Verlichting of verduistering

Vergelijkbare documenten
Ter inleiding (tot een inleiding)

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

INLEIDING Over verwondering, contingentie en denken-als-ordenen 13

Levenskunst en ethiek 13 Bouwstenen voor iedereen 14 Zestien filosofen 14 De hoofdstukken 15

Samenvatting Filosofie Wegen naar wijsheid, hoofdstuk 4 en 5

TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES

Tijd van pruiken en revoluties

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Inhoud. 1. Protagoras Gorgias Thrasymachus, Callicles en Hippias 13

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Eindexamen filosofie vwo I

Van Bethlehem tot Golgotha

Hoofdstuk 3. Geloof, waarden, ervaringen

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

cultuur & media hoorcollege moderniteit en postmoderniteit theo ploeg

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

naar: Jed McKenna, Jed McKenna s theorie van alles, Samsara, 2014

SOEFISME IN HET DAGELIJKS LEVEN

Het begrip natuur in techniek, filosofie en religie. Deel I: Van voormodern naar modern denken

Eindexamen filosofie vwo II

INLEIDING Plato's grot Filosofie en ideologie De hermeneutische cirkel DEEL 1. DE LOTGEVALLEN VAN DE FILOSOFISCHE RATIONALITEIT

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Tijd van jagers en boeren? 3000 v. Chr. Prehistorie. Kenmerkende aspecten. Begrippen

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

Eindexamen filosofie vwo I

Descartes inspirator van de Verlichting

Spinoza s Visie. Dag 1. Wie is Spinoza en wat is ware kennis?

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

De Verlichting. De Verlichting

Voorwoord 7. Inleiding 9. Renaissance, humanisme, verlichting 13 Renaissance en humanisme 15 Verlichting 20

Samenvatting Levensbeschouwing Mens en Maatschappij

Maarten Luther

REFORMATORISCHE WIJSBEGEERTE IN DE ONTWIKKELING VAN DE TIJD DE WAARDERING VAN DE VERLICHTING

WIJ zijn hier gekomen niet alleen om jullie en alle anderen hier te

Mediasociologie Hoorcollege Iedereen is vrij! Theo Ploeg

Achtergrond bij het lezen van Schiller extra info:

Historische context. Verlich/ngsideeën en de democra/sche revolu/es

Doel van Bijbelstudie

Geloven en redeneren. Samenvatting

Eindexamen filosofie vwo I

Samenvatting Filosofie Berkely, Hume, Kant

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson

4. Welk geloof wordt bedoeld? Het gaat om het zaligmakende geloof. Dus niet om een historiëel, tijd- of wondergeloof.

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Samenvatting Filosofie Wijsgerige ethiek

Geachte lezer, Voor meer uitleg over mijn presentatie Ga kathedralen bouwen! verwijs ik u graag naar de website

Wat is realiteit? (interactie: vraagstelling wie er niet gelooft en wie wel)

Leren Filosoferen. Tweede avond

Eindexamen filosofie vwo I

Theorieën en hoofdfiguren uit de sociologie?

Boekverslag Overigetaal De wereld van Sofie door Jostein Gaarder

GELOOF EN WETENSCHAP. Modellen over de relatie tussen geloof en (natuur)wetenschap in historisch perspectief.

Liefde. De sociale leer van de Kerk

Woordenlijst Het oog in de storm

Eindexamen vwo filosofie II

Sprekende Spreuken. Levenslessen uit het boek Spreuken. Kris Tavernier. Het kennen van de Hoogheilige

LEVINAS EN SPINOZA EEN (ONVERWACHTSE) ONTMOETING

Sessie 1 De eudaimonistische ethiek van Aristoteles

Inleiding 11 Hans Alma & Adri Smaling

De klassieke tijdlijn

Religie, christendom en politiek vanuit filosofisch perspectief

Wijziging pagina 5: het centraal examen duurt 180 minuten FILOSOFIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

Opgave 1: Vrije wil als zelfverwerkelijking

Inhoud. Hoofdstuk 1. Recht en existentie in filosofie en literatuur: redactionele inleiding 13. Claudia Bouteligier & Timo Slootweg

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

WIJ DENKEN OVER DENKEN, HANDELEN EN VOELEN. Verwerkingsboek. Philippe Boekstal DAMON. WD wb 4sept vsb.indd :21:08

Durf te denken. Oriëntatie in geloof, wetenschap en cultuur. Roel Kuiper Robert van Putten Maarten Vogelaar. Herziene uitgave

NOSTALGIE. HvA - IAM - workshop - Mediatheorie - nostalgie. dinsdag 24 november 2009

geloof en wetenschap Prof.dr. Cees Dekker Kavli Institute of NanoScience Delft

2 keer beoordeeld 22 maart Sociale filosofie gaat over de maatschappij, het gaat over hoe je een goede samenleving kan hebben.

Eindexamen filosofie vwo II

Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Zin in filosofie. Ludo Abicht en Hendrik Opdebeeck. Acco Leuven / Den Haag

Naar een beleidsplan voor de PG Lemmer

Vraag Antwoord Scores

Democratie als cultus

Proeftentamen deel Wetenschapsfilosofie proef_deel_Wetenschapsfilosofie.pdf

Vraag Antwoord Scores. Opgave 3 De (on)werkelijkheid in Goodbye, Lenin!

ROMANTIEK. het tijdperk van de. De Verlichting ontspoord

Filosofische temperamenten

ROMANTIEK. het tijdperk van de. Sturm und Drang

Studies in Adventistische Geloofsverwoording

Spinoza s Visie. Dag 1. Wie is Spinoza en wat is ware kennis?

Wat Verlichtingsfilosofen over Geert Wilders zouden hebben gedacht

Ouder worden en de kracht van verhalen. Levensverwachting bij geboorte. Ingesleten opvattingen uit de 19 e eeuw

Denken met het hart. Christelijke filosofie in de traditie van Augustinus en Calvijn. Bas Hengstmengel. Buijten & Schipperheijn Motief Amsterdam

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

MIRARI Van kritiek naar dialoog.

Oefening baart ethiek Neurobiologie, boeddhisme en ethiek

Pinksteren oogst van de vruchten. Bij Exodus 20 : Handelingen 2 : 1-11

Latijn: iets voor jou?

filosofie vwo 2016-II

Transcriptie:

Verlichting of verduistering Cornelis Kruijmer Wetenschappelijk Bureau OSF

Verlichting of verduistering Drs. C. Kruijmer IJdel is het woord van de filosoof, die geen enkel lijden van de mens heelt.

