I. BESLISSING. I.A. Algemeen. Afdeling Vergunningverlening

Vergelijkbare documenten
I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Beslissing. De aanvraag

Beschikking Wet milieubeheer

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Afdeling Vergunningen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. SAMENVATTING BESLUIT

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Besluit Omgevingsvergunning

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Beschikking maatwerkvoorschriften

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Afdeling Vergunningen

Ontwerp omgevingsvergunning UV

De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 12 te Maarssen, kadastraal bekend onder gemeente Maarssen, sectie A, nummer 3835 gedeeltelijk.

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

4.3. Fijn stof en NO 2

BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Motivering woon- en leefklimaat (geluid, geur en fijnstof)

Ontwerp besluit UV

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

in in ii mi ii mm ii ii

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

Bijlagen bij de aanvraag

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Afdeling Vergunningen

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

De locatie is gelegen in Schalkwijk (gemeente Houten) kadastraal bekend: HTN04 I 414G. Het uitvlakken zal plaatsvinden op bovengenoemd perceel.

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Advies lucht. Intern Advies

Uitbreiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Planning & Strategy

(ONTWERP)BESCHIKKING AMBTSHALVE INTREKKING VOORSCHRIFTEN VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING. Schipper Recycling B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

~~~ Pc en woonplaats: 9172 GS Ferwert. De aanvraag. V.O.F. Reitsma-Hazelhoff Straat en huisnummer: Bongaloane 2. Beschrijving.

I. SAMENVATTING BESLUIT

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Datum 30 september 2008 Team Milieubeheer Nummer 2008INT Referentie R.W.E. Kropf / J. Jehee

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Omgevingsvergunning OV

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

De inrichting is gelegen aan de Nijverheidsweg-Noord 135 te Amersfoort, kadastraal bekend, gemeente Amersfoort, sectie D, nummer 9194.

Hoarnestreek RN Tzummarum. Omgevingsvergunning

N204 - reconstructie ter hoogte van Linschoten. Luchtkwaliteitsonderzoek

Actualisatie Toets luchtkwaliteit bestemmingsplan Spijkvoorder Enk

Besluit op aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling. Provincie Gelderland datum: 23 december 2015 Nummer: OW2015EAM0003

Afdeling Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht. Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht

Dienst water en milieu

Omgevingsdienst Brabant Noord

RAPPORT LUCHTKKWALITEIT

Notitie. Luchtkwaliteit Paleis het Loo. 1 Inleiding. 2 Werkwijze en uitgangspunten

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G U I T G E B R E I D E P R O C E D U R E (1 e fase)

VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Beschikking maatwerkvoorschriften

Transcriptie:

Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht BESCHIKKING van GS van Utrecht Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl Datum 23 december 2008 Team Milieubeheer Nummer 2008INT234847 Referentie J.W. Koops Uw brief van Doorkiesnummer 030 258 2397 Uw nummer Faxnummer 030 258 2990 Bijlage Voorschriften E-mailadres Hans.koops@provincie-utrecht.nl Onderwerp Wet Milieubeheer beschikking I. BESLISSING I.A. Algemeen Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door W.J.J. van den Hengel en J.W. van den Hengel aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.4 lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b, juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking voor zover het de activiteiten rondom de compostering en de acceptatie en verwerking van afvalstoffen afkomstig van buiten de inrichting betreffen; voor het overige deel van de activiteiten binnen de inrichting de vergunning voor onbeperkte tijd te verlenen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; hoofdstuk 14 gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; deze beschikking bekend te maken op 31 december 2008. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 beschikking d.d 23 december 2008

