Totale bevolking. Jonger dan 15 jaar 15 tot 65 (= beroepsgeschikte 65+-ers bevolking of potentiële beroepsbevolking) (= aanbod van arbeid)

Vergelijkbare documenten
7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

aanbod van arbeid: alle mensen tussen de 15 en de 65 die willen, kunnen en mogen werken. (werknemers, zelfstandigen en werklozen)

Arbeidsmarkt: begrippenlijst

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt hoofdstuk 1,2,3,4,5

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Lesbrief arbeidsmarkt

4,3. Samenvatting door een scholier 2003 woorden 31 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Gehele boekje 'Arbeidsmarkt'

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 t/m 5

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

7,9. Samenvatting door een scholier 1248 woorden 29 september keer beoordeeld. Economie Samenvatting; de arbeidsmarkt

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5 Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en (openstaande)vacatures. arbeidsmarkt? Werkenden 2)Noem een ander woord voor

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Geboorteoverschot: Bij een geboorteoverschot worden er per jaar meer mensen geboren dan er sterven.

Economie Pincode klas 3 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 5: Aan de slag! Exameneenheid: Arbeid en productie

5,7. Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari keer beoordeeld 4.1

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie

Werken of vrije tijd?

Het deelnemingspercentage of bruto participatiegraad wordt als volgt berekend:

Arbeid = arbeiders = mensen

Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven

1. De arbeidsmarkt op

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Begrippenlijst H3 Markten I: De arbeidsovereenkomst

4,8. Samenvatting door een scholier 1776 woorden 6 december keer beoordeeld

Samenvatting Economie Werk

indexcijfers geven de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang

5.1 Wie is er werkloos?

7,2. Samenvatting door een scholier 1510 woorden 30 maart keer beoordeeld

5,7. Samenvatting door een scholier 1259 woorden 5 april keer beoordeeld. Economie hoofdstuk 1 van module 1

ALGEMENE ECONOMIE /01

5.2 Wie is er werkloos?

Wat kun je verwachten?

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2 en 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

keer beoordeeld 12 februari 2015

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

> betaald > formele sector: wit > informele sector: zwart > onbetaald > informele sector

H1: Economie gaat over..

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Samenvatting Economie H1+H2 (Arbeid)

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m Dit boekje elke les meenemen! t/m t/m 2.

Samenvatting Economie Module 1

Consumptiemaatschappij: -> arbeiders blijven werken ook al hebben ze hun eerste levensbehoeften bevredigd

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

H2: Economisch denken

HOOFDSTUK 2 THEORIE EN PRAKTIJK

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Samenvatting Economie H4: werk, werk, werk

arbeidsparticipatiegraad: de participatiegraad geeft aan welk percentage van de potentiële beroepsbevolking deelneemt aan het

4.1 Klaar met de opleiding

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

Samenvatting Economie Boek 1

Samenvatting Werk & Werkloosheid

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

UIT de arbeidsmarkt

Examen HAVO. Economie 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

2 keer beoordeeld 12 februari 2015

voorbeeldhoofdstuk havo economie

Samenvatting door een scholier 1310 woorden 17 februari keer beoordeeld

ALGEMENE ECONOMIE /03

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Werkstuk Economie Jongeren arbeidsmarks/werkeloosheid

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werkelozen. aantal inactieven i/a-ratio = - x 100 aantal actieven

Samenvatting Economie Module 2 Een kwestie van ondernemen

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Werken voor loon of voor winst? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 4 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 1.9 en 1.

Loonstarheid: lonen staan minimaal een jaar vastà vertraging à overschotten of tekorten niet meteen weggewerktà gevolg:

Samenvatting Economie Hoofdstuk H 4, 5, 6

Eindexamen vwo economie 2014-I

Transcriptie:

DE ARBEIDSMARKT Hoofdstuk 1 Arbeidsmarkt: De arbeidsmarkt op het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid. Het aanbod van arbeid bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen en mogen werken. Deze mensen bieden hun arbeidskracht aan op de arbeidsmarkt -> het is de beroepsbevolking. Totale bevolking Jonger dan 15 jaar 15 tot 65 (= beroepsgeschikte 65+-ers bevolking of potentiële beroepsbevolking) beroepsbevolking (= aanbod van arbeid) niet-beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking werkzame beroepsbevolking werknemers (werken in loondienst) zelfstandigen (hebben een eigen bedrijf) beroepsbevolking Deelnemingspercentage of participatiegraad = ----------------------------------------- x 100% beroepsgeschikte bevolking De volgende factoren hebben invloed op de grootte van de beroepsbevolking (het aanbod van arbeid): - demografische factoren (bevolkingsgroei en bevolkingssamenstelling en immigratie / emigratie -> meer dan wel minder mensen in de beroepsgeschikte leeftijd) - maatschappelijke opvattingen (grotere deelname van vrouwen -> meer jonge vrouwen werken en meer oudere vrouwen herintreden) - aanzuigeffect en ontmoedigingseffect (als het economisch goed gaat bieden meer mensen zich aan op de arbeidsmarkt vanwege grotere kans op een baan; als het economisch slecht gaat geldt het omgekeerde) - wetgeving (leerplicht en pensioenleeftijd) - organisatie van het arbeidsproces (betere kinderopvang, betere mogelijkheden voor deeltijdwerk) De totale vraag naar arbeid bestaat uit de werknemers, de zelfstandigen en de openstaande vacatures. De volgende factoren hebben invloed op de vraag naar arbeid: - de groei van de economie (meer bestedingen -> meer productie -> meer mensen nodig) - de stand van de techniek ( mensen worden vervangen door machines -> vraag naar arbeid daalt, anderzijds door technische ontwikkelingen worden er nieuwe goederen en diensten geproduceerd -> vraag naar arbeid stijgt dan). - de loonkosten (als de loonkosten per arbeider harder stijgen dan zijn arbeidsproductiviteit dan stijgen de loonkosten per eenheid product, met alle gevolgen van dien) 1

