Van pilot naar praktijk

Vergelijkbare documenten
4 juni conferentie vakvernieuwingen

Invoeringsplan nieuwe wiskundeexamenprogramma s. SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

Invoeringsplan nieuwe wiskunde examenprogramma's. Versie 26 november 2012 Jos Tolboom

1 Context, vraagstelling en opzet

Presentatie Nieuwe Natuurkunde

Curriculumevaluatie bètavakvernieuwing:

Aligning science curriculum renewal efforts and assessment practices

Dekkend examineren in het schoolexamen Landelijke studiedag Platform vmbo BWI Woensdag 7 juni 2017 Jan van Hilten, SLO

Spinnenweb-model: leerlingparticipatie in samenhang

Monitoring en evaluatie invoering bètavernieuwing

Startnotitie leerplanontwikkeling pilot tweetalig primair onderwijs (tpo)

Woudschoten Chemie Conferentie 7 november 2008 Chemie tussen context en concept. Nieuwe Scheikunde in het schoolexamen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Curriculum in beweging

Het schoolexamen van vmbo-keuzevakken Landelijke onderwijsdag Techniek Donderdag 1 juni 2017 Jan van Hilten, SLO

1.Inleiding. 2.Profielen per 1 augustus 2007

Werkopdracht vijfde ontwikkelsessie. Opbrengsten ontwikkelsessie 5. Wat zijn bouwstenen?

logoocw De heer prof. dr. F. P. van Oostrom 26 mei 2005 ASEA/DIR/2005/23876 Taakopdracht voor de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon geen

Inleiding. Projectonderwijs.slo.nl 1/5

Analyse van lesmateriaal

natuurkundeprogramma s vanaf 2013

Monitoring en evaluatie invoering bètavernieuwing

De VO - vakvernieuwing komt eraan

DAS Conferentie Applied Science

PO-VO EN HET WAT EN HOE VAN TAAL EN REKENEN

Friese taal en cultuur HAVO. Syllabus centraal examen 2011

Keuzemodel varianten van programma's praktijknabije LOB. Voor tl en gl

Beeldende vakken HAVO

Curriculum.nu onderwijsvernieuwing Ria Brandt en Jeroen Bron. Jaarvergadering Wolvega 7 mei 2019

1 Context, vraagstelling en opzet

Leerplankader kunstzinnige oriëntatie

FLEXIBILISERING VAN CENTRALE TOETSEN EN EXAMENS

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Eerste tussentijdse effectevaluatie

ITTL. Informatietechnologie voor de Theoretische Leerweg van het VMBO

Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs

Feedback conceptvisie REKENEN & WISKUNDE

Monitoring invoering vernieuwde wiskunde B havo

Informatie over VO-content

KWALITEITSONDERZOEK IN HET KADER VAN HET ONDERWIJSVERSLAG 2007/2008

Nieuwe Syllabus Scheikunde

De PLG-bril. De drie capaciteiten

Reactie Profielenberaad op uitkomsten Verdiepingsfase Curriculumherziening PO en VO en Beleidsreactie Staatssecretaris Dekker

Opleidingsprogramma DoenDenken

Het kader voor de evaluatie van de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit

Vanuit doelen Jonge Kind naar een beredeneerd aanbod voor peuters en kleuters

Monitoring en evaluatie invoering bètavernieuwing

Over doorgaande leerlijnen en talentontwikkeling binnen kunst en cultuur Bureau BABEL, 's-hertogenbosch

Curriculumontwikkeling in de praktijk 4

Wanneer staat uw volgende ß-teamoverleg gepland? Concept-context op de agenda van uw ß-team!

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO. Syllabus centraal examen 2015

Werkopdracht vierde ontwikkelsessie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Concepten en contexten in de nieuwe programma's

Competenties directeur Nije Gaast

Beleidsnotitie ICT Onderwijsteam: Datum vaststelling: Versie:

Monitoring en evaluatie invoering bètavernieuwing

Waarom ontwikkel je een curriculum en wat is een curriculum dan? Jan van den Akker en Nienke Nieveen

Primair Onderwijs po Voorgezet onderwijs vo

Curriculumevaluatie bètaonderwijs tweede fase. SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

De zesde rol van de leraar

Ervaringen in en uit de Multipilot scholen

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

12. Kennisbenutting door onderzoek

Bijlage I. Ervaren regeldruk rond kwaliteitszorg in het hoger onderwijs

Leren gymmen van een beeldscherm

Leren bedrijfseconomische problemen op te lossen door het maken van vakspecifieke schema s

Bijlage 2 Vergelijking pilot vs. niet-pilotresultaten natuurkunde

HET CREËREN VAN DRAAGVLAK

Cyclisch Systematisch Integraal Zelfevaluatie

Bijlage 3 Vergelijking pilot vs. niet-pilotresultaten scheikunde

Het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA)

Analysekader: uw verandertraject in kaart!

Checklist Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Strategisch HRM in het voortgezet onderwijs. Peter Leisink

Opdrachtgever project Werknemer in opleiding : ministerie van OCW

Talen in het curriculum van de toekomst

Voortgangsverslag Multipilots schooljaar

Box 2: Vaststellen beginsituatie Handelingsgericht werken op PABO s en lerarenopleidingen VO

Examenprogramma Klassieke Talen vwo

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

Bantopa Terreinverkenning

PROFESSIONEEL STATUUT

Werkdocument Montessori voor een nieuwe tijd

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NiBi-conferentie Gezonde leefstijl van leerlingen. SLO Ger van Mossel

Borging. experimentele programma s herontwerp vmbo techniek

Model bedrijfsplan voor bovenschoolse voorzieningen

Concretere eisen om te (kunnen) voldoen aan relevante wet- en regelgeving zijn specifiek benoemd

HET NEDERLANDSE CURRICULUM VOOR DE TOEKOMST

TOELICHTING OP HET NIEUWE EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO 2019

DOMEINBESCHRIJVING 27 MEI 2014 VOORLOPIG CONCEPT

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING EXAMENPROGRAMMA S VOORTGEZET ONDERWIJS

Voortgangsmemo. Betreft: Update Banenafspraak sector Overheid & Onderwijs periode juni - Van: Hans Spigt (aanjager banenafspraak)

Succesvol implementeren

21 e eeuwse vaardigheden inzetten in het voortgezet onderwijs. Maaike Rodenboog, SLO

Professionalisering van de werkplekbegeleider

Brede Regionale Steunpunten. Programma. Brede regionale steunpunten. Jan Apotheker

Transcriptie:

Van pilot naar praktijk Invoeringsplan nieuwe bèta-examenprogramma s SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

Van pilot naar praktijk Invoeringsplan nieuwe bèta-examenprogramma's December 2010

Verantwoording 2010 SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling), Enschede Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Auteur: Berenice Michels Foto omslag: Eva Deinum In samenwerking : Ange Taminiau (SLO), Kerst Boersma (β5-overleg) en Fabiënne Hendricks (PBT) In opdracht: Ministerie van OCW, Den Haag Informatie SLO Secretariaat tweede fase Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 661 Internet: www.slo.nl E-mail: tweedefase@slo.nl AN nr.: 3.5578.346

Inhoud 1. Inleiding 5 2. Principes en uitgangspunten 7 2.1 Begripsbepaling 7 2.2 Principes achter de invoering 10 2.3 Uitgangspunten 15 3. Organisatie 19 3.1 Taakgebieden (wat?) 19 3.2 Betrokken organisaties (wie?) 20 3.3 Organisatie van de invoering (hoe?) 27 3.4 Periode van invoering (wanneer?) 29 3.5 Financiering: bronnen 32 4. Taakgebieden en activiteiten 33 4.1 Informatievoorziening/communicatie 33 4.2 Examens 36 4.3 Leermiddelen 40 4.4 Vakontwikkeling 42 4.5 Docentontwikkeling 43 4.6 Schoolontwikkeling 45 4.7 Monitoring en evaluatie 45 4.8 Coördinatie 46 Bronnen 49 Bijlage 1 Brede regionale steunpunten 51 Bijlage 2 Bèta excellent en de invoering 55 Bijlage 3 NVON en de invoering 57 Bijlage 4 Begroting 61 Bijlage 5 Examens en syllabi vanaf 2010 63

