dat de muziek merkelijk luider stond dan eerder op de avond, gingen de toezichthouders over tot een tweede geluidsmeting, waarbij een waarde van 95,2 db(a) werd gemeten, hetgeen betekent dat de norm met 5,2 db(a) werd overschreden. Zij stellen de verzoekende partij in kennis van deze meting. Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. TU.64.L7.007072/2013, afgesloten op 30 september 2013 en verzonden aan de procureur des Konings te Turnhout op 13 december 2013. 4. Op 24 oktober 2013 wordt verzoekende partij verhoord omtrent voormelde vaststellingen. Hij verklaart het volgende: Ik heb kennis genomen van de feiten die U bezig houden. Ik was verantwoordelijke van de chirofuif die doorging in een tent op 28/09/2013 te Onze-Lieve-Vrouw-Olen, Anemoonstraat zonder nummer. Op 28/09/2013 omstreeks 22:00 uur is de politie ter plaatse geweest. Er is een gesprek geweest met de disc jockey die toen aanwezig was en met mezelf. Er werd door de politie gezegd dat het geluid maximum 90 db(a) mocht bedragen, wat ook in de vergunning stond. Er is een eerste foutieve geluidsmeting geweest door hoofdinspecteur Neefs, waarbij de geluidsmeter binnen in de tent stond en op db(c). Na een kwartier is er dan een correcte geluidsmeting geweest, het vastgesteld resultaat viel op dat moment binnen de toegelaten normering. Er werd vastgesteld dat er geen begrenzer aanwezig was. Dit kwam door omstandigheden en het was ook de eerste keer dat er geen begrenzer aanwezig was op een chirofuif te Onze-Lieve-Vrouw-Olen. Wel was er een verantwoordelijke van het licht en geluid aanwezig met een geluidsmeter en een geluidslimiter. Ik heb nog getracht van een 2

geluidsbegrenzer te bemachtigen, doch de geluidsbegrenzer van de gemeente Olen was niet beschikbaar. Op 29/09/2013 omstreeks 02:15 kwam hoofdinspecteur Neefs naar mij toe met de melding dat er een inbreuk was gepleegd aangaande het geluid. Ik vroeg aan hoofdinspecteur Neefs een bewijs van de geluidsmeting aangezien ik heel de avond mijn best gedaan had om het geluid binnen de perken te houden, zoals de eerste meting aangaf. Ik heb toen geen bewijs gehad van hoofdinspecteur Neefs, wel werd mij achteraf een proces-verbaal toegezonden. Ik wil er nog aan toevoegen dat de naaste geburen op voorhand werden verwittigd, zoals elk jaar, van de tentfuif. Dit is gebeurd met een brief met vermelding van het GSM-nr. van de hoofdverantwoordelijke van de Chiro. In de brief stond vermeld, indien men last had van het geluid, mocht men altijd bellen. Er is geen enkele telefoon of klacht geweest tijdens de chirofuif. Ik herhaal, ik heb mijn uiterste best gedaan om het geluid binnen de perken te houden. Verder heb ik niets te verklaren. Dit verhoor wordt opgenomen in het navolgend proces-verbaal nr. 007775/13 van 24 oktober 2013, dat op 13 december 2013 aan de procureur des Konings te Turnhout wordt verzonden. 5. Op 25 februari 2014 meldt de procureur des Konings van Turnhout dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 31 maart 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt geen schriftelijk verweer aan de gewestelijke entiteit en vraagt evenmin om het organiseren van een hoorzitting. De gewestelijke entiteit legt op 19 september 2016 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 27 september 2016. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 4. Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". 4. De toerekenbaarheid aan de overtreder De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het Milieuhandhavingsbesluit. Conform artikel 6.7.1 van VLAREM II zijn de bepalingen van hoofdstuk 6.7 van toepassing op muziekactiviteiten die plaatsvinden in een tent, in de openlucht of in een andere openbare inrichting dan een openbare inrichting als vermeld in rubriek 31 of 32 en op private inrichtingen. Dit is van toepassing op betreffende muziekactiviteit. Conform artikel 6.7.3, 3 van VLAREM II kan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de muziekactiviteit plaatsvindt beperkende maatregelen 3