II. DE AANVRAAG II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 1 februari 2008 hebben wij een aanvraag van W.J.J. van den Hengel en J.W. van den Hengel (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een de gehele inrichting omvattende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) in verband met een verandering (in de werking) van de inrichting waarvoor al eerder een Wm-vergunning werd verleend (8.4 lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b, juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). De inrichting is gelegen aan Hessenweg 112 te 3791 PL, Achterveld (Leusden), kadastraal bekend onder de gemeente Leusden onder sectie C nummers 2107 en 1894. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar voor het composteringsgedeelte/kleinschalige windenergie en voor onbepaalde tijd voor het veehouderijgedeelte. De aanvraag voorziet in het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren en een composteringsproces waarbij bermmaaisel en kippenmest van buiten het bedrijf worden gemengd met mest afkomstig uit de eigen veehouderij. De veebezetting zal niet wijzigen als gevolg van deze aanvraag. Daarnaast voorziet de aanvraag in het oprichten van een windmolen. Op grond van categorieën 7.1a, 7.2, 8.1.a. en 20.1.a.1, 28.1 a. 2, 28.1 b, 28.1.d en 28.4.a 6 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.B. Aanleiding voor het indienen van de aanvraag De vergunning is aangevraagd in verband met het uitbreiden van de inrichting. De uitbreiding houdt een vergroting van de vloeistofdichte verharding ten behoeve van de ontvangst van het bermmaaisel, een overkapping van het composteerproces en het plaatsten van een windmolen in. II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt in een landelijk gebied. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van 210 meter. II.D. Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting zijn eerder de volgende Wm-vergunningen verleend en hebben wij de volgende meldingen van de aanvrager geaccepteerd: Soort Datum Nummer (Bevoegd gezag) Oprichtingsvergunning04-03-1980 Gemeente Leusden Wijzigingsvergunning 28-02-1989 Gemeente Leusden Melding art. 8.19 Wm 02-06-1995 Gemeente Leusden Revisievergunning 11-02-2002 2002WEM000341i Revisievergunning 13-07-2005 2005WEM002478i Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 beschikking d.d 23 december 2008

III. PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolgde afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 1 februari 2008 ontvangen en is door ons ter informatie toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden; b. de Regionale inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 21 maart 2008 en op 4 juni 2008 in de gelegenheid gesteld om tot respectievelijk 14 mei 2008 en 4 augustus 2008 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op respectievelijk 6 mei 2008 en op 1 augustus 2008 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft gehad om de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 van de Awb). Op respectievelijk 6 mei 2008 en op 1 augustus 2008 hebben wij van de aanvrager een wijziging van de aanvraag ontvangen. De wijziging betreft het bijgevoegde geluidsrapport en het ontbrekende bodemrapport. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 104 dagen. III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (art. 20.8 van de Wm). III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo-vergunning) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wmvergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde. III.D. Terinzagelegging Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 beschikking d.d 23 december 2008

De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 29 oktober 2008. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen bij: - De proceduremedewerker van de Afdeling Vergunningverlening, Team Milieubeheer van de provincie Utrecht, Pythagoraslaan 101 te Utrecht - De afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente Leusden, t Erf 1 te Leusden. namelijk van 29 oktober 2008 tot en met 9 december 2008. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen of adviezen ingekomen. IV. GROENE WETTEN IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Omdat deze implementatie nog niet volledig is, heeft tot op dat moment artikel 6 Habitatrichtlijn rechtstreekse werking. Voor gebieden die zijn aangewezen krachtens de Habitatrichtlijn en tevens bescherming genieten conform de Vogelrichtlijn dan wel als beschermd natuurmonument zijn aangewezen, dient deze toetsing volgens jurisprudentie enkel plaats te vinden in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 en niet in het kader van de Wet milieubeheer. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied 'Groot Zandbrink' is gelegen op een afstand van 2,2 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk. IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 beschikking d.d 23 december 2008

