Klimaat voor transitie?



Vergelijkbare documenten
Kinderopvang in transitie. Derk Loorbach, Zeist,

Programma van vanmiddag

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA

Stelling 1. Voor transities en duurzaamheid is het nodig iedereen mee te nemen

Mobiliteisttransitie. en de parkeerloze stad? Prof. dr. Derk Loorbach, Putten,

Competentie Centrum Transities

Sociale wijkzorgteams Den Haag

Omgeving in transitie van beleid naar politiek van de ruimte. Prof. dr. Derk Loorbach, Den Bosch,

Bedrijven in transitie. Dr. Derk Loorbach

onderzoek in transitie?

Marleen van de Westelaken Vincent Peters Informatie over Participatieve Methoden

1. De uitdagingen waarvoor we staan

Wie wint de energietransitie?

Participatie mobiliteitsbeleid Gent. Tim Scheirs 28/02/2013

Naar een lokaal klimaatbeleid 2.0

Transitie-aanpak: groot denken, klein doen

Maken transities de wereld duurzamer?

Governance voor duurzamer wonen en bouwen: ervaringen, lessen en toekomstpistes

Conclusies veranderen van organisatiecultuur

Opleidingsprogramma DoenDenken

Transitiecursus zorg en welzijn Een nieuw transitiekundig perspectief op het sociale domein

Praktische voorstellen voor energiebesparing in haven en industrie. Alex Ouwehand Directeur NMZH

Het college van burgemeester en wethouders geeft in zijn reactie aan de conclusies van de rekenkamer te herkennen.

gemeente Eindhoven Hierin wil GroenLinks in ieder geval de volgende vragen beantwoord hebben.

SMART SOCIETY IN NEDERLAND

MANIFEST Duurzaam Den Haag

De kracht van een goede opdracht

Provero bijeenkomst. Utrecht, 15 november 2016 Ernst Koperdraat Jos Dolstra

Groen? Het is te doen! Audit.Tax.Consulting.Financial Advisory.

Presentatie evaluatie RAP

achtergrond hoofdstuk 1 Structuurvisie 2020 keuzes van visie naar uitvoering inbreng samenleving achtergrond ruimtelijk en sociaal kader bijlagen

MANIFEST Stichting Duurzaam Den Haag

Energievoorziening Rotterdam 2025

Verzilveren perspectief op groene groei Voortzetting, aanscherping en opschaling Green Deal aanpak

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Position paper Regietafel Energietransitie Utrecht

Ruimte voor de maatschappij van morgen BRAINPORT SMART VILLAGE

Samenvatting. Adviesaanvraag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Riedsútstel. Underwerp Duurzaamheidsbeleid

Watersysteem van de Toekomst: vervolg debat-diner

Bantopa Terreinverkenning

Autodelen in de versnelling?

MANIFEST NOVI NAAR EEN NIEUW NEDER LAND

CALL#4 SNELHEID IN DE ENERGIE- TRANSITIE

ONZE AGENDA OPLEIDEN IN ROTTERDAM VOOR DE WERELD VAN MORGEN STRATEGISCHE AGENDA

Oproep: Actieprogramma klimaatadaptieve bouwprojecten in stedelijk gebied

Meer grip op klimaatbeleid

Nota inzake Economic Development Board

Generiek Beleid vs Deal Formules

Pilot Omgevingsvisie Nijmegen Green City

DOEN WE HET IN ARNHEM

In het oog van de orkaan: waar staat u?

Statenvoorstel. Perspectief Groene Hart Bestuurlijke samenvatting van het voorstel

Position paper regietafel energietransitie utrecht

De Raad en de Omgevingswet

Scenario s Energiebesparing in de gebouwde omgeving De Ruijter Strategie

Intentieovereenkomst Slimme en Gezonde Stad tussen het Rijk en Rotterdam

Vernieuwing geeft méér waarde aan medezeggenschap

NEDERLAND WORDT ANDERS LEARNING FROM LOWLANDS

Transitieprogramma in de Langdurende Zorg In a Nutshell

Agenda Bestuursplatform

Transitie naar duurzame mobiliteit

Innovatiebudget Sociaal Domein gemeente Arnhem

Nederlandse Samenvatting

Perspectief op de nationale omgevingsvisie en grondbeleid. Jaar van de Ruimte VvG congres 12 november Nathalie Harrems

CO 2 -uitstootrapportage 2011

Werkconferentie agenda omgevingsvisie Limburg


Het KlimaatAkkoord (ieder z n opinie; hier is de mijne)

Woonvisie Regio Eindhoven. Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt

Duurzame Ruimtelijke Ordening in Nederland: De regio is slagvaardiger in klimaatbeleid De tussenstand van onze verkenning: West en Noord Nederland

Visie op crisismanagement in de zorgsector en de toegevoegde waarde van een Integraal Crisisplan. All hazard voorbereid zijn (1 van 3)

Van : L. de Ridder DMS nr: Aan : Gemeenteraad Datum : 19 mei 2011 Onderwerp : Start duurzaamheidsbeleid c.c. :

Regionale Energie Strategie

Regionale Energie Strategie

TNO draagt bij aan de oplossing van verschillende complexe maatschappelijke vraagstukken op terreinen als energievoorziening, watermanagement,

VAN AMBITIE NAAR UITVOERING - INRICHTING EN BESTURING I&A DELFLAND. 31 augustus 2013

NEXT Landscape. OmgevingslabXL. 15 mei 2017 Susanne Vleeshouwers (gemeente Tilburg)

MEER ZIELEN, MEER IDEEËN, MEER OPLOSSINGEN BEWONERSPARTICIPATIE IN STEDELIJKE ONTWIKKELING

Drechtsteden versterken met energiestrategie de kracht van de regio

Helmonds Energieconvenant

3B1 Reductiebeleid en Doelstellingen. Datum : 3 jul Door : Sandra Kleef Functie : KAM-manager Versie :

Samenvatting Evaluatie Student en Stad 2017

De Omgevingswet en nu..? Schakeldag2016, ir S. Ros (Sarah)

The Governance of Adaptation to Climate Change

Voorwoord Preview Voorbeeld

Analysekader: uw verandertraject in kaart!

Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda

De Europese lidstaten in het kader van de Lissabon-afspraken de EU tot de meest innovatieve economie ter wereld willen maken;

sturen om tot te komen Rijnconsult Business Review

VISIEDOCUMENT R DAMSE NIEUWE SAMEN DE STAD VERDER BRENGEN. MAART 2014

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

Green Deals gesloten voor stimuleren groene economische groei

De rekenkamercommissie heeft voor het onderzoek offertes gevraagd aan 3 adviesbureaus en heeft de opdracht gegund aan Partners+Pröpper.

Impact met slimme mobiliteit op de (snel)weg 20% CO 2

Voorbeeld monitoring en evaluatie gemeente Enschede

Energie coöperaties: Hoe en waarom?

