Macro-economie (ES-250) Verklarende Woordenlijst



Vergelijkbare documenten
Ga indien nodig naar het toilet voor je aan het examen begint. Tijdens het examen mag je het lokaal niet verlaten.

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

Algemene Economie II: Definities van kernbegrippen

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

Macro-economische gegevens

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

Macro-economische gegevens

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Internationale macro-economische gegevens

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1

Economie (TEW) - Formule blad

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

UIT theorie ASAD

Macro-economie examenvragen

Macro-economie. Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

20.1 Wat is economische groei?!

Korte inhoud. Deel 2 Macro-economische analyse van de vraagzijde 127

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Vraag Antwoord Scores

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Ruilen over de tijd (havo)

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.


auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 14

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3

Valutamarkt. fransetman.nl

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

0. Wat is Macro-economie? 1. Totale Productie ( Aggregate Output ) 2. Werkloosheid 3. Prijsstijging (Inflatie) 4. Wegwijzer = Structuur cursus

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

ALGEMENE ECONOMIE /03

Samenvatting. (Summary in Dutch)

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

UIT theorie Fisher

Bruto binnenlands product

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Economische conjunctuur

Doorblader allereerst dit examenboekje: dit bevat 60 juist-fout -vragen. Controleer of het volledig is en vraag zo nodig een nieuw boekje.

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

rrte Un iversiteit am ste rd a m Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Afdeling Algemene Econom ie Uitslag vrrye Universiteit

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen economie vwo II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Geld en prijzen op de lange termijn

Geld en prijzen op de lange termijn

Overheidsontvangsten en -uitgaven: analyse en aanbevelingen

Inleiding tot de Macro-economie Examen juni 2015

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen

Arbeid = arbeiders = mensen

Modellen. Hoofdstuk 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets

UIT De Philips curve in het kort

Multiplicatoren: handleiding

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Samenvatting Economie Module 2

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

UIT De Phillips curve in het kort

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

UIT de arbeidsmarkt

Human Action voor Pensioenfondsen. Heiko de Boer

Transcriptie:

Macro-economie (ES-250) Verklarende Woordenlijst Dit zijn de definities van de kernbegrippen uit Mankiw (2009) die je moet kennen voor het examen voor ES-250 Macro-economie. Hoofdstuk 1 Inflatie: Een toename van het algemene prijspeil (Cf. deflatie). Deflatie: Een daling van het algemene prijspeil (Cf. inflatie). Reëel: Gemeten in constante euro s; gecorrigeerd voor de inflatie (Cf. nominaal). Endogene variabele: Een variabele die verklaard wordt door een specifiek model; een variabele waarvan de waarde bepaald wordt door de oplossing van het model (cf. exogene variabele). Exogene variabele: Een variabele die een bepaald model als gegeven beschouwt; een variabele waarvan de waarde onafhankelijk is van de oplossing van het model (cf. endogene variabele). Hoofdstuk 2 Bruto binnenlands product (bbp) (Gross Domestic Output, GDP): Het totale inkomen verdiend in een land, inclusief het inkomen van productiefactoren die in het bezit zijn van buitenlanders; de totale bestedingen aan in het binnenland geproduceerde goederen en diensten. Werkloosheidsgraad (unemployment rate): Het percentage van de beroepsbevolking dat geen werk heeft. Stroomvariabele (flow): Een variabele die gemeten is als een hoeveelheid per tijdseenheid (Cf. voorraadvariabele). Voorraad(-variabele) (stock): Een variabele gemeten als een hoeveelheid op een bepaald punt in de tijd (Cf. stroomvariabele). Toegevoegde waarde (value added): De waarde van de productie van een bedrijf min de waarde van de producten die het bedrijf aankocht om haar producten te vervaardigen. bbp-deflator (GDP Deflator): De verhouding tussen het nominale bbp en het reële bbp; een maatstaf van het algemene prijspeil die de kostprijs van een mandje in de lopende periode geproduceerde goederen vergelijkt met de kostprijs van hezelfde mandje in een basisjaar. Met dank aan Tom Roesems, Yorick Swinnen, Carolien Tuypens, en Wim Van de Velde, studenten 2011 2012. 1