opleggen, bijvoorbeeld voor het maximaal toegelaten geluidsniveau of voor de duur van de muziekactiviteit. Vermoedelijke overtreder had toelating verkregen van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Olen voor een niet-ingedeelde muziekactiviteit op 28 september 2013, waarbij beperkende maatregelen werden opgelegd wat betreft het geluidsniveau, namelijk 90 db(a) bij LAeq,15 minuten. Tevens werd het gebruik van een geluidsbegrenzer verplicht gesteld. De verbalisant stelde tijdens een eerste controle vast dat geen geluidsmeter aanwezig was en stelde tijdens een tweede geluidsmeting, die plaatsvond tussen 01:57 uur en 02:12 uur, een geluidsniveau van 95,2 db(a) LAeq,15min vast. Derhalve werd een overschrijding van de norm met 5,2 db(a) vastgesteld. Hoewel vermoedelijke overtreder in zijn verhoor verklaarde dat de verbalisant hem geen bewijs van de geluidsmeting zou hebben verleend, erkent hij wel dat hij nadien een kopie van het proces-verbaal heeft ontvangen. De materiële vaststellingen van verbalisant genieten bijzondere bewijswaarde die, voor zover zij zouden worden betwist, niet kunnen worden ontkracht door de beweringen van vermoedelijke overtreder. Bovendien bevat het proces-verbaal als bijlage een kopie van de meetresultaten van de geluidsmeter, die de geluidsoverschrijding staven. In het aanvraagformulier voor het evenement, dat vermoedelijke overtreder op 19 juni 2013 heeft ondertekend, heeft deze zelf aangekruist dat hij een eigen of gehuurde geluidsbegrenzer zou gebruiken. Hoewel vermoedelijke overtreder in zijn verhoor verklaarde dat er een verantwoordelijke van het licht en geluid aanwezig was, die een 'geluidslimiter zou hebben gehad, wordt deze bewering door vermoedelijke overtreder verder niet gestaafd, zodat het niet mogelijk is om met dit element bij de beoordeling van het boetebedrag rekening te houden. De toelating van het college van burgemeester en schepenen werd verleend aan vermoedelijke overtreder, als organisator van het evenement. Vermoedelijke overtreder is bijgevolg verantwoordelijk voor het naleven van de voorwaarden uit de toelating. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: VLAREM II: artikel 63.3, 3; en vallen daarmee onder de definitie van milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.2 waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 4. De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4. De ernst van de feiten De doelstelling van bovenvermelde regelgeving is het voorkomen of beperken van de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend kunnen zijn, of die gevaarrisico's in zich kunnen dragen. 4

De db(a)-schaal is een logaritmische schaal, hetgeen betekent dat een toename van 3 db(a) reeds een verdubbeling van de akoestische energie meebrengt. Het geluidsniveau gemeten door verbalisant gaf een overschrijding van 5,2 db(a) van de toepasselijke norm. Dit is een ernstige overschrijding. Een overschrijding van het toegelaten geluidsniveau kan schadelijk zijn voor wie er, vrijwillig of gedwongen, aan onderworpen wordt. Blootstelling aan lawaai afkomstig van elektronisch versterkte muziek kan leiden tot permanente gehoorschade. Het niet naleven van de geluidsnormen stelt het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking bloot aan een hoger risico op hinder, in casu nachtelijke geluidshinder. Geluidshinder kan bijzonder belastend zijn voor de leefomgeving en de omwonenden en kan het woongenot en de slaap sterk verstoren. Een goed afgestelde geluidsbegrenzer zorgt ervoor dat een overschrijding van het maximaal toegelaten geluidsniveau duidelijk zichtbaar is. Het niet voorzien van de verplichte geluidsbegrenzer leidt er toe dat een overschrijding niet onmiddellijk zichtbaar wordt en dat het maximaal toegelaten geluidsniveau onopgemerkt overschreden kon worden. Volgens verbalisant waren er naar schatting 000 bezoekers aanwezig op het ogenblik waarop de tweede geluidsmeting werd aangevat. De feiten zijn derhalve voldoende ernstig om te worden gesanctioneerd. 4. De frequentie Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. 4.3. De omstandigheden Per aangetekende brief van 30 oktober 2014 werd de overtreder op de hoogte gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen. Overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM neemt AMMC een boetebeslissing binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze termijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Wegens het overschrijden van de beslissingstermijn wordt het boetebedrag evenwel verlaagd met één vijfde, rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, voor het overige, geen bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. OM DEZE REDENEN beslist de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer om aan Van Bylen Jeroen 5