Samen verder In het sociale domein

Klimaat- en energiebeleid Gemeente Nijmegen

Transcriptie:

Klimaat voor transitie? Het RCI-programma; reflecties vanuit transitiemonitoring Voorjaar 2009 1

Dit rapport is geschreven door: Dr. Derk Loorbach Dr. Rutger van der Brugge Mattijs Taanman Dr. Carolien Hoogland Prof. dr. ir. Jan Rotmans Niet citeren zonder toestemming. Voor verder informatie en correspondentie: Loorbach@fsw.eur.nl Dutch Research Institute for Transitions, Drift Erasmus University Rotterdam, Room M5-30 P.O. Box 1738, 3000 DR Rotterdam t: (+31) 010-4088774 f: (+31) 010-4089039 u: www.drift.eur.nl / www.ksinetwork.nl 2

Managementsamenvatting... 5 Inleiding... 11 Waarom transitieperspectief?... 13 Opbouw rapport... 13 DEEL I: AANPAK... 15 Basisbegrippen transitiekunde & transitiemanagement... 16 Transities... 16 Transitiemanagement... 17 Transitiemonitoring voor het RCI... 18 Op weg naar indicatoren: een analytisch raamwerk voor het RCI... 20 Relatie tot CO 2 -monitor... 21 Dataverzameling en analyse: in Rotterdamse context... 21 DEEL II: ANALYSE... 22 Rotterdam Climate Initiative... 24 Inleiding... 24 Variabelenset: Strategische visie... 24 Variabelenset: Tactische activiteiten... 25 Variabelenset: Operationele projecten... 27 Portfolio... 29 Conclusie... 31 Actoren in Rotterdam... 33 Inleiding... 33 Variabelenset: Strategische visie... 33 Probleembesef... 33 Visies... 34 De richting van de Rotterdamse haven... 36 Conclusie over strategische bewegingen... 38 Variabelenset: Tactische agenda s en netwerken... 38 Samenwerking en afstemming intern: tussen gemeentelijke diensten, DCMR en het Havenbedrijf en Deltalinqs... 38 Samenwerking en afstemming extern: de maatschappij... 39 Juridische en financiële structuren... 40 Conclusie over tactische indicatoren... 40 Variabelenset: Operationele experimenten... 40 Rotterdams regime... 41 Sturingsopgave RCI... 42 Integrale blik op de stad: Systeemanalyse van Rotterdam... 43 Inleiding... 43 Variabelenset 1: Externe druk... 43 Variabelenset 2: Systeemverandering... 44 De pijler Energizing city... 45 De pijler Energy port... 46 De pijler Sustainable mobility... 48 De pijler Sustainable city... 48 De pijler Innovation lab... 49 Variabelenset 3: Ruimte om te experimenteren... 49 3

De strategie in systeemperspectief... 50 DEEL III: AANBEVELINGEN... 52 Inleiding... 53 Van variabelen naar sturingsindicatoren... 53 Sturingsindicatorenraamwerk... 54 Meetbaarheid en gebruik... 56 Conclusies en aanbevelingen... 56 Thema 1: transitie of geen transitie? De vraag naar de visie... 57 Thema 2: Transitiepaden... 59 Thema 3: RCI: Maatschappelijke inbedding... 60 Thema 4: Inbedding in de diensten... 61 Thema 5: Experimenten en iconen... 62 Referenties... 63 Bijlage 1 Lijst geïnterviewden... 64 Bijlage 2 uitwerking indicatoren RCI... 65 4

Managementsamenvatting Context Dit onderzoek is gestart vanuit de vraag een beter inzicht te krijgen in de processen die het RCI beïnvloedt om haar doelen te bereiken. Het proces van transitiemonitoring is in oktober 2008 opgestart en zal doorlopen tot 2010. De centrale vraag vanuit het RCI was om zichtbaar te maken of het RCI de juiste processen op gang brengt en beïnvloedt, die op korte of langere termijn kunnen bijdragen aan de CO 2 reductiedoelstelling. Met andere woorden: schept het RCI een gunstig klimaat voor een gewenste transitie? De kwantitatieve doelstelling van het RCI liegt er niet om: ze ligt duidelijk hoger dan de nationale ambitie (30% in 2020 volgens het beleidsprogramma Schoon en Zuinig). Rotterdam heeft de ambitie om in 2025 de CO 2 -emissies in de stad gehalveerd te hebben ten opzichte van het referentiejaar 1990. Wil de stad een reductie van 36 Mton realiseren ten opzichte van de verwachte autonome groei van de emissie tot 48 Mton, dan zal ze een fundamentele trendbreuk in de CO 2 -uitstoot moeten forceren bij een gelijkblijvende of zelfs groeiende economie. De centrale discussie die uit ons onderzoek naar voren komt is of deze doelstelling een fundamenteel maatschappelijk veranderingsproces impliceert (een transitie), of dat de doelen gehaald kunnen worden binnen de bestaande kaders. Deze vraag is niet alleen theoretisch interessant maar is van cruciaal belang om te bepalen welk type (maatschappelijke) processen moeten worden beïnvloed om op een termijn van twee decennia de gewenste resultaten te genereren. Kern van de zaak is of het RCI puur een CO 2 -reductieprogramma is en daarmee vergelijkbaar met bekende milieuprogramma s op gebieden als NOx, fijnstof en geluid, of dat het een maatschappelijk innovatieprogramma is gericht op het verduurzamen van de stad en haven waarvan een fundamenteel lagere CO 2 -emissie integraal onderdeel is. Onze conclusie is dat het RCI weliswaar gestart is vanuit de eerste gedachte, maar dat het gaandeweg heeft geleid tot een breder maatschappelijk innovatieprogramma dat ook een andere aanpak vereist en een andere vorm van afrekening die recht doet aan de breedte en ambitie van het RCI. Monitoring en transitie Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. De eerste stap was de ontwikkeling van een generiek, analytisch kader om de verschillende processen die direct of indirect een belangrijke rol spelen in maatschappelijke innovatieprocessen in kaart te kunnen brengen. Dit kader is ontwikkeld op basis van de transitietheorie en transitiemanagement, dat een manier van kijken naar maatschappelijke innovatie en innovatieprogramma s zoals het RCI biedt. In het analytisch kader hebben we onderscheid gemaakt tussen het RCI programma, de actoren waar het RCI direct mee te maken heeft en het nog bredere energiesysteem Rotterdam. Daarbinnen werd een aantal kernvariabelen gedefinieerd. De linker kolom gaat in op het RCI-programma zelf. Kernvariabelen zijn vanuit welke visie het RCI opereert, welke agenda s en netwerken zijn ontwikkeld en welke (icoon)projecten zijn opgezet. In de middelste kolom wordt ingegaan op de actoren in Rotterdam en hun rol in het bijdragen aan het versnellen en richting geven van het veranderingsproces in Rotterdam. Kernvariabelen zijn de samenhang tussen de visies van de verschillende actoren, de samenhang tussen de verschillende agenda s en de netwerken waarin de actoren opereren, en het aantal, kwalitatief goede innovatieprojecten, die worden opgetuigd. De rechter kolom gaat in op het energiesysteem Rotterdam, gezien door de bril van het RCIprogramma. Kernvariabelen hier zijn de externe druk op het energiesysteem, de veranderingen in het systeem binnen Rotterdam en het aantal experimenteerruimtes. 5

Niveau van handelen Strategisch Visie Stuurt op Visie Stuurt op Externe druk Niveau van ontwikkeling Trends Tactisch Agenda's en netwerken Stuurt op Agenda's en netwerken Stuurt op Systeemverandering Voorraden Operationeel Stuurt op Stuurt op Innovatieprojecten Actoren Rotterdam Icoonprojecten Rotterdam Climate Initiative Experimenteerruimte Energiesysteem Rotterdam Niches De kernvariabelen zijn het vertrekpunt geweest voor verdere inhoudelijke analyse op twee vlakken. Ten eerste om een globale evaluatie uit te voeren van de impact van het RCI tot nu toe op de belangrijkste actoren en Rotterdam en op de ontwikkeling van het energiesysteem Rotterdam. Ten tweede om de kernvariabelen verder te concretiseren tot sturingsindicatoren. Sturingsindicatoren representeren de maatschappelijke dynamiek in Rotterdam en bieden informatie over sturingsmogelijkheden. In het vervolgtraject zullen Drift en RCI de samenwerking continueren om gezamenlijk te leren van het sturingsindicatorenraamwerk en het verder uit te werken. Bij de evaluatie over de voortgang van het door het RCI gewenste proces was een complicerende factor dat het voor het RCI zelf niet altijd duidelijk is welk maatschappelijk veranderingsproces precies wordt nagestreefd. Op basis van deze reflectie worden vervolgens suggesties en aanbevelingen geformuleerd rond een vijftal thema s. Met behulp van de sturingsindicatoren kunnen de thema s in de toekomst verder worden uitgewerkt. Bevindingen en aanbevelingen Een synthese van de analyse langs deze drie pijlers maakt duidelijk dat het RCI in de afgelopen jaren sterk heeft bijgedragen aan het realiseren van een aantal randvoorwaarden voor een transitie: de hoge ambitie (50% CO 2 -reductie) werkt potentieel als breekijzer om een transitie te bewerkstelligen. Een groot aantal (vooral overheids-) partijen richt zich op duurzaamheid. Er is aandacht voor klimaatvraagstukken onder marktpartijen, vooral corporaties en projectontwikkelaars. Op verschillende gebieden, zoals het ambitieniveau, CCS, biobrandstoffen en de gebouwde omgeving profileert Rotterdam zich als koploper. Er is een aantal koplopersnetwerken en convenanten gerealiseerd. Er is een groot aantal experimenten en projecten opgestart met vaak zichtbaar, zei het kleinschalig, resultaat. 6

