Samenvatting Aardrijkskunde Systeem Aarde Hoofdstuk 1 Samenvatting door N. 1932 woorden 2 maart 2016 7,2 10 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo Samenvatting Aardrijkskunde Systeem aarde Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.1 De derde planeet Er draaien negen planeten rond de zon. Zonder de zon is er geen leven op aarde mogelijk. De aarde vormt samen met de andere planeten het zonnestelsel. De zon is een grote ster. Mercurius, Venus, de aarde en Mars vormen de binnenplaneten van ons zonnestelsel. De aarde is de grootste van deze vier. Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus zijn de buitenplaneten. De eerste vier zijn van steen de buitenste vier zijn van gas. Pluto is een dwergplaneet. Tijdschalen De aarde wordt 4,6 miljard jaar oud geschat. Geologische tijdschaalà Indeling van de 4.6 miljard jaren omvattende geologische geschiedenis van de aarde. ß Het onderscheid tussen de tijdseenheden wordt gemaakt op basis van kenmerkend planten- en dierenleven voor een bepaald tijdperk of op basis van karakteristiek gesteente. Relatieve tijdschaalà Ouderdomsbepaling waarbij je ervan uitgaat dat tijdperken in de aardgeschiedenis worden gekenmerkt door bepaalde planten en dieren. Is eenmaal de volgorde vastgesteld waarin de fossielen van deze planten en dieren in de gesteenten voorkomen, dan kun je deze gebruiken om van gesteenten die je ergens anders vindt, de plaats in die volgorde vast te stellen. ß Absolute tijdsbepalingà Methode om de ouderdom (precies) uitgedrukt in (miljoenen) jaren te bepalen. ß Opbouw van de aarde Kernà Het binnenste gedeelte van de aarde. ß Mantelà Plastische laag onder de aardkorst die tot een diepte van 2.900 km reikt. ß korstà De lichte, buitenste schil van de aarde. De dikte varieert van 5 km onder de oceaan to 3o km onder de continenten, ß Door verschillen in dichtheid en materiaal bewegen de aardgolven zich met verschillende snelheden door de aarde voort. Hierdoor kan je de opbouw van de aarde bepalen. Dit kan ook door het onderzoeken van meteorieten en vulkanisme. De kern van de aarde bestaat uit nikkel en ijzer. Je hebt een vaste binnenkern en een Pagina 1 van 5
vloeibare buitenkern. Je binnenmantel is vast en de buitenmantel is vloeibaar (soort van zwart teer). De binnen- en buitenmantel bestaan uit siliciumverbindingen met veel ijzer en magnesium. De aardkorst bestaat uit gesteenten die grotendeels verbindingen van zuurstof met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminium zijn. Moho-laagà De grens tussen de lithosfeer en de athenosfeer. ß Lithosfeer (steenlaag)à De buitenste schil van de aarde,bestaande uit de aardkorst en het vaste, buitenste gedeelte van de aardmantel. ß Continentale korstà Aardkorst waaruit de continenten bestaan, met een soortelijke massa van ongeveer 2,8 en grotendeels bestaand uit graniet. ß Oceanische korstà Aardkorst onder de oceaan met een soortelijke massa van ongeveer 3,0 die voornamelijk bestaat uit basalt. ß Granietà Fijn korrelig stollingsgesteente dat rijk is aan kwarts. ß Basaltà Stollingsgesteente dat bij vulkanische uitbarstingen aan de oppervlakte komt (uitvloeiingsgesteente). ß Paragraaf 1.2 Catastrofe of niet? Aardbevingenà Trilling van de aarde als gevolg van het plotseling verschuiven van stukken van de aardkorst of van de eronder liggende mantel. ß Vroeger gingen geologen er van uit dat de veranderingen in het aardoppervlak op een plotselinge en rampzalige manier tot stand kwam. Dit heette de catastrofetheorie. Principe van het actualismeà Het principe dat ervan uitgaat dat natuurwetten in het verleden en het heden dezelfde zijn. ß Alfred Wegener In 1912 kwam de Duitse meteoroloog Alfred Wegener met nieuwe aanwijzingen. Hij constateerde de grote overeenkomsten in de fossiele flora en fauna in delen van de wereld. Fossielen van dieren die niet konden zwemmen, werden gevonden in continenten die waren gescheiden door oceanen. Hij vond ook sporen van vergletsjeringen die gelijktijdig zouden hebben plaatsgevonden in Australië, Zuid-Afrika, India en Zuid-Amerika. Hij had eveneens ontdekt dat verschillende gesteenten en gebergten die bij de kusten van Afrika en Zuid-Amerika waren afgebroken, precies op elkaar aansloten. Volgens hem waren de continenten grote eilanden van relatief lichter gesteente, die dreven op iets in de diepe ondergrond dat min of meer vloeibaar was. Het supercontinent dat