RR-nr: 92071225904 Gerheiden 1 2250 Olen een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van 606 euro, zijnde 101 euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Schending van artikel 15,4 Procedurebesluit Standpunt van de partijen De verwerende partij roept de schending in van artikel 15,4 Procedurebesluit en stelt dat de verzoekende partij weliswaar kort uiteen zet waarom ze meent dat de bestreden beslissing vernietigd moet worden, doch zonder haar middelen juridisch te duiden. Beoordeling door het College Overeenkomstig artikel 15, 4 Procedurebesluit dient het verzoekschrift een uiteenzetting te bevatten van de feiten en de middelen. Het voorschrift is een niet-regulariseerbare substantiële vormvereiste, waarvan de niet-naleving de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in het gedrang brengt. Een verzoekschrift dient bijgevolg minstens één ontvankelijk middel te bevatten. Een middel is enkel ontvankelijk als het minstens een voldoende omschrijving bevat van de geschonden geachte regelgeving of beginselen van behoorlijk bestuur en wordt verduidelijkt op welke wijze vermelde regelgeving of beginselen worden geschonden. Dit voorschrift vereist niet dat de verzoekende partij expliciet de rechtsregels of rechtsbeginselen moet vermelden die door de bestreden beslissing geschonden zijn, maar wel is het noodzakelijk dat de uiteenzetting in het verzoekschrift het mogelijk maakt duidelijk te begrijpen wat de bestreden beslissing verweten wordt in het kader van de legaliteitstoetsing die het College doorvoert. Dit is de informatie die onontbeerlijk is voor een nuttige behandeling van het beroep, met eerbiediging van het recht op tegenspraak en verdediging van de verwerende partij. In casu blijkt uit het verzoekschrift dat verzoekende partij de schending van artikel 16.3.24 DABM en 16.4.37 DABM aanvoert, waarbij zij deze artikelen concreet toepast op de bestreden beslissing en aldus aangeeft hoe de bestreden beslissing hiermee in strijd zou zijn. Het verzoekschrift bevat aldus minstens één ontvankelijk middel. De exceptie wordt verworpen. 6

3. Uit het dossier blijkt dat de vordering voor het overige tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen andere excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen In een eerste niet-genummerd middel stelt de verzoekende partij dat zij op de bewuste avond van de vaststellingen door de verbalisant niet op de hoogte gesteld is van de overschrijding van de geluidsnormen op het ogenblik van de tweede meting. Zij stelt dat dit discussie had kunnen vermijden en acht het machtsvertoon dat de verbalisant zijn metingen niet liet zien. De verwerende partij wijst erop dat uit het verhoor van 24 oktober 2013 blijkt dat de verbalisant de verzoekende partij ter plaatse heeft aangesproken en hem onmiddellijk inlichtte over de overschrijding van de geluidslimieten. De verzoekende partij heeft op de avond van de feiten gevraagd naar het bewijs van die vaststellingen, doch het feit dat dit niet werd overgemaakt, verandert niets aan de vaststellingen, die door verzoekende partij geenszins worden betwist. Beoordeling door het College Het College stelt vast dat het eerste middel, zoals begrepen door de verwerende partij en door het College, slechts kritiek op de verbalisant betreft en geen betrekking heeft op de regelmatigheid van de bestreden beslissing. Bovendien worden de vaststellingen van het proces-verbaal op zich niet betwist. Het komt aan de verzoekende partij toe haar middel op een duidelijke wijze uiteen te zetten en in concreto te staven. In casu omschrijft de verzoekende partij niet welke regelgeving of beginsel van behoorlijk bestuur zij geschonden acht, noch wordt enige uitleg verstrekt in welke mate of op welke wijze bepaalde regelgeving of beginselen van openbaar bestuur zouden geschonden zijn. Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen De verzoekende partij roept de schending in van artikel 16.3.24 DABM omdat de vaststelling van het milieumisdrijf niet onmiddellijk werd bezorgd aan de procureur des Konings, die in casu pas 77 dagen na de vaststelling in kennis werd gesteld van de feiten. Dit overschrijdt de redelijkheid en zorgt ervoor dat het proces-verbaal zijn bijzondere bewijswaarde verliest. De verwerende partij stelt dat het begrip onmiddellijk niet nader wordt gedefinieerd en dat een afwerkingstermijn van drie maanden volkomen normaal is. Bovendien worden er geen sancties 7

