RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN HET BESTUURLIJK HANDELEN BIJ STICHTING BOOR



Vergelijkbare documenten
RAPPORT VAN BEVINDINGEN FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Schoolvereniging Aerdenhout-Bentveld te Aerdenhout

FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT. bij Stichting Scholengroep Primato te Hengelo

RAPPORT VAN BEVINDINGEN FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij STICHTING VOOR R.K. HOGER- EN MIDDELBAAR VOORBEREIDEND ONDERWIJS NOORDELIJK ROTTERDAM

FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT. bij Stichting Onderwijs 4 Nieuwe Tijd (04NT) te Amsterdam

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Kwaliteitsonderzoek Primair Onderwijs bij. de Watapanaschool

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Stichting Het Zonnewiel te De Bilt

FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT. Bij Vereniging Scholen der Evangelische Broedergemeente te Zeist

Onderzoeksnummer : Datum schoolbezoek : 27 maart 2012 Rapport vastgesteld te Zoetermeer op 25 april 2012.

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Stichting Islamitische Scholen El Amal

Bestuurscontract BOOR 2014 Algemeen bestuur - College van bestuur

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Stichting voor Speciaal Basisonderwijs te Doetinchem

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP WILLEM VAN ORANJE

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij obs De Zonnewijzer

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK (TKO) CHRISTELIJK COLLEGE DE POPULIER, AFDELING VWO

RAPPORT VAN BEVINDINGEN FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ

Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE PIONIER

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL JOHANNES PAULUS

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij Basisschool Woold. : Winterswijk Woold

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE WIEKEN

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP P.C. BASISSCHOOL GUSTAV HOEFER

FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT. Bij Stichting Van Brienenoordschool te Rotterdam

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. KWALITEITSONDERZOEK BIJ c.b.s. H. de Cock

Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij. o.b.s. De Carrousel, loc. Windmolen

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE LOCKAERT

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP KATHOLIEK BASISONDERWIJS HENGELO-ZUID

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DE ARK

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij. Basisschool Dr.O.Noordmans

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij. Annie M.G. Schmidt

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL PRINS WILLEM ALEXANDER

Montaigne Lyceum, Afdeling vmbo-t en vwo

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DE DOM HELDER CAMARA

RAPPORT VAN BEVINDINGEN VIERJAARLIJKS BEZOEK. De Wereldboom

Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij

Bestuursnummer : Datum onderzoek : 2013 Datum vaststelling : 3 december 2013 Onze Referentie :

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK OP OBS OETKOMST IN KOLHAM

RAPPORT VAN BEVINDINGEN FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP MONTESSORISCHOOL SPIJKENISSE

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. Het Baken Park Lyceum, afdeling havo

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL ROALD DAHL

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL SEGHWAERT LOCATIE DE SPRINGPLANK

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij c.b.s. Ichthus

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij. basisschool De Meander

Rapportage Onderwijskwaliteit op de scholen in het kader van de WOT

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij o.b.s. Brunwerd

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij RK basisschool De Fontein. : 's-gravenhage

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Stichting Het Zonnewiel te De Bilt

RAPPORT KWALITEITSONDERZOEK VOORTGEZET ONDERWIJS HAVO

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Roelof van Echten College PRO

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE ZEVENSPRONG

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij Vereniging Instituut Schreuder

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Luzac College Amsterdam afdelingen havo en vwo

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij obs "Vleuterweide"

RAPPORT FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ RIJN IJSSEL. SECTOR CIOS, ZORG EN WELZIJN Opleiding Sociaal-cultureel werker

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE BOOGURT

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP OBS MOLENBEEK

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP O.B.S. DE BONGERD

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE HORIZON

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ. De Regenboog

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij. basisschool De Hoorn

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL ST.-WILLIBRORDUS

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP FLORASCHOOL

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE RANK

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ O.B.S. DE LYTSE TERP

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DE BRON

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Luzac College Breda afdelingen havo en vwo

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE PIJLER

RAPPORT VAN BEVINDINGEN VIERJAARLIJKS BEZOEK. Basisschool De Enk

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP RKBS ANNE FRANK

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. De Wereldweide

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP ISLAMITISCHE BASISSCHOOL AS SOEFFAH

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. De Passie Rotterdam Afdeling vwo

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK ROC WEST-BRABANT. Prinsentuin Breda. Afdeling vmbo gemengde leerweg (vmbo-gl)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. Midden Brabant College, locatie Economie en Groen, afdeling vmbo-k

FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT. bij de Stichting Openbare Scholengroep Vlaardingen Schiedam

RAPPORT JAARLIJKS ONDERZOEK DE JOHANNES BOGERMANSCHOOL

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP C.B.S. ROEMTE

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij Anne Frankschool

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij PC Basisschool Samen Op Weg. : Alphen aan den Rijn

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP C.B.S. "DE BRON"

RAPPORT VAN BEVINDINGEN VIERJAARLIJKS BEZOEK. c.b.s. Roemte

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. Dalton Lyceum locatie Kapteynweg. Afdeling mavo en havo

RAPPORT VAN BEVINDINGEN FINANCIEEL. CONTINUITEITSTOEZICHT bij Stichting Scholen aan Zee

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij De Hoeksteen

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL DE TOUWLADDER

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ TH. HART DE RUYTERSCHOOL VSO CLUSTER 4

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DE BOSSCHOOL. Onderzoeksnummer :

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Kwaliteitsonderzoek bij. obs De Meridiaan

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DE WEERT. Onderzoeksnummer :

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL OVENTJE

ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP DELFTSCHE SCHOOLVEREENIGING

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. o.b.s. De Aanloop

Bestuursnummer : Datum onderzoek : 2013 Datum vaststelling : 3 maart 2014 Onze Referentie :

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij p.c.b.s. De Windroos

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ NOORDERPOORT. Opleidingen Technicus Middenkader WEI

Transcriptie:

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN HET BESTUURLIJK HANDELEN BIJ STICHTING BOOR Plaats : Rotterdam Bestuursnummer : 41775 Onderzoek uitgevoerd op : 22, 23, 24 en 25 juni 2015 Rapport vastgesteld op : 12 oktober 2015

Vaststelling rapport Dit rapport bevat de resultaten van het derde onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen van Stichting BOOR. Dit onderzoek vond plaats op 22, 23, 24 en 25 juni 2015. Het rapport is vastgesteld door dr. A. Jonk, hoofdinspecteur primair onderwijs en speciaal onderwijs, te Utrecht op 12 oktober 2015.