1. Inleiding Het invoeringsplan nieuwe bèta-examenprogramma's beschrijft de uitgangspunten en organisatie van de invoering van de nieuwe examenprogramma's biologie, natuurkunde en scheikunde voor de tweede fase havo/vwo. Het invoeringstraject van de nieuwe wiskundeprogramma's start twee jaar later. Dat invoeringstraject zal in grote lijnen ook gebaseerd worden op dit invoeringsplan. Achtergrond In december 2010 zullen adviezen worden uitgebracht aan de bewindspersoon over de herziening van de examenprogramma's biologie, natuurkunde en scheikunde voor havo en vwo. Twee jaar later volgt een advies voor het vak wiskunde. Aanleiding voor deze herziening van de examenprogramma's wordt gevormd door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en knelpunten in het onderwijs in deze exacte vakken. Om deze ontwikkelingen en knelpunten aan te pakken, is een verandering van het onderwijs nodig. Een bijstelling van de examenprogramma's kan (naar verwachting) hieraan bijdragen. De adviezen over de examenprogrammaherziening zullen worden opgesteld door de vakvernieuwingscommissies die voor deze vakken ingesteld zijn: de Commissie vernieuwing biologie onderwijs (CVBO), de Commissie nieuwe natuurkunde (NiNa), de Stuurgroep nieuwe scheikunde en de Commissie toekomst wiskunde onderwijs (ctwo). Deze commissies hebben in de afgelopen jaren een visie op hun vak geformuleerd en gepubliceerd (Boersma et al., Commissie vernieuwing scheikunde havo en vwo, 2003; Commissie vernieuwing natuurkundeonderwijs havo/vwo, 2006; Commissie toekomst wiskundeonderwijs, 2007). Op basis van deze visie hebben zij een conceptexamenprogramma opgesteld en voorbeeldmaterialen laten ontwikkelen. Alle conceptexamenprogramma's worden op pilotscholen uitgetest, waarbij een onafhankelijke curriculumevaluatie plaatsvindt (Kuiper, 2008). De commissies zullen de resultaten van deze pilots en de tussenrapportages van de evaluatie gebruiken bij het opstellen van hun adviezen. Ook voor het nieuwe vak natuur, leven en technologie zal in december 2010 een advies worden opgeleverd betrekking tot het examenprogramma. NLT neemt echter een andere positie in dan de genoemde vakken. Daarom zal in dit invoeringsplan niet ingegaan worden op de activiteiten die na 2010 rond NLT ontplooid worden. Uiteraard zal dit plan wel afgestemd worden het activiteitenplan voor NLT na 2010. Het invoeringsproces Het invoeren van nieuwe examenprogramma's in het vo is enerzijds een terugkerend proces. De wijze waarop examenprogramma's gemonitord, herzien en ingevoerd worden, wordt op dit moment door het ministerie van OCW in overleg SLO herzien. Doel is te komen tot een transparant en bestuurbaar proces. Deze nieuwe manier van werken bij vakvernieuwingsprocessen ligt ten grondslag aan de wijze waarop de invoering van de bètaprogramma's zal plaatsvinden. Anderzijds is ieder invoeringsproces uniek in zijn achtergrond en context en daarmee ook in de uitvoering. De invoering van de nieuwe bètaprogramma's zal dan ook gekenmerkt worden door een bèta specifieke aanpak in aanvulling op bovengenoemde grondslag. 5

Invoeren: basis en Alle havo/vwo-scholen zullen de nieuwe examenprogramma's moeten invoeren. Invoeringsactiviteiten zullen zich dan ook op alle scholen moeten richten. De invoering kan op deze scholen alleen succesvol verlopen als randvoorwaarden, zoals beschikbare materialen, bijscholing, etc. gerealiseerd zijn. De realisatie van deze randvoorwaarden zal daarom het doel zijn van een deel van de invoeringsactiviteiten. Daarnaast is het belangrijk om scholen ondersteuning te bieden bij het formuleren en realiseren van hun eigen wensen op het gebied van docent- en schoolontwikkeling binnen dit vakontwikkelingsproces. Dit sluit immers aan bij de doelen van de examenprogrammavernieuwing en de wens om scholen en docenten te stimuleren zich te professionaliseren langs eigen s. Een deel van de invoeringsactiviteiten zal dan ook daarop gericht zijn. De activiteiten die betrekking hebben op het realiseren van de benodigde randvoorwaarden voor de invoering van de programma's en daarbij gericht zijn op alle scholen in Nederland, noemen we in dit invoeringsplan het basispakket. Activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van de ondersteuning van (een deel van de) scholen bij het formuleren en realiseren van schooleigen s, worden in dit invoeringsplan aangeduid als activiteiten binnen het pakket. Opbouw Het eerste hoofdstuk van dit invoeringsplan beschrijft de uitgangspunten en principes die aan de invoering ten grondslag liggen. Het hoofdstuk begint een begripsbepaling van het begrip invoeren. Daarna worden de principes achter de invoering beschreven. Het gaat om de achterliggende doelen van de bètavakvernieuwing en de beleidscontext, aangevuld algemene kennis over invoeringsprocessen vanuit een leerplankundig perspectief en specifieke ervaringen uit de bètapilots. Uit deze principes volgen een aantal uitgangspunten voor het invoeringsproces. Het tweede hoofdstuk beschrijft het wat, wie, hoe en wanneer van het invoeringsproces. De activiteiten uit het basispakket en uit het pakket zijn te verdelen over een aantal taakgebieden. Veel onderwijsgerelateerde instanties zijn betrokken bij deze invoeringsactiviteiten. De algehele coördinatie van het invoeringsproces wordt verzorgd door SLO, maar veel activiteiten worden uitgevoerd door andere organisaties, vanuit hun eigen expertise en verantwoordelijkheid. De rol van een aantal bètaspecifieke organisaties (PBT, NVON, IOBT, regionale steunpunten) wordt in hoofdstuk twee apart beschreven. Daarnaast beschrijft hoofdstuk twee de fasering van het invoeringsproces en de beschikbare bronnen. Het derde hoofdstuk beschrijft tenslotte meer in detail de verschillende activiteiten die ondernomen zullen worden ten behoeve van de invoering, de daarbij betrokken actoren en de fasering van de activiteiten. Totstandkoming invoeringsplan In opdracht van het ministerie van OCW heeft SLO het invoeringsplan geschreven, in samenwerking PBT en het β5-overleg (het overleg tussen voorzitters en secretarissen van alle bètavernieuwingscommissies). Conceptplannen zijn voor feedback voorgelegd aan het Platform Vakvernieuwing Bèta5. Het plan zal begin 2011 door de uitvoerende instanties verder worden uitgewerkt in een (of meerdere) plan(nen) van aanpak, zo nodig inclusief begroting(en). 6