alle continenten bij elkaar vormen werd Pangea genoemd. Zijn theorie staat bekend als de continental drift. Iedere andere geoloog vond deze theorie belachelijk omdat er geen enkel bewijs van deze drijvende kracht zou zijn gevonden. Bewijzen Dertig jaar na de dood van Wegener werden door dieptemetingen in de oceanen ontdekt dat de oceaanbodem niet vlak is, maar bestaat uit ravijnen, greppels en spleten. De hoogste en langste bergketen op de aarde bevindt zich onder water. De keten loopt dwars door alle oceanen en heeft een totale lengte van ongeveer 19.000 kilometer. Verder onderzoek toonde aan dat de aardkorst onder de oceanen vrij jong is, maar geleidelijk ouder wordt als je van de Midden-Atlantische Rug naar het oosten of westen gaat. Aan beide kanten van de rug werd nieuwe oceaan korst gevormd. Deze werd vervolgens opzij gedrukt om plaats te maken voor de volgende nieuwe korst. Paleomagnetismeà Het gedrag van aardmagnetisme in het verleden. ß Sinds de komst van het kompas richten mensen zich meer naar het eigenschap ijzer. ijzer richt zich namelijk naar de magnetische Noord- en Zuidpool. In vloeibaar gesteente, zoals lava, kunnen ijzerdeeltjes zich vrij bewegen. Als de lava stolt, komen de deeltjes echter vast te liggen. Bij het stollen van de lava wordt dus de richting vast gelegd. Het magnetisch veld van Europa sloot naadloos aan bij die van Amerika. Het aardmagnetisme wisselt van kant per periode. In de jaren tachtig werd het bewijs voor het bewegen Pagina 2 van 5
van de aardplaten gevonden. Paragraaf 1.3 Asthenosfeer en convectiestromingen Platenà Gedeelte van de lithosfeer dat drijft op de Asthenosfeer. ß Asthenosfeerà De enigszins plastische, op 50 tot 200 kilometer diepte aanwezige, buitenste schil van de aardmantel. ß De aandrijving van deze kracht is waarschijnlijk de warmte. Zo is de aarde, naar hoe men denkt, ook ontstaan. Convectiestromenà Stroming van vloeibaar gesteente die in de mantel opwelt, onder de lithosfeer afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk weer daalt. ß De platen verschuiven niet heel snel maar er wordt verwacht dat er over een miljoen jaar vele veranderingen zullen plaats vinden zoals bijvoorbeeld dat Europa en Afrika aan elkaar zullen gaan zitten en dat Noord- en Zuid- Amerika van elkaar gescheiden worden. Soorten bewegingen Je hebt verschillende bewegingen. Divergentie Divergentieà Het van elkaar afbewegen van platen. ß Deze beweging vindt plaats op de bodem van de oceaan. Midoceanische ruggenà Onderzeese gebergteketen die ontstaan is doordat mantelmateriaal midden in de oceanen over een grote lengte omhoog gedrukt wordt. ß In Ijsland was in 1783 een uitbarsting van een vulkaan die gepaard gaat met de Mid-oceanische ruggen. Hierdoor stierven meer dan 100.000 stuks vee en een kwart van de bevolking vanwege hongersnood. Platen kunnen ook scheuren. Convergentie Convergentieà Het naar elkaar toe bewegen van platen. ß hierbij is een drietal variaties mogelijk: Oceanische plaat tegen een continentale plaat. Subductiezoneà Gebied waar een plaat onder een ander plaat duikt. ß In dit geval is dat de oceanische plaat onder de continentale plaat schuift. Diepzeetrogà Langgerekte, diepe inzinking langs de rand van dalende oceanische platen. ß Je vindt er ook nog gebergte en vulkanisme. Vanwege de lichte sedimenten op de oceaanbodem en de grote hoeveelheid zeewater die zich daarin bevindt, is de soortelijke massa van het geheel niet groot. Daardoor ontstaan opstijgende bellen magma, die weer vers continentaal gesteente kunnen vormen. Een groot deel van de magma bellen blijft in de aardkorst steken. Een ander deel komt echter wel aan de oppervlakte en vormt dan vaak een strook vulkanische eilanden. Deze vulkanen zijn explosiever dan die bij de Mid-oceanische Ruggen omdat deze meer gas bevatten. Er kunnen ook zeer zware aardbevingen voorkomen door het wrijvingsvlak van de duikende en de bovenliggende plaat die hoge spanningen opbouwen samen. Er kunnen ook twee oceanische platen op elkaar botsen. De oudste van de twee platen duikt dan onder de ander omdat die immers al is afgekoeld en dus een stuk zwaarder is dan de jongere plaat. Het gevolg is een vulkanische eilandboog met daarnaast een diepzeetrog. Er kunnen ook nog twee continentale platen tegen elkaar aan botsen. SchildenàUitgestrekt, geologisch stabiel deel van de aardkorst van minstens 500 miljoen jaar oud. ß Plooiingsgebergtenà Gebergte dat is ontstaan door de plooiing van de aardkorst. ß Het gevolg is een gekreukeld gebergte zoals bijvoorbeeld de Himalaya en de Alpen. Er komen dan vaak aardbevingen voor natuurlijk. Pagina 3 van 5