In herinnering aan mijn vader Hendrik Kruijmer (1911 2000)

Inhoudsopgave Voorwoord... 15 Inleiding... 19 1. De komst van de moderne filosofie... 39 Inleiding... 39 De middeleeuwen / scholastiek... 39 Thomas van Aquino... 40 Copernicus... 42 Galileï... 43 Kepler... 44 Herleving van het scepticisme... 45 Humanisme... 45 Montaigne... 45 Reformatie... 46 Ontdekkingsreizen... 46 Descartes... 47 Pascal... 51 Spinoza... 52 Leibniz... 53 2. De Verlichting, de karakteristieken... 55 De rede... 56 De vooruitgang...56 De natuur... 57 3. Verlichting in Engeland en het empirisme... 59 Locke... 59 Berkeley... 60 Hume... 61 Reid... 62 4. De Franse Verlichting... 63 Voltaire... 64 Rousseau... 65 5. De Duitse Verlichting... 67 Lessing... 67 Kant... 67 Hamann... 70 Schleiermacher...72 6. Het Duitse idealisme... 75 Inleiding... 75 Fichte... 75 Hegel... 77 Marx... 79 7. Drie eenzame denkers... 83 Schopenhauer... 84 Nietzsche... 85 Kierkegaard... 87 8. Het positivisme... 89 Het beginsel van het positivisme... 89 11

Comte... 90 9. De fenomenologie... 93 Inleiding... 93 Husserl... 94 10. Christelijke filosofie... 97 Dooyeweerd... 97 Plantinga... 99 11. Het postmodernisme en terugblik...101 Terugblik... 106 De balans opgemaakt... 107 12. Waarden en normen...109 Voorbeelden van waarden... 109 Hiërarchie tussen waarden... 110 Moraal als afgeleide van lijfsbehoud... 111 Rechtvaardig leven hoogste waarde... 111 13. Geneigd tot alle kwaad...115 Traditionele deugden... 115 Deugd als wapen tegen het kwaad... 115 De zeven kardinale ondeugden... 117 Conclusie... 120 14. Deugden, plichten en rechten...123 Griekse oorsprong... 123 Breuken in het ethisch denken... 124 De Reformatie / deugden en plichten... 125 De Verlichting / mensenrechten... 126 Morele orde... 127 De Romantiek / uniciteit... 128 15. Conservatisme en de solide duisternis van de Verlichting...129 Het conservatisme... 130 De Verlichtingsdoctrine... 132 Sociaal-ethische systemen van de Verlichting... 133 De rede meer dan inductief en deductief vermogen... 134 Bij de Verlichting is de notie van het kwaad verdampt... 135 De overheid, de publieke opinie en de innerlijke controle... 135 Gevolg verval gewetenscontrole... 137 16. Botsing van culturen en economie, ethiek en politiek...139 Inleiding... 139 Vrijheid van het individu / overwinning van het kapitalisme... 139 De keerzijde van de markt... 140 De Islam in het Westen... 141 Integratie en de eigen desintegratie... 142 De deugd als mogelijke basis voor een ontmoeting met de Islam?... 144 Integratie op basis van gemeenschappelijke vormen... 145 17. Verlichting, religie en de toekomst van het Westen...147 Inleiding... 147 Geen rationele fundering voor de moraal binnen de Verlichting... 148 Wetenschap, techniek en het probleem van de vrijheid... 150 Verdwijnen heiligheid in de samenleving... 153 Heilig verklaring mensenrechten is en de kosmopolitische mens... 154 12

Dramatische demografische aardverschuiving in Europa... 156 19. De roep om verandering in de jaren zestig...157 Herinrichting samenleving... 157 Achtergrond jaren zestig... 158 Culturele eenheid verbroken... 158 20. De heropleving van de religie...159 Afkeer bij de islam van de westerse cultuur... 159 Sociaal kapitaal in een etnisch en culturele samenleving minder... 161 De vooruitgang van onze beschaving onzeker... 162 21. De Verlichting of verduistering...165 Menselijkheid... 181 De overheid... 182 De verduistering van de Verlichting... 183 Geraadpleegde literatuur...187 Bijlage...191 Enkele gedachten over de problematiek van minderheden en integratie... 191 13

14

Voorwoord De oorsprong van dit onderzoek is gelegen in een artikel dat ik in 2002 geschreven met als titel: Enkele gedachten over de problematiek van minderheden en integratie (zie de bijlage aan het eind van dit werk). Daarin komt naar voren, dat de hoofdreden van de verschillen tussen de vooral islamitische minderheden en de Nederlandse cultuur gevormd wordt door het feit dat deze minderheden en hun thuislanden de Verlichting niet hebben meegemaakt. Dit punt is ook meerdere malen in de media naar voren gebracht, tot op de dag van vandaag. Onwillekeurig komt dan ook de gedachte op: wat houdt die Verlichting nu precies in, hoe is deze in de geschiedenis ontstaan. Weer een stap verder is dan de gedachte om de ontstaansgeschiedenis van de Verlichting eens wat nader te onderzoeken, temeer daar er ook geluiden te beluisteren zijn, dat niet alle gevolgen van de Verlichting als positief zijn te beschouwen. Deze laatste gedachte is ook om omgezet in actie en het is een echt onderzoek geworden. Een plezierige bijeenkomst daarbij is, dat het Wetenschappelijk Bureau van de Onafhankelijke Senaats Fractie in de Eerste Kamer, het WB-OSF, het belang van dit onderzoek heeft ingezien en dat ook heeft willen ondersteunen, daarvoor mijn dank. Het werk valt uiteen in drie delen: 1. de inleiding 2., de hoofdstukken 1 t/m 20 3. het hoofdstuk 21 Verlichting of verduistering Ad1. Dit onderdeel is vrij lang (20 pagina s). Het kan gezien worden als een groot uittreksel van de hoofdstukken 1 t/ m 20. Ad2 De hoofdstukken 1 t/m 20 vormen het eigenlijke onderzoek (115 pagina s). Ad3. Hoofdstuk 21 is weer een uittreksel van hoofdstuk 1 t/m 20 maar dan zeer globaal. Verder wordt ingegaan op de laatste maatschappelijke ontwikkelingen. Ook de rol van de overheid komt aan de orde. Verder wordt aangegeven dat de Verlichting ook verduistering heeft opgeleverd (20 pagina s). De genoemde drie delen worden afgesloten met de geraadpleegde literatuur en bovengenoemde bijlage. Met opzet wordt hier gesproken over Geraadpleegde litera- 15

tuur en niet over Literatuur. Hoewel niet door verwijzingen aangegeven is toch veel gebruik gemaakt van de opgegeven literatuur. Tenslotte Veel wordt gesproken over de waarden van de Verlichting, maar waarden zijn nooit neutrale grootheden, waarover iedereen hetzelfde overdenkt en waar iedereen dezelfde waarde aan toekent. Dit geldt natuurlijk ook voor dit onderzoek. Ik hoop echter dat, waar ik een oordeel uitspreek over de waarden van de Verlichting, dit gefundeerd overkomt. Drs. C(ornelis). Kruijmer (Kees) 9 december 2008 16

17

18

Inleiding Eind 2002 heb ik een notie geschreven met als titel Enkele gedachten over de problematiek van minderheden en integratie, zie bijlage 1. Na aanslag op de WTC-gebouwen op 11 september 2001 in New-York en na de moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 in Hilversum stond natuurlijk de verhouding van het Westen (Amerika / West-Europa) met de islamitische wereld in de belangstelling. En natuurlijk ging de discussie ook over de vraag hoe de grote islamitische minderheden in de Westerse landen zich zouden ontwikkelen. Jarenlang was de discussie over de minderheden een groot taboe en vooral in stand gehouden door de linkse politieke partijen. Echter Pim Fortuyn doorbrak in zijn ééntje het taboe op kritiek te leveren op het minderhedenbeleid in Nederland. Voor de burger was dit een enorme opluchting, zijn onbehagen o.a. over dat minderhedenbeleid kreeg een stem in het politieke en publieke domein. Dit was van Pim Fortuyn een formidabele prestatie. In 2004 kwam het rapport uit van de parlementaire commissie, die onderzoek verricht had over het minderhedenbeleid van de afgelopen 30 jaar. De conclusie was vernietigend. Veelvuldig kwam in die tijd de vraag naar voren, waarom de islamitische landen zo achter waren gebleven op het Westen, terwijl zij toch in de 15-de eeuw en in de eeuwen daarvoor een hoog niveau van ontwikkeling hadden. In de genoemde notitie wordt op deze vraag ingegaan. In vogelvlucht wordt daarin de ontwikkeling van het Westen en de islamitische wereld geschetst met o.a. de conclusie dat de geestelijke stroming van de Verlichting zoals wij die in het Westen gekend hebben en nog kennen aan de islamitische wereld voorbij is gegaan. Veelvuldig werd in die jaren en nu nog de opmerking gemaakt dat de islamitische wereld nodig de Verlichting zou moeten doormaken. Met het noemen van de Verlichting komt natuurlijk ook de vraag op wat we onder de Verlichting moeten verstaan. Een vaag antwoord in de trant van dat men zich niet alles door de traditie en/of de religie moet laten voorschrijven, maar dat men zelf door redelijk na te denken tot een mening moet komen, gaat dan rond. Het klimaat van de Verlichting is door de grote Kant (1724-1804) op nog altijd onovertroffen wijze hieronder getypeerd. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen om zich zonder leiding van een ander van zijn verstand te bedienen. Aan zichzelf te wijten is deze onmondigheid, als haar oorzaak niet ligt in een gebrek aan verstand, maar in een gebrek aan beslistheid en moed om zich van dat verstand zonder leiding van een ander te bedienen. Sapere Aude (Durf na te denken). Heb de moed, je van je eigen verstand te bedienen! is derhalve de zinspreuk van de Verlichting. 19