Hier staat tegenover dat er nog te weinig beweging in de gewenste richting is, al lijkt de snelheid van verandering de afgelopen jaren wel toe te nemen: De grote opgaven in de stad worden politiek en maatschappelijk vooral gedefinieerd in termen van economische groei, woningbouw, veiligheid en bereikbaarheid. Deze worden niet gekoppeld aan de klimaatambitie. Hoewel de term duurzaamheid veelvuldig voorkomt in de visierapporten van de verschillende actoren, is de samenhang tussen de visies nog niet sterk genoeg. De samenhang van het projectportfolio is goed en breed, maar de doorwerking in de verschillende diensten en andere maatschappelijke partners moet nog grotendeels geborgd worden. Externe factoren als de kredietcrisis en lage prijzen voor fossiele brandstoffen vormen een ongunstig klimaat voor investeringen in duurzaamheid. De urgentie voor de klimaatproblematiek wordt nog niet overal gevoeld waardoor de op duurzaamheid gerichte innovaties nog niet doorbreken. De centrale conclusie die uit onze analyse naar voren komt is dat het RCI de omslag die nodig is verder zou moeten doordenken. Er is een lange termijn visie op de stad en de haven nodig, die richtinggevend is voor het programma. Het RCI zal explicieter moeten zijn over welke omslagen ze wel en niet stimuleert en ze zal rekening moeten houden met verschillende scenario s, ook met een scenario zonder afvang en opslag van CO 2 (CCS). Het gezamenlijk verder doorontwikkelen van de sturingsindicatoren kan richting geven aan dit interne heroriënteringproces. Het RCI zelf zit momenteel in een fase waarin het zich aan het herpositioneren is: na de eerste twee jaar waarin een grote hoeveelheid acties is opgezet, het programma in de steigers is gezet en extern het nodige in beweging is gebracht, lijkt het tijd voor een herbezinning op visie, organisatie en strategie. Zo is voor velen niet evident dat er een omslag nodig is, is de vraag op welke manier het programmabureau zich door moet ontwikkelen nog niet beantwoord en is er nog weinig zicht op een bijsturen van de trage ontwikkeling van haven en stad in de door RCI ongewenste richting. De onderstaande thema s zouden wat ons betreft de kapstok kunnen vormen voor deze herbezinning en helpen bij het aanscherpen van de strategie richting 2010 en verder. Thema 1: transitie of geen transitie? De vraag naar de visie Binnen het RCI-programma wordt de aanname niet unaniem gedeeld dat de RCI-doelstelling een fundamentele maatschappelijke verandering vereist. Er is discussie mogelijk of de geformuleerde doelstellingen niet te halen zijn binnen het bestaande systeem: door de bestaande woningvoorraad te isoleren, door CO 2 af te vangen en op te slaan, door energie-efficiënter te gaan produceren en door op biobrandstof te gaan rijden. Een van de implicaties van het denken in transities is dat er een expliciete visie moet zijn op de richting van de transitie. In dat geval zegt 50% reductie niet alles: het gaat dan om het verbeelden van de haven en de bedrijvigheid hierin, en om het type stad en hoe we erin wonen en werken. Voor de haven zijn er redelijk duidelijke toekomstbeelden gekozen (biobased en CCS), maar voor de stad is er een weinig expliciete visie. Op dit moment is het niet duidelijk of de verschillende wensbeelden in Rotterdam elkaar versterken of tegenwerken. Aanbevelingen: Reflecteer op de noodzaak tot het RCI: waarom is de 50% reductie nodig, welke problemen liggen eraan ten grondslag en in relatie daarmee: waar ligt de centrale opgave voor het RCI? Doordenk met de belangrijkste strategische actoren visie voor haven en stad: wat betekent de 50% doelstelling voor de haven in 2025 en de stad in 2025 in relatie tot 7

visies die over andere duurzaamheidsthema s gaan zoals verbetering van leefomgeving, het sociale beleid en de economische ontwikkeling van stad en haven. Overweeg een aanscherping van de ambitie, in lijn met het advies van de International Advisory Board en doordenk met elkaar de schaalsprong die nodig is om die richting op te gaan. Ontwikkel een strategie om maatschappelijke partners uit te dagen om op eigen wijze creatief te worden. Het RCI moet de ambitie zó formuleren dat de meest uiteenlopende partijen zich uitgenodigd voelen om zich te gaan afvragen: wat betekent CO 2 -reductie voor mij?. Het RCI kan vervolgens faciliterend of verbindend optreden. Wellicht hebben de pijlers als visionaire thema s de kracht om hierbij te inspireren. Reflecteer op relatie stad & haven zowel in termen van opgave als in termen van bestuurlijke inzet en maatschappelijke zichtbaarheid. De RCI-aanpak in de stad lijkt wat betreft CO 2 -reductie symbolisch, maar is op maatschappelijk niveau juist heel belangrijk, omdat het transitiekarakter zich hier manifesteert. Luister naar wat je partners en overige actoren (in stad en haven) zeggen nodig te hebben om zich duurzaam te ontwikkelen. Richt vervolgens je energie op het creëren van de ruimte die dit vraagt: juridische ruimte, financiële ruimte, level-playing fields genereren en overlegruimte (actoren met elkaar in gesprek brengen). Thema 2: Transitiepaden Zoals al eerder aangegeven is er binnen het RCI nog weinig ruimte voor meerdere scenario s en zijn er relatief weinig uitgewerkte transitiepaden. Met betrekking tot scenario s zijn er geen duidelijke gevoeligheidsanalyses gemaakt van de gekozen strategieën en zijn er ook nauwelijks verkenningen gemaakt ten aanzien van mogelijke (externe) verrassingen, zowel in positieve als in negatieve zin. Wat zou er bijvoorbeeld gebeuren als er geen vervolg komt op Kyoto, als peak oil werkelijkheid wordt of als de financiële crisis leidt tot het terugtrekken van investeerders in de Tweede Maasvlakte? Zonder dat dergelijke verkenningen tot een voorspelbaar scenario kunnen leiden, zouden ze wel kunnen helpen om de strategie robuuster te maken, voor te bereiden op mogelijke kansen en bedreigingen en tot een spreiding van acties te komen. Er zou meer tijd gereserveerd moeten worden om de te volgen paden en strategieën systematischer uit te werken. Op dit gebied is de CCS strategie het beste voorbeeld: er is een duidelijk tijdspad met tussendoelen geformuleerd, evenals de stappen die nodig zijn om dit pad te realiseren. Het is echter wel noodzakelijk om meerdere, alternatieve paden te verkennen. Op de keper beschouwd is de ambitie bij gewoon beleid alleen haalbaar als CO 2 - opslag grootschalig mogelijk is, maar dat is een flinke gok. Voor de andere thema s waar ambities zijn geformuleerd ontbreken dergelijke paden. Voorbeelden zijn mobiliteit, woningvoorraad, stedelijke energie en warmte, biobrandstoffen en huishoudens. Aanbevelingen: Verken met scenario s meerdere toekomsten en onzekerheden hierin. Vooral ten aanzien van de internationale ontwikkelingen op gebied van klimaat (onderhandelingen) en ETS, beschikbaarheid en prijzen van fossiele brandstoffen en grondstoffen. Ontwikkel rond de door RCI gekozen thema s systematische toekomstbeelden en transitiepaden, analoog aan het CCS-pad, maar dan wel met expliciete aandacht voor mogelijke externe verrassingen en de relatie tussen paden onderling. Formuleer harde, tussentijdse duurzaamheidsdoelen. Afgeleid van de ontwikkelde paden kunnen de hierin geformuleerde tussendoelen worden vastgelegd in afspraken tussen diensten, met branches en individuele instellingen. Het is van wezenlijk belang dat de gestelde doelen ook door de politiek worden omarmd. 8