Inhoud 1 INLEIDING... 7 1.1 AANLEIDING EN VOORGESCHIEDENIS... 7 1.1.1 Bevindingen 2013... 7 1.1.2 Bevindingen 2014... 8 1.2 TE ONDERZOEKEN PUNTEN IN 2015... 9 1.3 ONDERZOEKSOPZET... 9 1.4 TOEZICHTKADER EN WETTELIJK KADER... 10 1.5 OPBOUW VAN HET RAPPORT... 10 2 BEVINDINGEN... 11 2.1 OMVANG EN ORGANISATIE STICHTING BOOR... 11 2.2 ALGEMEEN BEELD... 12 2.3 VOORWAARDEN VOOR BESTUURLIJK HANDELEN... 13 2.3.1 Bezetting en scholing van medezeggenschapsraden... 13 2.3.2 Toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR... 14 2.3.3 Toezichtkader Stichting BOOR en gemeente Rotterdam... 14 2.3.4 Uitvoering bestuurscontract... 15 2.3.5 Conclusies... 15 2.4 BESTUURLIJK HANDELEN TEN AANZIEN VAN DE ONDERWIJSKWALITEIT... 15 2.4.1 Aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen... 17 2.4.2 Aansturing verbetertrajecten van (zeer) zwakke scholen... 18 2.4.3 Beleid kleine scholen en uitvoering hiervan... 19 2.4.4 Uitvoering managementcontracten... 19 2.4.5 Conclusies... 21 2.5 BESTUURLIJK HANDELEN TEN AANZIEN VAN DE FINANCIËN... 21 2.5.1 Realisatie van de begroting... 21 2.5.2 Sturing op formatie van verschillende typen scholen... 24 2.5.3 Sturing op ziekteverzuim... 25 2.5.4 Aanwezigheid actuele financiële sturingsinformatie... 26 2.5.5 Conclusies... 27 3 VERVOLG VAN HET TOEZICHT... 29 BIJLAGE(N) Geraadpleegde documenten 31 Overzicht van gesprekspartners 33 Onderzoek personeelsdossiers 34 Kader voor het onderzoeken van bestuurlijk handelen 36 Toezichtarrangementen op 1 juli 2015 37 Financiële kengetallen en ziekteverzuim 40

6

1 Inleiding De Inspectie van het Onderwijs voerde op 22, 23, 24 en 25 juni 2015 een onderzoek uit naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen van de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (hierna: Stichting BOOR). Doel was te beoordelen of eerder vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van het bestuurlijk handelen zijn opgeheven. Die tekortkomingen zijn beschreven in het rapport van bevindingen uit 2014, vastgesteld op 9 september 2014. Het inspectietoezicht op Stichting BOOR kent verschillende vormen. Enkele scholen van Stichting BOOR in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs hebben een aangepast arrangement zwak of zeer zwak. Op deze scholen schiet de kwaliteit van het onderwijs tekort en is het inspectietoezicht geïntensiveerd. Stichting BOOR staat sinds medio juni 2013 onder aangepast financieel toezicht. Dit is het resultaat van een onderzoek naar de financiële positie van BOOR in de eerste maanden van 2013. De aanleiding tot dit onderzoek was de risicoanalyse van de inspectie naar aanleiding van de jaarcijfers 2011 van alle schoolbesturen. Dat onderzoek wees destijds uit dat de financiële continuïteit van BOOR in het geding was. De inspectie monitort de financiële positie van BOOR sindsdien intensief. Omdat zowel de onderwijskwaliteit als de financiële continuïteit van Stichting BOOR tekortschoten is sinds 2013 ook sprake van toezicht op de kwaliteit van het bestuurlijk handelen. Het in dit rapport beschreven inspectieonderzoek vloeit hieruit voort. 1.1 Aanleiding en voorgeschiedenis Dit rapport beschrijft het derde inspectieonderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR. Eerdere onderzoeken vonden plaats in 2013 en 2014. De onderzoeken hebben zich alle gericht op de voorwaarden voor bestuurlijk handelen, het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën. Deze onderwerpen komen voort uit de toezichtmodule Kwaliteit Bestuurlijk Handelen (zie verder 1.4). 1.1.1 Bevindingen 2013 In april-mei 2013 waren de bevindingen van het eerste onderzoek naar bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR als volgt. Voorwaarden bestuurlijk handelen De functiescheiding tussen toezicht en uitvoering was in het bestuur van Stichting BOOR niet scherp aanwezig. De inrichting van het bevoegd gezag was in opbouw: een nieuw college van bestuur moest nog benoemd worden. Het toezicht door de gemeente Rotterdam was vastgelegd in een toezichtkader. Omdat niet alle scholen een medezeggenschapsraad hadden was binnen Stichting BOOR een Deltaplan medezeggenschap ontwikkeld, maar dit moest nog uitgevoerd worden. Bestuurlijk handelen ten aanzien van onderwijskwaliteit Stichting BOOR had een fors aantal zwakke en zeer zwakke scholen (zes in het basisonderwijs, één zwakke school in het speciaal onderwijs en zeven zwakke afdelingen in het voortgezet onderwijs). Er waren kwaliteitsprofielen ontwikkeld, 7

maar niet ingevuld. Mede hierdoor ontbraken kengetallen op bestuurlijk niveau. Met bovenschoolse directeuren en rectoren werden geen functioneringsgesprekken gevoerd noch resultaatafspraken gemaakt. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën In 2011 en 2012 kende Stichting BOOR fors negatieve exploitatieresultaten, waardoor de liquiditeit en solvabiliteit daalden en risicovol werden. Positieve verwachtingen voor de toekomst waren gebaseerd op risicovolle aannames over een toekomstige stijging van het leerlingenaantal, terwijl het feitelijke leerlingenaantal in het basisonderwijs daalde. De beschikbaarheid van tijdige en accurate sturingsinformatie liet te wensen over. De financiële planning- en controlcyclus en de rollen van bevoegd gezag, controller en rectoren/bovenschoolse directeuren waren onvoldoende helder. Er was onvoldoende managementinformatie op centraal en decentraal niveau. Er werd onvoldoende gestuurd op het realiseren van de begroting. 1.1.2 Bevindingen 2014 In april-mei 2014 onderzocht de inspectie Stichting BOOR opnieuw. Er waren verbeteringen zichtbaar, maar er bleven ook veel zorgen bestaan. Voorwaarden bestuurlijk handelen Er was een nieuw college van bestuur aangetreden, bestaande uit drie personen. Ook het algemeen bestuur, bestaande uit zes personen, was grotendeels vernieuwd. De functiescheiding tussen toezicht en uitvoering was aangescherpt. Het algemeen bestuur beschikte nog niet over een eigen toezichtkader, maar wilde dit ontwikkelen. Bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur waren net opgesteld. Per kwartaal verantwoordde Stichting BOOR zich aan de gemeente Rotterdam. Contacten tussen het college van bestuur en de drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden waren verbeterd, maar over het functioneren van de medezeggenschap en de bezetting van de medezeggenschapsraden op de scholen was onvoldoende informatie beschikbaar. Bestuurlijk handelen ten aanzien van onderwijskwaliteit Ten tijde van het inspectieonderzoek in 2014 was de kwaliteit van het basisonderwijs achteruit gegaan: er waren nu negen zwakke en zeer zwakke scholen tegen zes in het voorgaande jaar. Het speciaal onderwijs had geen zwakke scholen meer en het voortgezet onderwijs had er minder (drie zwakke afdelingen op één school). De kwaliteitsprofielen met kengetallen waren voor veel basisscholen niet ingevuld noch centraal beschikbaar. Ook bij het voortgezet onderwijs was de informatie niet compleet. Het college van bestuur miste dus nog steeds belangrijke sturingsinformatie. Managementcontracten voor rectoren en bovenschoolse directeuren po waren ontwikkeld en voortgangsgesprekken waren gestart, maar functioneringsgesprekken hadden niet plaatsgevonden. Van de negen zwakke en zeer zwakke basisscholen waren er zeven relatief klein. Ook in het voortgezet onderwijs had de school met zwakke afdelingen te kampen met problemen rond schaalgrootte. Beleid op dit gebied was er binnen Stichting BOOR niet. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Het jaar 2013 werd afgesloten met een positief exploitatieresultaat, wat vooral te danken was aan extra gelden uit het Nationaal Onderwijsakkoord. Maar ook zonder 8