Kant heeft een rake typering van de Verlichting gegeven, maar ook niet meer dan dat. De vraag hoe de Verlichting in de geschiedenis van het denken in West-Europa precies is ontstaan, is natuurlijk van andere orde. Dit nu is de vraag die in dit boekwerk aan de orde komt. Hoe heeft het kunnen gebeuren, dat in de afgelopen eeuwen stap voor stap de centrale positie van kerk en godsdienst voor het leven van de burger is overgenomen door de rede / het denken van de mens. Veelal laat men die ontwikkeling aanvangen met de het denken van Descartes, echter reeds in de Middeleeuwen zijn er al zaken aan te wijzen, die een mogelijke spanning kunnen veroorzaken tussen de religie en het denken van de mens. Daarom is er in dit onderzoek voor gekozen om te beginnen met de Middeleeuwen. Dit onderzoek valt uiteen in drie delen: 1. In de hoofdstukken 1 t/m 10 vinden we ontwikkelingen in de geschiedenis van het denken in West-Europa, waardoor de Verlichting is ontstaan. Een aantal denkers komen aan de orde zoals Thomas van Aquino, Descartes, Locke, Hume, Reid, Kant, Rousseau, Comte enz.. Het geheel wordt afgesloten met het postmodernisme en de huidige status van de Verlichting. 2. Het gedrag van de mens en de daarmee verbonden ethiek komen aan de orde in de hoofdstukken 11 t/m 14. Geschetst worden de ontwikkelingen op dat terrein, van een deugdethiek naar een plichtenethiek en daarna naar het systeem van mensenrechten. En het huidige gedrag van de mens moet vooral origineel en authentiek, waarbij vooral genoten moet worden. In hoofdstuk 14 wordt ingegaan op de politieke vertaling van het Verlichtingsdenken in het liberalisme en socialisme en dan vooral in vergelijking met het denken van het conservatisme. 3. In de laatste hoofdstukken wordt ingegaan op de huidige samenleving. De belangrijkste ontwikkelingen van de laatste tientallen jaren komen aan de orde. De enorme dominantie van de economie in de samenleving kunnen we noemen en verder is daar het probleem van de multiculturele samenleving en de integratie. Dit is vooral veroorzaakt door de groei van de islam in West-Europa door de komst van miljoenen Turken en Marokkanen. En dan hebben we nog de europese burger die vooral vrij wil en moet zijn in zijn denken en gedrag. Hieronder volgt nu een korte inhoud van de verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 De komst van de moderne filosofie start dan met de grootste denker uit de Middeleeuwen Thomas van Aquino (1224-1274). Thomas geeft met zijn theorie over natuur en bovennatuur al de mogelijkheid tot een tegenstelling tussen geloof en denken. Bij natuur moeten we denken aan de wereld 20

van het denken, waarnemen, onderzoek, het dagelijkse leven van de gewone burger met zijn wil, gevoel en harsttochten. Op terrein van de den natuur heerst de rede. Het denken is mits juist toegepast op dat terrein autonoom. Bij bovennatuur hebben we de wereld van geloof, godsdienst en wat daarover in de bijbel te vinden is op het oog. Deze wereld wordt volledig bepaald door de theologie van die tijd. Rede en theologie staan naast elkaar, waarbij de theologie uiteindelijk wel het laatste woord heeft. Dit wordt gevolgd door iets te noemen over de grote ontdekkingen op het terrein van de sterrenkunde. De drie bekendste onderzoekers van die tijd komen dan aan de orde en wel Copernicus (1473-1543), Galileï (1564-1642) en Kepler (1571-1630). Het blijkt dat het geocentrisch wereldbeeld (aarde in het middelpunt) niet meer houdbaar is en vervangen moet worden door het heliocentrische wereldbeeld (zon in het middelpunt). Gecombineerd met de nieuwe ideeën afkomstig van het humanisme, de reformatie en andere culturen (ontdekkingsreizen) ontstaat een gevoel van onzekerheid en scepticisme. Er is onzekerheid over de vraag wat is nu waar en wat is onwaar. Of anders geformuleerd: wat nu waar is, is dat over een aantal jaren ook nog waar, wordt het dan weer achterhaald door bijv. nieuwe ontdekkingen op het terrein van de natuurwetenschappen? Het is in deze tijd dat Descartes (1596-1650) opkomt en zijn zekerheid vindt in zijn denken. Aan alles kan getwijfeld worden maar dat ik twijfel en dat is denken daar twijfel ik niet aan, Cogito ergo sum (ik denk dus ik ben). Met Descartes komt de moderne filosofie op. Het rationele denken en het scherpe onderscheid tussen het lichaam en de geest, het dualisme, doet zijn intrede in het denken van West-Europa. De karakteristieken van het denken van Descartes zijn dualisme, rationalisme en individualisme. Pascal (1624-1662) ook een rationalist en wetenschapper verwerpt echter de dominantie van het rationele denken bij Descartes. Beroemd is zijn uitspraak: 'Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent.' Hoofdstuk 2 De Verlichting, opkomst in Engeland gaat over de opkomst van de Verlichting. De plaats van de rede/het denken, de vooruitgang en de natuur worden in dit denken aangegeven. Men heeft het gevoel dat men met de mogelijkheden van de rede iets in handen heeft, waarmee de mensheid een rooskleurige toekomst van vooruitgang tegemoet gaat. Algemeen wordt aangegeven dat de Verlichting in Engeland begint met de persoon van Locke (1632-1704). Van Locke is de opvatting dat de kennis volledig afkomstig is van de waarnemingen door de zintuigen gedaan. Dit wordt wel het empirisme genoemd. En aan de hand van die kennis moet we leven. De menselijke geest is bij de geboorte een onbeschreven blad, tabula rasa. Alleen van de kennis, die we door de waarnemingen verkregen hebben, kunnen we zeker zijn. 21