Consumentenprijsindex (CPI): Een maatstaf van het prijspeil die de kost van een vastgelegd mandje consumentengoederen in een bepaald jaar vergelijkt met de kost van hetzelfde mandje in het basisjaar. Hoofdstuk 3 Constante schaalopbrengsten (constant returns to scale): een eigenschap van een productiefunctie waarbij een proportionele toename van alle productiefactoren leidt tot een evengrote toename van de productie. Marginaal product van arbeid (MP L) (marginal product of labor): De hoeveelheid extra product die geproduceerd wordt als de hoeveelheid aangewende arbeid met één eenheid arbeid wordt verhoogd. Marginale neiging tot consumeren (M N C) (marginal propensity to consume, MPC ): De toename in consumptie als gevolg van een toename van het beschikbare inkomen met één euro. Leenfondsen (loanable funds): De stroom van middelen die beschikbaar is om kapitaalaccumulatie te financieren. Verdringing (crowding out): De daling van de investeringen die ontstaat wanneer een expansief fiscaal beleid de interestvoet doet stijgen. Hoofdstuk 4 Centrale bank: De instelling die verantwoordelijk is voor het voeren van het monetair beleid, zoals de Europese Centrale Bank. Open-marktinterventies (open-market operations): Het aankopen of verkopen van overheidsobligaties door de centrale bank, teneinde de geldvoorraad te doen toenemen of te doen dalen. Kwantiteitsvergelijking (quantity equation): De identiteit die stelt dat het product van de geldhoeveelheid en de omloopsnelheid van het geld gelijk is aan de nominale bestedingen (MV = P Y ); samen met de aanname dat de omloopsnelheid constant is, vormt de kwantiteitsvergelijking een verklaring voor de nominale bestedingen, die de de kwantiteitstheorie van het geld heet. Reële geldvoorraad (real money balances): De geldvoorraad uitgedrukt in het aantal goederen en diensten die je ermee kan kopen; de geldvoorraad gedeeld door het prijspeil (M/P ). Omloopsnelheid van het geld (velocity of money): de snelheid waarmee geld van eigenaar wisselt; de nominale bestedingen gedeeld door de geldvoorraad. Fishervergelijking (Fisher equation): De vergelijking die stelt dat de nominale interestvoet de som is van de reële interestvoet en de verwachte inflatie (i = r + Eπ). Hoofdstuk 5 Netto-uitstroom van kapitaal (net capital outflow): De netto stroom van fondsen die in het buitenland worden geïnvesteerd; het binnenlands sparen min de binnenlandse investeringen; ook netto buitenlandse investeringen genoemd. Nominale wisselkoers (nominal exhange rate): De koers waartegen de munt van het ene land gewisseld wordt tegen de munt van een ander land (Cf. re le 2

wisselkoers). Reële wisselkoers (real exchange rate): De koers waartegen de goederen van het ene land verhandeld worden voor de goederen van een ander land (Cf. nominale wisselkoers). Koopkrachtpariteit (purchasing-power parity): De leerstelling die zegt dat goederen in ieder land aan eenzelfde prijs verkocht worden. Dit impliceert dat de nominale wisselkoers verschillen in prijspeil weerspiegelt. Hoofdstuk 6 Natuurlijke werkloosheidspercentage (natural rate of unemployment): Het werkloosheidspercentage in een stationaire toestand voor een land; het werkloosheidspercentage waarrond de economie op de lange termijn schommelt. Frictionele werkloosheid (frictional unemployment): De werkloosheid die voortvloeit uit het feit dat het tijd kost eer werknemers een baan gevonden hebben die best bij hun vaardigheden en voorkeuren past (Cf. structurele werkloosheid). Structurele werkloosheid (structural unemployment): Werkloosheid als gevolg van de starheid van lonen en arbeidsrantsoenering (Cf. frictionele werkloosheid). Starheid van de lonen (wage rigidity): Als lonen zich niet snel genoeg aanpassen om de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in evenwicht te brengen. Hoofdstuk 7 Solow-groeimodel (Solow growth model): Een model dat toont hoe sparen, bevolkingsgroei en technologische vooruitgang het niveau en de groei van de levensstandaard bepalen. Stationaire toestand (steady state): Een toestand waarin de kernvariabelen niet veranderen. Hoofdstuk 8 Efficiëntie van arbeid (efficiency of labor): Een variabele in het Solowgroeimodel die de gezondheid, scholingsgraad, vaardigheden, en kennis van de arbeidskrachten meet. Arbeidsvermeerderende technologische vooruitgang (labor-augmenting technological progress): Verbeteringen van de productiemogelijkheden die de efficiëntie van arbeid doen toenemen. Endogene-groeitheorie (endogenous growth theory): Modellen van de economische groei die de groeivoet van de technologische veranderingen proberen te verklaren. 3