De arbeidsmarkt is een abstracte markt: Een banenmarkt is een concrete markt: het omvat het geheel van vraag en aanbod zonder dat er een plaats is waar de vragers en aanbieders elkaar ook echt ontmoeten. Een abstracte markt is niet zichtbaar. het gaat om een plek waar vragers naar en aanbieders van een bepaald product elkaar ontmoeten. De vraag naar arbeid: Het aanbod van arbeid: De beroepsbevolking: De werkgelegenheid: werknemers + zelfstandigen + vacatures werknemers + zelfstandigen + werklozen werknemers + zelfstandigen + werklozen werknemers + zelfstandigen Bovenstaande begrippen kunnen worden uitgedrukt in personen of in arbeidsjaren. Arbeidsjaar: een volledige baan (38 uur per week) Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. Het loon zal stijgen. Ruime arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod. Het loon zal dalen. Er is in feite geen sprake van één arbeidsmarkt, maar van verschillende deelmarkten. Hoofdstuk 2 Loondienst of zelfstandig In Nederland werken ongeveer 7 miljoen mensen (werknemers en zelfstandigen) in bedrijven en bij de overheid. Het merendeel van deze mensen is in loondienst bij bedrijven en overheid: de werknemers. Daarnaast zijn er een flink aantal zelfstandigen met een eigen bedrijf. Als je een bedrijf wilt beginnen, moet je een bepaalde ondernemingsvorm kiezen. Een ondernemingsvorm is de rechtsvorm (een organisatievorm die in de wet voorkomt) van de onderneming. De vier belangrijkste ondernemingsvormen zijn: (1) eenmanszaak (2) vennootschap onder firma (VOF) (3) besloten vennootschap (BV) (4) naamloze vennootschap (NV) ad(1) eenmanszaak - heeft één eigenaar (kan wel veel personeel hebben) - is privé aansprakelijk voor eventuele schulden - zelf voor voldoende startvermogen zorgen Voordelen: - de eenvoudige manier waarop je kunt beginnen - zelf (zonder last van anderen) belangrijke beslissingen kunnen nemen - de hele winst voor jezelf houden Nadelen: - privé-aansprakelijkheid - het voortbestaan komt in gevaar als de eigenaar overlijdt ad(2) De vennootschap onder firma (VOF) - meerdere eigenaren - eigenaren met hun privé-vermogen aansprakelijk voor eventuele schulden - hoofdelijk aansprakelijk: de schuldeiser kan het bedrag bij ieder van de eigenaren opeisen Voordelen VOF boven een eenmanszaak: Meer Eigen Vermogen, risico's kunnen gedeeld worden. Taakverdeling is mogelijk: niet iedereen moet alles weten. 2