2. Principes en uitgangspunten Dit hoofdstuk van het invoeringsplan beschrijft de principes achter de invoering van de nieuwe examenprogramma's en de uitgangspunten volgens welke de invoering van de nieuwe examenprogramma's zal plaatsvinden. 2.1 Begripsbepaling Alvorens over te gaan tot het beschrijven van de principes achter de invoering, is het van belang om een aantal begrippen rond invoering, zoals hier gebruikt, nader te definiëren. 2.1.1 Invoeren: in gebruik (doen) nemen Invoering is een onderdeel van innovatie. Innovatie omvat de totale ontwikkeling en implementatie van nieuwe ideeën, het bewandelen van nieuwe wegen. De basis voor innovatie is altijd een zekere ontevredenheid (aspecten van) de huidige praktijk en het besef dat er ruimte is voor verbetering. Deze ruimte voor verbetering is gelegen in de integratie van nieuwe kennis en inzichten in de praktijk. In het onderwijs kan het daarbij gaan om kennis en inzichten (subject related), maatschappelijke veranderingen (society related) en veranderingen bij de leerlingen (student related). Doorgaans gaat het om een combinatie van deze drie aspecten. In het algemeen volgt een innovatieproces drie (deels overlappende) fases: initiatie (opstartfase), implementatie (ingebruiknemen) en institutionalisering (verduurzaming). Deze drie fases worden op verschillende s (tabel 1) doorlopen: op het van de initiatiefnemers (macro) en op het van de individuele gebruiker (meso, micro). De invoering omvat vanuit de optiek van de initiatiefnemers de fases van implementatie en institutionalisering. We moeten ons echter realiseren dat, als onderdeel van de landelijke invoering, op het van de individuele gebruiker de fase van initiatie nog doorlopen moet worden. Tabel 1: Leerplans (naar: Van den Akker, 2003, 2006) Niveau SUPRA MACRO MESO MICRO NANO Beschrijving Landoverstijgend, internationaal Systeem, nationaal School, opleiding Groep, docent Leerling, individu Onder invoering verstaan we in dit plan dan ook enerzijds (op macro-) het landelijk verspreiden en verankeren van nieuwe ideeën en praktijken en anderzijds (op meso- en micro) het door docenten en scholen zelf, duurzaam in gebruik nemen van nieuwe ideeën en praktijken. 2.1.2 Wat wordt er ingevoerd? Het invoeringsplan heeft betrekking op de nieuwe examenprogramma's voor de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde voor havo en vwo. Het plan richt zich op de invoering van deze nieuwe examenprogramma's en de achterliggende doelen inachtneming van de autonomie van de scholen. 7

Het invoeringsplan beschrijft daarmee feitelijk een leerplanontwikkelingsproces. Vanuit leerplankundig oogpunt behelst het vernieuwingsproces van de bètavakken de indaling op meso- en micro van een op macro ingezette curriculumvernieuwing, bij voorkeur gelijktijdig voor het vakkencluster biologie, natuurkunde en scheikunde. De macrovernieuwing betreft een gewijzigde basisvisie, consequenties voor de leerdoelen en leerinhouden. Veranderingen in deze kern van het leerplan brengen echter op meso- en micro wijzigingen zich mee in andere aspecten van het curriculum: andere leerinhouden brengen bijvoorbeeld andere leermiddelen zich mee, die wellicht leiden tot andere leeractiviteiten, docentrollen en manieren van beoordelen. Deze samenhang tussen de 10 leerplankundige componenten wordt gevisualiseerd in het curriculaire spinnenweb (figuur 1 en tabel 2). Figuur 1: Curriculair Spinnenweb (Van den Akker, 2003) Tabel 2: Curriculumcomponenten in vraagvorm (Thijs en Van den Akker, 2009) Curriculumcomponent (zie figuur 1) Kernvraag 1 Visie Waartoe leren zij? 2 Leerdoel Waarheen leren zij? 3 Leerinhoud Wat leren zij? 4 Leeractiviteiten Hoe leren zij? 5 Docentrollen Hoe is de rol van de docent bij hun leren? 6 Bronnen en materialen Waarmee leren zij? 7 Groeperingsvormen Met wie leren zij? 8 Leeromgeving Waar leren zij? 9 Tijd Wanneer leren zij? 10 Toetsing Hoe wordt hun leren getoetst? De invoering van de nieuwe examenprogramma's voor biologie, natuurkunde en scheikunde betreft daarom een integrale bètacurriculumherziening op macro-, meso- en micro. De manier waarop de nieuwe programma's vertaald worden naar concreet onderwijs zal van school tot school verschillen. Deze verschillen hangen niet alleen samen de verschillende s en visies van scholen, maar zeker ook de verschillende startsituaties, waarin scholen zich 8

bevinden: het indalen van een macroprogramma naar meso- en micro is geen eenrichtingsverkeer, maar een wisselwerking tussen de s. Ook voor het nieuwe vak natuur, leven en technologie zal in december 2010 een advies worden opgeleverd betrekking tot het examenprogramma. Activiteiten rond de verdere invoering van NLT worden echter in dit plan niet verder uitgewerkt, omdat de verschillen de invoeringsprocessen van biologie, natuurkunde en scheikunde (en wiskunde) te groot zijn. Ten eerste is er bij NLT geen sprake van de herziening van een lang lopend programma. Daarnaast is de invoering van NLT al in 2007 begonnen, omdat NLT geen experimenteel programma heeft gekend. 2.1.3 Wanneer is de invoering succesvol? Aan het begin van het invoeringstraject is het van belang om te definiëren welke criteria er gesteld worden aan succesvolle invoering: wanneer is de invoering geslaagd? Hiertoe dient onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende curriculaire s (tabel 3). Voor het bepalen van de mate van succes van de invoering, is het van het beoogd curriculum niet zozeer van belang. Dit wordt onderzocht in de curriculumevaluatie, zoals die plaatsvindt tijdens de pilotfase (Kuiper et al., 2008) en invoering zal alleen plaatsvinden, indien het aannemelijk is dat het nieuwe examenprogramma (het formele curriculum) de oorspronkelijke doelstellingen van de vakvernieuwing ondersteunt. Het succes van de invoering dient te worden afgeen aan de mate waarin het formele curriculum doorwerkt op de onderliggende curriculaire s (geïmplementeerd en gerealiseerd curriculum) en daar bijdraagt aan het behalen van de oorspronkelijke doelstellingen. Dit sluit aan bij de definities van Fullan (2007). Hij definieert invoering als 'putting sohing new into practice' en voegt daaraan de eenvoudige succesomschrijving 'the proof is in the putting' toe. Het gaat daarbij om de combinatie van materiaal, gedrag en opvattingen. De lopende curriculumevaluatie levert natuurlijk ook voor de s van geïmplementeerd en gerealiseerd curriculum belangrijke informatie, die echter alleen afkomstig is van pilotscholen. Formatieve evaluatie-activiteiten (monitoring) gedurende het proces van invoering en summatieve evaluatie-activiteiten in de afrondende fase zullen daarom nodig zijn om respectievelijk bij te dragen aan een succesvolle invoering en het eindelijke resultaat van de invoering bepalen. Tabel 3: Curriculaire verschijningsvormen (bron: Van den Akker, 2003) Beoogd Curriculum Imaginair Opvattingen, wensen en idealen (basisvisie) Geschreven/ formeel Documenten en materialen (examenprogramma s, syllabi, voorbeeldlesmateriaal) Geïmplementeerd curriculum Geïnterpreteerd Uitgevoerd Oordelen en interpretaties door docenten Feitelijke onderwijsleerproces Gerealiseerd curriculum Ervaren Geleerd Ervaringen van leerlingen Leerresultaten bij leerlingen 9