IV.C. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermde diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. V. ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER V.A. Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. V.B. IPPC-Richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 betreffende geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-Richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC- Richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-Richtlijn. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 beschikking d.d 23 december 2008

Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Ad b Ad c Ad d Ad e Ad f Ad g Ad h Ad i Ad j Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om onder andere de opslag en het bewerken van afvalstoffen en meststoffen. Bij de toegepaste technieken worden bestaande afvalstoffen omgezet in secundaire grondstoffen. Afvalstoffen komen vrij bij ondersteunende en overige processen en het voor verdere bewerking gereed maken van de biomassa. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces - op enkele beperkte hoeveelheden hulpstoffen na - geen gevaarlijke stoffen toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen verwerkt. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen De meststoffen die binnen de inrichting vrij komen worden ingezet in het composteerproces; daarnaast worden afvalstoffen van buiten de inrichting aangevoerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het composteren thans de beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de bedrijfsleider gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage-, meet en registratieverplichtingen. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen VI tot en met XVII Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties in de inrichting zijn reeds in gebruik genomen. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Conform het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij zal de varkensstal voor 1 januari 2013 emissiearm moeten zijn uitgevoerd. Voor de overige processen zijn thans geen betere technieken bekend. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen ander dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen. Ook is er geen watervragend proces, anders dan water nodig voor het sproeien om stofhinder te voorkomen. Gezien het waterverbruik zijn geen waterbesparende maatregelen voorgeschreven. Ook zijn geen energiebesparende maatregelen voorgeschreven. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 beschikking d.d 23 december 2008

De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken In de paragraaf IV.O externe veiligheid wordt overwogen dat het gezien de activiteiten binnen de inrichting niet noodzakelijk is om specifiek op dit onderdeel in te gaan. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: o Leidraad afval- en emissiepreventie (1996, InfoMil) o Circulaire energie in de milieuvergunning (november 1999, VROM/EZ) o NRB Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001, InfoMil) o Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR), (januari 2007, Infomil) o Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven, (februari 2006, InfoMil) o Werkboek wegen naar preventie bij bedrijven, (april 2006, InfoMil) o PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties, (juni 2005, VROM) De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. V.C. Algemene maatregelen van bestuur Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. (In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn.) Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 beschikking d.d 23 december 2008

Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; 3.2.3 In werking hebben van een windturbine; 2.2.0 Lozingsactiviteiten. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. VI. SPECIFIEKE REGELGEVING VOOR VEEHOUDERIJEN 1. Wet geurhinder en veehouderij; 2. Publicatie "Lucht 46" (voor de beoordeling van de mogelijke stankcumulatie); 3. Wet ammoniak en veehouderij (Wav) (voor de emissie van ammoniak); 4. Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij; 5. Rapport Stallucht en Planten. VI.A. Wet geurhinder en veehouderij Voor het beoordelen van het aspect geur afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen, is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader. De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld. Daarnaast maakt de wet onderscheid in de ligging van de veehouderij in of buiten een concentratiegebied en de ligging van de geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom. De gemeente Achterveld (Leusden) is gelegen in concentratiegebied Oost. In de directe omgeving van de veehouderij zijn de volgende geurgevoelige objecten (ggo) gelegen: Woning aan de Hessenweg nr 114 op 240 m van de varkensstal. Alle geurgevoelige objecten zijn buiten de bebouwde kom gelegen. Dieren met geuremissiefactoren (vleesvarkens en legkippen) Op grond van artikel 3, eerste lid, Wgv moet worden bepaald of voldaan wordt aan de waarde voor de geurbelasting. In een concentratiegebied geldt ter plaatse van een ggo een waarde voor de geurbelasting van 3,0 odour units/m 3 binnen de bebouwde kom en een waarde van 14,0 odour units/m 3 buiten de bebouwde kom. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 beschikking d.d 23 december 2008