Thema 3: RCI: Maatschappelijke inbedding Vanuit de bredere maatschappelijke innovatieopgave is het verstandig meer actief op zoek te gaan naar de maatschappelijke koplopers en deze gericht te gaan ondersteunen in hun ambities. Het RCI kan een belangrijke rol spelen wat betreft het ontwikkelen van politiek/maatschappelijke beweging, lobby op verschillende terreinen en het creëren van maatschappelijke massa. Concreet betekent dit het opstarten van nieuwe programma s gericht op duurzaamheid, het actief stimuleren van nieuwe netwerken en bestendigen via convenanten. Ook gaat het om systematische analyse van de barrières, het formuleren van een gezamenlijke strategie en gezamenlijke investeringen in infrastructuur. Aanbevelingen: Ga actief op zoek naar maatschappelijke koplopers en ontwikkel projecten met hen in de experimenteer ruimtes. Leid transitiemanagers op; ambtenaren die ondernemend zijn, actief koplopers zoeken, verbindingen weten te leggen en ruimte weten te creëren voor experimenten en het opschalen van innovatie. Hiervoor is het nodig over grenzen heen samen te kunnen werken (zowel tussen verschillende overheden als met maatschappelijke partners), maar ook maatschappelijke veranderingsprocessen te kunnen analyseren en erop in te kunnen spelen. Besteed meer aandacht aan het identificeren van politieke en institutionele barrières. Zoek gericht de partners op die macht hebben om deze barrières te slechten. Start een gerichte lobby naar Den Haag op. Thema 4: Inbedding in de diensten Tot op heden is het RCI een programmaorganisatie tussen de verschillende partners. De komende maanden wordt er een strategie ontwikkeld over hoe er verder wordt gegaan na 2009. Vanaf het begin van het RCI, toen opgezet als buitenboordmotor is duidelijk dat de uiteindelijke ambitie een gedeelde opgave van de partners was, maar gaandeweg is het RCI zelf groter geworden en is in toenemende mate de vraag of RCI als eigen programmaorganisatie niet teveel zelfstandig en voor anderen opereert en zo in indirecte zin een excuus kan gaan vormen voor de RCI partners om zelf niet met klimaat en duurzaamheid bezig te zijn. De ambitieuze opgave van het RCI maakt dat deze alleen kan slagen als dit een gedeelde opgave wordt voor de gemeentelijke diensten. Door op een nieuwe manier samen te gaan werken rond integrale opgaven in stad en haven kan zowel een nieuwe cultuur worden gestimuleerd als een betrokken eigenaarschap ontstaan. Op onderdelen zien we een dergelijke beweging autonoom ontstaan (rond bijvoorbeeld Stadshavens), maar dit zijn nog maar speldenprikjes. Deze beweging moet zowel van bovenaf worden aangestuurd als van onderaf ontstaan. Hierbij kan worden gedacht aan het actief faciliteren van koplopers binnen de diensten rond meer experimentele projecten en het meer gericht aansturen van medewerkers en afdelingen op integrale gebiedsgerichte opgaven waar een duidelijke oplossingsrichting bestaat. Aanbevelingen: Formuleer een aantal (15-20) bouwstenen voor de transitie; integrale of gebiedsgerichte projecten die voor een deel kunnen overlappen met de te kiezen iconen (zie onder). Deze bouwstenen zouden kunnen worden verdeeld over de verschillende diensten, wiens directies ervoor verantwoordelijk gemaakt zou moeten worden. De verdeling kan bijvoorbeeld via een soort veiling waarin diensten ook op andere thema s projecten kunnen adopteren. Onder condities dat rond de Bouwstenen telkens een samenwerkingsverband of consortium gevormd moet worden, maar onder regie van een van de diensten, wordt eigenaarschap gestimuleerd en tegelijk bijgedragen aan samenwerking en zichtbaarheid. 9

Agendeer nog dwingender de RCI doelen en zoek naar overlap tussen de taken en doelen van diensten. Eigenaarschap ontstaat vervolgens alleen als het RCI ook dingen los kan laten. Ontwikkel een gezamenlijke Urgenda voor Rotterdam (Rotturgenda) waarin de gezamenlijke doelstellingen in de tijd worden vastgelegd, waarbij voor elk jaar tot 2025 concrete en zichtbare resultaten worden benoemd. Wees ook directer in het signaleren van institutionele, juridische en financiële knelpunten en spreek de diensten aan op hun verantwoordelijkheid hierop actie te ondernemen. Indien nodig kan dit ook via een politieke en/of maatschappelijke omweg. Zorg voor bruggenhoofden binnen de diensten. De medewerkers in het RCIprogramma zitten nu veelal in het WTC maar zouden tenminste een pendant moeten hebben binnen de diensten: bijvoorbeeld middels ambtelijke duo s. Thema 5: Experimenten en iconen Er zou ingezet moeten worden op het ontwikkelen van meer massa en meer samenhang. Het RCI heeft verschillende projecten in gang gezet, maar veel bedrijven experimenteren ook op eigen initiatief met duurzaamheid. Het RCI kan deze bedrijven faciliteren door kennis en ervaring te laten delen. De experimenteerruimtes kunnen ingezet worden om verschillende innovatieve projecten aan elkaar te koppelen en er icoonprojecten van te maken. Aanbevelingen: Benoem een aantal iconen; zichtbare en beeldbepalende projecten die aangeven waar het RCI voor staat. Voorbeelden kunnen zijn een drijvende stad, een duurzaam stationsgebied, de Rotterdamse daktransitie, CCS. Hier kan een relatie gelegd worden met de Bouwstenenaanpak (zie hierboven) Zorg voor meer systematische inventarisatie van opgedane kennis en ervaringen en probeer deze meer systematisch over te dragen. Ontwikkel een programmatische manier van werken: bundel projecten, zoek naar witte vlekken en benader de doelstelling als een proces. Zet actief in op het opschalen van geslaagde experimenten. 10