Berkeley (1685-1753) en Hume (1711-1776) vinden ook dat alles wat we kunnen waarnemen en wat we daar van kunnen leren de echte betrouwbare kennis, maar gaan een stapje verder. De waarneming is voor hun de echte werkelijkheid, maar of de materiële wereld, die daar achter zit, nu echt bestaat wordt in twijfel getrokken. De Schotse filosoof Reid (1710-1796) kiest voor een gezondere aanpak. Aanvankelijk was hij een enthousiast volgeling van Berkeley, maar de twijfel over het bestaan van de wereld om ons heen vindt hij absurd. Reid is van mening dat elk filosofisch stelsel dat onverenigbaar is met de praktijk van ons leven, waardeloos is. Op theologisch terrein zien we dat in Engeland het deïsme opkomt. God heeft de wereld geschapen, maar bemoeit zich er verder niet meer mee. God wordt op grote afstand gezet. Het horloge is gemaakt en opgewonden en verder is het nu een zaak van aflopen. In hoofdstuk 3 De Franse Verlichting komt de Verlichting in Frankrijk aan de orde. Zodra de Verlichting voet aan de grond krijgt in Frankrijk radicaliseert zij uiteindelijk tot openlijke spot en vijandschap jegens kerk en theologie. Die vijandschap vond mede haar oorzaak in het feit dat kerk en godsdienst in Frankrijk nauw verbonden waren met het absolutistische regime van koningen en edelen. Twee Franse denkers komen aan de orde en wel Voltaire (1694-1778) en Rousseau (1712-1778). De Franse filosofen stellen zich ook nadrukkelijk ten doel de maatschappelijke verhoudingen te beïnvloeden. Voltaire was geen oorspronkelijk of systematisch denker, maar was wel een groot (toneel)schrijver, waardoor zijn denkbeelden in brede kring ingang vonden. Hij had een open oog voor andere beschavingen dan de westerse, echter de westerse beschaving zag hij wel als superieur en de Verlichting weer als de climax in de ontwikkeling van de westerse beschaving. Hij deelde dus volop in het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. In de laatste periode van zijn leven werden Voltaire's aanvallen op de godsdienst steeds feller. Rousseau (1712-1778) was optimistisch over de mens, hij is immers van nature goed en het gaat er slechts om die goedheid terug te winnen door een leven volgens de natuur. Het slechte in de mens komt door de cultuur van de samenleving. Rousseau heeft door zijn werk het fundament gelegd de moderne democratie en de theoretische basis voor de moderne pedagogiek. Hij kan ook gezien worden als een wegbereider voor de Franse revolutie. Tegenover een koele verstandsreligie van andere filosofen stelt hij het kennen van God in de diepten van het gevoel. De 'religie van het hart' geeft meer zekerheid dan argumenten kunnen doen. In hoofdstuk 4 De Duitse Verlichting wordt ingegaan op de Verlichting in Duitsland aan de hand van een viertal personen te weten Lessing, Kant, Hamann en Schleiermacher. De Duitse Verlichting heeft een relatief 'vriendelijke' aanblik. Een openlijk atheïsme wordt hier vooralsnog niet gepropageerd, evenmin als een grof materialisme. Wel krijgt de Verlichting in Duitsland een brede maatschappelijke doorwerking, bijvoorbeeld in de verbetering van het onderwijssysteem. 22

Deze praktische inslag treffen we ook aan in het werk van Lessing (1729-1781). Hij is vooral bekend geworden vanwege zijn bijdragen aan kunst en cultuur (m.n. op het gebied van theater en esthetica). Het deïsme van de Verlichting moet plaats maken voor het tijdperk van het idealisme, waarin God gezien wordt als de alomvattende Geest die zich in de wereldgeschiedenis ontwikkelt. Dat tijdperk kondigt zich bij Lessing (1729-1781) in elk geval reeds aan. Kant behoort met Plato (427-347), Aristoteles (384-322), Augustinus (354-430), Thomas van Aquino en enkele anderen tot de grootste en meest invloedrijke filosofen uit de Westerse denktraditie. Over de filosofie zegt Kant, dat het daar eigenlijk om drie zaken namelijk: Wat kan ik weten, wat moet ik doen en wat mag ik hopen. Eén van Kants belangrijkste verdiensten is geweest, dat hij de beide lijnen die sinds de renaissance door de geschiedenis van de Westerse filosofie lopen, het continentaal rationalisme, de rede / het denken centraal en het empirisme, de waarneming centraal, in een grootse synthese weet te verenigen. Hij doet dat met name in zijn hoofdwerk, de Kritik der reinen Vernunft. Met de Britse empiristen is hij het eens dat kennis begint met waarnemingen, maar in tegenstelling tot de empiristen stelt Kant echter, dat de zintuiglijke ervaringen die wij opdoen niet simpelweg als indrukken geregistreerd worden op een 'leeg blad' maar geordend worden door vaste kaders in de menselijke geest. Die kaders zijn al voorafgaand aan de ervaringen in het bewustzijn aanwezig. Ze zijn universeel en gelden voor iedereen. Ook op het terrein van de ethiek heeft Kant veel werk verricht. Bekend is van hem het categorische imperatief. De mens moet ethisch handelen volgens regels, die eigenlijk voor een ieder zouden moeten gelden. Vrijheid, onsterfelijkheid van de ziel en God vormen voor Kant de drie 'postulaten' voor het ethische handelen. Op allerlei manieren wordt het wijsgerig gedachtegoed van Kant in de negentiende eeuw uitgewerkt, aangepast, bediscussieerd en bekritiseerd, maar het fundamenteelrationalistische uitgangspunt van Kant wordt slechts zelden verworpen. Toch zijn er ook stemmen, Hamann (1730-1788) en Schleiermacher (1768-1834), die de rationalistisch aanpak van Kant fundamenteel afwijzen. Hamanns heeft vooral kritiek op Kants gepassioneerde zoektocht naar een zuivere ('reine') rede. Hij wilde de menselijke rede uitzuiveren van alle vermenging met overlevering, traditie en geloof, maar ook van alle zintuiglijke ervaring. De zuivere rede is een hersenschim. Onze rede is niet 'zuiver', ze is juist onlosmakelijk verweven met het geheel van ons menselijk ervaren en handelen. De rede is niet meer dan een instrument in de hand van het totale individu. Voor Schleiermacher had geloof zeker een geheel eigen en zelfstandige reden van bestaan in het menselijk leven. Het ware geloof is als een onmiddellijk bewustzijn, dat de mens van zichzelf heeft als zijnde geheel en al afhankelijk van God. Het is niet alleen een derde 'provincie' van ons bewustzijn naast redelijkheid en zedelijkheid, 23