Regeling geurhinder en veehouderij. De geuremissie per dierenverblijf van de aangevraagde veebezetting is berekend (zie onderstaande tabel). diersoort en stalsysteem aantal geuremissiefactor (odour units per seconde per dier) geuremissie (odour units per seconde) D 3.4.2 vleesvarkens 203 23,0 4669 Met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning is berekend of aan de waarde voor de geurbelasting wordt voldaan. De invoergegevens en de resultaten van de berekening zijn als bijlage bijgevoegd. De uitkomsten hebben een indicatief karakter omdat de ventilatorgegevens, zoals diameter ventilatoren, niet bekend zijn. Uit de indicatieve berekening blijkt echter dat ter plaatse van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object wel ruim aan de waarde voor de geurbelasting wordt voldaan. Dieren zonder geuremissiefactoren (melkkoeien en jongvee) Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden minimumafstanden (artikel 4 Wgv). Alle geurgevoelige objecten zijn buiten de bebouwde kom gelegen, zodat de minimumafstand tussen een emissiepunt van de stal en de gevel van het geurgevoelig object 50 meter is. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en het meest nabijgelegen emissiepunt van een dierenverblijf bedraagt minimaal 250 meter, zodat aan de vereiste afstand wordt voldaan. Gevel gevelafstanden Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de gevel van het geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen ggo geldt een minimumafstand van 25 meter. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de buitenzijde van het meest nabijgelegen dierenverblijf bedraagt 240 meter, zodat aan de vereiste afstand wordt voldaan. Voor wat betreft de emissie van geur vanuit dierenverblijven kan de vergunning worden verleend. Vaste mestopslag / opslag kuilvoer Uitgangspunt is dat indien de afstand tussen een mestplaat, kuilvoerplaten en woningen van derden 50 meter is, deze voldoende is om geurhinder te voorkomen. De mestopslag en kuilvoerplaten zijn op meer dan 200 meter afstand tot een woning van derden gelegen en voldoet derhalve aan dit uitgangspunt. VI.B. Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De belasting van het milieu door ammoniak afkomstig van veehouderijen dient sinds 8 mei 2002 te worden getoetst aan het gestelde in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Daarnaast dienen in de nabije toekomst aanvragen om vergunning voor agrarische bedrijven getoetst te worden aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Het Besluit Ammoniakemissie huisvesting veehouderij is gericht op het beperken van ammoniakemissie uit stallen. Als aanvulling hierop richt de Wav zich vooral op de bescherming van kwetsbare gebieden. Binnen deze gebieden en een zone van 250 meter daaromheen gaat de Wav uit van een emissie-standstill. Buiten de zone van 250 meter worden door de Wav geen eisen gesteld aan het niveau van ammoniakemissie. Deze bedrijven dienen wel te voldoen aan het eerder genoemde Besluit. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 beschikking d.d 23 december 2008

Artikel 3 van de Wet ammoniak en veehouderij geeft aan binnen welke voorwaarden de uitstoot aan ammoniak wordt getoetst. Uit dit artikel blijken de volgende criteria voor het verlenen van een vergunning voor een veehouderijbedrijf naar aanleiding van een aanvraag waarbij geen MER hoeft te worden overgelegd: - de voorwaarden met betrekking tot de zoneringsregels in artikel 4 tot en met 7 van de Wet ammoniak en veehouderij; - de voorschriften die zijn gesteld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij; - de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen. Artikel 4 t/m 7 Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De Wav maakt onderscheid in de ligging binnen of buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Op grond van artikel 2, eerste lid, Wav wijzen Provinciale Staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt. Een dergelijk aanwijzingsbesluit is nog niet genomen. Op dit moment wordt daarom uitgegaan van de voor verzuring gevoelige gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Bij besluit van 19 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de ecologische hoofdstructuur in de provincie Utrecht vastgesteld. Het bedrijf is gelegen buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Bij ligging buiten een zone van 250 meter kan de vergunning alleen worden geweigerd vanwege de ammoniakemissie op grond van directe ammoniakschade aan planten of indien een milieueffectrapport moet worden gemaakt of vanwege het niet toepassen van BBT (artikel 3 Wav). Ammoniakschade aan planten Uit het rapport Stallucht en Planten, 1981 van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) blijkt onder andere dat ter voorkoming van directe ammoniakschade aan gewassen een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. Deze afstanden gelden bij intensieve varkens- en kippenhouderijen. In de directe omgeving zijn geen gevoelige planten en bomen aanwezig. BBT stalsystemen Voor het bepalen van BBT van stalsystemen voor de ammoniakemissie zijn de maximale emissiewaarden die zijn opgenomen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij van toepassing (hierna: Besluit huisvesting). Stalsystemen die aan de maximale emissiewaarde voldoen, worden als BBT beschouwd. Het Besluit huisvesting is direct werkend. De regels in het Besluit huisvesting gelden naast de voorschriften in de milieuvergunning of het Besluit landbouw. De volgende stalsystemen worden toegepast: diersoort en stalsysteem emissiewaarde Maximale emissiewaarde (kg NH 3 per dierplaats per jaar) (kg NH 3 per dierplaats per jaar) A 1.6.1 melkkoeien 9,5 9,5 A.3 vrouwelijk jongvee 3,9 - D 3.4.2 vleesvarkens 3,5 1,4 Voor de diercategorie vrouwelijk jongvee is in het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde opgenomen zodat elk stalsysteem als BBT kan worden aangemerkt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 beschikking d.d 23 december 2008

Conclusie overige stalsystemen: Diersoort en stalsysteem ammoniakemissie op basis van aanvraag (kg NH 3 per jaar) ammoniakemissie op basis van maximale emissiewaarde (kg NH 3 per jaar) A 1.6.1 melkkoeien 494 494 A.3 vrouwelijk jongvee 222,3 222,3 D 3.4.2 vleesvarkens 710,5 284,2 Totaal 1426,8 1000,5 Uit de tabel blijkt dat de daadwerkelijke ammoniakemissie hoger is dan berekend op basis van de maximale emissiewaarden. Interne saldering is daarom niet mogelijk. De stal van de vleesvarkens, die blijkens de aanvraag op traditionele wijze worden gehouden, zal op grond van artikel 2 eerste lid j.o artikel 4 tweede lid van het Besluit huisvesting op termijn (uiterlijk 1 januari 2013) emissiearm moeten worden gemaakt. VII. LUCHT VII.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens is in deze bijlage richtwaarden voor ozon en richtwaarden gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 beschikking d.d 23 december 2008

De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van september 2005. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. Voor het composteren van groenafval (bermmaaisel) is de bijzondere regeling 3.3 G2 van toepassing. Wij hebben vastgesteld dat deze technieken gelijkwaardig zijn aan de maatregelen en voorzieningen die in de NeR zijn genoemd. De in deze vergunning opgenomen voorschriften die betrekking hebben op het milieuaspect lucht zijn gebaseerd op het gestelde in de NeR. VII.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Naast de reguliere activiteiten die gebruikelijk zijn bij een veehouderij is de opslag van (gerede) compost als zijnde een stuifgevoelige stof relevant. Voor wat betreft de veehouderij verwijzen wij naar hetgeen in het hoofdstuk specifieke regelgeving voor veehouderijen is genoemd. VII.C. De te verwachten ontwikkelingen De aanvrager is voornemens om op termijn de compostplaat te voorzien van een overkapping. Deze voorziening is in deze aanvraag overigens niet opgenomen. Voor het overige zijn er geen ontwikkelingen te vermelden. VII.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht De nacompostering, de opslag van gerede compost, en de opslag van droog pluimveemest, vindt plaats onder een overkapping in afzonderlijke vakken met keerwanden van 2 meter hoogte. Bij afvoer van het gerede product wordt dit product afgedekt met een zeil. VII.E. Grof- en fijn stof (PM 10 ) verspreiding Oppervlaktebronnen (opslagen in de buitenlucht) Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip direct bij de bron uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. VII.F. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer Wettelijk kader Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 beschikking d.d 23 december 2008