Inleiding Wereldwijd is bijna 75% van de totale CO 2 -emissie het gevolg van activiteiten in stedelijk gebied. Zo stoot een stad van één miljoen mensen gemiddeld 25 ton CO 2 per dag uit. Het is noodzakelijk om de CO 2 -problematiek juist in de stad aan te pakken. Dit was een van de redenen waarom oud-president van de Verenigde Staten, Bill Clinton, het Clinton Climate Initiative heeft opgezet. Dit initiatief omvat 40 grote steden die de ambitie hebben uitgesproken om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Rotterdam is als relatief kleine stad geaffilieerd aan dit initiatief. Geïnspireerd door een bezoek aan zijn Londense ambtsgenoot Ken Livingston en de oproep van de Rotterdamse Economic Development Board EDBR, zette Ivo Opstelten eind 2005 de ontwikkeling van een Rotterdams klimaatinitiatief in gang. Het resultaat was de oprichting van het Rotterdam Climate Initiative (RCI): een samenwerkingsverband tussen de Gemeente Rotterdam (OBR), de DCMR, het Havenbedrijf en Deltalinqs. Het is een platform voor iedereen die wil meewerken aan een CO 2 -reductie van 50% in 2025 en het tegelijkertijd versterken van de economische groei. Het RCI heeft als hoogste ambitie om van Rotterdam de World Capital of CO 2 -free energy te maken. De kwantitatieve doelstelling van het RCI liegt er niet om: ze ligt duidelijk hoger dan de nationale ambitie (30% in 2020 volgens het beleidsprogramma Schoon en Zuinig). Rotterdam heeft de ambitie om in 2025 de CO 2 -emissies in de stad gehalveerd te hebben ten opzichte van het referentiejaar 1990. In dat jaar werd er 24 megaton CO 2 uitgestoten, dus zal de uitstoot terug moeten naar 12 megaton in de komende 15 a 20 jaar. Echter, bij een doorzetting van de huidige trend van economische groei, extra woningbouw en mobiliteit, wordt een CO 2 -uitstoot in 2025 verwacht van 48 megaton waarvan maar liefst 92% wordt veroorzaakt door industrie en energieopwekking, 5% door verkeer en vervoer en 4% van de directe CO 2 -uitstoot door de stad. Wil de stad een reductie van 36 Mton realiseren, dan zal ze een fundamentele trendbreuk in de CO 2 -uitstoot moeten forceren bij een gelijkblijvende of zelfs groeiende economie. De combinatie van een trendbreuk in de CO 2 -uitstoot en een onderliggende fundamentele maatschappelijke verandering is een transitie (Rotmans, Kemp et al. 2001). Onderstaand kader geeft een korte beschrijving van het RCI programma. 11

Het RCI RCI staat voor Rotterdam Climate Initiative en is geaffilieerd aan het Clinton Climate Initiative waarin mondiaal veertig grote steden de handschoen oppakken om klimaatverandering tegen te gaan. Het RCI biedt een platform voor iedereen die wil meewerken aan het halveren van CO 2 -uitstoot in 2025, voorbereiding op klimaatverandering en het versterken van de economische groei. De initiatiefnemers zijn het Havenbedrijf Rotterdam, de gemeente Rotterdam, de ondernemersorganisatie Deltalinqs en de DCMR Milieudienst Rijnmond. Het RCI-programma Het RCI heeft een breed programma opgetuigd om de CO 2 -uitstoot in Rotterdam in 2025 met 50% gereduceerd te hebben ten opzichte van het referentie jaar 1990. De totale investering vanuit de gemeente bedraagt 50 miljoen Euro. Het programma is georganiseerd langs vijf pijlers, die elk een eigen thema hebben. Zo is er een pijler gericht op de CO 2 -uitstoot van de haven (energy port), een pijler gericht op de CO 2 -uitstoot als gevolg van transport (sustainable mobility) en een pijler gericht op de bebouwde omgeving (sustainable city). Daarnaast is er een pijler gericht op het stimuleren van gedragsverandering (energizing city) en een pijler gericht op het verbeteren van het innovatieklimaat in de regio Rotterdam (innovation lab). Binnen de thema s zijn actieprogramma s geformuleerd. De organisatie De organisatiestructuur van het RCI bestaat uit een programmabureau, het managementteam en de Board & Council. Het programmabureau is verantwoordelijk voor de het programma en de activiteiten en bestaat uit 8 personen. Het managementteam (MT) houdt zich bezig met het dagelijks bestuur, de besluitvorming en de uitvoering van beleid. Het bestaat uit de programmadirecteur, de programmasecretaris en afgevaardigden van de vier initiatief nemers (de gemeente, de DCMR, Deltalinqs en het Havenbedrijf). De board is verantwoordelijk voor besluitvorming. Hierin participeren de bestuurders van de betrokken organisaties, gemeentelijke diensten en twee wethouders. De burgemeester van Rotterdam is voorzitter en oud-premier Ruud Lubbers kwartiermaker. Het RCI Council ondersteunt en adviseert de board. Hierin participeren diverse maatschappelijke partijen als de ministeries van EZ en VROM, de Provincie, diverse bedrijven uit de haven, de milieufederatie en woningcorporatie Woonbron. Voorzitter is dhr. Ruud Lubbers en vice-voorzitter oud Shelldirecteur dhr. Rein Willems. De nulmeting van het RCI (RCI 2008) vormt het kwantitatieve vertrekpunt voor de CO 2 -uitstoot en de jaarverslagen voor de voortgang binnen het RCI-programma. Het valt echter te verwachten dat de feitelijke effecten van het programma in termen van CO 2 -reductie pas op termijn gemeten kunnen worden. Het RCI heeft de afgelopen jaren de nodige acties in gang gezet, maar deze zijn vooral voorwaardenscheppend: bijvoorbeeld het afspreken van CO 2 -reductiedoelen met woningbouw en corporaties, het ontwikkelen van een biobrandstoffeninfrastructuur en het stimuleren van duurzaam gedrag bij burgers. Het RCI heeft zich hiermee ontwikkeld tot een breed maatschappelijk innovatieprogramma gericht op duurzaamheid. Hiermee is CO 2 een te beperkte indicator om het effect van het RCI te meten. Naast de voortgang van de individuele projecten en de CO 2 -uitstoot in Rotterdam, is dan ook een andere vorm van monitoring en reflectie nodig: transitiemonitoring. Transitiemonitoring is zowel een proces als een instrument om de lopende transitiedynamiek en -activiteiten te beïnvloeden, te observeren en te interpreteren zodat inzicht ontstaat hoe je beter kunt interveniëren (Taanman 2008). Feitelijk is de transitiemonitoring van het RCI gericht op de vraag in hoeverre het RCI er tot nu toe in is geslaagd een gunstig klimaat te scheppen voor de gewenste transitie. Het proces van transitiemonitoring is in oktober 2008 opgestart en zal doorlopen tot 2010. Dit rapport doet verslag van de eerste stappen die DRIFT ondernomen heeft om inzicht te verkrijgen in de mate waarin het RCI de afgelopen tijd de voorwaarden voor een versnelde CO 2 -reductie in de toekomst heeft gecreëerd. Het gaat ons daarbij om ontwikkelingen in het fysieke 12