die gelden was het exploitatieresultaat verbeterd. Hoewel de solvabiliteit en de liquiditeit nog onder de kritische grenzen van de inspectie lagen, was ook hier een lichte verbetering te zien. De sturing op financiën was beter belegd via portefeuilles in het algemeen bestuur en het college van bestuur, een auditcommissie in het algemeen bestuur en via de concerncontroller, controllers en assistent-controllers. Desondanks was sprake van onverwachte tegenvallers na het derde kwartaal van 2013. In de Begroting 2014 werd nu rekening gehouden met een dalend leerlingenaantal in het basisonderwijs en uit het Jaarplan 2014 bleek dat de formatie meer in lijn begon te komen met landelijke gemiddelden. Het ziekteverzuim bij Stichting BOOR bleek relatief hoog en hier werd onvoldoende planmatig op gestuurd. Op basis van een managementletter met aanbevelingen van de accountant had Stichting BOOR een plan van aanpak opgesteld, dat van belang was voor de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing van de financiën. Inzake actuele sturingsinformatie waren verbeteringen zichtbaar doordat uitputtingsoverzichten beschikbaar waren gekomen. Het bestuur was bezig het weerstandsvermogen op te bouwen. 1.2 Te onderzoeken punten in 2015 Het onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR concentreert zich in 2015 hoofdzakelijk op twaalf punten die in het onderzoek van 2014 expliciet als te onderzoeken punten zijn benoemd. Voorwaarden voor bestuurlijk handelen: De bezetting en scholing van de medezeggenschapsraden, Het toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR, Het toezichtkader Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam, De uitvoering van het bestuurscontract. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit: De aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen, De aansturing van verbetertrajecten van de (zeer) zwakke scholen, Het beleid en de uitvoering hiervan ten aanzien van kleine scholen, De uitvoering van de managementcontracten. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën: De realisatie van de begroting, De sturing op de formatie van de verschillende typen scholen, De sturing op ziekteverzuim, De aanwezigheid van actuele financiële sturingsinformatie. 1.3 Onderzoeksopzet Het onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bestond in 2015 uit de volgende activiteiten: Analyse van documenten en gegevens van Stichting BOOR die al bij de inspectie aanwezig waren, Analyse van documenten die de inspectie voorafgaand aan en tijdens het onderzoek heeft geraadpleegd (zie bijlage 1), 9

Gesprekken met bestuur, personeel en vertegenwoordigers van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden van Stichting BOOR (zie bijlage 2), Gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam (zie bijlage 2). Analyse van personeelsdossiers (zie bijlage 3). 1.4 Toezichtkader en wettelijk kader De bevoegdheid tot het doen van onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen is te vinden in artikel 3, tweede lid, onder b en onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht. De inspectie baseert zich bij haar onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen op de toezichtmodule Kwaliteit Bestuurlijk Handelen, versie 2012 (zie bijlage 4; deze versie is gebruikt omdat het hier om een vervolgonderzoek gaat). De wettelijke basis voor het toezicht op het bestuurlijk handelen is ten eerste te vinden in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, waarin de principes van de Wet goed onderwijs, goed bestuur (Stb. 2010, 80) zijn vastgelegd. Hierbij gaat het onder meer om de zorgplicht van het bestuur voor de kwaliteit van het onderwijs en de daarmee samenhangende kwaliteit van het bestuur, en om de mogelijkheden van de minister om bij langdurig tekortschieten van de kwaliteit de bekostiging van een school te beëindigen. Ten tweede is de wettelijke grondslag te vinden in artikel 4, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, waarin wordt bepaald dat de professionaliteit van het bestuur en de financiële situatie van het bestuur (naast de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wet- en regelgeving) als een criterium kan gelden voor de mate van intensiteit van het toezicht. 1.5 Opbouw van het rapport Hoofdstuk 2 beschrijft de bevindingen van de inspectie ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en de financiën. Hoofdstuk 3 gaat in op het vervolg van het toezicht. 10

2 Bevindingen Dit hoofdstuk beschrijft eerst kort de omvang en de organisatie van Stichting BOOR (2.1). Daarna volgt het algemeen beeld, de bevindingen uit 2015 op hoofdlijnen (2.2). De dan volgende paragrafen gaan in op de bevindingen ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen (2.3), het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit (2.4) en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën (2.5). 2.1 Omvang en organisatie Stichting BOOR Scholen en leerlingenaantallen Stichting BOOR Volgens de jaarstukken van Stichting BOOR volgden op 1 oktober 2014 in totaal 30.407 leerlingen (voorlopige peildatumcijfers) onderwijs op BOOR- scholen. Stichting BOOR biedt openbaar onderwijs in drie sectoren: 62 basisscholen en 6 scholen voor speciaal basisonderwijs, 8 scholen voor speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs, 7 scholen voor voortgezet onderwijs. Tussen 2011 en 2014 daalden de leerlingenaantallen in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs bij Stichting BOOR. De leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs stegen daarentegen (tabel 2.1a). Het totale leerlingenaantal van Stichting BOOR is daardoor toegenomen. Tabel 2.1a Aantal leerlingen op scholen van Stichting BOOR, 2011 en 2014, per sector, peildatum 1 oktober Sector 2011 2014* Basisonderwijs 18.112 17.672 Speciaal basisonderwijs 491 388 Speciaal onderwijs 1.162 1.024 Voortgezet speciaal onderwijs 566 907 Voortgezet onderwijs 9.406 10.341 Vavo 49 75 Totaal 29.786 30.407 *voorlopige cijfers Bron: BOOR Jaarstukken 2014 Organisatie Stichting BOOR Stichting BOOR wordt geleid door een college van bestuur, dat uit drie personen bestaat. Het algemeen bestuur bestaat uit zes personen. Naast het algemeen bestuur heeft de gemeente Rotterdam een toezichthoudende taak. Het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs) wordt aangestuurd door zeven bovenschoolse directeuren die ieder ongeveer tien scholen onder zich hebben en het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs kent één 11