Overleg is mogelijk, waardoor de kwaliteit van de besluitvorming toeneemt. De continuïteit is beter gewaarborgd. ad(3) en ad (4) De besloten vennootschap en de naamloze vennootschap - scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn - de BV en de NV zijn rechtspersonen, dat wil zeggen dat zij juridisch zelfstandig zijn - de eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden - de aandeelhouders zijn de eigenaren van een BV en NV - bij een BV staan de aandelen op naam (niet vrij verhandelbaar) - bij een NV staan de aandelen niet op naam en zijn ze vrij verhandelbaar aandeel: een eigendomsbewijs van een bedrijf dividend: winstuitkering op een aandeel koerswinst: als een aandeel meer waard wordt Elke aandeelhouder heeft stemrecht. Ieder aandeel betekent één stem. De aandeelhouders worden vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen, die de Raad van Bestuur controleert. De Raad van Bestuur zijn de directeuren. Zij hebben de dagelijkse leiding van het bedrijf. Werkgever en werknemer moeten altijd een arbeidsovereenkomst opstellen. Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst tussen en een werkgever en een werknemer. In een individuele arbeidsovereenkomst worden het loon en de arbeidstijd vastgelegd. Voor het overige wordt verwezen naar de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO). In een CAO worden afspraken gemaakt voor groepen werknemers en werkgevers. Meestal wordt een CAO afgesloten voor een bedrijfstak. Vakbonden (= werknemersbonden = vakverenigingen) en werkgeversbonden (als de CAO voor meer bedrijven geldt) onderhandelen over de CAO s. In een individuele arbeidsovereenkomst en in een CAO maken werkgevers en werknemers afspraken over arbeidsvoorwaarden: - Primaire arbeidsvoorwaarden (loon en de normale arbeidstijd) - Secundaire arbeidsvoorwaarden (vakantieregelingen, duur middagpauze, reiskostenvergoedingen, kinderopvang, scholing etc.) Hoofdstuk 3 De strijd om de poen Voor een werknemer is het loon inkomen, voor een werkgever is het loon een kostenpost. We kennen drie soorten loonstijgingen: - prijscompensatie - initiële loonstijging - incidentele loonstijging Prijscompensatie en initiële loonstijging worden afgesproken in een CAO. De incidentele loonstijging is niet voor iedereen gelijk en soms niet terug te vinden in een CAO (bijv. loonsverhoging wegens promotie). Andere incidentele loonstijgingen liggen wel in de CAO vast (bijv. de jaarlijkse loonsverhoging -> periodiek) De arbeidsproductiviteit stijgt als gevolg van: (1) mechanisering en automatisering (2) arbeidsverdeling en specialisatie (3) scholing In de quartaire sector (de niet commerciële dienstverlening, zoals onderwijs en de zorgsector: bejaardenhuizen, ziekenhuizen, etc.) zijn mogelijkheden om de arbeidsproductiviteit te vergroten veel kleiner dan in de primaire sector (landbouw, visserij, jacht, bosbouw), de secundaire sector (industrie en bouwnijverheid e.d.) en de tertiaire sector (commerciële dienstverlening). In deze laatste sectoren kun je gemakkelijker automatiseren en mechaniseren. De quartaire sector blijft mensenwerk. 3

Een loonstijging kan tot problemen leiden wanneer de loonsstijging groter is dan de stijging van de arbeidsproductiviteit. Dan stijgen namelijk de loonkosten per product!!! Aan het loon zitten twee kanten. Enerzijds is loon een kostenpost voor bedrijven. Hogere loonkosten per product kunnen ertoe leiden dat de werkgelegenheid bij bedrijven daalt. Hiervoor zijn vier oorzaken aan te wijzen: (1) arbeidsbesparende machines inzetten (2) productie verplaatsen naar lagelonenlanden (3) prijzen verhogen -> kan de concurrentiepositie verslechteren (4) minder uitbreiden als gevolg van dalende winstgevendheid Anderzijds is het loon ook een koopkrachtbron. Hogere lonen kunnen ertoe leiden dat de koopkracht van werknemers stijgt. Als werknemers meer gaan kopen, stijgt de afzet van de bedrijven. Bedrijven zullen meer gaan produceren, waardoor de werkgelegenheid stijgt. Als de loonstijging gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit plus de stijging van de verkoopprijs dan blijft de winst / loon verhouding gelijk. Hoofdstuk 4 De werkgelegenheid wordt bepaald door twee factoren: de productie en de gemiddelde arbeidsproductiviteit. productie In formule: werkgelegenheid = ----------------------------------------------- gemiddelde arbeidsproductiviteit Door een stijging van de arbeidsproductiviteit kan de welvaart stijgen: met evenveel mensen kun je meer produceren. Innovatie leidt op korte termijn vaak tot werkloosheid, op langere termijn groeit de werkgelegenheid in andere bedrijfstakken of sectoren of ontstaan er nieuwe. Wordt bij de productie meer arbeid ten opzichte van machines ingeschakeld, dan wordt de productie arbeidsintensiever. Wordt bij de productie meer machines ten opzichte van arbeid ingeschakeld, dan wordt de productie kapitaalintensiever. Investeren is het kopen van kapitaalgoederen (machines, gebouwen, transportmiddelen, computers e.d.) door bedrijven. Een breedte-investering is een investering in dezelfde soort machines waarbij de arbeidsproductiviteit gelijk blijft. De verhouding tussen machines en arbeiders blijft gelijk dus blijft het bedrijf net zo kapitaalintensief en arbeidsintensief als het al was. Een diepte-investering (= arbeidsbesparende investering) is een arbeidsbesparende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. De verhouding tussen machines en arbeiders verandert (stijgt ten gunste van kapitaal) dus het bedrijf wordt kapitaalintensiever. Schaalvoordelen treden bijvoorbeeld op als er met een machine meer producten gemaakt worden. De kosten van de machine kunnen dan over meer producten worden verdeeld. Met schaalvoordelen bedoelen we dat de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt. Hoofdstuk 5 Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruikt de volgende definitie voor de officiële (geregistreerde) werkloosheid: Werkloos zijn mensen van 16 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij een Centrum voor 4