energiesysteem, maar vooral ook de ontwikkeling in het denken en het gedrag van belangrijke partijen in de stad en haven: is de aandacht voor duurzaamheid en klimaat toegenomen, ontstaat er meer ruimte voor innovatie en experiment en wat voor duurzaamheideffecten worden bereikt en gewenst? Vanuit deze reflectie en analyse formuleren we sturingsindicatoren en sturingssuggesties die in verdere dialoog en samenwerking tussen DRIFT, RCI en anderen worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Doel rapport: Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) heeft de ambitie om de CO 2 -emissie in het jaar 2025 te halveren ten opzichte van het jaar 1990. Dit rapport reflecteert op deze ambitie en de activiteiten van het RCI vanuit een transitieperspectief. Het doel is om het RCI een spiegel voor te houden en een proces op gang te zetten om beter te kunnen sturen. De ontwikkeling op een negental essentiële onderwerpen wordt geschetst waarmee thema s voor sturing en sturingsindicatoren worden geformuleerd. Het rapport vraagt de RCI-medewerkers kritisch naar hun eigen activiteiten te kijken en zich de volgende vragen te stellen: - Wat zijn we aan het doen? (Bewustwording) - Zijn we goed bezig? (Reflectie) - Zijn onze visie en doelen nog steeds toereikend? (Heroriëntatie) - Op welke wijze halen we onze doelen? (Strategievorming) - Hoe kunnen we hierin sturen? (Handelingsperspectief) Waarom transitieperspectief? Onze reflectie is gebaseerd op het transitie- en transitiemanagementperspectief (Rotmans, Kemp et al. 2000; Loorbach 2007). In onze optiek impliceert de door het RCI geformuleerde ambitie een brede maatschappelijke omslag ofwel een transitie. Om daadwerkelijk de doelen te halen bij een verwachte verdubbeling van de uitstoot zal de komende 20 jaar een fundamenteel andere manier van wonen, werken, bouwen, vervoeren en produceren en consumeren moeten ontstaan. De transitietheorie geeft inzicht in de dynamiek van dergelijke fundamentele maatschappelijke veranderingsprocessen en stelt dat aan de oppervlakte (in dit geval de CO 2 -uitstoot) de verandering vaak lange tijd onzichtbaar is, maar dat tegelijkertijd onder de oppervlakte de voorontwikkeling al volop bezig kan zijn. In het transitiedenken spelen actoren een belangrijke rol. RCI is begonnen als een CO 2 -reductie programma en heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot een breder maatschappelijk innovatieprogramma. Vanuit dit kader lijkt een transitiereflectie op het RCI op zijn plaats: het geeft ons de mogelijkheid te reflecteren op de transitiedynamiek in Rotterdam en de actoren die in Rotterdam hierin een stimulerende, versnellende en richtinggevende rol spelen of juist niet. De reflectie richt zich dan ook niet op de daadwerkelijke emissie, maar op de procesmatige aspecten die gemoeid zijn met het behalen van de emissiedoelstellingen. Te denken valt aan de ontwikkelingen rond de pijlers van het RCI, visies, netwerken en experimenten. Opbouw rapport In hoofdstuk 2 gaan we dieper in op het monitoringsraamwerk dat in dit onderzoek ontwikkeld en gebruikt is en de relatie met de transitie- en de transitiemanagementtheorie. We geven aan hoe we de informatie hebben verzameld en op welke manier onze bevindingen en interpretaties opgevat moeten worden. Hoofdstuk 3 bevat een analyse van en reflectie op het RCI programma in termen van visie, structuur, netwerkvorming, projecten en samenhang/diversiteit van de activiteitenportfolio. Met andere woorden, of de voorwaarden worden geschapen voor een 13

regionale transitie naar duurzaamheid. Dit levert sturingsindicatoren op over de vorderingen van het RCI. Hoofdstuk 4 bevat een actoranalyse van de actoren in de regio in termen van visie, netwerken en vernieuwende activiteiten. Het geeft een beeld van de verwachtingen en ideeën van actoren in de regio ten aanzien van een regionale verandering naar duurzaamheid. Ook geeft het een definitie van het Rotterdamse regime: de dominante cultuur, structuur en werkwijze in Rotterdam en hoe deze zich verhoudt tot de duurzaamheidsopgave. De synthese hiervan levert sturingsindicatoren op hoe het RCI de veranderingen bij de actoren kan monitoren. Hoofdstuk 5 bevat een systeemanalyse van Rotterdam, waarin de pijlers van het RCI-programma gekoppeld worden aan de externe druk op Rotterdam, de systeemveranderingen in Rotterdam en de experimenteerruimtes. Een synthese hiervan geeft sturingsindicatoren op systeemniveau voor de vijf pijlers van RCI. Hoofdstuk 6 bevat de fysieke ontwikkelingen, ontwikkelingen in het actorenveld en RCI samen en beschrijft daarmee de rol van RCI in het transitieproces. Ook wordt de totale set sturingsindicatoren beschreven, aan de hand waarvan de bevindingen uit dit rapport de komende tijd verder kunnen worden verdiept. Het rapport sluit af met Hoofdstuk 7 waarin een aantal relevante thema s voor RCI wordt samengevat, inclusief hun koppeling aan de sturingsindicatoren en een procesaanbeveling om deze thema s op te pakken. In onderstaande tekstbox zijn de onderzoeksvragen van dit rapport samengevat. In deze studie hebben we geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende hoofdvraag: Welke rol speelt het RCI in de huidige transitiedynamiek in Rotterdam en wat zijn verdere aangrijppunten voor sturing? De hoofdvraag kunnen we verder opdelen in de volgende subvragen: Hoe is het RCI opgebouwd en op welke wijze opereert het? (Hoofdstuk 3) Hoe staan belangrijke actoren in Rotterdam tegenover deze transitie en welke rol spelen ze? (Hoofdstuk 4) Welke transitie beoogt het RCI te bereiken en waar staat Rotterdam in deze transitie? (Hoofdstuk 5) Op welke manier kan het RCI zijn invloed vergroten en de gewenste transitie dichterbij brengen en op basis van welke indicatoren kan het daarbij werken? (Hoofdstuk 6 en 7) 14

DEEL I: AANPAK 15

Rotterdam tot Wereldhoofdstad van CO 2 -Vrije Energie maken het uiteindelijke doel van het Rotterdam Climate Initiative impliceert een maatschappelijke transitie. Een dergelijke transitie kan bekeken worden vanuit het perspectief van transitiemanagement om aanbevelingen voor sturing te formuleren. In deze zogenaamde proces-nulmeting nemen we de maatschappelijke veranderingsprocessen in Rotterdam onder de loep. Dit hoofdstuk beschrijft de aanpak voor deze proces-nulmeting. De opdracht die voor lag was uniek: er is tot nu toe nog geen voorbeeld van een systematisch, wetenschappelijk onderbouwd monitoringskader dat zowel een analyse als monitoring mogelijk maakt, en tegelijk gebruikt kan worden in een concrete discussie over sturing. In die zin geeft dit rapport ook een zoektocht weer: hoe is de vraag naar inzicht in de maatschappelijke impact van het RCI te operationaliseren? Deze reflectie is dan ook fundamenteel anders dan een klassieke monitoring. Het betreft een interpretatie van de mate waarin een gewenste transitie dichterbij komt. Transitiemonitoring beoogt een breder kader te bieden van waaruit de eigen rol, werkwijze en strategie van in dit geval het RCI worden geïnterpreteerd en op basis waarvan middels discussie en uitwisseling van gedachten tussen de onderzoekers en het RCI nagedacht kan worden over nieuwe acties, verbeterde sturing en de zachte vooruitgang in termen van de voorwaarden voor een transitie die al dan niet worden gecreëerd. De nadruk in deze reflectie ligt daarmee, anders dan bijvoorbeeld in de CO 2 -nulmeting, veel meer op het identificeren van belangrijke ontwikkelingen, het opwerpen van vragen aangaande hun betekenis en achterliggende motieven. En uiteraard op het formuleren van suggesties hoe hier beter mee om kan worden gegaan. Onze werkwijze was als volgt. De eerste stap was de ontwikkeling van een generiek analytisch kader. Dit kader is ontwikkeld op basis van de transitietheorie en transitiemanagement. Daarbinnen werd een aantal kernvariabelen gedefinieerd. Deze kernvariabelen waren vervolgens het vertrekpunt voor verdere analyse. Het resultaat hiervan was een globale evaluatie van de impact van het RCI tot nu toe en een aangescherpt monitoringskader met sturingsindicatoren. De gecombineerde analyse is vervolgens door ons gebruikt om specifieke sturingssuggesties te formuleren voor de komende periode. Op basis hiervan en van het aangescherpte indicatorenraamwerk is het in het vervolgtraject mogelijk om in interactie met het RCI te komen tot meer precieze transitiemonitoring en sturingsadviezen. Basisbegrippen transitiekunde & transitiemanagement Transities Een transitie is een lange termijn (een generatie of meer) fundamentele verandering van een deel van de maatschappij. Ze is het resultaat van op elkaar inwerkende ontwikkelingen op gebieden als economie, cultuur, technologie, instituties en natuur en milieu. Bij een dergelijke maatschappelijke transformatie gaan basiswaarden van een systeem op de helling: een verandering in de structuur (institutionele hervorming), cultuur (mentale omslag) en werkwijze (praktische handelingen). Het zijn geleidelijke veranderingen als je er middenin staat, maar van buitenaf neem je een versnelling van het veranderingsproces waar. Niettemin zijn het processen die veelal lange tijd vergen één generatie en soms zelfs langer omdat grenzen, belemmeringen en barrières moeten worden geslecht en het overwinnen van die weerstanden veel tijd en energie vergt. Transities kunnen worden geanalyseerd aan de hand van twee basisconcepten: Multi-level en Multi-fase (zie figuur 1). Het Multi-level-model maakt onderscheid tussen een dominante maatschappelijke structuur (regime), innovaties (niches) en externe invloeden (landschap). Het Multi-fase model geeft inzicht in transitiedynamiek in de tijd, namelijk in vier fasen. Een voorontwikkelingsfase waarin een dominant regime relatief stabiel lijkt, maar externe druk en het aantal innovaties toenemen. Een take-off fase waarin het regime niet langer weerstand kan bieden aan interne en externe druk en versneld destabiliseert. Een versnellingsfase waarin de structuur, cultuur en werkwijze in een relatief korte periode (10 jaar) volledig transformeert. En tenslotte een stabilisatiefase waarin een nieuw regime wordt geconsolideerd. 16