2.2 Principes achter de invoering Bij de invoering van de nieuwe examenprogramma's is een drietal principes richtinggevend, te weten: Invoering geschiedt 1. inachtneming van de doelen van de bèta-vakvernieuwing; 2. binnen de huidige beleidscontext; 3. gebruikmaking van ervaringen en wetenschappelijke evidentie betrekking tot veranderingen in het onderwijs. Deze principes zijn hieronder verder uitgewerkt. 2.2.1 Doelen van de bètavakvernieuwing Sinds 2003 wordt gewerkt aan de vernieuwing van de exacte vakken in de tweede fase. De aanleiding voor deze vernieuwing van de bètavakken werd gevormd door enerzijds maatschappelijke ontwikkelingen en anderzijds knelpunten in het vo-onderwijs in de bètavakken. Hoewel de details per vak verschillen, worden de volgende aspecten als aanleiding voor de vernieuwing door de diverse commissies, verenigd in β5, onderschreven: Maatschappelijke ontwikkelingen: Wetenschap en technologie ontwikkelen zich snel. Voor deze actuele ontwikkelingen is te weinig aandacht en ruimte in de vigerende programma's. Een toename in de instroom in bèta- en techniekopleidingen in het Hoger Onderwijs is gewenst, onder andere op grond van de Lissabon-akkoorden, waarin als doel wordt gesteld om van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. Knelpunten in het VO-onderwijs in de bètavakken: De programma's worden door veel leerlingen als te weinig aantrekkelijk en relevant ervaren. Dit houdt onder andere verband het gebrek aan actualiteit en is een van de oorzaken van de te geringe instroom. De verschillende programma's tonen te weinig samenhang binnen de vakken en tussen de vakken. Er is sprake van een onbevredigende aansluiting het hoger onderwijs. Er is sprake van overladenheid van de programma's. (Boersma, 2008) Het doel van de vernieuwing van de examenprogramma's is om adequaat in te spelen op deze ontwikkelingen en gesignaleerde knelpunten op te lossen. Om dit doel te bereiken hebben de verschillende vakvernieuwingscommissies ervoor gekozen om (in meer of mindere mate) de nieuwe eindtermen te formuleren aan de hand van contexten en concepten. Contexten kunnen in de visie van de vernieuwingscommissies bijdragen aan actueler, relevanter en meer samenhangend onderwijs en de inbreng van het hoger onderwijs in het voortgezet onderwijs bevorderen, waarbij een doelmatige conceptenkeus de overladenheid kan terugdringen (Boersma, 2008). De precieze uitwerking van deze 'context-concept benadering' (CCB) verschilt per commissie. Wat gedeeld wordt door de verschillende commissies is dat de leerling vereiste concepten moet kennen en kunnen toepassen binnen verschillende actuele contexten. Deze benadering van contexten en concepten wordt wel de curriculaire CCB genoemd, dat wil zeggen CCB als model voor selectie en ordening van inhouden. Deze curriculaire CCB moet niet verward worden de didactische benadering van contexten en concepten, die beschrijft op welke manier(en) in de lessen en leermaterialen omgegaan kan worden contexten en concepten. 10

De curriculaire CCB zegt alleen iets over wát de leerling moet leren binnen een vak (niet alleen concepten, maar ook het gebruik ervan in contexten), niet hoé ze dit moeten leren. 2.2.2 Beleidscontext Bij de invoering dient rekening gehouden te worden twee belangrijke aspecten van de beleidscontext van het Nederlandse onderwijs: Scholen zijn autonoom. Alleen examenprogramma's en syllabi zijn bindend. De autonomie van scholen betekent dat zij volledig vrij zijn in hoe zij de door de overheid gestelde doelen (het examenprogramma) voor hun leerlingen trachten te bereiken. Gekoppeld aan de eerder genoemde curriculaire componenten (tabel 2), betekent dit dat de componenten 4 t/m 9 geheel door de school worden ingevuld (uiteraard binnen de grenzen van een aantal financiële en wettelijke randvoorwaarden). Ook op het gebied van visie, leerdoelen en leerinhoud kunnen scholen eigen keuzes maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de invulling van het schoolexamendeel. Toetsing (component 10) is grotendeels aan de scholen, alleen het centraal examen wordt op macro bepaald. In het licht hiervan moet voorkomen worden dat ideeën van vernieuwingscommissies over gewenste (didactische) vernieuwingen schijnbaar verplichtend gekoppeld worden aan de (wel verplichte) nieuwe examenprogramma's (Stuurgroep vakvernieuwing β5, 2008). 2.2.3 Vier pijlers onder de vakvernieuwing Enerzijds behelst de invoering van de nieuwe examenprogramma's voor biologie, natuurkunde en scheikunde een integrale bètacurriculumherziening op macro-, meso- en micro (2.1.2). Het doel van deze vernieuwing is het oplossen van de knelpunten, genoemd in 2.2.1. Anderzijds zijn scholen vrij in de inrichting van het onderwijs op meso- en micro (2.2.2) en moeten zij dus een vertaalslag maken van de landelijke programma's (idealiter kennis van de achterliggende doelen) naar hun eigen onderwijs. Om scholen en docenten behulpzaam te zijn bij het maken van deze vertaalslag kunnen we de doelen achter de vernieuwing samenvatten in de volgende vier pijlers onder de vernieuwing: (Wetenschappelijke) actualiteit en relevantie Werken contexten en concepten Afstemming en samenhang tussen bètavakken Aansluiting hoger onderwijs Alle scholen moeten de nieuwe programma's invoeren. Wanneer docenten en scholen bij de invoering aandacht schenken aan een of meerdere van deze vier pijlers, dragen zij daarbij bij aan het realiseren van de doelen, waartoe de examenprogramma's vernieuwd zijn. 2.2.4 Ervaring en wetenschappelijke evidentie De invoering van de nieuwe examenprogramma's staat in een lange traditie van onderwijsveranderingen. Er kan dan ook volop gebruik gemaakt worden van resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar eerdere veranderingen in het (science&mathematics) onderwijs. Ook de ervaringen van de huidige examenpilots (curriculumevaluatie van de monoen multipilots) en van recente onderwijsveranderingen in Nederland (bijvoorbeeld de tweede fase en -meer recent- NLT) dienen meegenomen te worden. Het gaat erom de vernieuwingen evidence informed in te voeren. 11

Zoals aangegeven in paragraaf 2.1.1 gaat bij vertaling van het nieuwe examenprogramma naar de lespraktijk in drie stappen (initiatie, implementatie en institutionalisering). Een nadere verfijning van deze stappen levert de volgende zes fases van Fullan (2007) op, die door docenten doorlopen worden: 1. Informeren 2. Familiariseren 3. Adopteren 4. Uitvoeren 5. Adapteren 6. Reflecteren en delen Fase 1 t/m 3 zijn voorbereidend en lineair van karakter, fase 4 t/m 6 zijn uitvoerend en cyclisch van karakter. Het is belangrijk te realiseren, dat al deze fases door iedere docent doorlopen moeten worden en dat daarbij nauwelijks versnelling mogelijk is. Vooral de fases van informeren en familiariseren hebben hun eigen tijd nodig. Deze laatste fase kan volgens het Concerns-based adoption model (CBAM) van Hall (Hall en Hord, 1987) verder geconcretiseerd worden in drie stadia: Zelfbetrokkenheid: wat betekent de verandering voor mij? Taakbetrokkenheid: wat moet ik daarvoor doen? Anderbetrokkenheid: wat betekent dit voor anderen, in casu leerlingen en collega's Terwijl docenten op pilotscholen de eerste fases al achter de rug hebben en volop bezig zijn uitvoeren, adapteren, reflecteren en delen, staan docenten op de andere scholen nog aan het begin. Verschillen tussen deze groepen docenten, blijken bijvoorbeeld uit het DUO Market Research onderzoek naar Nieuwe scheikunde, zoals uitgevoerd in opdracht van VNCI (Van Woud en Van Grinsven, 2010). De ondersteuning moet hier rekening mee houden door te werken aan de juiste condities bij deze volgscholen en tegelijkertijd de doorloop-pilotscholen te blijven ondersteunen bij hun eigen proces en te zorgen voor uitwisseling van ervaringen tussen de twee groepen scholen. Faal- en succesfactoren Uit onderzoek blijkt dat succesvolle vakvernieuwing staat of valt een actieve betrokkenheid (draagvlak/eigenaarschap) van de docenten (wat zij denken en wat zij doen) en een goede samenwerking van allen die daaromheen staan (schoolorganisatie en andere betrokkenen). Hoe betrokken docenten ook zijn bij een vernieuwing, om succesvol te zijn moet de vernieuwing zelf realistisch en consistent ontworpen zijn. Kuiper (2009) wijst in dit verband, specifiek voor de invoering van de nieuwe bètavakken, op het belang van heldere en uitvoerbare programma's: docenten moeten een goed beeld krijgen wat er van hen verwacht wordt en dat moet haalbaar zijn. In concreto betekent dit onder andere: De curriculumdocumenten (examenprogramma, syllabus en handreiking) en de vertaling van dit curriculum in voorbeeldlesmaterialen moet een consistent een realistisch geheel vormen. De vernieuwingsdoelen moeten weerspiegeld worden in de toetsing (schoolexamen en centraal examen). Gestimuleerd moet worden dat de toetspraktijk fungeert als hefboom voor de vernieuwing, in plaats van een blokkade voor de vernieuwing te vormen. 12