Werk en Inkomen, en die binnen twee weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert ook cijfers over de werkloze beroepsbevolking. Onder werkloze beroepsbevolking verstaat het CBS: Personen van 15 tot en met 64 jaar, die verklaren tenminste 12 uur per week te willen werken, en die daarvoor beschikbaar zijn, en die activiteiten ontplooien om werk voor tenminste 12 uur per week te vinden. Verborgen werklozen: mensen die wel zouden willen werken, maar die niet staan ingeschreven bij een CWI. In een periode dat het goed gaat met de economie vermindert het aantal verborgen werklozen door het aanzuigeffect. Het aanbod van arbeid neemt dan toe omdat meer mensen zich laten inschrijven bij een CWI omdat de kans op een baan groter is. In een tijd van economische teruggang gebeurt het omgekeerde. Het aantal verborgen werklozen neemt toe doordat het aanbod van arbeid afneemt. We spreken dan van het ontmoedigingseffect. Verborgen werkgelegenheid: dit is werkgelegenheid die niet in de officiële cijfers tot uiting komt, bijv. zwart werk en vrijwilligerswerk. Soorten werkloosheid De soorten werkloosheid kunnen als volgt worden ingedeeld: (1) conjunctuurwerkloosheid (2) frictiewerkloosheid (3) seizoenwerkloosheid (4) kwalitatieve structuurwerkloosheid (5) kwantitatieve structuurwerkloosheid ad(1) conjunctuurwerkloosheid: werkloosheid die het gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen (= effectieve vraag). De effectieve vraag (de totale vraag naar alle goederen en diensten) is kleiner dan de productiecapaciteit. Productiecapaciteit: de maximaal mogelijke productie in een bepaalde periode, gegeven de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren. werkelijke productie Bezettingsgraad = ----------------------------- x 100% Productiecapaciteit Volgens J.M.Keynes heeft de overheid twee mogelijkheden om de conjunctuurwerkloosheid te bestrijden: (1) de overheid gaat zelf meer besteden (bijv. aanleg van wegen, bouwen van scholen) (2) het verlagen van de belastingen (het besteedbaar inkomen van de mensen wordt groter) of het verstrekken van subsidies (bijv. investeringssubsidies aan bedrijven) ad(2) frictiewerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van frictie (= wrijving) op de arbeidsmarkt: - tussen het ontstaan van de vacature en het vervullen ervan gaat tijd verloren - tussen het verlaten van de oude baan en het aanvaarden van een nieuwe verloopt enige tijd. Bestrijding frictiewerkloosheid: - het verbeteren van de arbeidsbemiddeling door de arbeidsbureaus - verplichte vacaturemelding door bedrijven en het aanleggen van minder strenge selectiecriteria (m.a.w. sollicitatieprocedures bespoedigen) 5

ad(3) Seizoenwerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van het wegvallen van bepaalde producties in bepaalde jaargetijden (denk aan de horeca, de bouw, de landbouw etc.) Bestrijding seizoenwerkloosheid: - vakantiespreiding - het aanleren van een nevenberoep - het geven van subsidies, bijv. aan de winterschilder - klimaatbeheersing (tuinbouwkassen) ad(4) Structuurwerkloosheid: werkloosheid die bestaat of ontstaat als gevolg van de structuur van de productie en de veranderingen in die structuur (problemen in de aanbodkant van de economie) ad(4a) kwalitatieve structuurwerkloosheid: werkloosheid ten gevolge van verschillen in de kwaliteit van gevraagde en aangeboden arbeid (qua beroep, ervaring etc.) en in regionale spreiding van gevraagde en aangeboden arbeid. Er zijn wel arbeidsplaatsen, maar de mensen hebben bijv. een verkeerde opleiding. Kwalitatieve structuurwerkloosheid kan bestreden worden door de arbeidsmobiliteit te vergroten. De arbeidsmobiliteit wordt groter als het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking dus) zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid. Bestrijding van kwalitatieve structuurwerkloosheid: - omscholingsprojecten (arbeidsmobiliteit tussen beroepen) - het geven van verhuiskostensubsidies en reiskostenvergoedingen (regionale arbeidsmobiliteit) - het verstrekken van subsidies aan bedrijven die langdurig werklozen in dienst nemen. - zorgen voor goede kinderopvang (arbeidsmobiliteit werken-niet werken) - het verruimen van het begrip "passende arbeid" (d.w.z. dat een werkloze eerder kan worden verplicht een aangeboden baan te aanvaarden wil hij/zij niet zijn uitkering verliezen) ; ad(4b) kwantitatieve structuurwerkloosheid: er zijn te weinig kapitaalgoederen ten opzichte van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Er zijn te weinig arbeidsplaatsen Oorzaken: - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat werknemers worden vervangen door machines (diepte-investeringen). - er verdwijnen arbeidsplaatsen door reorganisaties in bedrijven die efficiënter willen werken (fusies) - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat bedrijven hun productiecapaciteit verplaatsen naar het buitenland. (lagelonenlanden) - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat de winsten van bedrijven zijn ingezakt Bestrijding kwantitatieve structuurwerkloosheid: bestaande banen herverdelen (ATV, VUT) Het verkorten van de arbeidstijd bij gelijkblijvend loon heeft een financieel nadeel voor het bedrijf: 6