Macro niveau (landschap) Systeem indicatoren Stabilisatie Meso niveau (regimes) Versnelling Micro niveau (niches) Voorontwikkeling Take-off Figuur 1 Multi-level en Multi-fase model van transities (Geels and Kemp 2000; Rotmans, Kemp et al. 2000) Een voorbeeld van een sector in transitie is het Nederlandse waterbeheer. Kort gezegd verandert dat sinds de jaren 70 van een controle en beheersen via technologie -paradigma naar een adaptatie en anticipatie via de ruimte -paradigma. Bedijken, pompen en bemalen hebben plaats gemaakt voor waterberging en rivierverbreding. Hierachter schuilt een denkomslag van water als technisch probleem naar water als maatschappelijk vraagstuk ( van water keren naar water accommoderen ). De hervormingen beslaan zowel harde, infrastructurele gebieden, als institutionele en politiek-bestuurlijke (Van der Brugge, Rotmans et al. 2005). Transitiemanagement Transitiemanagement is de benadering die probeert inzicht te krijgen in de wijze waarop actoren op verschillende manieren maatschappelijke transities beïnvloeden en vervolgens gericht hierop te sturen met als doel een maatschappelijke transitie te beïnvloeden wat betreft richting en snelheid. Transities zijn in feite onstuurbaar : het zijn complexe en onvoorspelbare maatschappelijke processen, maar ze zijn wel degelijk beïnvloedbaar. Uit het samenspel tussen overheden, bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties ontstaan immers allerlei vormen van beslissingen en acties die op termijn de maatschappelijke systemen vormen. Transitiemanagement faciliteert transitieprocessen door aan de ene kant innovaties, innovatoren en innovatieprocessen aan elkaar te verbinden en de kansen voor opschaling te vergroten, en aan de andere kant ruimte te creëren binnen dominante regimestructuren door middel van agendering, opbouw van druk en het mobiliseren van netwerken (Rotmans, Kemp et al. 2001; Loorbach 2007). Transitiemanagement maakt onderscheid tussen verschillende typen sturing die een belangrijke rol spelen in het direct of indirect richting geven en versnellen van transitieprocessen (Loorbach 2007): Strategisch: Actoren ontwikkelen strategische visies over de systeemverandering rond voorraden. Tactisch: Actoren trachten zaken als geldstromen te veranderen, subsidies aan te spreken, regelgeving te beïnvloeden en netwerken op te bouwen. 17

Operationeel: Actoren voeren ook daadwerkelijk acties en projecten uit. De projecten zijn doorgaans het resultaat van de strategische overwegingen en de tactische activiteiten. Reflectief: het monitoren, leren en evalueren van acties, op basis waarvan aanpassing plaatsvindt van visies, agenda s, experimenten en coalities. Transitiemanagement is een nieuwe wijze van sturen die met marktpartijen en maatschappelijke partijen op zoek gaat naar baanbrekende nieuwe oplossingsrichtingen. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het zelforganiserend vermogen van de samenleving. Dit gebeurt door ruimte te bieden aan koplopers: financiële ruimte, organisatorische ruimte, juridische ruimte en creatieve ruimte. Overheid, markt en maatschappij organiseren gezamenlijk die ruimte voor koplopers om innovatieve ideeën tot wasdom te laten komen. Transitiemonitoring voor het RCI Voor de proces-nulmeting hebben we vier stappen doorlopen, waarbij op verschillende manieren interactie is gezocht met het RCI zelf. Stap één was de ontwikkeling van een analytisch raamwerk voor de proces-nulmeting. Hiervoor zijn op basis van inzichten uit transitiemanagement in combinatie met de opzet van het RCI programma relevante procesmatige aspecten geselecteerd. Stap twee was een systematische analyse (interviews, dataverzameling en documentanalyse) op basis van dit raamwerk wat leidde tot het formuleren van een set van RCIspecifieke indicatoren. Stap drie bestond uit een synthetiserende reflectie op de bevindingen in de analyse en de interpretatie hiervan vanuit de geformuleerde RCI ambitie. Stap vier ten slotte bestond uit het formuleren van vragen en aanbevelingen, om hier vervolgens samen met het RCI op te reflecteren. Deze stappen zijn schematisch weergegeven in figuur 2. 18

Doel Van bewustwording tot handelingsperspectief Vraag Hoe stuurt RCI? Waarop stuurt RCI? Raamwerk RCI-analyse Actor-analyse Systeemanalyse * strategisch * tactisch * operationeel (korte termijn) * strategisch * tactisch * operationeel (middellange termijn) * Externe druk * Voorraden * Experimenteerruimte (lange termijn) Monitor Sturingsindicatoren Sturingsindicatoren Sturingsindicatoren Synthese / reflectie * Op welke trends / voorraden / experimenteerruimte stuurt RCI? * Hoe verloopt het transitiemanagementproces in Rotterdam? * Hoe is het RCI opgebouwd en op welke wijze opereert het? * Wat laat het RCI liggen? * Discussiepunten Conclusies * Suggesties voor kernthema s RCI * Samenhang met sturingsindicatoren * Procesaanbevelingen Figuur 2.: Een schematische weergave van de aanpak gehanteerd voor de nulmeting. 19