De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mogen worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting. Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM10 en stikstofdioxide bepaald. Referentiejaar: 2008 Stof Norm Grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm Achtergrondconcentratie en/of aantal dagen = PM 10 Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m 3 23,2 µg/m 3 (2008) 21,9 µg/m 3 (2011) 20,9 µg/m 3 (2015) PM 10 aantal overschrijdingsdagen per jaar van 50 µg/m 3 24-uursgemiddelde waarde NO 2 jaargemiddelde concentratie 44 µg/m 3 (in 2008) 42 µg/m 3 (in 2009) 40 µg/m 3 (na 2009) 35 dagen 15 dagen (2008) 12 dagen (2011) 9 dagen (2015) 22,1 µg/m 3 (2008) 19,0 µg/m 3 (2010) 16,7 µg/m 3 (2015) *) De achtergrondconcentratie in µg/m3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het RIVM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. De maatgevende locatie van deze waarde bevindt zich op de plek waar deze, opgeteld met de bijdrage van de inrichting (zie Tabel 2), maximaal is (worst place). Bijdrage inrichting Veehouderij (fijn Stof PM10) De emissie van fijn stof van het bedrijf is bepaald aan de hand van de emissiefactoren die zijn opgenomen in de publicatie van VROM van maart 2008 Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij. Diercategorie aantal emissiefactor emissie fijn stof in g/jaar Bestaand aanvraag g/dier/jaar aanvraag A 1.6.1 52 52 306 15912 A 3 57 57 98 5586 D 3.4.2 203 203 275 55825 totale emissie fijn stof (g/jaar) 77323 Als gevolg van deze emissie wordt een immissie op de inrichtingsgrens bepaald van ongeveer 0,3 µg/m 3 voor fijn stof (PM10). Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 beschikking d.d 23 december 2008

Transportbewegingen (Fijn stof PM10 en stikstofoxiden) Uitgaande van de gegevens uit de aanvraag wordt ter hoogte van de Hessenweg als gevolg van het aan- en afrijdende verkeer van en naar de inrichting, een bijdrage berekend van ongeveer 0,3 µg/m 3 PM10 en 2,2 µg/m 3 NOx. VII.G. Conclusie overweging aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR en de aanvraag beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen strijdigheid met de grenswaarden, gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. VIII. GEUR (compostering) VIII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Bijzondere regeling Op de inrichting is de Bijzondere regeling compostering van groenafval van toepassing. In de bijzondere regelingen geur is voor een aantal branches een standaardaanpak uitgewerkt. Met deze aanpak worden geuronderzoeken voor een beperkte groep van gelijkwaardige bedrijven onnodig. Daarnaast wordt in de bijzondere regelingen een eerste afweging gegeven van de relatie geurconcentratie/geurhinder op basis waarvan de lokale afweging van een acceptabel hinderniveau wordt vereenvoudigd. Met de regelingen kan op basis van afgeleide factoren van metingen bij representatieve bedrijven voor andere vergelijkbare bedrijven de geuremissie worden bepaald. Daarnaast is in de regelingen vastgelegd welke maatregelen op basis van BBT kunnen worden getroffen en welk effect deze maatregelen hebben. Beoordeling en conclusie Door de toepassing van de, in de aanvraag, beschreven methode wordt er geen geurhinder verwacht. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 beschikking d.d 23 december 2008

De toegepaste methode is een combinatie van methode A en D uit de bijzondere regeling voor composteerinrichtingen G2 uit de NeR. Er vindt weliswaar geen geforceerde beluchting plaats maar de frequentie van omzetting is hoger dan van methode A waardoor de composthoop regelmatig wordt belucht en het proces volledig aëroob verloopt. De geuremissie zal daardoor wat lager uitkomen dan die van methode A. De capaciteit bedraagt ongeveer 2135 ton compost. Volgens de bijzondere regeling uit de NeR wordt een indicatieve afstand waarop de resterende hinder aanvaardbaar kan worden geacht, gegeven van 100 tot 200 meter. Deze afstand wordt gemeten vanaf de rand van de feitelijke compostering tot de geurgevoelige objecten. De afstand van de rand van de compostering tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt 210 meter zodat aan deze bepaling voldaan wordt. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt. IX. GELUID EN TRILLINGEN IX.A. Algemeen De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zich op een afstand van 200 m van de grens van de inrichting. De activiteiten vinden grotendeels plaats in de dagperiode. De ventilatoren van de varkensstal en de windmolen kunnen het gehele etmaal in bedrijf zijn. De melkkoeling kan ook 's avonds in bedrijf zijn. Afvoer van varkens vindt plaats in de nachtperiode. Transportbewegingen vinden grotendeels plaats in de dagperiode. In de avondperiode kunnen enkele transportbewegingen van personenauto's plaatsvinden en in de nachtperiode transportbewegingen van personenauto's en een vrachtwagen. IX.B. Akoestisch rapport De akoestische gevolgen van de activiteiten van de inrichting zijn onderzocht en vastgelegd in het akoestische rapport (kenmerk 2760ao0208 