de arbeidskosten per eenheid product stijgen. De bedrijfstijdverlenging heeft een financieel voordeel: omdat de machines langer draaien, dalen de machinekosten per product. Vormen van ATV: - ATV- dagen - van 38 uur naar 36 uur per week - roostervrije dagen - studieverlof nieuwe werkgelegenheid scheppen door aantrekkelijk ondernemingsklimaat via: - beheersing van arbeidskosten* (zie verlagen van de loonkosten) - verlaging of afschaffing van het minimumloon - versoepeling van het ontslagrecht - investeren in de infrastructuur - scholing - politieke stabiliteit - innovatie (zie innovatie) overheid schept zelf banen loonkostensubsidie voor probleemgroepen (Jeugdwerkgarantiewet, Melkert-banen) *Het verlagen van de loonkosten. Lagere loonkosten kunnen om verschillende redenen een positief effect op de werkgelegenheid hebben: - Lagere kosten kunnen leiden tot lagere prijzen -> concurrentiepositie t.o.v. buitenland verbetert -> afzet stijgt. - Lagere loonkosten vergroten de winstgevendheid -> bedrijven gaan uitbreiden - Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk mensen te vervangen door machines, - Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar het buitenland. (a) De overheid kan de loonkosten beïnvloeden door belastingen en sociale premies te verlagen of door subsidies aan bedrijven te geven. (b) Een andere manier is het verschuiven van belastingen op arbeid naar belasting op kapitaal. (c) flexibilisering van de arbeidsmarkt. Belangrijkste doel: de kosten van arbeid te verlagen. Flexibilisering komt in verschillende vormen voor: - het versoepelen van het ontslagrecht - het loslaten van vaste werktijden en vaste werkdagen. Er zijn verschillende redenen waarom flexibilisering tot lagere arbeidskosten leidt: - Werknemers in vaste dienst zijn duur. - Het aanpassen van het personeelsbestand aan de productieomvang gaat gemakkelijker. Innovatie: De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of productieprocessen (procesinnovatie). Mogelijke maatregelen aan de onderkant (ongeschoolden / laaggeschoolden) van de arbeidsmarkt - Een verlaging van het minimumloon kan er voor zorgen dat arbeidskosten van eenvoudig werk weer overeenstemmen met de arbeidsproductiviteit - Koppeling lonen uitkeringen loslaten - Mensen met betaald werk krijgen arbeidskorting (fiscaal voordeel) - Werkgevers vrijstellen van het betalen van werkgeverspremies bij het in dienst nemen van langdurig werklozen - I/D banen creëren (Melkert-banen) - Langdurig werklozen in de bijstand krijgen individuele trajectbegeleiding - CWI s verzorgen sollicitatietrainingen voor werklozen 7

Wat verstaan we onder het wig? Arbeidskosten (of loonkosten) - werkgeversaandeel in de sociale premies (werkgeverswig) ----------------------------------------------------------- = Bruto loon - werknemersaandeel in de sociale premies - loonheffing ( = premies volksverzekeringen + loonbelasting) (werknemerswig) --------------------------------------------------------------------------------------------- = Netto loon Wig = Arbeidskosten netto loon Wig bestaat uit het werkgeversaandeel in de sociale premies + het werknemersaandeel in de sociale premies + loonheffing. 8