Op weg naar indicatoren: een analytisch raamwerk voor het RCI Om op systematische wijze indicatoren te kunnen identificeren die het RCI gaan helpen bij het beoordelen van hun inspanningen, hebben we drie dimensies (met elk drie niveaus) met elkaar gecombineerd, resulterend in een analytisch raamwerk voor het RCI. Het raamwerk is gebaseerd op het RCI-programma zelf, maar vanuit een transitieperspectief bekeken. In dit perspectief maken we onderscheid tussen drie dimensies: de stad en haven (Rotterdam), de actoren in Rotterdam en het RCI-programma. Binnen deze drie dimensies kijken we naar ontwikkelingen op drie niveaus. Rotterdam wordt in deze monitoring beschouwd als een context waarin het RCI opereert, en waarin uiteindelijk de effecten van het RCI op de lange termijn van meer dan tien jaar zichtbaar zouden moeten worden. We beschouwen Rotterdam als een systeem aan de hand van zogenaamde voorraden: de grote eenheden die op lange termijn veranderen (bijvoorbeeld de woningvoorraad, bevolkingsopbouw, gebruik van de ruimte). Dit systeem wordt van buitenaf beïnvloedt door externe trends (bijvoorbeeld prijzen en beschikbaarheid van energie- en grondstoffen) maar wordt ook van binnenuit vernieuwd of onder druk gezet door innovaties en vernieuwingen (niches). Dit geeft ons drie cellen voor de dimensie Rotterdam: trends voorraden niches. Het systeem Rotterdam wordt direct beïnvloedt door de actoren (organisaties, netwerken, individuen), en de veranderingen die het RCI hoopt te realiseren zullen ook deels via partijen buiten het RCI tot stand moeten komen. De veranderingen in deze kolom spelen zich af op de middellange termijn van 5-10 jaar. We willen weten hoe deze actoren veranderen in termen van samenkomende visies, convergentie van agenda s en netwerken en het ontwikkelen van innovatieve projecten. De verandering op actorniveau leidt uiteindelijk tot het uitzetten van experimenten die moeten leiden tot systeemveranderingen. De derde dimensie, het RCI-programma zelf, is tenslotte ook bekeken op drie niveaus: visie, agenda s en netwerken, en projecten en experimenten. Niet alleen is hierin de vraag wat de onderlinge samenhang is binnen het RCI-programma, maar vooral hoe de samenhang is tussen de verschillende dimensies. Het RCI stuurt op de korte termijn en heeft een tijdshorizon van enkele jaren. Vanuit transitiemanagement weten we wat de belangrijkste voorwaarden zijn voor een transitie op de verschillende onderdelen van het kader. Dit heeft geleid tot het formuleren van abstracte, algemene kernvariabelen die op de verschillende niveaus in algemene zin van belang zijn, zie onderstaande figuur 3. Deze kernvariabelen worden in de volgende drie hoofdstukken verder uitgewerkt tot sturingsindicatoren. De sturingsindicatoren geven het RCI handvatten om op te sturen. Niveau van handelen Strategisch Visie Stuurt op Visie Stuurt op Externe druk Niveau van ontwikkeling Trends Tactisch Agenda's en netwerken Stuurt op Agenda's en netwerken Stuurt op Systeemverandering Voorraden Operationeel Stuurt op Stuurt op Innovatieprojecten Actoren Rotterdam Icoonprojecten Rotterdam Climate Initiative Experimenteerruimte Energiesysteem Rotterdam Niches Figuur 3. Analytisch raamwerk 20

Relatie tot CO 2 -monitor De verbinding tussen de RCI CO 2 -nulmeting en deze nulmeting ligt bij de voorraden: die bepalen in fysieke zin de uitstoot. Zo bepaalt bijvoorbeeld de woningvoorraad deels het energiegebruik van huishoudens en daarmee de CO 2 -emissie. Het RCI meet echter niet de voorraden, maar de zogenaamde stromen: korte termijneffecten van de gehele voorraad. Vanuit transitieperspectief is het echter van belang juist de onderliggende ontwikkelingen op de lange termijn in de voorraden in kaart te brengen, omdat deze een indicator zijn voor een mogelijke verandering in de stromen in de toekomst. Zo kan bijvoorbeeld een ontwikkeling waarbij alle nieuwe huizen energieneutraal worden in absolute zin nog niet terug te vinden zijn in de CO 2 -uitstoot, maar kan deze wel worden geïnterpreteerd als een onderliggend proces dat hier op de langere termijn toe kan leiden. Voorraden en stromen worden beïnvloed door maatschappelijke actoren. We onderscheiden doorgaans vijf typen actoren: overheden, bedrijven, non-gouvernementele organisaties (NGO s), kennisinstellingen en consumenten. Transitiemonitoring onderscheidt verschillende typen activiteiten van actoren die de dynamiek in het systeem beïnvloeden en daarmee de lange termijnontwikkeling van het systeem Rotterdam richting en snelheid geven. Door het gedrag van actoren in kaart te brengen in relatie tot de systeemdynamiek, ontstaat een beeld van de richting van ontwikkelingen en, vanuit de onderzoeksvraag van dit rapport, of deze ontwikkelingen mogelijkerwijs zullen leiden tot een afname van CO 2 -emissies. Ter verduidelijking: de uiteindelijke doelstelling van het RCI interpreteren we hier als de opgave om het systeem Rotterdam (en dus de structuur van voorraden en stromen) structureel te wijzigen. Omdat dit in directe zin een welhaast onmogelijke opgave is, kan het RCI de voorraden van Rotterdam indirect beïnvloeden door de actoren in Rotterdam, waaronder de vier partners, zover te krijgen dat ze anders met de voorraden omgaan. Dit kan door beïnvloeding van de manier van denken, organiseren en werken in Rotterdam, in relatie tot de duurzaamheidsopgave. Deze vorm van subtiele of indirecte sturing wordt bedoeld met transitiemanagement. Dataverzameling en analyse: in Rotterdamse context In dit onderzoek kijken we van buiten naar binnen, dus we analyseren eerst de voorraden en daarmee de tastbare systeemverandering in Rotterdam. Dan kijken we wat de belangrijkste actoren en netwerken zijn en hoe het RCI deze probeert te beïnvloeden. Als laatste gaan we in op het RCI zelf. Door van buiten naar binnen te kijken kunnen we niet alleen iets zeggen over hoe het RCI opereert, maar ook of het zich richt op de juiste actoren en de juiste voorraden. De data voor deze analyse zijn afkomstig uit een transitiekundige systeemanalyse van Rotterdam (Blokland 2007); visiedocumenten; notities en andere stukken van het RCI; interviews en bijeenkomsten met mensen in en om het RCI. 21

DEEL II: ANALYSE 22

De doelstelling van het RCI is het realiseren van 50% reductie van de CO 2 -uitstoot in Rotterdam in 2025 ten opzichte van 1990. Het reduceren van de uitstoot zal niet een lineair verlopend proces zijn, integendeel, er zal eerst een lang voortraject zijn waarin de voorwaarden gecreëerd worden om in een latere fase waarbij het afvangen en opslaan van CO 2 (CCS) een cruciale rol wordt toegedicht versneld de uitstoot te reduceren. Het RCI is breed opgetuigd en tracht de voorwaarden te scheppen om over 16 jaar de grote reductieslag te realiseren; de werkelijke effecten van het RCI zullen pas op de middellange tot lange termijn te meten zijn. Daarom geeft het monitoren van de CO 2 -uitstoot, waarvoor de basis is gelegd in de nulmeting van het RCI, op de korte termijn geen inzicht in de effecten van het RCI wat betreft de reductie van CO2 emissies in absolute zin. In hoofdstuk 3, 4 en 5 van dit rapport houden we de ontwikkelingen in Rotterdam tegen het licht en zullen we sturingsindicatoren ontwikkelen die ons in staat stellen wel inzicht te krijgen in de effecten van het RCI op de kortere termijn. Het betreft dan voornamelijk inzicht in de voorwaarden die het RCI creëert voor een breder maatschappelijk veranderingsproces. De variabelen in het analytisch kader (Hoofdstuk 2) worden in de drie hoofdstukken verder ontwikkeld tot sturingsindicatoren die inzicht moeten geven in de vooruitgang in Rotterdam, onder de actoren die zijn betrokken in de analyse en het RCI zelf. De in deze studie ontwikkelde sturingsindicatoren vormen echter pas het vertrekpunt; ze moeten in een volgende fase verder worden getoetst en geoperationaliseerd met de medewerkers van het RCI-programma. Deze doorontwikkeling heeft tegelijk de functie van het daadwerkelijk gezamenlijk meetbaar proberen te maken van de gewenste transitie, maar tegelijk ook het ontwikkelen van een meer gezamenlijke manier van denken en werken, gericht op die transitie. 23