maar als het erop aankomt het meest fundamentele kenmerk van ons menselijk bestaan. Hoofdstuk 5 Het Duitse idealisme Voor de filosofie van de negentiende eeuw moeten we met name drie ontwikkelingen in het achterhoofd houden die in cultureel opzicht het specifieke aanzien van deze eeuw bepalen: de industriële revolutie, de opkomst van de biologie als beeldbepalende wetenschap (evolutietheorie van Darwin). Na het wankele evenwicht tussen geest en materie, rede en waarneming van Kant is het deze geest die in het Duitse idealisme haar allesomvattende plaats op eist. De eerste grote stap in de richting van het idealisme werd gezet door Fichte (1762.-.1814). Fichte had een sterke wil en geloofde in de scheppende kracht van de mens en daarbij paste precies de ordenende kracht van de menselijke geest zoals Kant dat naar voren had gebracht. Fichte ziet de individuele menselijke geest dan ook als onderdeeltje van het al het geestelijke omvattende 'absolute Ik', dat over alle mensen verdeeld is. Als goed idealist gaat Hegel (1770-1831) mee in Fichte's verabsolutering van het geestelijke. De gehele wereldgeschiedenis bestaat ten diepste uit de zelfontvouwing van de Geest. Hegel legt het accent op de mens en een wereldomvattende Geest, de absolute Geest. Deze absolute Geest is voor Hegel dan ook goddelijk. Het is de taak van de filosofie deze machtige omvattende beweging van de Geest in kaart te brengen. Overal in de geschiedenis is die geweldige dynamische beweging in drieën (these, antithese, synthese) gaande. De ontwikkeling van de filosofie na Hegel laat nu zien dat Hegels idealisme de these bleek te zijn, die de antithese van het materialisme van Feuerbach (1804-1872) opriep. De synthese van Hegel en Feuerbach, die we daarna aantreffen in het denken van Karl Marx (1818 1883) heeft het aanzien van de wereld grondig veranderd, denk aan socialisme en communisme. Karl Marx (1818-1883) was geen filosoof, wenste dat in elk geval pertinent niet te zijn. In de eerste plaats wordt de mens volgens Marx niet alleen bepaald door de stoffelijke natuur, maar vooral ook door de maatschappelijk-economische wereld van arbeid en arbeidsverhoudingen. Het is de 'onderbouw' van de productieverhoudingen in het arbeidsproces, die de 'bovenbouw' van alle geestelijke activiteiten (waaronder ook alle godsdienst) bepaalt. Marx voorziet een ontwikkeling in de geschiedenis van de mensheid als gevolg van de ontwikkeling van wetenschap en techniek (bijv. het uitvinden van machines) en dat leidt weer tot veranderingen in de productieverhoudingen Uiteindelijk zal volgens Marx dit leiden naar een socialistische maatschappij, waarin geen klassentegenstellingen meer zijn en geen privé-eigendom is. Hoofdstuk 6 Drie eenzame denkers Behalve door idealisme en materialisme werd het aanzien van de filosofie in de negentiende eeuw ook in belangrijke mate bepaald door drie eenzame denkers, wier invloed zich overigens pas in de twintigste eeuw echt zou doen gelden. Van het rati- 24

onalisme van Descartes en Kant moeten ze niets hebben. Het denkenvermogen is niet meer dan een middel in dienst van de totale mens We hebben het dan over Schopenhauer (1788-1860), Kierkegaard (1813 1855) en Nietzsche (1844 1900). Deze drie denkers vertonen qua levensloop, karakter en stijl van filosoferen zoveel opmerkelijke overeenkomsten, dat het verhelderend is om hen gezamenlijk aan de orde te stellen. Schopenhauer (1788-1860) betoogd in zijn werk, dat een ieder de onmiddellijke ervaring van de wil als het allesbepalende principe heeft. Niet het denken - oeroude dwaling van alle filosofen! -, niet het Ik of de Geest, maar de wil is ons diepste wezen. Schopenhauers wijsgerig denken berust inderdaad op één enkele gedachte, die van de wereld als wil, waarbij hij niet moe wordt het irrationele karakter van de werkelijkheid te beklemtonen. Bij Kierkegaard (1813 1855) zien we een concentratie op de existentie van de enkeling, wat we in de twintigste eeuw terug vinden bij het existentialisme. Begrippen als eenzaamheid, 'geworpenheid', het absurde, de angst en het geloof zijn door hem voor het eerst grondig gethematiseerd en evenals overigens hieraan tegengestelde begrippen als humor en ironie. Nietzsche (1844 1900) werd sterk beïnvloed door de filosoof Arthur Schopenhauer, wiens metafysica van de Wil hij min of meer overnam. Dit strijdlustige concept werd belichaamd door de Übermensch: het in de toekomst levende resultaat van de voortdurende bevestiging van de wil tot macht. De levensontkennende slavenmentaliteit van de joods-christelijke traditie heeft volgens Nietzsche afgedaan en staat in de ogen van Nietzsche symbool voor alles wat zwak en vooral sluw, is. Hier tegenover stelde hij de heersersmoraal, de moraal die zonder invloeden van buitenaf ontstond en voor diegenen is, die zich als sterk, mooi en voornaam herkennen. De slavenmoraal is altijd tegen de heersersmoraal gekeerd. Beroemd is zijn constatering dat God dood is. Meer in het bijzonder: de mens heeft God vermoord. Nietzsche voorspelde echter dat in het kielzog van het verdwijnen van het godsgeloof onvermijdelijk alle hogere idealen, inclusief de moraal en de humaniteit, teloor zouden gaan. Met zijn grondige verwerping van de moraal voltooide hij het grote ontmantelingsproces van geloof en metafysica, dat bij Descartes was ingezet. Misschien moet de grote klap die Nietzsche voorspelde nog wel komen, als in een ontkerstende samenleving de moraal en de humaniteit op den duur inderdaad niet veilig blijken. Hoofdstuk 7 Het positivisme Er is nog één ontwikkeling in de geschiedenis van de wijsbegeerte van de negentiende eeuw, die we moeten noemen. Dat is de opkomst van het positivisme. De meest energieke propagandist van deze stroming is de Franse denker Auguste Comte (1798-1857). De door Comte ingevoerde term 'positivisme' houdt allereerst een afwijzing in van de metafysica in. Geloof, religie en traditie hebben afgedaan. Het grondbeginsel van het positivisme is: uitgaan van het gegevene, feitelijke, 'positieve' en alle uitweidingen en 25

vragen die daarboven uitgaan afwijzen als nutteloos. Het heeft geen zin naar het 'wezen' of de 'werkelijke' oorzaak van iets te vragen. Hij droomde van een op wetenschappelijke leest geschoeide reorganisatie van het maatschappelijke leven en werkte dat uit tot zijn wet van de drie stadia. Door middel van waarneming en experimenten groeit het wetenschappelijk inzicht hierin, en ontstaat bijgevolg ook maatschappelijke vooruitgang. Want wetenschap staat dankzij haar voorspellend vermogen in dienst van de samenleving; het gaat om savoir pour prévoir, weten om vooruit te kunnen zien. Comte stond geheel achter het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Hoofdstuk 8 Rond de eeuwwisseling van 1900 / opkomst fenomenologie De veelheid van uiteenlopende wijsgerige stromingen en stelsels die de negentiende eeuw heeft voortgebracht, kwam het aanzien van de filosofie uiteraard niet ten goede en de ontwikkeling van het denken in allerlei richtingen ging gewoon door. Maar terwijl de status en invloed van de natuurwetenschap steeg, daalde die van de filosofie. Het algehele klimaat rondom de eeuwwisseling kan men wellicht nog het beste als volgt typeren: optimisme over de resultaten van wetenschap en techniek, scepticisme op de terreinen van filosofie, moraal en religie. De meest populaire filosofie is dan ook het positivisme. Het scepticisme ten aanzien van de eigen mogelijkheden van de filosofie werd nog versterkt door de in de loop der negentiende eeuw tot bloei gekomen geschiedwetenschap. Men raakte diep onder de indruk van het cultuurgebonden karakter van allerlei samenlevingsverbanden, normen en waarden, wijsgerige en godsdienstige wereldbeschouwingen. Overal zag men op deze wijze de wet van opgaan-blinkenen-verzinken terugkeren. Illustratief is in dit verband het beroemde boek van Oswald Spengler Untergang des Abendlandes (1918) waarin hij de ondergang van de westerse beschaving rond het jaar 2000 voorspelt naar analogie van het lot van andere beschavingen. In deze context van twijfel over de mogelijkheden en richting van de filosofie komt de fenomenologie op, als een krachtige poging om de filosofie weer een duidelijke positie te geven. Husserl (1859-1938) is daar de grondlegger van. Grondstelling van de fenomenologie is dat de dingen zijn zoals ze aan ons verschijnen. Nog bondiger: zijn = verschijnen. Laat de dingen nu eens gewoon tot je bewustzijn doordringen zoals ze zich daaraan voordoen, zonder er eerst allerlei theorieën op los te laten over hun wel bestaan of niet bestaan (realisme resp. idealisme), over hun gekend worden door het verstand of door de ervaring (rationalisme resp. empirisme), zo luidt Husserls devies. Alleen het bewustzijn van de dingen blijft dan over. Uiteindelijk komt Husserl zo uit bij wat hij noemt het 'zuivere bewustzijn', ook wel: het 'ik'. Hoofdstuk 9 Christelijke filosofie In de moderne tijd blijken ook zeer vitale vormen van filosofie voor, die zich expliciet oriënteren aan de christelijke traditie. Zowel binnen het Katholicisme als het Protestantisme vinden we daar voorbeelden van. Het eerste is genoegzaam bekend: vrijwel alle overzichten van de geschiedenis van de filosofie besteden wel aandacht 26