Hoofdstuk 9 Aggregatieve-vraagcurve (aggregate demand curve): Het negatieve verband tussen het prijspeil en de aggregatieve vraag, die voortvloeit uit de interactie tussen de goederenmarkt en de geldmarkt. Aggregatieve-aanbodcurve (aggregate supply curve): Het verband tussen het prijspeil en de aggregatieve hoeveelheid product die de bedrijven produceren. Stabilisatiebeleid (stabilization policy): Een overheidsbeleid dat streeft naar het verminderen van de impact van economische schommelingen op de korte termijn. Hoofdstuk 10 IS-curve: Het negatieve verband tussen rentevoet en het inkomensniveau dat voorvloeit uit de markt van goederen en diensten (Cf. IS-LM -model, LM - curve). LM -curve: Het positieve verband tussen de rentevoet en het inkomensniveau (waarbij het prijspeil vast is) dat voortvloeit uit de reële-geldmarkt (Cf. IS- LM -model, IS-curve). IS-LM -model: Een model van de aggregatieve vraag dat, door de interactie tussen de goederenmarkt en de geldmarkt te analyseren, toont wat bij een gegeven prijspeil het aggregatieve inkomen bepaalt (Cf. IS-curve, LM -curve). Keynesiaanse kruis (Keynesian cross): Een eenvoudig model van inkomensbepaling, gebaseerd op de ideeën in de General Theory van Keynes, dat aantoont hoe veranderingen in de bestedingen een multiplicatoreffect kunnen hebben op het geaggregeerde inkomen. Multiplicator van de overheidsbestedingen (government-purchases multiplier): De verandering van het aggregatieve inkomen als gevolg van een verandering in de overheidsbestedingen met één euro. Belastingmultiplier (tax multiplier): De verandering van het aggregatieve inkomen ten gevolge van een verandering van de belastingen met één euro. Liquiditeitsvoorkeurtheorie (liquidity-preference theory): Een eenvoudig model van interestbepaling, gebaseerd op de ideeën in de General Theory van Keynes, dat stelt dat de rentevoet zich aanpast om een evenwicht tot stand te brengen tussen vraag en aanbod van reëel geld. Hoofdstuk 11 Monetair transmissiemechanisme (monetary transmission mechanism): Het proces waardoor veranderingen in de geldvoorraad invloed uitoefenen op het bedrag dat gezinnen, bedrijven, of het buitenland willen besteden aan goederen en diensten. Pigou-effect: De toename in consumptie wanneer een daling van het prijspeil de re le waarde van het geld doet toenemen, en aldus de welvaart van consumenten doet stijgen. Schulddeflatie (debt-deflation): Een theorie die stelt dat een onverwachte daling van het prijspeil de reële welvaart herverdeelt van schuldeisers naar schuldenaars, en daardoor de totale bestedingen in de economie doet dalen. 4