Begrippenlijst lesbrief DE ARBEIDSMARKT Begrippenlijst Hst.1 Aanbod van arbeid: Aanzuigeffect: Abstracte markt: Arbeidsjaar: Arbeidsmarkt: Personen die willen en kunnen werken: zij bieden hun arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt (= beroepsbevolking) Het verschijnsel dat in economisch voorspoedige tijden (economische groei met stijgende werkgelegenheid) personen die zich eerst niet aanbieden op de arbeidsmarkt (de niet-beroepsbevolking) een baan gaan nemen of zich laten inschrijven bij een CWI. Het aanbod van arbeid neemt toe. Het geheel van factoren dat de vraag naar en het aanbod van een bepaald goed beïnvloedt. Het gaat daarbij niet om een bepaalde plaats maar om een situatie waarin een prijs tot stand komt, bijvoorbeeld arbeidsmarkt, oliemarkt, graanmarkt. Het aantal uren dat iemand met een volledige baan en een normaal arbeidscontract in een jaar werkt. Er gaan meerdere parttimerbanen in een arbeidsjaar. De vraag naar arbeid (door werkgevers) en het aanbod van arbeid (door werknemers). De arbeidsmarkt is een voorbeeld van een abstracte markt. Beroepsbevolking: Alle personen tussen de 15 en 65 jaar die betaald werk kunnen en willen verrichten (voor 12 of meer uur per week) en daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn. De beroepsbevolking bestaat uit werknemers, werklozen en zelfstandigen en wordt onderscheiden in de werkzame beroepsbevolking en de werkloze beroepsbevolking. Beroepsgeschikte bevolking: Dat deel van de totale bevolking in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Wordt (Potentiële beroepsbevolking)ook wel potentiële beroepsbevolking genoemd. Concrete markt: Plaats van samenkomst van vragers en aanbieders van producten: weekmarkt, veiling, beurs. Deelnemingspercentage: (Participatiegraad) Ontmoedigingseffect: Organisatiegraad: Mate waarin wordt deelgenomen aan het arbeidsproces, oftewel de beroepsbevolking als percentage van de bevolking van 15-64 jaar. Wordt ook wel participatiegraad genoemd. Het verschijnsel dat in economisch slechte tijden (recessie, teruggang) personen die zich eerst wel aanboden op de arbeidsmarkt zichzelf kansloos achten en geen werk meer gaan zoeken of zich niet meer laten inschrijven bij het CWI. Het aanbod van arbeid neemt af. Het percentage van werknemers (of werkgevers) dat is aangesloten bij een erkende vakbond (of werkgeversbond). Vacature: Vraag naar arbeid: Werkgelegenheid: Onbezette arbeidsplaats waarvoor personeel wordt gezocht. De hoeveelheid arbeid(skrachten) die de werkgevers gezamenlijk willen kopen (= in dienst nemen). Bestaat uit werkgelegenheid en vacatures. Is gelijk aan het aantal feitelijk bezette banen in een land (arbeidsvolume). Deze wordt meestal uitgedrukt in arbeidsjaren maar kan ook uitgedrukt worden in personen. Als de werkgelegenheid uitgedrukt is in arbeidsjaren betekent dit dat alle bezette banen omgerekend worden naar voltijdbanen. 9

Bij de werkgelegenheid uitgedrukt in personen telt elke werkende, zij het in deeltijd of in voltijd als één persoon. Werkloze beroepsbevolking: Personen van 15 tot en met 64 jaar, zonder werkkring, die verklaren tenminste 12 uur per week te willen werken, en die daarvoor beschikbaar zijn, en die activiteiten ontplooien om werk voor tenminste 12 uur per week te vinden. Werkzame beroepsbevolking: Het deel van de beroepsbevolking met een betaalde baan. Bestaat uit werknemers en zelfstandigen. Werknemer: Zelfstandige: Werkt tegen betaling in dienst van een werkgever. Is iemand die een eigen onderneming heeft en dus niet in dienst is van een werkgever. Begrippenlijst Hst.2 Aandeelhouder: De bezitter van aandelen van een bedrijf (naamloze vennootschap of besloten vennootschap) Arbeidsovereenkomst: Afspraak tussen een werkgever en een werknemer over de aard van het werk, de werktijden, de beloning et cetera. De inhoud van de individuele arbeidsovereenkomst kan mede afhangen van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). Arbeidstijd: Het aantal beroepsmatige werkuren per dag /per week /per jaar et cetera. Daarbij worden onderscheiden: - voltijd (fulltime): men werkt de volle normale arbeidstijd (b.v. 38 of 36 uur) - deeltijd (parttime): men werkt een deel van de volle normale arbeidstijd - flexibele arbeidstijd: men werkt als er werk is waarbij het aantal uren per periode kan wisselen Soms wordt in plaats van over arbeidstijd gesproken over arbeidsduur Arbeidsvoorwaarden: Bepalingen die van kracht zijn volgens de wet en /of een (collectieve) arbeidsovereenkomst. Deze zijn te onderscheiden in primaire arbeidsvoorwaarden (loon en arbeidstijd) en secundaire arbeidsvoorwaarden (vakantieregeling, pauzes, onkostenvergoedingen, studiefaciliteiten, labtop van de zaak, et cetera). Bedrijfstak: Een bedrijfstak wordt gevormd door de bedrijven die tot een bepaalde geleding van de bedrijfskolom behoren (branche) en die dus een bepaalde functie vervullen bij de voortbrenging van een bepaald product (b.v. de scheepsbouw, de woningbouw, de detailhandel et cetera). Besloten Vennootschap (BV): Een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal. De aandelen van een BV zijn "op naam"; de BV moet een register bijhouden waarin de namen en adressen van alle aandeelhouders zijn opgenomen. De aandelen van een BV zijn niet vrij verhandelbaar. De hoogste macht binnen de BV ligt bij de aandeelhouders in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. CAO (collectieve arbeidsovereenkomst): Overeenkomst tussen werkgever(s) en georganiseerde werknemers over de lonen en andere arbeidsvoorwaarden die in de individuele arbeidsovereenkomst moet worden gerespecteerd. Dividend: Winstuitkering op een aandeel 10