Belangrijke succesfactoren zijn verder: voldoende investering in geld en tijd; voldoende toegeruste docenten (didactisch én vakinhoudelijk); systeembenadering, dus aandacht voor alle aspecten van het onderwijs (curriculair spinnenweb, zie figuur 1) en alle betrokkenen op ieder relevant curriculair (macro, meso, micro, zie tabel 1). Op basis van casestudies in Australië, Canada, het Verenigd Koninkrijk en de VS vatten Marsh e.a. (1990) deze kritische factoren voor geslaagde curriculumontwikkeling op micro- /meso samen in negen domeinen (zie figuur 2). aard en omvang van de ontwikkelactiviteit schoolklimaat leiderschap de motieven van belanghebbenden de belangstelling voor vernieuwing ruimte voor eigen controle, verantwoordelijkheid en eigenaarschap cruciale factor belangrijke factor serieus te nemen factor tijd middelen externe initiatieven en ondersteuning Figuur 2: Kritische factoren voor curriculumontwikkeling op micro-/meso Perspectief op implementatie Het veranderen van de onderwijspraktijk kan vanuit verschillende perspectieven aangepakt worden: 1. Een getrouwe weergave in de praktijk van de ontworpen vernieuwing (high fidelity approach). 2. Wederzijdse aanpassing van de vernieuwing tussen ontwerp en praktijk (mutual adaptation approach). 3. Een eigen uitbeelding in de praktijk van de vernieuwing (enactment). Wanneer deze drie perspectieven nader bekeken worden, blijkt dat: van het eerste naar het laatste perspectief het primaat van de vernieuwing steeds meer bij docent (en leerling) wordt gelegd; Vooral het tweede perspectief ruimte biedt voor een cyclische benadering van leerplanontwikkeling; van het eerste naar het laatste perspectief steeds meer ruimte wordt geboden voor contextgebonden aanpassingen van het ontwerp, en het zelf betekenis geven aan de verandering; het eerste perspectief een top-down benadering inhoudt, het laatste een bottom-up benadering, terwijl het tweede perspectief wordt gekenmerkt door ontwikkeling 'van opzij' (bijvoorbeeld via netwerken van betrokkenen); de keus voor een bepaalde benadering mede af zal hangen van de gewenste verandering. 13

Vakontwikkeling, docentontwikkeling en schoolontwikkeling Zoals eerder aangegeven is actief eigenaarschap van docenten essentieel bij vakvernieuwing. Black en Atkin (1996) en Van den Akker (1996) noemen een aantal algemene principes die daarbij een rol spelen: 1. Verandering begint een soort 'evenwichtsverstoring': Het verhelderen dat huidige praktijken niet bevorderlijk zijn om de beoogde (nieuwe) doelen te realiseren. 2. Kennismaking nieuwe ideeën, bronnen en activiteiten kan de docenten bewust maken van de mogelijkheden tot verandering en het gevoel versterken dat er alternatieven zijn voor de bestaande aanpak. 3. Een 'existentiebewijs' van nieuwe werkwijzen in gewone klaspraktijken verschaft morele steun aan docenten en daagt ze uit. 4. Demonstratie van activiteiten die de nieuwe ideeën weerspiegelen in reële contexten verdiept het begrip en versterkt de geloofwaardigheid. 5. Persoonlijke steun (deskundig en dicht in de buurt) is essentieel om het innovatierisico en de dreigende implementatiedip het hoofd te bieden. Samen optrekken van leraren is daarbij waardevol, mits niet te zeer opgelegd. 6. Aanmoediging tot en steun bij het experimenteren in de hele schoolomgeving vermindert het risicogevoel. 7. Het experimenteren dient afgewisseld te worden reflectie om de conceptuele greep op de vernieuwing te verstevigen en het gevoel van competentie te versterken. De eerste vier principes hebben betrekking op de wijze waarop docenten overtuigd kunnen raken om deel te nemen aan de vernieuwing. Docenten hanteren in hun afweging om al dan niet daadwerkelijk te vernieuwen vooral het criterium van praktische bruikbaarheid. Daaronder spelen aspecten als: Congruentie: in welke mate komt de vernieuwing overeen eigen opvattingen en voorkeuren? Complexiteit: hoe ingewikkeld is dit? Kosten/baten: wat gaat me/ons dit kosten (tijd, geld en energie) in verhouding tot de verwachte opbrengsten? De andere drie principes hebben betrekking op de docent die overtuigd geraakt is en zelf aan het experimenteren gaat de nieuwe ideeën. Van essentieel belang daarbij blijkt te zijn dat hij in zijn experimenteren niet alleen staat, maar zich gesteund weet door andere docenten en de schoolorganisatie: vakontwikkeling, docentontwikkeling en schoolontwikkeling dienen hand in hand te gaan voor een succesvolle invoering. Ervaringen Ervaringen uit eerdere en lopende onderwijsvernieuwingen kunnen belangrijke aanwijzingen opleveren voor het onderhavige invoeringsproces. Ter illustratie worden hier een aantal van deze ervaringen geschetst. De invoering van de tweede fase laat zien dat: het simultaan invoeren van vernieuwingen in diverse vakken complex is en veel vraagt van scholen en docenten; het (in de tijd) gespreid invoeren van nieuwe examenprogramma's enerzijds niet ertoe leidt dat scholen en docenten meer tijd nemen om zich voor te bereiden en anderzijds wel een zware belasting oplevert voor de organisatie van examens en dergelijke; vernieuwing van examenprogramma's een stimulans kan zijn voor school- en docentontwikkeling, maar dat tegelijkertijd voorkomen moet worden dat scholen en docenten didactische vernieuwingen als verplichtend ervaren. 14