Hoofdstuk 12 Mundell-Flemingmodel: Het IS-LM -model voor een kleine open economie. Vlottende wisselkoers (floating exchange rate): Een wisselkoers die van de centrale bank mag schommelen onder invloed van veranderende economische omstandigheden en economische beleidsmaatregelen (Cf. vaste wisselkoers). Vaste wisselkoers (fixed exchange rate): Een wisselkoers die vastligt omdat de de centrale bank bereid is de eigen munt te kopen of verkopen voor vreemde munt tegen een vooraf vastgelegde koers (Cf. vlottende wisselkoers). Revaluatie (of opwaardering van de munt) (revaluation): Een actie die de centrale bank onderneemt om de waarde van een munt de doen toenemen in een systeem van vaste wisselkoersen (Cf. devaluatie). Devaluatie (of afwaardering van de munt) (devaluation): Een actie door de centrale bank om, in een systeem van vaste wisselkoersen, de waarde van de munt te doen dalen (Cf. revaluatie). Hoofdstuk 13 Stroperige-prijzenmodel (sticky-price model): Het model van het aggregatieve aanbod dat de nadruk legt op de trage aanpassing van prijzen van goederen en diensten. Imperfecte-informatiemodel (imperfect-information model): Het model van het aggregatieve aanbod dat de nadruk legt op het feit dat individuen niet steeds het algemeen prijspeil kennen omdat ze niet de prijzen van alle goederen en diensten in een economie kunnen waarnemen. Phillipscurve: Een negatief verband tussen inflatie en werkloosheid; in de moderne vorm, een verband tussen inflatie, cyclische werkloosheid, verwachte inflatie, en aanbodsschokken (afgeleid uit aggregatieve-aanbodscurve op de korte termijn). Adaptieve verwachtingen (adaptive expectations): Een benadering die veronderstelt dat mensen hun verwachtingen van een variabele baseren op recent waargenomen waarden van de variabele (Cf. rationele verwachtingen). Rationele verwachtingen (rational expectations): Een benadering die veronderstelt dat mensen alle informatie inbegrepen informatie over het huidige en toekomstige beleid optimaal gebruiken om de toekomst te voorspellen (Cf. adaptieve verwachtingen). Hypothese van het natuurlijke werkloosheidspercentage (natural-rate hypothesis): De stelling dat schommelingen in de aggregatieve vraag de productie, werkgelegenheid, en werkloosheid enkel beïnvloeden op de korte termijn. Op de lange termijn keren deze variabelen terug naar de niveaus die voorspeld worden door het klassieke model. Hoofdstuk 14 We hebben hoofdstuk 14 overgeslagen. 5

Hoofdstuk 15 Opgepast als je een oudere versie van het handboek gebruikt: Hoofdstuk 15 in de huidige (7 de ) editie (Mankiw, 2009) was hoofdstuk 14 in eerdere edities. Automatische stabilisator (automatic stabilizer): Een beleid dat de amplitude van de economische schommelingen verkleint, zonder dat de overheid regelmatige en weloverwogen veranderingen in het economische beleid onderneemt (bijvoorbeeld een systeem van inkomstenbelasting dat de belastingen automatisch doet afnemen als het inkomen daalt). Lucas-kritiek (Lucas critique): Het argument dat traditionele beleidsanalyse de impact van beleidsveranderingen op de verwachtingen van de mensen niet adekwaat in rekening brengt. Tijdsinconsistentie (time inconsistency): De neiging van beleidsmakers om nieuwe regels of beleidsvormen vooraf aan te kondigen om daardoor de verwachtingen van private beslissers te beïnvloeden, en dan eens de private beslissers hun verwachtingen hebben gevormd en hun gedragingen daarop hebben gebaseerd een ander beleid te voeren. Monetarisme (monetarism): De leerstelling die stelt dat veranderingen in de geldhoeveelheid de primaire oorzaak zijn van economische schommelingen, wat impliceert dat een stabiele geldvoorraad tot een stabiele economie zou leiden. Inflatiedoel (het stellen van een ) (inflation targeting): Een monetair beleid waarbij de centrale bank een bepaald streefdoel (of een vork van streefdoelen) voor de inflatie vastlegt. Hoofdstuk 16 Conjunctuurgezuiverd begrotingstekort (cyclically adjusted budget deficit): het begrotingstekort gecorrigeerd voor de invloed van de conjunctuurcyclus op de overheidsuitgaven en belastingontvangsten; het begrotingstekort zoals het zou zijn als de productie en de werkloosheid op hun natuurlijke niveaus zouden zijn. Ricardiaanse equivalentie: de theorie die stelt dat vooruitziende consumenten de toekomstige belastingen die een overheidsschuld impliceert volledig in rekening brengen, zodat overheidsontleningen vandaag gepaard met een toekomstige belastingverhoging hetzelfde effect hebben op de economie als een belastingverhoging vandaag. Referenties Mankiw, N. G. (2009). Macroeconomics. Palgrave MacMillan, London, 7 th edition. 6