aan in elk geval de stroming van het neo-thomisme c.q. de neo-scholastiek. Onder invloed van de encycliek Aeterni Patris (1879) van Paus Leo XIII ontstond er een terugkeer naar de scholastieke filosofie van Thomas van Aquino. Het protestantisme daarentegen geldt voor velen juist als een filosofievijandige stroming. Dat deze opvatting berust op een vertekend beeld en dan ook de nodige bijstelling behoeft, bewijzen de twee filosofen Dooyeweerd (1894 1977) en Plantinga (1932.-.). Dooyeweerd is volgens velen de meest oorspronkelijke Nederlandse filosoof sinds Spinoza; Plantinga is weliswaar Amerikaan, maar heeft zijn wortels in Friesland. De filosofie van Herman Dooyeweerd (1894-1977 staat bekend onder de naam De Wijsbegeerte der Wetsidee. Hierin werkte hij de gedachte van Abraham Kuyper over de soevereiniteit in eigen kring verder uit. Maar waar Kuyper deze term beperkt had tot sociaal-maatschappelijke instellingen, paste Dooyeweerd de soevereiniteitsgedachte toe op alles; op de gehele kosmos. Plantinga wordt alom gezien als een van de vooraanstaandste filosofische apologeten van het christelijk geloof. In de negentiger jaren richt Plantinga zich bij uitstek tegen het zogeheten naturalisme dat is een vorm van atheïsme die alles (niet slechts de ontwikkeling der biologische soorten, maar ook. het ontstaan van normen en waarden, godsdienstig geloof enz.) op evolutionistische wijze tracht te verklaren. Dit naturalisme vormt de dominante levensbeschouwingen aan de hedendaagse Amerikaanse en West-Europese universiteiten en strekt zijn invloed uiteraard uit tot ver daarbuiten. Hoewel hij nog volop werkzaam is, staat nu al vast, dat Plantinga als één van de waarlijk grote Amerikaanse filosofen de geschiedenis in zal gaan. Hoofdstuk 10 Het postmodernisme en terugblik Wat postmoderne filosofen te midden van alle diversiteit gemeenschappelijk hebben, is het besef dat het met Descartes begonnen en door de Verlichting gestempelde tijdperk van de moderniteit in een enorme crisis is geraakt. Het zijn dus vooral de pretenties van de menselijke rede die onder verdenking zijn komen te liggen juist in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk. Het enthousiasme waarmee indertijd de menselijke rede op de troon gezet werd en onder haar leiding, het juk van de traditie afgeworpen, de vooruitgang gepredikt en het drievoudig ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap omhelsd heeft, verdween definitief met de vernietigingskampen van Hitler en Stalin. O.a. Lyotard (1924 1998) wijst, ter beantwoording van de vraag hoe dit allemaal in het verlichte Europa kon gebeuren, op het totalitaire karakter van het moderne denken, grote wijsgerige systemen die de neiging in zich hebben heel de werkelijkheid onder één noemer te vangen en trekt de conclusie dat de grote verhalen van de Verlichting definitief afgedaan hebben. Ook de moraal was bij de Verlichtingsfilosofen niet meer in goede handen. De onmogelijkheid van een ontwerp van een nieuwe moraal op basis van een neutrale Rede is door MacIntyre (1929 - ) aangetoond. Vanuit de neutraal geachte rede is geen visie af te leiden wat het doel van het leven is. Vergelijk: binnen de wiskunde zal nooit bewezen kunnen worden bijv. Gij zult niet liegen. 27

Evaluerend moeten we zeggen dat de overgang van moderniteit naar postmoderniteit een stap is in de richting van voortgaande geestelijke ontworteling, waaraan onze cultuur ten prooi gevallen is. Talloze filosofen sinds Descartes streefden hetzelfde na als deze: de filosofie op geheel nieuwe leest te schoeien, onder afwijzing van het meeste wat voor hen in de filosofie was bereikt. Telkens opnieuw bleek de uitgevoerde herijking echter verre van definitief te zijn. In plaats van het beoogde beslissende woord, sprak men slechts woorden van voorbijgaande betekenis, die al spoedig weer door nieuwe ontwikkelingen ingehaald werden. Op deze wijze werd Kant ingehaald door Fichte en Fichte door Hegel. Hegel is misschien wel het beste voorbeeld van een filosoof die meende het laatste woord gesproken te hebben, echter zijn filosofie bleek niet meer dan de doorgangsfase naar een nieuwe verrassende wending in de geschiedenis van de filosofie, namelijk die in de richting van materialisme en marxisme. Marx bracht een revolutie als nooit te voren. De balans opgemaakt De drie grote wijsgerige vragen van Kant waarmee wij onze oriëntatie inzetten staan nog altijd levensgroot voor ons: Wat kan ik weten, wat moet ik doen, en wat mag ik hopen? En eensluidende antwoorden lijken verder weg dan ooit. De oogst van eeuwen filosofie is, in zijn algemeenheid gezegd, teleurstellend. De filosofie is kennelijk niet in staat onze diepste zinvragen op een overtuigende manier te beantwoorden. Hoofdstuk 11 Waarden en normen Er is de laatste jaren veel te doen om 'waarden en normen'. Velen van ons hebben het gevoel dat er 'iets aan de hand is' met de waarden en normen. We hebben het dan over de morele waarden en normen zoals rechtvaardigheid, naastenliefde, dapperheid, trouw, bescheidenheid, oprechtheid, vriendelijkheid, enz. op het oog. Er zijn ook andere normen en waarden zoals esthetische (een mooi schilderij), economische (de waarde van een auto), vitale (genot) en religieuze (geloof, hoop). Morele waarden sturen ons handelen niet direct, maar indirect. Ze moeten al op de een of andere wijze in de persoon 'aanwezig zijn' alvorens het tot handelen komt, teneinde dat handelen in de moreel goede richting te kunnen bijsturen. Verder wordt ingegaan op de vraag welke hiërarchie er bestaat tussen de verschillende soorten waarden en wat de plaats van de morele waarden daarin is. Thomas Hobbes (1588 1679).beredeneert in zijn hoofdwerk Leviathan, dat de mens zich, ook al is het tegen zijn zin, aan een aantal morele regels dient te houden teneinde zijn overleven veilig te stellen. Socrates verkondigt ondubbelzinnig, dat niet aan leven, maar aan rechtvaardig leven de hoogste waarde moet worden toegekend. Christus zegt vier eeuwen later niets anders. Ook hij preekt dat we altijd het moreel goede moeten doen, onafhankelijk van wat anderen ons aandoen, zelfs al moet men het met zijn leven bekopen. Wanneer Kant het morele gebod bestempelt als een absoluut gebod, geeft hij daarmee aan ook nog in deze Socratisch-christelijke traditie te staan. 28