De invoering van NLT laat zien dat: de invoering van een vernieuwing beter verloopt als docenten zichzelf als medeeigenaar herkennen; door teamvorming en samenwerking het hoger onderwijs schoolontwikkeling, docentontwikkeling en vakontwikkeling ondersteund wordt; regionale steunpunten daarbij een belangrijke ondersteunende rol voor docenten kunnen spelen. De ervaringen van de multipilotscholen laten onder andere zien dat: het zoeken naar samenhang tussen verschillende vakken pas daadwerkelijk kan beginnen, als docenten zich enige tijd (minimaal een schooljaar) in de vernieuwing van hun eigen vak verdiept hebben; de interventies die nodig zijn om samenhangend onderwijs van de grond te krijgen, onder andere afhangen van de manier waarop het initiatief voor deelname aan de pilot lag bij docenten, bij schoolleiding of bij beiden. een bètacoördinator een cruciale rol kan spelen bij het vormgeven van samenhangend onderwijs. 2.3 Uitgangspunten De hierboven beschreven principes leiden tot een aantal uitgangspunten voor het invoeringsproces, die in deze paragraaf beschreven worden. Op deze uitgangspunten wordt in het volgende hoofdstuk voortgebouwd. Waar nodig worden de uitgangspunten daar verder uitgewerkt. 1. De invoering richt zich op de nieuwe examenprogramma's inachtneming van de onderliggende doelen van de vakvernieuwing en van de autonomie van de scholen. 1.1 Nieuwe examenprogramma's als instrument van vakvernieuwing De invoering richt zich op de nieuwe examenprogramma's voor biologie, natuurkunde en scheikunde, zoals die worden vastgesteld door de wetgever. Deze programma's gaan in meer of mindere mate uit van een curriculaire context-concept benadering (zie par. 2.2.1), dat wil zeggen dat leerlingen de gevraagde concepten moeten kennen en kunnen toepassen in wisselende en eventueel in vastgelegde contexten. 1.2 Doelen van de vakvernieuwing De achterliggende reden voor de vernieuwing van de examenprogramma's en de invoering van deze context-concept benadering in de einddoelen, is te komen tot beter en aantrekkelijker bèta-onderwijs door: a. betere aansluiting bij actuele ontwikkelingen in het hoger onderwijs en de wetenschap; b. vergroting van de relevantie van het onderwijs voor leerlingen; c. meer samenhang binnen de programma's en tussen de verschillende bètaprogramma's; d. minder overladenheid van de programma's. 1.3 Autonomie van de scholen: basis- en pakket Binnen de kaders van de nieuwe examenprogramma's (en andere wettelijke kwaliteitseisen, zoals bijvoorbeeld de minimale lestijd) zijn de scholen autonoom in het uitvoeren van de onderwijsprogramma's. De invoering van de nieuwe programma's richt zich dan ook niet op één didactiek of leshode. Het streven is om te laten zien dat de doelen van de nieuwe programma's op veel verschillende manieren bereikt kunnen worden, waarbij scholen en/of docenten hun eigen keuzes kunnen maken, in overeenstemming de eigen visie. Voor scholen kan de invoering van de nieuwe examenprogramma's de aanleiding zijn voor een schoolontwikkelingsproces ter (verdere) versterking van het (bèta)onderwijs. Scholen die dit 15

willen, moeten zich in het kader van de invoering ondersteund weten in dit proces. Daarom wordt bij de invoering onderscheid gemaakt tussen twee soorten activiteiten: het basispakket (gericht op alle scholen in Nederland) en het pakket (bestaande uit activiteiten gericht op scholen die meer willen dan alleen de nieuwe programma's invoeren). Invoeringsactiviteiten binnen dit laatste pakket zijn erop gericht om scholen te ondersteunen bij het formuleren en realiseren van voor hen haalbare s. 1.4 Pijlers Om scholen en docenten behulpzaam te zijn bij het maken van deze vertaalslag, inachtneming van de doelen van de vakvernieuwing, kan deze vernieuwing samengevat worden in vier pijlers onder de vakvernieuwing: (Wetenschappelijke) actualiteit en relevantie Werken contexten en concepten Afstemming en samenhang tussen bètavakken Aansluiting hoger onderwijs 2. De invoeringsactiviteiten richten zich primair op docenten binnen hun schoolorganisatie. Op basis van wetenschappelijke bewijzen, eerdere ervaringen en huidige beleidscontext (zie bijvoorbeeld het rapport Dijsselbloem) is het evident dat bij de invoering van de nieuwe examenprogramma's het primaat van de verandering bij de docent en op de scholen moet liggen. Dit betekent onder meer: toerusting van docenten tot actief eigenaarschap via de principes van Black and Atkin (zie p. 14); aandacht daarbij voor praktische bruikbaarheid (congruentie, complexiteit en kosten); voldoende mogelijkheden voor docenten en aanbod van vakinhoudelijke en didactische scholing; voor de activiteiten binnen het pakket een keus voor de mutual adaptation approach, uitgaande van de beginsituatie ten aanzien van condities en randvoorwaarden en van de s van de schoolorganisatie en de docenten; veel ruimte voor contextuele verbijzondering van de algemene doelen en inhouden; geïntegreerde ondersteuning van schoolontwikkeling, docentontwikkeling en vakontwikkeling. Docenten en scholen vormen zo gezamenlijk de eigenaars van de vernieuwing. 3. De invoering richt zich op verankering en verduurzaming van de vernieuwing van het bèta-onderwijs. Met name de doelen a. en b. (zie uitgangspunt 1.2) vragen een voortdurende vernieuwing van het onderwijsprogramma. Dit betekent dat het verankeren en verduurzamen van de vernieuwing een van de uitgangspunten van de invoering moet zijn. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in de experimentele fase opgedane ervaringen en nieuwe inzichten uit onderzoek. 3.1 Een soepele (continue) overgang van de experimentele fase naar de landelijke invoering De experimentele fase eindigt formeel bij de oplevering van de eindadviezen aan de staatssecretaris; de landelijke invoering vindt enige jaren daarna plaats. Deze overgang moet niet schoksgewijs gaan. 16

Dit houdt onder andere in dat: expertise van pilotdocenten behouden en ingezet wordt bij het scholen van andere docenten; voorbeeldmaterialen beschikbaar blijven en doorontwikkeld kunnen worden, aandacht voor kwaliteitszorg; ingezette netwerkvorming via regionale steunpunten doorontwikkeld en landelijk gecoördineerd wordt. 3.2 Monitoring en evaluatie op korte en middellange termijn Het principe van wederzijdse aanpassing vraagt om formatieve evaluatieactiviteiten op korte termijn, waarvan de resultaten kunnen dienen als feedback om de praktijk van invoering waar mogelijk verder te ondersteunen en verbeteren. Daarnaast is summatieve evaluatie op middellange termijn nodig om in het kader van beleidsadvisering de resultaten van de vakvernieuwing vast te kunnen stellen. 3.3 Versterking en behoud van draagvlak van betrokkenen Betrokkenheid van beleid, praktijk en wetenschap zijn cruciaal voor het slagen van de invoering. In de fase van de experimentele ontwikkeling van de nieuwe programma's (2003 - heden) is veel aandacht besteed aan het opbouwen van draagvlak bij leraren, hoger onderwijs en vakverenigingen (KNCV, NNV, Nibi, etc.). Het is noodzakelijk dit draagvlak te behouden en verder uit te bouwen. 4. Het invoeringsproces sluit aan op andere processen in het onderwijs. 4.1 Parallelle (vernieuwings)processen Hoewel de invoering hier tamelijk smal gedefinieerd wordt (zie 2.1), is het belangrijk om waar mogelijk aan te sluiten bij parallelle vernieuwingsprocessen in het onderwijs. Een aantal relevante processen waar aansluiting of afstemming mee gezocht moet worden zijn: Vernieuwing examenprogramma's wiskunde Ontwikkelingen rond toekomstige doorgaande monitoring, vernieuwing en invoering van examenprogramma's (leidraad vakvernieuwing) Ontwikkelingen rond digitalisering van leermiddelen (IP-VO, wikiwijs) en fonds boekengeld Ontwikkelingen rond versterking kwaliteit en positie leraren (actieplan Leerkracht van NL) Lopende en toekomstige stimuleringsprogramma's bèta (UP, Jet-Net, Technasium) Verankering van NLT 4.2 Realistische financiering Voldoende investeringen in leraren en een realistische programmering in de tijd zijn belangrijke succesfactoren voor implementatie. Het is daarom van belang dat de benodigde activiteiten en de beschikbare financiering op realistische wijze op elkaar aansluiten. De financiering van de invoeringsactiviteiten zal waar mogelijk plaatsvinden uit lopende budgetten. In de eerste periode zal het zwaartepunt van het eigenaarschap van de vernieuwing en daarmee ook van de financiering liggen bij de overheid. Gaandeweg zal het eigenaarschap van de vernieuwing en daarmee het zwaartepunt van financiering verschuiven richting scholen. Een deel (landelijke coördinatie van netwerkactiviteiten en monitoring en evaluatie) zullen van overheidswege betaald blijven worden. 17