bovenschoolse directeur. In het voortgezet onderwijs ligt de leiding in handen van vijf rectoren. Het servicebureau BOOR Services ondersteunt de organisatie onder meer bij het algemeen beleid, finance & control, human resource management en huisvesting. Binnen BOOR Services is het team kennis, kwaliteit en onderzoek (kko) actief voor de kwaliteitsontwikkeling op de scholen. Daarnaast heeft Stichting BOOR voorzieningen in huis voor onder andere ambulante begeleiding en leerlingenzorg. Ten slotte is deskundigheid in huis voor het leren van Engels aan jonge kinderen. Stichting BOOR heeft drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden: voor het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs), het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. 2.2 Algemeen beeld Op grond van wat college van bestuur en algemeen bestuur bereikt hebben, is de inspectie van oordeel dat Stichting BOOR voldoende in control is om het verbeterproces voort te zetten en uit te bouwen, met als oogmerk verdere effecten op de onderwijskwaliteit en de financiën binnen afzienbare tijd te bereiken. De inspectie beëindigt om die reden het toezicht op het bestuurlijk handelen van Stichting BOOR (zie hoofdstuk 3). Het aangepast financieel toezicht op Stichting BOOR en het geïntensiveerd toezicht op de zwakke en zeer zwakke scholen lopen beide door; dit zijn separate toezichttrajecten (zie hoofdstuk 1, hoofdstuk 3). Voorwaarden bestuurlijk handelen Stichting BOOR heeft sinds het vorige inspectieonderzoek in 2014 verbeteringen bereikt ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen. Er is flink geïnvesteerd in de contacten met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden en op alle scholen is nu volgens het college van bestuur een medezeggenschapsraad gevormd. De verantwoording naar de gemeente Rotterdam volgens het afgesproken toezichtkader loopt. De bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur zijn in uitvoering. Verslagen van gesprekken tussen algemeen bestuur en college van bestuur laten zien dat het algemeen bestuur een kritische tegenmacht vormt voor het college van bestuur en ook de drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden vervullen die functie, zo blijkt uit gesprekken en documenten. Hierdoor is sprake van voldoende functionerende checks and balances binnen Stichting BOOR. Het algemeen bestuur heeft geen vorderingen gemaakt bij het ontwikkelen van een eigen toezichtkader (zie verder 2.3). Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit Ook het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit bij Stichting BOOR is verbeterd. De kwaliteitsprofielen voor scholen zijn ingevuld, waardoor basisinformatie op centraal niveau beschikbaar is. Een deel van de verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen is succesvol afgesloten, een ander deel van de betreffende scholen is opgeheven. Beleid inzake kleine scholen is in uitvoering en werpt de eerste vruchten af. Een cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken met leidinggevenden is op veel plaatsen in de organisatie overtuigend tot stand gekomen (zie verder 2.4). Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Verbeteringen zijn er eveneens in het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën. Stichting BOOR houdt koers qua exploitatie en er is stabiliteit zichtbaar in de forecasts. Wat de formatie van scholen betreft is er aandacht voor de ratio 12

onderwijzend personeel en onderwijsondersteunend personeel en de personeelskosten worden in 2015 in de hand gehouden. Stichting BOOR is samen met het Vervangingsfonds gestart met een meerjarig project gericht op een structurele verlaging van het ziekteverzuim. De inventarisatiefase is inmiddels afgerond en de eerste verbeterstappen zijn gezet. Inzake actuele financiële sturingsinformatie op centraal en decentraal niveau is er een enorme verbetering gerealiseerd (zie verder 2.5). De bevindingen worden in de volgende paragrafen per onderdeel toegelicht. Dat op positieve resultaten zijn behaald, betekent niet dat er binnen Stichting BOOR geen verdere verbeteringen meer nodig zouden zijn. Ook daar wordt in de volgende paragrafen aandacht aan besteed. 2.3 Voorwaarden voor bestuurlijk handelen In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde de bezetting en scholing van de medezeggenschapsraden (2.3.1), het toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR (2.3.2), het toezichtkader Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam (2.3.3) en de uitvoering van het bestuurscontract (2.3.4). Daarna volgen de conclusies (2.3.5). 2.3.1 Bezetting en scholing van medezeggenschapsraden In artikel 3 en 4 van de Wet medezeggenschap op scholen staat vermeld dat aan een school een medezeggenschapsraad (mr) moet zijn verbonden; als het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, moet hij een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (gmr) instellen. Gmr-en had Stichting BOOR al, maar op twee basisscholen ontbraken in december 2014 nog mr-en. Volgens het college van bestuur hebben ook die scholen nu een mr. Een overzicht van Stichting BOOR uit december 2014 laat zien dat acht mr-en toen vacatures hadden in de personeelsgeleding, 26 mr-en in de oudergeleding en twee mr-en in de leerlingengeleding (voortgezet onderwijs). De vacatures waren volgens Stichting BOOR op de meeste scholen niet van structurele aard en zouden door verkiezingen worden opgevuld. Volgens vertegenwoordigers van de gmr voor het primair onderwijs (gmr-po) is het in Rotterdam Noord doorgaans gemakkelijker om ouders voor een mr te vinden dan in Rotterdam Zuid. Dit vraagt om extra inspanningen van de directeuren in Zuid. Volgens de gmr-po heeft Stichting BOOR scholing voor mr-en gefaciliteerd. De opkomst bij die scholing viel soms tegen: sommige mr-en die de scholing het hardst nodig hadden hebben er geen gebruik van gemaakt. Stichting BOOR voert momenteel een onderzoek uit naar de waardering van mr-leden voor het functioneren van de medezeggenschap. Dit onderzoek kan belangrijke gegevens opleveren voor toekomstig beleid. Het college van bestuur wil directeuren stimuleren om de medezeggenschap serieus te nemen, onder meer door bij het opvragen van het schoolplan ook mr-notulen op te gaan vragen. Mr-en van goede kwaliteit zijn volgens de inspectie de komende jaren zeker in het basisonderwijs van groot belang. Op diverse scholen moet leegstandsreductie plaatsvinden en daarbij is goed overleg met personeel en ouders hard nodig (zie verder 2.4.3). De mr-en zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd op de websites van (een steekproef van) basisscholen; hier ligt een duidelijk verbeterpunt. De gmr-en zijn 13