Hoofdstuk 12 Geneigd tot alle kwaad De traditionele deugden zoals bezonnenheid, rechtschapenheid, moed en gematigdheid zijn zo goed als verdwenen uit het levend taalgebruik om maar te zwijgen van deugden als bijvoorbeeld kuisheid, trouw en nederigheid. Deugden zijn tot een tweede natuur geworden goede gewoontes, ze zijn niet aangeboren, maar kunnen door vrijwel iedereen middels voortdurende oefening verworven worden. In de traditionele ethiek ligt sterk de nadruk op de deugden, omdat de mens een aantal aangeboren kwade aandriften bezit, die door deugden te temperen en soms wellicht zelfs te smoren zijn. De deugden ontlenen hun betekenis en belang aan de tegenwoordigheid van het kwaad in de mens. Tegenwoordig lijkt het wel of er nog maar één deugd is en wel tolerantie en het kwaad ineen geschrompeld is tot vrijwel niets meer dan intolerantie. Het traditionele begrip van het kwaad staat voor de krachten van de chaos, dissonantie en ontbinding. Het zijn ondeugden, die ontspruiten vanuit het hart van de mens. Ze kunnen zich uiten in innerlijke onrust en neurose, maar bederven ook de verhouding tussen mensen, omdat ze onenigheid, verwijten en spanningen bewerkstelligen, debet zijn aan ruzie, guerrilla, oorlog, aanzetten tot plundering, uitbuiting, verwoesting enz.. Er is in de traditie veel geschreven over de ondeugden en deugden. Vanouds kennen we zeven kardinale ondeugden of hoofdzonden. Ze worden aangeduid als hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst en traagheid. Het zijn de ondeugden waaruit alle, of althans de belangrijkste andere ondeugden en kwade handelingen voortvloeien: moeders die elk diverse dochters baren. Het geeft te denken dat historisch gesproken het besef van die traditionele ethiek met de teruggang van het geloof in het Westen sterk is afgenomen. Oprecht en duurzaam menselijk geluk is alleen mogelijk als we erin slagen de chaos, dissonantie en ontbinding in onszelf in te tomen en de krachten van orde, harmonie en bloei een centrale plaats te geven in ons leven. Dit vereist bovenal het besef dat de deugd onmisbaar is, omdat we geneigd zijn tot alle kwaad en de wil om naar dit inzicht te leven. Hoofdstuk 13 Deugden, plichten en rechten De traditie waarnaar in voorgaande hoofdstukken steeds weer is verwezen, is van Griekse oorsprong. De deugd is daarin, zo is gebleken, de centrale categorie. Plato en Aristoteles hebben daarbij een zeer belangrijke rol gespeeld. Van Aristoteles is de opvatting dat de goede deugd altijd het midden is tussen twee uitersten bijv. dapperheid het midden tussen roekeloosheid (teveel) en lafheid (te weinig) en vriendelijkheid tussen verlegen en onbeschoft. Drie historische breuken kunnen worden aangewezen, die het ethische denken op een ander spoor hebben gezet. De eerste breuk vindt plaats in de Reformatie, wanneer 'deugd' als centrale ethische categorie wordt vervangen door 'plicht'. 29

Toch is er een overeenkomst tussen beide ethieken. Min of meer zijn plichten te vertalen in deugden. Bijv. de plicht 'Gij zult geen overspel plegen', kan óók worden uitgedrukt in termen van deugden als trouw, gematigdheid, bezonnenheid. Toch fundamentele verschillen: de deugdethiek legt de nadruk op de innerlijke gesteldheid van de mens en dat houdt morele vorming in. De plichtsethiek daarentegen is uitgesproken wettisch. De tweede breuk vindt plaats in de Verlichting, wanneer de 'plicht' op haar beurt weer terzijde wordt geschoven door de 'rechten' van de mens. We zien dan de volgende verschuiving optreden: het denken vanuit de plichtsethiek zet aan tot bezinning op de rechten van anderen, het denken vanuit de mensenrechtenethiek tot bezinning op de plichten van anderen. Het aantal rechten van de mens is nog steeds stijgend. Met deze rechten gaat het Westen de wereld rond. De derde en laatste breuk staat op het conto van de Romantiek, waarin de Platoonse notie van een morele orde wordt verworpen, ten gunste van noties als individualiteit, creativiteit en subjectiviteit, de meest ernstigste breuk van de drie. Leven is ongebaande paden betreden, taboes doorbreken, steeds breken met het verleden. Dit is de visie op goed en kwaad die anno nu dominant is. Subjectivisme en relativisme vieren hoogtij. Goed en kwaad: dat ligt voor iedereen anders. De mensenrechtenethiek, de plichtsethiek en de deugdethiek zijn drie verschillende 'landkaarten' van een objectieve morele orde. Het zijn, anders gezegd, drie verschillende vormen van natuurrechtelijk denken. Hoofdstuk 14 Conservatisme en de solide duisternis van de Verlichting De oorsprong van het conservatisme ligt in de oppositie tegen Verlichting en Revolutie. Met name de nadruk die het Verlichtingsdenken legt op de redelijke vermogens van het individu wordt door het conservatisme afgewezen. Volgens het conservatisme is de geschiedenis niet een opeenstapeling van ongerijmdheden, maar een bron van inzicht en wijsheid. Echter de kern van het conservatieve bezwaar tegen de Verlichting en Revolutie is de ontkenning dat de mens van nature geneigd is tot het kwade. Deze ontkenning is de bron en oorsprong van het grootste deel van maatschappelijke en individuele misère. Waar het op aankomt volgens de conservatieven is de innerlijke strijd tegen het kwaad in onszelf. Wat gevraagd wordt is een zeker wantrouwen jegens onszelf, een zekere wilskracht en doorzettingsvermogen en de principiële weigering zich door kwaadwilligheid te laten leiden. Deze zelfdwang is een taak die moet worden vervuld door het geweten, dat de innerlijke bewaarplaats van de moraal is. Volgens de Verlichting moet het kwaad niet in de mens, maar in de maatschappij gezocht worden - de beschaving, het christendom, het feodalisme, de eigendom, het kapitalisme, de wet, de opvoeding en wat dies meer zij - en dat het derhalve teniet kan worden gedaan door een betere maatschappij tot stand te brengen. 30