(zoals het verliezen van de bijzondere bewijswaarde) verbonden aan het niet onmiddellijk verzenden van het proces-verbaal aan de procureur des Konings. Zelfs al zou dit wel het geval zijn, dan blijven de feiten bewezen gezien de verzoekende partij deze niet betwist. Beoordeling door het College Artikel 16.4.24 zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten luidt als volgt: Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie stellen de toezichthouders de milieumisdrijven vast in een proces-verbaal, dat zij onmiddellijk bezorgen aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd ( ) De decreetgever bepaalt niet wat onder onmiddellijk moet worden verstaan, noch koppelt het enig gevolg aan het niet onmiddellijk bezorgen van het proces-verbaal aan de procureur des Konings. Zonder uitspraak te doen of er in casu al dan niet kon worden gesproken van een onmiddellijke kennisgeving, laat zulks de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal onverkort. Bovendien worden de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de vermelde geldboete niet betwist. Het middel wordt verworpen. C. Derde middel Standpunt van de partijen In een derde niet-genummerd middel beklaagt verzoekende partij zich over het feit dat zij met het schrijven van de gewestelijke entiteit van 31 maart 2014 niet (voldoende) werd geïnformeerd over het feit dat a) de gewestelijke entiteit mogelijk kon overgaan tot het opleggen van een geldboete en b) het niet overmaken van een schriftelijk verweer en het niet aanvragen van een hoorzitting een invloed kan hebben op het boetebedrag. De verwerende partij reageert niet op de argumentatie van verzoekende partij. Beoordeling door het College Uit de uiteenzetting van het middel blijkt dat de verzoekende partij dat in essentie een schending van artikel 16.4.36 DABM tracht aan te voeren. Artikel 16.4.36 DABM luidt als volgt: Na de ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel 16.4.35, brengt de gewestelijke entiteit binnen een termijn van dertig dagen de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De 8

vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de kennisgeving van dit bericht schriftelijk zijn verweer mee te delen. Tevens wordt hij erop gewezen dat hij : 1 de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen; 2 mondeling zijn schriftelijke verweer kan toelichten. De vermoedelijke overtreder moet daartoe bij de gewestelijke entiteit een aanvraag indienen binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving Overeenkomstig artikel 16.4.36 DABM heeft de gewestelijke entiteit de verzoekende partij tijdig en regelmatig in kennis gesteld van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. Dit blijkt expliciet, duidelijk en ontegensprekelijk uit het schrijven van de gewestelijke entiteit van 31 maart 2014. Tevens wordt de verzoekende partij er duidelijk op gewezen dat hij de relevante documenten kan inkijken, dat hij zijn verweer schriftelijk kan indienen binnen de 30 dagen en dat hij ook een hoorzitting kan aanvragen. De bewering dat de gewestelijke entiteit had moeten verduidelijken wat de consequenties zijn van het al dan niet indienen van verweer of het al dan niet aanvragen van een hoorzitting, mist iedere juridische grondslag. Het middel wordt verworpen. D. Vierde middel Standpunt van de partijen In een vierde niet-genummerd middel wijst verzoekende partij erop dat er geen klachten zijn geweest, het slechts om een eenmalig feit gaat, dat er werd getracht om de opgelegde norm te respecteren en dat er voor het evenement van het jaar erop een verhoging van de norm werd toegestaan. De verwerende partij reageert niet op de argumentatie van de verzoekende partij. Beoordeling door het College Uit de uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij zich in essentie beroept op verzachtende omstandigheden in de zin van artikel 16.4.29 DABM, die hadden moeten worden meegenomen bij de bepaling van het boetebedrag. De verzoekende partij impliceert tevens dat er voor wat betreft de factor frequentie had rekening moeten worden gehouden met het eenmalig karakter van het misdrijf. Uit de tekst van artikel 16.4.4 DABM volgt dat de gewestelijke entiteit beschikt over een zekere beleidsruimte bij het bepalen van de boete. Het College beschikt in dat verband slechts over een marginale toetsingsbevoegdheid en zal met name nagaan of de gewestelijke entiteit hierbij is 9