juist wel duidelijk aanwezig op de website van Stichting BOOR. Vergaderdata, reglementen, nieuwsbrieven, agenda s en notulen zijn te raadplegen, al is niet alle informatie up to date. Uit gesprekken met de drie gmr-en blijkt dat zij de inzet van het huidige college van bestuur voor medezeggenschap positief waarderen. Er is bij praktisch alle gmrvergaderingen iemand van het college van bestuur aanwezig; dit gebeurde in voorgaande jaren nooit. De gmr-en voelen zich serieus genomen omdat het college van bestuur zich transparant en open opstelt en goed luistert. De gmr-en waarderen het dat het college van bestuur ook streeft naar instemming met zaken waarover formeel alleen adviesrecht bestaat en het zich aantrekt als er meningsverschillen zijn. Incidenteel bezoeken leden van het algemeen bestuur eveneens gmrvergaderingen; ook van die kant wordt medezeggenschap serieus genomen. 2.3.2 Toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR Het toezichtkader dat de onderwijscommissie van het algemeen bestuur in 2014 wilde ontwikkelen, is er nog niet. Het algemeen bestuur heeft hierdoor geen instrument aan de hand waarvan het college van bestuur verantwoording kan afleggen. Dit is een gemiste kans voor het verder invullen van de scheiding van bestuur en toezicht. Volgens het algemeen bestuur was het eerst nodig om een Koersdocument (Strategisch beleidsplan 2015-2019) voor Stichting BOOR op te stellen, aan de hand waarvan het toezichtkader voor eind 2015 nader vorm kan krijgen. Het is de bedoeling dat het kader een handzaam aantal doelstellingen bevat, die in de hele organisatie doorvertaald kunnen worden en die de integrale verantwoording van de verschillende managementlagen kunnen sturen. 2.3.3 Toezichtkader Stichting BOOR en gemeente Rotterdam De verantwoording van Stichting BOOR aan de gemeente Rotterdam aan de hand van een daartoe opgesteld toezichtkader verloopt volgens plan. Vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam met wie de inspectie sprak, ervaren de communicatie met vertegenwoordigers van Stichting BOOR als transparant en vinden de informatievoorziening verbeterd. In de akte van statutenwijziging van Stichting BOOR van 14 december 2012 is het toezicht door de gemeente Rotterdam vastgelegd. De gemeenteraad keurt het bestuursreglement, het strategisch beleidsplan, de begroting en het jaarverslag (inclusief accountantsverklaring) goed. De gemeente houdt toezicht aan de hand van een uitgebreid toezichtkader. Het algemeen bestuur van Stichting BOOR informeert de gemeente met vaste regelmaat tussentijds over de financiën en de financiële kengetallen en jaarlijks over de onderwijskundige kengetallen. Met de gemeente is eind 2014 afgesproken om de informatieplicht per kwartaal te veranderen in viermaandsrapportages. Toch wilde de gemeente dit jaar over het eerste kwartaal nog een aparte kwartaalrapportage ontvangen. De raad wilde tijdig geïnformeerd zijn en een viermaandsrapportage zou te laat zijn om nog voor het zomerreces behandeld te kunnen worden. Om de onderlinge afstemming en communicatie te verbeteren is er na de zomer van 2014 een apart afstemmingsoverleg gekomen tussen Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam en is er bijna dagelijks contact tussen de accountmanager aan gemeentezijde en de bestuurssecretaris aan de zijde van BOOR. 14

2.3.4 Uitvoering bestuurscontract 2.3.5 Conclusies De uitvoering van de bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur is van start gegaan. Op 21 maart 2014 heeft het college van bestuur de contracten getekend. De tekst van de resultaatafspraken is voor alle drie betrokkenen identiek, ondanks verschillende portefeuilles. Hier ligt een verbeterpunt voor de nabije toekomst. De afspraken in de contracten kunnen naar de mening van de inspectie meer toetsbaar geformuleerd worden en aan een concreet tijdpad worden verbonden. Dit vindt de voorzitter van het algemeen bestuur ook, maar men heeft vooralsnog voortgebouwd op documenten die al formeel binnen Stichting BOOR waren vastgesteld. Voor het einde van 2015 zullen naar zijn zeggen nieuwe contracten worden opgesteld en ondertekend. Deze contracten zullen de topics uit het nieuwe strategisch beleidsplan voor de periode 2015-2019 weerspiegelen. De renumeratiecommissie van het algemeen bestuur heeft in het schooljaar 2014/2015 voortgangsgesprekken, functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken gevoerd met het college van bestuur. Volgens de voorzitter van het algemeen bestuur heeft hij ter voorbereiding hierop ook informatie van derden (zoals de gemeente Rotterdam) gevraagd en er zijn 360 graden feedbackprocedures ingezet. De zorgvuldige en uitvoerige verslagen van de gesprekken wijzen op een open en directe cultuur, waarin het functioneren van het college van bestuur kritisch besproken is. Uit de gespreksverslagen blijkt dat in de gesprekken geen systematische koppeling wordt gemaakt met de bestuurscontracten. In de bestuurscontracten staan bijvoorbeeld competenties vermeld die in een functioneringsgesprek aan de orde zouden moeten komen, maar in de praktijk is dat niet gebeurd. Concrete resultaatafspraken worden niet vastgelegd in een nieuw bestuurscontract. Het is nodig om de nieuwe bestuurscontracten zo op te stellen dat ze getoetst kunnen worden in de gesprekken tussen algemeen bestuur en college van bestuur, waardoor contract en gesprek niet langer los van elkaar staan. De voorwaarden voor bestuurlijk handelen zijn verbeterd en grotendeels op orde, maar de volgende punten vragen aandacht. Over het functioneren van de mr-en en de mate van professionaliteit op basisscholen is nog weinig bekend. De mr-en zijn weinig zichtbaar op de websites van basisscholen. Het algemeen bestuur heeft geen toezichtkader ontwikkeld; eind 2015 zal dit kader er liggen. De bestuurscontracten hebben een globale inhoud en staan los van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Dat komt de effectiviteit van deze contracten niet ten goede. 2.4 Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit Na een korte beschrijving van de stand van zaken ten aanzien van de onderwijskwaliteit komen in deze paragraaf achtereenvolgens aan de orde de aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen(2.4.1), de aansturing van verbetertrajecten van de zwakke en zeer zwakke scholen (2.4.2), het beleid en de 15

uitvoering hiervan ten aanzien van kleine scholen (2.4.3) en de uitvoering van de managementcontracten (2.4.4). Daarna volgen de conclusies (2.4.5). In artikel 10 van de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat het bevoegd gezag zorg draagt voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Daaronder wordt in elk geval verstaan de zorg voor het personeelsbeleid, voor zover het betreft de duurzame borging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Voor het voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs gelden vergelijkbare bepalingen (artikel 23a van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 19 van de Wet op de expertisecentra). Stand van zaken onderwijskwaliteit De kwaliteit van de BOOR-scholen, afgemeten aan de toezichtarrangementen van de inspectie, is sinds 2013 verbeterd (zie tabel 2.4a). De meeste zwakke en zeer zwakke scholen hebben inmiddels basistoezicht of zijn opgeheven (zie verder bijlage 5). Eén school voor speciaal basisonderwijs verslechterde en viel terug van zwak naar zeer zwak. Dit is vanzelfsprekend een zeer ongewenste ontwikkeling, die in de toekomst zeker voorkomen moet worden (zie hierover verder 2.4.2). Tabel 2.4a Aantal BOOR-scholen* met aangepast inspectietoezicht in 2013, 2014 en 2015, per sector Aantal scholen met aangepast toezicht Sector 2013 2014 2015 Primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs), n=84 6 hiervan zeer zwak: 3 9 hiervan zeer zwak: 2 3 hiervan zeer zwak: 1 Speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs, n=15 1 0 0 Voortgezet onderwijs, n= 29 7 3 3 Totaal 14 12 6 * In deze tabel wordt onder scholen verstaan de onderwijskundige eenheden/objecten van toezicht waar de inspectie toezicht op houdt. Dit aantal is (door nevenvestigingen, verschillende afdelingen e.d.) hoger dan het aantal brinnummers binnen Stichting BOOR. Bronnen: Inspectierapport BOOR 2013; Inspectierapport BOOR 2014; Inspectiegegevens per 1 juli 2015 De inspectie geeft een bestuur een waarschuwing als een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs meer dan één jaar achtereen onvoldoende opbrengsten laat zien. Dit was bij Stichting BOOR de afgelopen jaren steeds bij enkele scholen het geval, vooral in het basisonderwijs. Het gaat dan om scholen die het risico lopen zwak of zeer zwak te worden als prestatieverbetering uitblijft. De waarschuwing is bedoeld om het bestuur tijdig te alarmeren, zodat verder afglijden wordt voorkomen. In 2013 gaf de inspectie Stichting BOOR voor vijf basisscholen een waarschuwing; twee van deze vijf scholen werden in een later stadium toch zwak. In 2014 gaf de inspectie waarschuwingen voor twee basisscholen; een hiervan is inmiddels opgeheven en de ander heeft basistoezicht behouden. 16