Eenmanszaak: Ondernemingsvorm waarin een enkel persoon het bedrijf voert en voor het totale bedrag van de schulden aangesproken kan worden (ook met het privévermogen). Individuele arbeidsovereenkomst: Naamloze vennootschap (NV): Arbeidsovereenkomst tussen één werkgever en één werknemer. Een NV is een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal. De aandelen zijn vrij verhandelbaar. Organisatiegraad: Het percentage van werknemers (of werkgevers) dat is aangesloten bij een erkende vakbond (of werkgeversbond). Primaire arbeidsvoorwaarden: Secundaire arbeidsvoorwaarden: Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op het loon en de normale arbeidstijd. Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op andere dan primaire arbeidsvoorwaarden zoals vakantieregelingen, duur van de middagpauze, reiskostenvergoedingen, kinderopvang, scholing, auto van de zaak, etc. Vakbond: Organisatie van werknemers (meestal per bedrijfstak). Ook wel vakvereniging genoemd. Vennootschap onder Firma (VOF): Een samenwerkingsvorm tussen twee of meer personen, vennoten of firmanten genaamd, die onder gemeenschappelijke naam een bedrijf uitoefenen. De vennoten of firmanten zijn hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat iedere vennoot met zijn gehele vermogen (zakelijk en privé) voor 100% aansprakelijk is als de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt, ook als deze door een andere vennoot zijn aangegaan. Werkgeversbond: Organisatie van werkgevers (per bedrijfstak op per bedrijf) Ook wel werkgeversvereniging genoemd. Begrippenlijst Hst.3 Afzet: De hoeveelheid verkochte producten uitgedrukt in eenheden, kg, liter, etc. Arbeidsproductiviteit: De productie per persoon per tijdseenheid (b.v. uur of arbeidsjaar) Arbeidstijdverkorting (atv): Het korter werken dan de normale 8 uur per dag en 5 dagen in de week. Automatisering: Het gebruiken van computers voor het besturen van machines en (productie)processen. Incidentele loonstijging: Individuele loonstijging op grond van bijvoorbeeld een verkregen promotie. Inflatie: Er is sprake van inflatie als het gemiddelde prijsniveau stijgt. Initiële loonstijging: Algemene stijging van de reële lonen (= koopkracht) voortvloeiende uit een stijging van de arbeidsproductiviteit. 11

Koopkracht: De mogelijkheid om met geld goederen te kopen. Kan op verschillende zaken betrekking hebben: - Koopkracht van de euro: de hoeveelheid goederen die voor een euro kunnen worden gekocht (interne waarde van de euro). - Koopkracht van het inkomen (reële inkomen): de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen, dat is het nominale inkomen gecorrigeerd voor prijsstijgingen Loonkosten: (Arbeidskosten) Mechanisering: Ook wel arbeidskosten genoemd. Deze worden gevormd door de som van het brutoloon en de sociale premies die voor rekening van de werkgever komen. De loonkosten kunnen worden uitgedrukt per eenheid product en per werknemer. Het inschakelen van machines die de capaciteit van het menselijk handelen vergroten. Omzet: De waarde van de verkochte hoeveelheid goederen. De omzet is te berekenen door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs. Prijscompensatie: Bepaling in de CAO waarbij inflatie (een stijging van de kosten van levensonderhoud) leidt tot een overeenkomstige verhoging van het brutoloon zodat de koopkracht gehandhaafd blijft. Resultatenrekening: Overzicht van opbrengsten en kosten waaruit blijkt hoe groot de winst of het verlies van de afgelopen periode is. Substitutie van arbeid door kapitaalgoederen: Vervanging van de ene soort door de andere, bijvoorbeeld arbeid door kapitaal. Winst: Er is sprake van winst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. Begrippenlijst Hst.4 Arbeidsintensief: Productie waarbij in verhouding veel arbeid in verhouding tot kapitaal wordt Ingeschakeld Breedte-investering: Een investering waarbij de verhouding tussen het aantal machines en het aantal mensen gelijk blijft. Het kan gaan om een uitbreidingsinvestering (er komen meer machines en tegelijkertijd meer mensen) of om een vervangingsinvestering (een oude machine wordt vervangen door een nieuwe waarbij evenveel mensen nodig zijn). Consumeren: Het kopen van geproduceerde goederen door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien. Diepte-investering: Het aanschaffen van modernere kapitaalgoederen waardoor er minder mensen nodig zijn om evenveel of zelfs meer goederen te maken: de verhouding tussen het aantal machines en het aantal mensen stijgt. Hierbij kan het gaan om een uitbreidingsinvestering maar ook om een vervangingsinvestering. Investeren: Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en overheid (overheidsinvesteringen). kapitaalgoederen De fabrieken, machines, gereedschappen, grondstoffen en voorraden eindproduct die bij de productie worden ingezet. Onderscheiden worden vaste kapitaalgoederen (die meer dan een productieproces meegaan zoals gebouwen) en vlottende kapitaalgoederen (die tijdens een productieproces verbruikt worden zoals grondstoffen). 12