Met de nieuwe natuurwetenschappelijke methode, zoals bijv. door Newton in praktijk gebracht, moest het kwaad in de maatschappij aangepakt worden. Net zoals de natuur causaal gedetermineerd is door verschillende natuurkrachten (zwaartekracht, electrostatische kracht) is ook volgens Bentham (1748 1832) de mens door de natuur onder de macht geplaatst van twee soevereine meesters, namelijk pijn en genot. Het is aan hen alleen aan te geven wat we behoren te doen als ook te bepalen wat we gaan doen In feite is het verlichtingsdenken gericht tegen de traditionele opvatting, van klassieke en christelijke makelij, dat de mens moet waken voor wat hem als genot voorkomt en pijn niet moet schuwen, om een goed leven te leiden. Het is eigenlijk pas in onze tijd dat deze opvatting van klassieke en christelijke oorsprong als gevolg van het Verlichtingsdenken zo goed als verdwenen is uit het bewustzijn van de meerderheid van de westerse bevolking. In de ogen van de conservatief is dat erg en het vormt zelfs de grootste bedreiging voor de mensheid anno nu. Hoe het zal aflopen, is nog verborgen in de toekomst echter nu al moet volgens de conservatief geconcludeerd dat de twintigste eeuw een dieptepunt in de mensheidsgeschiedenis is, honderdzeventig miljoen doden waarvan een groot deel in Europa. En dit alles in de rotsvaste overtuiging dat de twintigste eeuw ten opzichte van het verleden een flinke sprong voorwaarts was qua beschaving, menselijkheid en vrijheid. Verder zien we in de samenleving toenemende sociale problemen, waarvoor de hulp van de staat wordt ingeroepen. Een lawine aan regelgeving en beleid is het gevolg. De maatschappij zoals die zich de komende decennia zal ontwikkelen, zal ook in het teken staan van het Verlichtingsdenken. En we zullen dus in staat zijn en gesteld te beoordelen of het Verlichtingsdenken ten langen leste waar kan maken wat het belooft: geluk en vrijheid voor iedereen. Hoofdstuk 15 De dominante economie, botsing van culturen, ethiek en politiek De huidige economische toestand is reeds door Friedrich Nietzsche aan het eind van de negentiende eeuw voorzien als de 'wirtschaftliche Gesamtverwaltung der Erde' - de totaaleconomische exploitatie en beheersing van de gehele aarde en alle levensgebieden. Het succes van de neoliberale, marktgerichte globalisering leek op het eerste gezicht onbetwistbaar - ook in Nederland, maar daarbij zien we ook dat de mens door de ontketende macht van de vrije markt steeds meer wordt geëxploiteerd vanuit de economische idee van een oneindige behoefte bevrediging. Het centraal stellen van de moraal van de vrijheid en autonomie van het individu, heeft echter tot gevolg dat de overheid niet verder kan moraliseren. Er zijn geen algemeen geaccepteerde normen en waarden meer. 31

De islamitische wereld die in de westerse geseculariseerde samenleving veel zaken ontmoet die voor hen verboden zijn, zal licht een afkeer van die wereld krijgen. Bij het integratieprobleem moet ook naar de eigen samenleving gekeken worden. We zien dat een levenswijze, waarin rijkdom, genot, macht en loos amusement voor het individu vooropstaan, een toename van vervreemding, vereenzaming, criminaliteit en geweld geeft te zien. Omdat momenteel de controle over de deugdelijkheid van het handelen niet vanuit een autonome levenshouding geschiedt, moet zij in (grootschalige) uitwendige controles worden gelegd, die zelf weer een enorme beveiligingsindustrie tot gevolg hebben. We moeten weer meer en meer naar en samenleving die is gebaseerd op de deugd. Het gezin, opvoeding en ouders kunnen daar een essentiële rol in spelen. Dit houdt ook in dat de samenleving gedragen wordt door één cultuur met gedeelde normen en waarden. Daarom is ook de multiculturele samenleving tot mislukken gedoemd, zij valt in losse brokstukken uiteen. Juist de multiculturele samenleving staat de integratie in de weg. Hoofdstuk 16 De dood van God volgens Nietzsche, de Verlichting, religie Lang voordat Nietzsche in zijn Zarathustra de dood van God verkondigde, was het vooral in de begintijd van de Verlichting dat enkele filosofen en schrijvers deze gedachte ventileerden. Het was de tijd van de deïsten en de tijd waarin de schrift- en overleveringskritiek opbloeide. God heeft de wereld nog wel geschapen, maar bemoeit zich er niet meer mee. Ondertussen is de islam volop in Europa aanwezig en zij ziet het eigen geloof allerminst als een overblijfsel uit het verleden. De toestand van het verdwijnen van de religie laat echter langer op zich wachten dan gehoopt en verwacht door velen. In hoeverre de 'hedendaagse' Verlichting weerwerk kan bieden aan het hernieuwde opleven van de culturele identiteit, temeer daar door de secularisering Europa zijn eigen grondslag en bezieling verliest, is maar de vraag. Ook de funderen van een moraal door Verlichting is problematisch. Een moraal gefundeerd in de traditie (bijbel, koran) wordt door de Verlichtingdenkers verworpen. Ook de teleologische opvatting van de natuur (Aristoteles) wordt verworpen. Hij vat de natuur op als een welgeordend geheel waarin ieder onderdeel (zijnde) streeft naar de realisering van zijn wezen. Het goede handelen ziet hij als het doel van het menselijke leven, waarbij hij de rechtvaardigheid als de volkomen deugd zag. De Verlichting heeft twee grote sociaal-ethische systemen voortgebracht: het utilitarisme ( grootste geluk voor het grootste aantal), waarvan Jeremy Bentham een van de grondleggers is, en Kants praktische filosofie van de autonome persoon met zijn categorisch imperatief: het richtsnoer van de handeling van de mens zou een algemene wet moeten zijn. 32

Beide systemen zijn achterhaald. Zoals Hegel en Alasdair MacIntyre hebben aangetoond, is de Verlichting er niet geslaagd een de rationele fundering van moraal te bieden. De wetmatige, mathematisch berekenbare werkelijkheid is zogezegd van meet af aan een ethisch neutrale werkelijkheid. Binnen de wiskunde is nooit te bewijzen: Gij zult niet doden. Er is alleen nog de waarderende mens zelf die waarden aan iets toekent en dat is vooral in termen van nut. De categorie van het 'nut', die in de praktische filosofie van de Verlichting is opgekomen en door de economische wetenschap is overgenomen, viert haar zegetocht in de moderne techniek. Het economisch vrijheidsbeginsel is het uitgangspunt geworden en in ieder geval niet de ethieken van de Verlichting. De gelijkwaardigheid van het individu en de vrijheid van de persoon zijn door de Verlichting voorondersteld, maar zijn niet rationeel te waarderen. De poging van de Verlichting om de metafysica, geloof en traditie, uit te bannen was een metafyische daad, met grote praktische consequenties. Het hedendaagse beroep op de onaantastbare 'waarden van de Verlichting' is problematisch geworden. Hoofdstuk 17 De culturele en religieuze oorsprong van de verlichting De filosofie als een vragen naar de plaats van de mens in deze wereld zal de onbewijsbare uitgangspunten voor die vragen ontlenen aan de levenssfeer die zich reeds op deze totaliteit betrekt, en dat is de religieuze geest van een cultuur. Descartes als grondlegger van de filosofie van de moderne tijd, waarin de mens als subject centraal komt te staan, denkt dus in wezen vanuit de geest van Luther en het protestantisme, waarin een grote nadruk werd gelegd op het innerlijke leven van de mens, de individuele verhouding tot God. Het ideaal van een 'redelijke religie' is een motief dat we in Europa vanaf de zeventiende eeuw naar voren zien komen en dat tot op de dag van vandaag in de theologie aanwijsbaar is. Met name de filosofen van de Verlichting wilden de religie aan de maatstaven van de menselijke rede onderwerpen. De overtuigde protestant John Locke, founding father' van de Verlichting, was een van de velen die de redelijkheid van het (protestantse) christendom trachtten te bewijzen en tevens een krachtig pleidooi hielden voor tolerantie. David Hume probeert de wortel van de moraal te funderen in de menselijke 'sympathy', maar gaat wel uit van een religieus en cultureel bepaald moraliteitsbewustzijn, waarin de gelijkwaardigheid van individuen is voorondersteld. In wezen gebeurt hetzelfde bij Jeremy Bentham en Adam Smith: het grootste geluk voor het grootste aantal De geest van het protestantisme heeft dus een belangrijk aandeel gehad in de opkomst en aard van het Verlichtingsdenken. Het is door de religie dat de mens / een volk zich zelfverzekerd herkent in de wereld en zijn plaats weet in de kosmos. 33