Op basis van voorlopige gegevens over de ontwikkeling van prestaties op basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs concludeert de inspectie dat ook in 2015 niet alle scholen uit de gevarenzone zijn. Het risico bestaat dat opnieuw scholen het toezichtarrangement zwak of zeer zwak zullen krijgen. Aanhoudende kwaliteitsbewaking door het bevoegd gezag is dus zonder meer geboden. Bij die kwaliteitsbewaking spelen in het basisonderwijs de bovenschoolse directeuren een centrale rol. Uit gesprekken met hen en met directeuren uit hun scholengroepen blijkt dat zij hun rol momenteel verschillend invullen. In de ene scholengroep deelt men bijvoorbeeld meer informatie over de eigen school met elkaar dan in de andere, in de ene scholengroep lijkt de bereidheid van elkaar te leren groter dan in de andere. Voor een goede positionering van de bovenschoolse directeuren is het nodig dat er heldere afspraken komen over de taken en verantwoordelijkheden die van ieder verwacht worden. Ook is het van belang dat de bovenschoolse directeuren onderling meer kennis nemen van elkaars goede praktijken. 2.4.1 Aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen Voor alle scholen zijn inmiddels volgens het college van bestuur kwaliteitsprofielen ingevuld. Dat is voor de steekproef van scholen die de inspectie onderzocht gebeurd aan het eind van het schooljaar 2013/2014 of aan het begin van het schooljaar 2014/2015. Dit is een verbetering ten opzichte van eerdere onderzoeken. De profielen zijn voor het primair onderwijs, speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs grotendeels vergelijkbaar. Ze bevatten informatie over personeelskenmerken, leerlingenaantallen, HRM-gegevens, management van processen, tevredenheid (personeel, ouders en leerlingen), opbrengsten en rendement. De profielen bieden in principe belangrijke managementinformatie voor leidinggevenden. Gezien de achterstand in ictontwikkeling bij Stichting BOOR is deze informatie echter niet eenvoudig op centraal niveau te ontsluiten: er is geen goed dashboard. Dit is en blijft een groot risico voor een grote organisatie als Stichting BOOR. Opvallend is dat de profielen geen gegevens bevatten over de kwaliteit van leraren, leerlingenzorg en kwaliteitszorg. Ook het functioneren van de mr komt niet aan de orde. De profielen zijn tijdens het schooljaar niet geactualiseerd met (bijvoorbeeld) nieuwe gegevens over de prestaties van leerlingen. Hier is ruimte voor verdere ontwikkeling en verbetering. In het voortgezet onderwijs hebben de kwaliteitsprofielen volgens gesprekspartners een rol in de gesprekkencyclus en dat geldt ook voor het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs. In het basisonderwijs is dat nog niet zo en dat is een gemiste kans. De meeste directeuren van basisscholen met wie de inspectie sprak ervaren momenteel mede hierdoor weinig toegevoegde waarde van de profielen. De profielen zijn ook niet binnen alle scholengroepen met elkaar gedeeld en er is geen BOOR-benchmark om de gegevens van de eigen school tegen af te zetten. De bovenschoolse directeuren primair onderwijs zeggen de belangrijkste onderwerpen uit de profielen wel met de directeuren te bespreken (dit wordt ook bevestigd door de directeuren), maar ze zoeken nog naar een heldere plaats voor de profielen in hun gesprekkencyclus. Het is nodig dat duidelijke afspraken worden gemaakt over een meer adequate inhoud van de profielen in het basisonderwijs, de gewenste frequentie van updates en het gebruik in de gesprekkencyclus. 17

2.4.2 Aansturing verbetertrajecten van (zeer) zwakke scholen In 2014/2015 is een aantal verbetertrajecten op scholen met aangepast toezicht succesvol afgerond (zie ook tabel 2.4a). Van de negen scholen voor (speciaal) basisonderwijs die ten tijde van het vorige onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen zwak of zeer zwak waren, hebben vier inmiddels basistoezicht en twee scholen zijn opgeheven. In het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs zijn al enige tijd geen zwakke of zeer zwakke scholen meer. Het beeld voor Stichting BOOR is nu dan ook gunstiger dan twee jaargeleden. Sommige verbetertrajecten zijn echter niet succesvol verlopen. Twee basisscholen bleven nog zwak en een school voor speciaal basisonderwijs viel zelfs terug van zwak naar zeer zwak. In het voortgezet onderwijs zijn dezelfde drie scholen zwak gebleven als vorig jaar en het jaar ervoor. Stichting BOOR moet daarom stevig blijven inzetten op kwaliteitsverbetering, niet alleen om de huidige zwakke en zeer zwakke scholen snel te verbeteren maar ook om nieuwe zwakke of zeer zwakke scholen in de toekomst te voorkomen. Op een aantal punten zijn volgens de inspectie verbeteringen mogelijk. Een eerste aandachtspunt bij de aansturing van verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen is het aantal betrokken partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden. Naast de directeur spelen de bovenschools directeur, het team kennis, kwaliteit en onderzoek van Stichting BOOR en externe schoolbegeleiders een rol. Reflectie op de school die onlangs terugviel van zwak naar zeer zwak wijst uit dat niet voor iedereen helder was waar de eigen verantwoordelijkheid begon en eindigde en wie op welk moment de regie over het verbetertraject in handen had. Ook is, terwijl er hier en daar wel zorgen waren over de stand van zaken, niet op tijd doorgeschakeld naar het niveau van het college van bestuur. Het college van bestuur werd daardoor na het inspectiebezoek overvallen door het slechte nieuws. Een tweede aandachtspunt is onvoldoende systematische aandacht voor de zwakke en zeer zwakke scholen in vergaderingen waar het college van bestuur bij aanwezig is. Het is de inspectie opgevallen dat verbetering van onderwijskwaliteit een regelmatig terugkerend agendapunt is, maar dat zwakke en zeer zwakke scholen nooit als specifiek onderwerp op de agenda staan in het overleg tussen college van bestuur en bovenschoolse directeuren/rectoren. Ook in andere gremia, zoals de onderwijscommissie van het algemeen bestuur, is dat niet het geval. Dat leidt er toe dat deze groep scholen te gemakkelijk uit beeld verdwijnt bij het college van bestuur en het algemeen bestuur. Nadat de zwakke school onlangs terugviel naar zeer zwak heeft het college van bestuur daadkracht getoond en zijn snel maatregelen getroffen om de situatie te verbeteren. Dit had echter in een eerder stadium moeten gebeuren om de terugval in kwaliteit te voorkomen. Een meer proactieve houding van het college van bestuur en meer grip op de ontwikkelingen op zwakke en zeer zwakke scholen zijn dan ook nodig. Een derde aandachtspunt is onvoldoende expliciete aandacht voor de zwakke en zeer zwakke basisscholen. Stichting BOOR heeft scholen ingedeeld in risicoscholen (waaronder de zwakke en zeer zwakke scholen), groeischolen en oogstscholen. Elke groep scholen zit in een eigen type verbetertraject. Stichting BOOR wil op deze manier alle scholen kansen tot verbetering bieden om zo het besef te laten groeien dat het voor elke school normaal is zich te verbeteren. Volgens de inspectie getuigt het van ambitie dat Stichting BOOR alle scholen stimuleert zich te verbeteren. De inspectie waardeert het ook dat Stichting BOOR het begrip risicoschool ruimer definieert dan alleen de scholen die de inspectie als zwak of zeer zwak beoordeelt. 18