uitgegaan van de juiste feitelijke en juridische gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan rechtmatig en dus niet kennelijk onredelijk tot haar boetebeslissing is kunnen komen. Er zal pas sprake zijn van een schending van de artikelen 16.4.4 DABM en artikel 16.4.29 DABM indien, aan de hand van de argumentatie van verzoekende partij, wordt vastgesteld dat de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de daarin opgenomen waarderingscriteria tot bepaling van het boetebedrag, waardoor er aldus een kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten en de opgelegde geldboete. In casu toont de verzoekende partij niet aan, noch maakt zij concreet aannemelijk dat de beoordeling van de frequentie of van de omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd of beëindigd, door de gewestelijke entiteit kennelijk foutief of onredelijk is, behoudens hetgeen onder het vijfde middel wordt vastgesteld. Het middel wordt verworpen. E. Vijfde middel Standpunt van de partijen De verzoekende partij beroept zich op een schending van artikel 16.4.37 DABM, gezien de termijn van 180 dagen werd overschreden. Ondergeschikt is volgens haar minstens de redelijke termijn overschreden, omdat 24 maanden verstreken zijn tussen de kennisgeving en de bestreden beslissing. Zij wijst ook op het feit dat uit de bestreden beslissing niet afdoende blijkt waarom voor een vermindering met één vijfde werd geopteerd. Zo vraagt zij zich af of het boetebedrag ook met één vijfde verlaagd zou zijn geweest wanneer de boetebeslissing pas na 10 jaar was genomen. De verzoekende partij roept aldus eveneens een schending van de motiveringsplicht in. De verwerende partij antwoordt dat de termijn van 180 dagen ex 16.4.37 DABM geen vervaltermijn maar een termijn van orde is, zodat een beslissing die werd genomen na het verstrijken van 180 dagen, geen bevoegdheidsoverschrijding teweeg brengt. Niettemin heeft de verwerende partij bij het bepalen van het boetebedrag rekening gehouden met de termijnoverschrijding en werd het boetebedrag verlaagd, hetgeen ook afdoende blijkt uit de bestreden beslissing. Het boetebedrag was ook uiterst mild. De verwerende partij stelt nog dat de beslissing niet werd genomen binnen een kennelijk onredelijke termijn. Zij merkt op dat het College in dat verband slechts over een marginale toetsingsbevoegdheid beschikt. De verzoekende partij toont volgens haar niet concreet aan welke nadelen zij ondergaat door de eventuele laattijdigheid van de boetebeslissing. Beoordeling door het College De termijnen bepaald in artikel 16.4.37, eerste lid DABM is een ordetermijn waarvan de loutere overschrijding niet leidt tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur leggen de overheid evenwel de verplichting op om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen. 10

Onder het begrip kennelijk onredelijke termijn dient verstaan te worden een termijn die zodanig lang is dat het niet meer redelijk geacht wordt om alsnog de normale voor de inbreuk decretaal toepasselijke administratieve punitieve sanctie op te leggen. De redelijke termijnvereiste, die zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid manifesteert als de verplichting om als een bonus pater familias te handelen, dient in concreto geëvalueerd te worden, waarbij in de regel rekening wordt gehouden zowel met het gedrag van de administratie als met de houding van de overtreder. Hierbij kunnen tal van factoren een rol spelen, zoals de concrete omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn, de mate van medewerking betoond door de overtreder, de duur van mogelijke onderzoeksdaden, de complexiteit van het dossier en de ernst van de vastgestelde inbreuken. Ook de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto worden beoordeeld, zowel uit het oogpunt van de bewijslevering als van de opportuniteit tot het opleggen van de sanctie en de omvang