Transforme beweging Transforme plaatgrensà Grens waar de platen langs elkaar schuiven. ß De lithosfeer is hier niet afgebroken maar dus ook niet opgebouwd. Deze verschuiving gaat met horden en stoten. Breukà Onderbreking van gesteentelagen waarlangs verschuivingen kunnen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden. ß Horstenà Gedeelte van de aardkorst waarin de gesteentelagen relatief hoog gelegen zijn. ß Slenkenà Langgerekt gedeelte van de aardkorst dat langs breuken relatief gedaald is ten opzichte van de omgeving. ß Breukgebergtenà Gebergten dat ontstaat in een gebied met een sterke breukactiviteit. ß Paragraaf 1.4 Vulkanisme Eruptieà Vulkaanuitbarsting. ß Magmaà Hete, vloeibare gesteentemassa die tot i de aardkorst is doorgedrongen ß Haardà Het herkomst gebied van het magma. ß Hoe groter de haard is, hoe langduriger de uitbarsting zelf kan zijn. En hoe dieper de haard ligt, des te groter is de druk en des te heftiger is de uitbarsting. Lavaà Al dan niet gestold, over het aardoppervlak uitgevloeid magma. ß Als het is afgekoeld kan je het vulkanisch gesteente noemen. Een vulkaan kan ook gassen en as produceren. Vulkanen komen het vaakst voor aan de randen van de platen. 80% bij convergerende platen en ongeveer 15% bij divergerend platen. Platentektoniekà De processen waarbij platen ontstaan, bewegen en verdwijnen. ß Hete pluimen (meestal basaltisch) materiaal komen uit het onderste deel van de mantel naar boven. Uiteindelijk smelt het materiaal dwars door de lithosfeer heen. Hotspotà De plaats aan het aardoppervlak waar een mantelpluim door de korst is gebroken of waar hij tot dicht bij het oppervlak is doorgedrongen. ß Boven zo n hotspot ontstaat een vulkaan die langzaam wegdrijft met de bewegende plaat die eroverheen gaat. Doordat de magmahaarden waaruit de hotspots voortkomen, vastliggen in de mantel, bewegen ze niet met de platen mee, daardoor ontstaat er een hele rij vulkanen die in het verlengde van elkaar liggen. Doordat de platen over de hotspots heen schuiven, kan ook de bewegingsrichting worden aangetoond. Soorten vulkanen Als je kijkt naar de vloeibaarheid van magma kan je een indeling maken van soorten vulkanen: Schildvulkaanà Vulkaan met een brede basis en zeer flauwe hellingen die uit dunne vloeibare lava is ontstaan. ß schildvulkanen hebben een grote vloeibaarheid. Effusieve uitbarstingà Rustige vulkaanuitbarsting. ß Ze komen voor bij hotspots en in de buurt van de mid-oceanische ruggen. Spleeteruptiesà Vulkaanuitbarsting waarbij dunne, vloeibare lava met weinig gas rustig uit spleten vloeit. ß Veel van de spleeterupties worden toegeschreven aan onderliggende hotspots. Samengestelde of stratovulkanenà Vulkaantype waarvan de kegel is opgebouwd uit afwisselend as- en lavalagen. Dit zijn de meest gevaarlijkste vulkanen. Explosiefà Heftige vulkaanuitbarsting. Caldeiraà Een zeer grote vulkaankrater die is ontstaan door het instorten van het dak van een leeggelopen magmakamer. Aardbevingen Door de bewegingen in de lithosfeer bouwen zich spanningen op tussen de platen. Bij ontlading van deze spanningen Pagina 4 van 5
ontstaan seismische trillingen, die zich als golven door en over de aarde voortbewegen. Hypocentrumà Aardbevingshaard, het punt waar de aardbeving ontstaat; ligt recht onder het epicentrum. ß Epicentrumà Het punt aan het aardoppervlak dat loodrecht boven de aardbevingshaard ligt. ß De schaal van Richter is gebaseerd op de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. Elk punt hoger op de schaal betekent een tien keer zo grote hoeveelheid energie. De rampzaligheid van een uitbarsting gaat ook om de ligging en/of de bouw van de vulkaan. De meeste aardbevingen komen voor bij botsende platen. Meestal ligt hier het hypocentrum heel diep dus zo ongeveer meer dan 100 kilometer. Aardbevingen kunnen ook het gevolg zin van bewegingen langs kleinere breukvlakken. Tsunami s TsunamieàHoge golf die ontstaat door een aardbeving of een vulkaanuitbarsting. Zolang de golf zich uitgestrekt kan bewegen is er niks aan de hand maar zodra hij op ondiep terrein vlak bij de kust komt wordt alle energie samengedrukt en veroorzaakt dat een vloedgolf of te wel, een tsunami. Pagina 5 van 5