Toch is expliciete aandacht voor de zwakke en zeer zwakke scholen nodig om te waarborgen dat er voldoende gerichte aandacht naar deze groep gaat en dat verbetertrajecten specifiek op deze groep worden toegesneden. 2.4.3 Beleid kleine scholen en uitvoering hiervan Stichting BOOR heeft beleid ontwikkeld voor het omgaan met kleine basisscholen en is dat aan het uitvoeren: in 2013 zijn negen dislocaties van basisscholen afgestoten, in 2014 twaalf. In het voortgezet onderwijs speelt deze problematiek op slechts één school een rol, in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs nergens. Stichting BOOR heeft met de gemeente Rotterdam afspraken gemaakt over leegstandsreductie. De gemeente Rotterdam hanteert een opheffingsnorm van 182 leerlingen voor het basisonderwijs, maar Stichting BOOR streeft zelf naar een gemiddelde minimale schoolgrootte van 225 leerlingen. Dat hogere gemiddelde biedt in specifieke gevallen de mogelijkheid om ook kleinere scholen open te houden. In september 2014 heeft Stichting BOOR een beleidsnotitie over de minimale schoolgrootte in het basisonderwijs gepubliceerd, waarin staat dat het leerlingenaantal op 29 van de 62 BOOR-basisscholen (verspreid over 103 locaties) onder de Rotterdamse opheffingsnorm ligt. Het streven voor 2018 is dat 80 procent van de scholen met een leerstofjaarklassensysteem de gewenste minimale schoolgrootte van 225 leerlingen heeft. Ieder jaar zal op de teldatum van 1 oktober bekeken worden hoeveel scholen minder dan 225 leerlingen hebben. Voor die scholen zal een bestuurlijke weging plaatsvinden aan de hand van de kwaliteit van de school, de huisvesting, de financiële positie, de spreiding van openbaar onderwijs, kansen of bedreigingen, demografische ontwikkelingen, de concurrentiepositie en de verankering in de wijk. Voor bovenschoolse directeuren en directeuren is in september 2014 een protocol ontwikkeld dat duidelijk maakt welke stappen ze moeten doorlopen bij fusie of opheffing. In twee gevallen zijn zaken anders gelopen dan beoogd. Bij het sluiten van een school was de communicatie naar ouders niet goed, waardoor de meeste leerlingen uiteindelijk naar scholen van andere besturen vertrokken. In een ander geval heeft Stichting BOOR de sluiting van een dislocatie met een jaar opgeschort, omdat eerdere afspraken over deze school niet op tijd bij het college van bestuur bekend waren. Een grotere betrokkenheid van het college van bestuur bij het opheffen of fuseren van kleine scholen of dislocaties of meer controle op het procesverloop is gewenst. Die betrokkenheid is vooral nodig bij het vroegtijdig informeren van ouders en het vroegtijdig betrekken van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad bij de besluitvorming. 2.4.4 Uitvoering managementcontracten De inspectie beschouwt managementcontracten en een cyclus van functioneringsen beoordelingsgesprekken als belangrijke middelen om de kwaliteit van het personeel te waarborgen en waar nodig te bevorderen. In het verleden kende Stichting BOOR geen professionele cultuur waarin men elkaar aansprak op verantwoordelijkheden. Functionerings- en beoordelingsgesprekken waren niet vanzelfsprekend, managementcontracten en resultaatafspraken waren een onbekend fenomeen. Daar is nu verbetering in gekomen. 19

De rectoren, bovenschoolse directeuren en directeuren (primair onderwijs en speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs) hebben managementcontracten met hun leidinggevenden ondertekend. Bij de rectoren gebeurde dit in juli 2014, de bovenschoolse directeuren tekenden overwegend in maart 2014 en de directeuren in de periode februari april 2015. Hiermee is een eerste stap gezet in de cultuurverandering die het college van bestuur beoogt. Functionaliteit van de contracten De managementcontracten van de bovenschoolse directeuren en de rectoren bevatten 76 respectievelijk 67 doelen, die niet schoolspecifiek zijn. De contracten met directeuren hebben ruim 20 doelen, die evenmin schoolspecifiek zijn en die ook niet altijd op het niveau van de school geformuleerd zijn (bijvoorbeeld in het primair onderwijs streven we naar een leegstandsreductie van 10.000 m2 ). Het college van bestuur trof deze lijsten met doelen aan in 2013 en wilde niet meteen andere documenten gaan ontwikkelen. In personeelsgesprekken spelen de managementcontracten nu echter niet de rol die ze kunnen spelen, waarschijnlijk mede door de grote hoeveelheden doelen. Uitvoering gesprekkencyclus en kwaliteit van gesprekken De inspectie heeft in totaal 50 personeelsdossiers onderzocht, onder andere om vast te kunnen stellen welke gesprekken zijn gevoerd en welke kwaliteit ze hebben. Uit de analyse van dossiers bleek het volgende (zie verder bijlage 3). Primair onderwijs en speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs: De functioneringsgesprekken van het college van bestuur met de bovenschoolse directeuren zijn van goede kwaliteit, evenals de beoordelingsgesprekken van bovenschoolse directeuren met de directeuren. De managementcontracten spelen geen rol en afspraken worden niet gemaakt. Voortgezet onderwijs: Er zijn met slechts twee rectoren gesprekken gevoerd en het gaat hierbij niet om functionerings- of beoordelingsgesprekken, maar om voortgangsgesprekken. Managementcontracten komen niet ter sprake en er worden geen afspraken gemaakt. Zwakke scholen basisonderwijs en voortgezet onderwijs: De gesprekkencyclus laat hier zeer te wensen over. Functionerings- of beoordelingsgesprekken ontbreken of hebben inhoudelijk nauwelijks kwaliteit. Ziek personeel en personeel in een coachingstraject: In de meeste dossiers is te zien dat aan re-integratie of aan coaching wordt gewerkt. Dat is een duidelijke verbetering in vergelijking met het verleden, toen dit niet vanzelfsprekend was. Personeel van BOOR Services: De beoordelingsgesprekken zijn van voldoende kwaliteit, maar ook hier zijn geen afspraken gemaakt. Het dossieronderzoek maakt duidelijk waar verbeterpunten liggen voor Stichting BOOR. Wat het feitelijk voeren van gesprekken betreft liggen die vooral in het voortgezet onderwijs. Wat de kwaliteit van gesprekken betreft ligt het voor de hand om de managementcontracten systematisch bij functionerings- en beoordelingsgesprekken te betrekken en om na ieder gesprek duidelijke afspraken 20