3. Organisatie In dit hoofdstuk van het invoeringsplan wordt een overzicht gegeven van de verschillende activiteiten die nodig zullen zijn in relatie tot de invoering van de nieuwe examenprogramma's. Vervolgens wordt beschreven welke organisaties deze activiteiten op zich nemen en op welke manier dit georganiseerd wordt. Daarna wordt de fasering van het invoeringsproces verder uitgewerkt en worden de financieringsbronnen besproken. 3.1 Taakgebieden (wat?) In deze paragraaf bespreken we de vraag: wat moet er gedaan worden om de invoering van de examenprogramma's zo succesvol mogelijk te laten verlopen? We maken daarbij onderscheid tussen activiteiten in het basispakket en activiteiten in het pakket. De verschillende activiteiten worden gegroepeerd in taakgebieden. 3.1.1 Basispakket en pakket Het invoeren van nieuwe examenprogramma's is een proces dat, anders dan veel andere vernieuwingstrajecten, effect heeft op alle scholen die het betreffende programma aanbieden. In het geval van de nieuwe bètaprogramma's zullen veel invoeringsactiviteiten zich dus moeten richten op alle scholen een havo/vwo afdeling. Het succesvol invoeren van nieuwe examenprogramma's kan bovendien alleen gebeuren als aan een aantal randvoorwaarden is voldaan. Zo moeten de examenprogramma's geëvalueerd en kwalitatief goed zijn, er moeten voldoende materialen zijn om mee te werken en de docenten moeten bijgeschoold worden op nieuwe onderdelen. De activiteiten die betrekking hebben op het realiseren van de benodigde randvoorwaarden voor de invoering van de programma's, noemen we in dit invoeringsplan het basispakket. Deze activiteiten dienen alle scholen/docenten in Nederland te bereiken. Hoewel alle scholen in Nederland de nieuwe programma's zullen moeten invoeren, vormen deze scholen alles behalve een homogene groep, waar het gaat om de inrichting van het bètaonderwijs en de s die ze betrekking hiertoe koesteren. Doordat het onderwijs in bèta en techniek al jaren in beweging is, zijn veel scholen al geruime tijd bezig het doorvoeren van veranderingen in hun bèta-onderwijs. Sommige als ontwikkel- of examenpilotscholen voor de vakvernieuwingscommissies, andere in het kader van andere programma's als het Universumprogramma, Jet-Net, Technasium of NLT. Er zijn ook scholen die in de afgelopen jaren weinig veranderingen hebben doorgevoerd in hun bèta-onderwijs, maar de vernieuwing van de examenprogramma's aangrijpen om hun bèta-onderwijs tegen het licht te houden en hun s voor vernieuwing van het onderwijs te formuleren. Gegeven de achtergrond van de vernieuwingen van de examenprogramma's en de wens om scholen te stimuleren zich te professionaliseren langs eigen s, is het belangrijk om al deze verschillende scholen, in het kader van de invoering van de nieuwe examenprogramma's, ondersteuning te bieden bij het formuleren en realiseren van hun eigen wensen. Het gaat dan om docent- en schoolontwikkeling in het kielzog van vakontwikkeling. Activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van deze ondersteuning, worden in dit invoeringsplan aangeduid als activiteiten binnen het pakket. De activiteiten uit het pakket zijn toegankelijk voor iedere school, die de invoering van de nieuwe examenprogramma's wil aangrijpen om het bèta-onderwijs langs eigen s daadwerkelijk te vernieuwen. Scholen die zich willen beperken tot het succesvol invoeren en 19

verankeren van de nieuwe programma's, zonder daarbij andere vernieuwingen te ambiëren hebben in principe voldoende aan de activiteiten uit het basispakket. 3.1.2 Taakgebieden De activiteiten die nodig zijn voor het verwezenlijken van de invoering kunnen gegroepeerd worden in een aantal taakgebieden: 1. Informatievoorziening: scholen moeten geïnformeerd worden over wat deze vernieuwing inhoudt, wat moet, wat kan en wat mag. De communicatie is divers voor wat betreft boodschap/inhoud, middelen en doelgroepen (onder andere schoolleidingen, docenten, lerarenopleiders, ho-docenten, bètastakeholders). 2. Examens: de regelgeving rond de examens (CE en SE), de programma's, syllabi en handreikingen, de totstandkoming van de centrale examens, de mate waarin de centrale examens de vernieuwing reflecteren en zich daarin ontwikkelen, voorbeeld-toetsmaterialen voor SE en kwaliteitszorg SE. 3. Leermiddelen: de ontwikkeling, beschikbaarstelling en kwaliteitszorg van leermiddelen. Het gaat om betaalde en vrij beschikbare materialen en om digitale materialen (al dan niet geschikt voor opname in ELO's), folio en blended materialen. Beschikbaarheid en (zo nodig) aanpassing of doorontwikkeling van voorbeeldmaterialen. 4. Vakontwikkeling: de invoering van de nieuwe programma's in de lespraktijk aandacht voor de vier pijlers van de vakvernieuwing, schoolspecifieke inrichting van het schoolexamen, de (door)ontwikkeling van de (school)vakken, de manier waarop actuele ontwikkelingen in wetenschap en beroepspraktijk doordringen in de vo-vakken, samenhang tussen (bèta)vakken. 5. Docentontwikkeling: nascholing op het gebied van vakinhoud (nieuwe inhouden, actuele ontwikkelingen) en didactiek (onder andere context-concept benaderingen), nieuwe rollen voor docenten (leerplankundige professionalisering, onder andere als ontwikkelaar en arrangeerder van leermaterialen), samenwerking binnen bètasecties. 6. Schoolontwikkeling (in relatie tot bètavakken): formuleren van de benodigde randvoorwaarden en condities om te komen tot succesvolle veranderingen op school; scholen ondersteunen bij het formuleren van haalbare s op gebied van de vier pijlers van de vakvernieuwing. 7. Monitoring en evaluatie: monitoring van het invoeringsproces, formatieve en summatieve evaluatie-activiteiten ten aanzien van invoeringsresultaat, vakdidactisch onderzoek (onder andere Dudoc), beschikbaar maken van onderzoeksresultaten ten behoeve van het invoeringsproces. 8. Coördinatie: onderlinge coördinatie van de verschillende activiteiten rond de invoering van de vernieuwde bètaprogramma's alsmede afstemming van deze activiteiten parallelle trajecten. Zoals uit de korte omschrijvingen blijkt, geldt voor vrijwel alle taakgebieden dat ze zowel activiteiten uit het basispakket als uit het pakket omvatten. Dit wordt in hoofdstuk 4 verder uitgewerkt. 3.2 Betrokken organisaties (wie?) In deze paragraaf wordt beschreven welke organisaties betrokken zijn bij de invoering van de nieuwe bètaprogramma's. Uitgangspunt hierbij is dat iedere organisatie vanuit zijn eigen specifieke verantwoordelijkheden, mogelijkheden en expertise bijdraagt aan het invoeringstraject. 3.2.1 Ministerie van OCW Het ministerie van OCW draagt de eindverantwoordelijkheid voor de invoering. Na een positieve beslissing over invoering van de nieuwe examenprogramma s initieert het ministerie van OCW 20