van G&O consult d.d. 31 juli 2008) dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Uit het bij de aanvraag gevoegde geluidrapport blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie het door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT ter plaatse van woningen niet meer bedraagt dan 39 db(a) in de dagperiode, 18 db(a) in de avondperiode en 28 db(a) in de nachtperiode. Het maximale geluidniveau ter plaatse van woningen bedraagt ten hoogste 48 db(a) in de dag-, 35 db(a) in de avond- en 49 db(a) in de nachtperiode. In de incidentele bedrijfssituatie, wanneer maïs of gras wordt ingekuild, bedraagt het hoogste L Ar,LT ter plaatse van woningen 40 db(a) in de dagperiode. Het maximale geluidniveau wijkt niet af van de representatieve bedrijfssituatie. De incidentele bedrijfssituatie komt ten hoogste tien keer per jaar voor. Vanwege de grote afstand tot woningen zijn in het akoestische onderzoek ook rekenpunten op 50 m van de grens van de inrichting opgenomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 beschikking d.d 23 december 2008

IX.C. Beleid + conclusie Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden voorheen getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: "Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen". Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. Ten tijde van het nemen van deze beschikking is nog geen gemeentelijk beleid voor industrielawaai vastgesteld. Om deze reden toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op de aard van de omgeving, namelijk een landelijke omgeving, kan als richtwaarde voor de woonomgeving 40 db(a) etmaalwaarde worden gehanteerd. Aan deze waarde wordt voldaan. Ook in de incidentele bedrijfssituatie voldoet het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woningen aan de richtwaarde voor een landelijke omgeving. Aangezien de gemeente nog geen gemeentelijke nota industrielawaai heeft vastgesteld moeten de maximale geluidsniveaus van de inrichting worden getoetst aan de in de handreiking, hoofdstuk 4, opgenomen systematiek conform de Circulaire Industrielawaai. Hierin is aangegeven dat de maximale geluidniveaus ter plaatse van woningen van derden in beginsel beperkt moeten blijven tot maximaal 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. In de dag- en avondperiode is geen van de maximale geluidniveaus meer dan 10 db hoger dan de richtwaarde voor een landelijke omgeving. In de nachtperiode wordt deze streefwaarde wel overschreden, aan de grenswaarde van 60 db(a) kan echter ruimschoots worden voldaan. De geluidproductie van de bronnen binnen de inrichting voldoet aan de stand der techniek. Dit strekt ertoe om de geluidemissie zoveel mogelijk te beperken en kan worden aangemerkt als de beste beschikbare technieken. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij hier rekening mee gehouden. Ook de geluidbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de inrichting is relevant. Verkeer van en naar de inrichting is nog niet opgenomen in het heersende verkeersbeeld op het moment dat woningen worden gepasseerd. Uit het akoestische rapport blijkt dat het inrichtingsgebonden verkeer ter plaatse van de woning een geluidbelasting veroorzaakt van ten hoogste 50 db(a) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde volgens de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 beschikking d.d 23 december 2008

IX.D. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. X. BODEM X.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. X.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - Composteringsproces. - Opslag van mest. X.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: alle bodembedreigende activiteiten vinden plaats op vloeistofdichte vloeren en het composteringsproces zal plaats vinden onder een overkapping. X.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. X.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 17 beschikking d.d 23 december 2008

Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd Milieukundig bodemonderzoek rapportnummer 20311918. De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer zijn uitgevoerd door Koch bodemtechniek Eurolab. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Deze onderzoeken van 22 mei 2002 geven ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. XI. AFVALWATER XI.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wmbeschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap Vallei en Eem en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. XI.B. Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen naar verwachting leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" opgenomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 18 beschikking d.d 23 december 2008