2.4.5 Conclusies te maken voor de toekomst. Onderzoek door Stichting BOOR naar de kwaliteit van functionerings- en beoordelingsgesprekken op individuele scholen, zeker op de zwakke en zeer zwakke scholen, is nodig omdat het er op lijkt dat de frequentie en de kwaliteit van gesprekken daar te wensen overlaten. Een specifiek aandachtspunt voor Stichting BOOR is de digitalisering van personeelsdossiers. Nu liggen delen van dossiers op verschillende plekken (administratiekantoor, scholen), hetgeen checks door leidinggevenden bemoeilijkt. Het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit is verbeterd, vooral door het invoeren van een cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Aandachtspunten zijn de volgende. De aansturing van verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen kan verbeteren door een betere regie, meer betrokkenheid van het college van bestuur en meer expliciete aandacht voor deze groep scholen. De rol van het college van bestuur bij het uitvoeren van het beleid rond kleine scholen kan aangescherpt worden. Het college van bestuur moet zich er in ieder geval van vergewissen dat goed gecommuniceerd wordt met de oudergeleding van de mr als opheffing of sluiting van een school aan de orde is. De inhoud van kwaliteitsprofielen en managementcontracten kan scherper en deze documenten moeten betrokken worden bij functionerings- en beoordelingsgesprekken. Gesprekken zouden moeten uitmonden in concrete afspraken. Onderzoek naar de feitelijke uitvoering en de kwaliteit van gesprekken op scholen is nodig. De aansturing op bestuursniveau wordt bemoeilijkt doordat managementinformatie uit de kwaliteitsprofielen centraal lastig te ontsluiten is. Inzicht in dossiers wordt bemoeilijkt omdat ze niet digitaal beschikbaar zijn. 2.5 Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Deze paragraaf beschrijft achtereenvolgens de realisatie van de begroting (2.5.1), de sturing op de formatie van de verschillende typen scholen (2.5.2), de sturing op ziekteverzuim (2.5.3) en de aanwezigheid van actuele financiële sturingsinformatie (2.5.4). Daarna volgen de conclusies (2.5.5). Een vereiste voor goed onderwijs is dat een schoolbestuur financieel gezond is en dat het geld dat het rijk geeft om goed onderwijs te verzorgen ook daadwerkelijk daaraan wordt besteed. Bij het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën gaat het daarom om het scheppen van voorwaarden die het mogelijk maken om goed onderwijs te verzorgen en de kwaliteit van het onderwijs te borgen en te verbeteren. 2.5.1 Realisatie van de begroting Het algemene beeld van Stichting BOOR is dat van een organisatie die wat de exploitatieresultaten betreft inmiddels beter in control is na jaren van financiële stuurloosheid. De realisaties en de forecasts liggen dicht bij elkaar. Forecasts worden met de nodige prudentie bepaald. In voorgaande jaren was er sprake van grotere afwijkingen tussen ramingen en realisaties. 21

Nadat het jaar 2013, mede dankzij de NOA-gelden (gelden ontvangen in het kader van het Nationaal Onderwijs Akkoord) ad 6,5 miljoen, was afgesloten met een positief exploitatieresultaat van 3 miljoen, was het daaropvolgende jaar 2014 wederom een positief resultaat te zien van 4,3 mln. Stichting BOOR geeft daarmee voor het tweede jaar achtereen een positieve rentabiliteit te zien van meer dan 1,0% (1,7% tegenover 1,2% over 2013). Eind 2013 was nog sprake van relatief grote tegenvallers en een eindresultaat dat behoorlijk afweek van de begroting, maar in 2014 was hier geen sprake meer van. Het uiteindelijke resultaat over 2014 lag iets boven de begroting, te weten 430K. De forecast die toen in oktober is afgegeven lag met 3,5 mln. iets beneden het begroot resultaat van 3,9 mln. Ook de eerste vier maanden van 2015 laten een positief beeld zien: een resultaat 3,4 mln. Hierbij past uiteraard de kanttekening dat geen rekening is gehouden met een eventuele seizoenscorrectie in verband met perioden met relatief grote uitgaven i.c. lasten. De forecast eind april voor 2015 komt uit op een jaarresultaat van 4,2 mln. Dat is 350K boven de begroting. Stichting BOOR heeft scholen in verschillende sectoren. De bekostiging daarvan en ook de resultaten zijn heel verschillend (tabel 2.5a). Tabel 2.5a Bijdragen sectoren aan resultaat Stichting BOOR, periode 2012-2015 Sector 2012 2013 2014 2015 (forecast) Primair 10,4 mln. neg. 4,3 mln. pos. 5,0 mln. pos. 3,25 mln. pos. onderwijs* Voortgezet 1,9 mln. neg. 1,3 mln. neg. 0,7 mln. neg. 0,98 mln. pos. onderwijs Stichting BOOR 12,3 mln. neg. 3,0 mln. pos. 4,3 mln. pos. 4,24 mln. pos. *) inclusief het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs Bron: Jaarverslagen Stichting BOOR 2012, 2013, 2014 en BOOR voortgangsrapportage tot en met april 2015 Ook binnen de sectoren is er sprake van grote verschillen, met name in het voortgezet onderwijs. Sommige scholen bereikten over 2014 een positief resultaat, andere een licht negatief resultaat en een laatste groep scholen liet gezamenlijk een verlies zien van 2,6 mln. Voor 2015 wordt nog een verlies begroot van 0,4 mln. bij één school van die laatste groep. Dit betreft een school met kleine afdelingen waar bovendien de kwaliteit al jarenlang onder druk staat. Met betrekking tot de scholen in Rotterdam Zuid is in de afgelopen maanden een business case opgesteld. Daarbij zijn naast externen en mensen van de afdeling finance & control ook rectoren van andere scholen betrokken geweest. Er zijn alternatieven ter besluitvorming geformuleerd om op termijn tot een sterke verbetering van de financiële resultaten van de scholen in Rotterdam Zuid te komen. Kijkt men naar de begroting 2015 en de resultaatafspraken die daarbij zijn gemaakt, dan valt op dat Stichting BOOR daarbij een stevige ambitie heeft neergezet met een vereist rendement van 1,0% en een (door de scholen zelf) geprognosticeerd rendement van 2,0% voor de sector primair onderwijs, 1,08% voor de sector voortgezet onderwijs en 1,2% voor de sector speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs. Volgens de realisatiecijfers over de eerste vier maanden liggen alle sectoren op koers. 22