ervan. De overschrijding van de redelijke termijn kan dan geen aanleiding geven tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit, het kan er wel toe leiden dat het College, die op dat punt met volle rechtsmacht oordeelt, de bestuurlijke geldboete op een meetbare wijze vermindert of, in uitzonderlijke gevallen, beslist tot volledige kwijtschelding van de boete in de vorm van een nulboete. Boetebeslissingen vallen onder de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Artikel 3 van die wet vereist dat de motivering afdoende is. Om afdoende te zijn, moeten de opgegeven motieven pertinent zijn en volstaan om de bestreden beslissing te schragen. De bestreden beslissing dient op afdoende wijze de juridische en feitelijke overwegingen te vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen. 3. Het College stelt vast dat de kennisgeving van het voornemen om de beboetingsprocedure op te starten, werd verstuurd op 31 maart 2014. De ordetermijn van artikel 16.4.37, 1e lid DABM verstreek bijgevolg op 27 september 2014. De bestreden beslissing werd pas genomen op 19 september 2016, zodat de ordetermijn overschreden is met 723 dagen (bijna twee jaar). Het College beschouwt het tijdsverloop als principieel kennelijk onredelijk, nu de termijn van orde voor meer dan vier keer werd overschreden. De flagrante overschrijding van de beslissingstermijn in voorliggende zaak vindt niet de minste rechtvaardiging in de omvang en complexiteit van de zaak - er werd geen schriftelijk verweer ingediend, noch werd er een hoorzitting georganiseerd en evenmin was er uitgebreid onderzoek noodzakelijk-, en is uitsluitend te wijten aan het onverantwoord langdurig stilzitten van de gewestelijke entiteit. De verwerende partij gaf noch in de bestreden beslissing, noch in onderhavige procedure enige uitleg omtrent het tijdsverloop. De gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto worden beoordeeld. Het komt in eerste instantie aan de gewestelijke entiteit toe om binnen haar discretionaire bevoegdheid te oordelen over de (boeteverlagende) gevolgen van de termijnoverschrijding. Het College oefent hierop een wettigheidstoezicht uit en gaat meer bepaald na of de beslissing op dat punt niet kennelijk onredelijk is. Het College oordeelt dat de schending van de redelijke termijn waarbinnen de beboetingsprocedure kan afgehandeld worden in casu dermate overschreden is dat dit gegeven moet leiden tot een boetevermindering. De verwerende partij erkent het lange tijdsverloop doorheen de beboetingsprocedure en vermindert in de bestreden beslissing om die omstandigheid de boete met één vijfde. 11

Het College oordeelt dat, gelet op het voorgaande, de toegepaste vermindering in kennelijke wanverhouding staat met de flagrante overschrijding van de beslissingstermijn en terzake slechts met een loutere stijlclausule motiveert die in casu niet voldoet. Overeenkomstig artikel 44 van het DBRC-decreet kan het College na gehele of gedeeltelijke vernietiging zelf een beslissing nemen over het bedrag van de boete en, in voorkomend geval, over de voordeelontneming, en bepalen dat zijn uitspraak daarover de vernietigde beslissing vervangt. Het College is van oordeel, dat de overschrijding met bijna twee jaar van de ordetermijn van 180 dagen voorzien in artikel 16.4.37 DABM, een bijkomende verlaging van de in de bestreden beslissing opgelegde geldboete van 20% verantwoordt (het totaal verminderingspercentage brengend op 40%). Het College bepaalt de alternatieve bestuurlijke geldboete bijgevolg afgerond op 60 euro, verhoogd met de wettelijke opdeciemen. Dit komt neer op een totaal bedrag van 360 euro. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 19 september 2016, met nummer 14-AMMC-274-M/1 in zoverre zij aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt van 101 euro, vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten op het ogenblik van de feiten, aldus gebracht op 606 euro. Het College vermindert de alternatieve bestuurlijke geldboete tot 60 euro verhoogd met de wettelijke opdeciemen die van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten op het ogenblik van de feiten, aldus gebracht op 360 euro. 3. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 17 oktober 2017 door de eerste kamer De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 12