de invoering van de programma's. Het ministerie verleent de betreffende organisaties daartoe de opdrachten en eventueel daarbij horende financiering en geeft beleidsmatig koers aan de invoering. Gedurende het proces zal het ministerie van OCW waar mogelijk bijdragen aan de totstandkoming van de juiste condities in de scholen (prioritering) om zodoende de slaagkans van de invoering te vergroten. 3.2.2 SLO In de nieuwe algemene aanpak van ontwikkeling en implementatie van vernieuwingen van examenprogramma's vervult SLO, als nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling, een algemene coördinerende en regisserende rol. Het gaat daarbij om de coördinatie van het monitoren, vernieuwen en invoeren van examenprogramma's. In overeenstemming deze nieuwe rol, zal het ministerie van OCW SLO vragen om in dit invoeringstraject de algehele coördinatie op zich te nemen. Per taakgebied is in tabel 4a weergegeven op welke manier het ministerie van OCW en SLO bij het invoeringsproces betrokken zijn. Tabel 4a: Rollen en taken SLO en het ministerie van OCW Taakgebied Organisatie Rol Taak Informatievoorziening SLO Verantwoordelijk Informatievoorziening naar het brede veld: wat moet, wat kan, wat mag. SLO Coördinerend Afstemming diverse informatiestromen betrekking tot invoering examenprogramma's, basis- en activiteiten. Examens OCW Verantwoordelijk Informeren scholen over vaststelling examenprogramma's. SLO Coördinerend Afstemming activiteiten ten behoeve van doorloop-pilotscholen rond centrale (overgangs) examens CvE 1. SLO Verantwoordelijk Ondersteuning schoolexamens (handreikingen); informatievoorziening over examenprogramma's aan doorlooppilotscholen en andere scholen. SLO Verantwoordelijk Ondersteuning doorloop-pilotscholen in periode voor landelijke invoering. SLO Verantwoordelijk Voorbereiding niet-pilotscholen op invoering nieuwe examenprogramma's. SLO Uitvoerend Secretariaat syllabuscommissie. SLO Uitvoerend Evaluatie centrale overgangsexamens. SLO Coördinerend Activiteiten betrekking tot kwaliteitsborging schoolexamens. 1 Coördinerende rol SLO (CvE is verantwoordelijk) is hier opgenomen, in verband haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de ondersteuning van de doorloop-pilotscholen in de periode voor landelijke invoering. 21

Taakgebied Organisatie Rol Taak Leermiddelen SLO Verantwoordelijk (Digitaal) beschikbaar stellen voorbeeldmaterialen, ook aan doorloop-pilotscholen in periode voor landelijke invoering. SLO Coördinerend Afstemming diverse leermiddelenplatforms (IP-VO, wikiwijs, etc.); afstemming activiteiten rond modulebeheer en ontwikkeling. SLO Uitvoerend informeren uitgevers over nieuwe programma's Vakontwikkeling SLO Coördinerend Afstemming activiteiten ten behoeve van docenten en scholen bij ontwikkeling schoolvak langs vier pijlers vakvernieuwing. SLO Uitvoerend Activiteiten ter ondersteuning van RSP's (regionale steunpunten) en scholen bij ontwikkeling schoolvak langs vier pijlers vakvernieuwing. Docentontwikkeling SLO Coördinerend Afstemming en publicatie nascholingsactiviteiten ten behoeve van docenten in het kader van invoering. SLO Uitvoerend Activiteiten rond leerplankundige professionalisering van RSPcoördinatoren en bètacoördinatoren. Schoolontwikkeling SLO Coördinerend Afstemming activiteiten ten behoeve van scholen en bètasecties in het kader van invoering langs vier pijlers vakvernieuwing. Monitoring en evaluatie SLO Verantwoordelijk Monitoring van het invoeringsproces, formatieve en summatieve evaluatieactiviteiten ten aanzien van invoeringsresultaat. SLO Coördinerend Activiteiten rond beschikbaar stellen onderzoeksresultaten. Coördinatie SLO Verantwoordelijk Coördinatie invoeringsactiviteiten, ook parallelle processen. SLO Coördinerend Landelijke coördinatie brede regionale steunpunten vaksteunpunten. 3.2.3 Scholen: pilotscholen en volgscholen Een belangrijke taak in het invoeringstraject is weggelegd voor de pilotscholen, die in de afgelopen jaren de nieuwe programma's geëxperimenteerd hebben. In totaal gaat het om 34 scholen, waar op dit moment (schooljaar 2010/2011) wordt lesgegeven en geëxamineerd volgens de experimentele programma's. Zie tabel 5 voor een overzicht: 22

Tabel 5: Overzicht lopende pilots biologie, natuurkunde en scheikunde Vak Pilots havo óf vwo Pilots havo én vwo Totaal aantal pilots biologie 6 7 13 natuurkunde 10 7 17 scheikunde 10 8 18 totaal 26 22 48* * Het totale aantal pilotscholen ligt iets lager, omdat diverse scholen voor meer dan één vak een pilot uitvoeren. De verwachting is dat het overgrote deel van de pilotscholen door zal gaan de overgangsexamens, tot aan de landelijke invoering. Doordat deze scholen al enige jaren de nieuwe programma's werken, zullen de docenten vrijer de programma's omgaan en meer hun eigen invulling geven (adapteren, reflecteren). De docenten van deze 'doorlooppilotscholen' kunnen daarom aan docenten van andere scholen laten zien (delen), hoe de landelijke programma's op verschillende manieren naar school vertaald kunnen worden. Zij kunnen hun ervaringen op het gebied van de vier pijlers van de vakvernieuwing doorgeven aan volgscholen. Feitelijk vormen zij daarmee een team van ambassadeurs van de vakvernieuwing. De scholen die de nieuwe programma's gaan invoeren, volgen de pilotscholen hierin, waarbij uiteraard de scholen hun schooleigen invulling zullen geven aan het programma. Naar verwachting zullen er volgscholen zijn die zich al snel oriënteren op de nieuwe programma's en daarmee in hun lessen (binnen de kaders van de reguliere examenprogramma's) experimenteren. Naast deze vroege volgers, zullen er ook scholen zijn die pas op het laatste moment beginnen aan de vertaalslag van de nieuwe programma's naar de eigen praktijk. De invoeringsactiviteiten zullen beide groepen volgscholen rekening moeten houden. Het streven is om de groep late volgers beperkt te houden. Per taakgebied is in tabel 4b weergegeven welke rollen en taken er voor de (doorloop)pilot- en volgscholen zijn binnen het invoeringsproces. Tabel 4b: Rollen en taken (doorloop)pilot- en volgscholen Taakgebied Organisatie Rol Taak Informatievoorziening Pilotscholen Ondersteunend Meewerken aan regionale bijeenkomsten, conferenties en schriftelijke informatiebronnen (website, artikelen, brochure, etc.). Examens Pilotscholen Uitvoerend Meewerken aan syllabus (alleen leden van de syllabuscommissie). Docentontwikkeling Monitoring en evaluatie Pilotscholen Uitvoerend Meewerken aan ontwikkeling overgangsexamens (alleen leden van constructiegroepen). Pilotscholen Ondersteunend Meewerken aan evaluatie overgangsexamens. Pilotscholen, volgscholen Deelnemen Bijdragen en deelnemen aan (regionale) docentennetwerken, nascholingen, etc. Pilotscholen Ondersteunend Meewerken aan evaluatie-activiteiten betrekking tot invoeringsproces en resultaat. 23