Kapitaalintensief: Multinational: Productiecapaciteit: Schaalvoordelen: Productie waarbij in verhouding veel kapitaal en weinig arbeid wordt ingeschakeld. Productie wordt kapitaalintensiever als de kapitaalarbeidsverhouding (kapitaalintensiteit) toeneemt. Onderneming met productievestigingen in diverse landen. Het begrip multinational wordt meestal alleen gebruikt als het gaat om grote bedrijven die wereldwijd actief zijn zoals Shell. De maximale omvang van het goederen- en dienstenpakket dat in een economie of in een bedrijf in een jaar kan worden voortgebracht. Voordelen van het grootbedrijf of van productie op grote schaal waarbij gedacht kan worden aan betere onderlinge afstemming van de bedrijfsonderdelen, sterkere positie op in- en verkoopmarkt et cetera. De kosten per product dalen. Begrippenlijst Hst.5 Arbeidsmarktbeleid: Het geheel van maatregelen (beleid) van de overheid gericht op het bereiken van een evenwichtige ontwikkeling van de arbeidsmarkt in kwantitatief (d.w.z. evenwicht in de hoeveelheid gevraagde en aangeboden arbeid) en kwalitatief (d.w.z. dat die functies wat betreft opleiding die gevraagd worden ook aangeboden worden) opzicht. Arbeidsmarkt: De vraag naar arbeid (door werkgevers) en het aanbod van arbeid (door werknemers). De arbeidsmarkt is een voorbeeld van een abstracte markt. Arbeidsbemiddeling: Het bij elkaar brengen van vraag (van werkgevers) en aanbod (van werknemers) op de arbeidsmarkt. Dat kan op verschillende manieren. Mensen kunnen zich bij de CWI's laten inschrijven en werkgevers kunnen er vacatures melden. Ook uitzendbureaus bemiddelen, maar meestal voor kortere tijd. Arbeidsmobiliteit: De mate waarin het aanbod van arbeid zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid. De arbeidsmobiliteit heeft verschillende facetten: - geografische mobiliteit: de bereidheid om voor een baan te reizen of te verhuizen; - mobiliteit tussen beroepsgroepen: de bereidheid tot om-, her- en bijscholing; - mobiliteit tussen werken en niet-werken: de mate waarin werklozen weer werk vinden en werkenden arbeid verliezen of inleveren. Bedrijfstijd: Het aantal uren dat een onderneming of installatie in normale omstandigheden per week functioneert. Bezettingsgraad: De verhouding tussen de werkelijke productie en de (maximale) productiecapaciteit uitgedrukt in procenten. Brutoloon: Het loon voor aftrek van belastingen en sociale premies. Conjunctuurwerkloosheid: Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit (onderbesteding) waardoor het beschikbare arbeidspotentieel niet volledig kan worden benut. CWI (Centrum voor Werk en Inkomen): het vroegere arbeidsbureau. Deze centra van de overheid zorgen voor de arbeidsbemiddeling. Deelmarkt: De arbeidsmarkt is onderverdeeld in deelmarkten. Bijvoorbeeld de deelmarkt voor metselaars, voor loodgieters, voor leraren economie, etc. 13

Deeltijdbetrekking: Deeltijdwerker: Een dienstbetrekking kleiner dan een volledige werkweek, maar wel een vast aantal uren per week. Andere benaming voor parttimebaan. Iemand met een dienstbetrekking kleiner dan een volledige werkweek, maar wel een vast aantal uren per week. Ook wel parttimer genoemd. Dienstverband voor bepaalde tijd: Dit is een arbeidscontract met een bepaalde duur, bijvoorbeeld één jaar. Effectieve vraag: Het beslag dat via de bestedingen op de binnenlandse productiecapaciteit wordt gelegd: bestedingen van gezinnen (C), van bedrijven (I), van de overheid (O) en van het buitenland (uitvoer minus invoer = E - M). De effectieve vraag is gelijk aan: C + I + O + E - M. Evenwichtige arbeidsmarkt: Er is geen langdurige werkloosheid en er is ook geen langdurig tekort aan arbeidskrachten. De werkloosheid hoeft dus niet nul te zijn omdat er altijd wel enige frictiewerkloosheid zal zijn en ook enige seizoenwerkloosheid. De arbeidsmarkt is dus in evenwicht als er geen conjunctuur- en geen structuurwerkloosheid bestaat. Flexibele arbeidsduur: Bij werknemers met een flexibele arbeidsduur ligt het aantal uren per week dat gewerkt wordt niet vast. Een voorbeeld is een nulurencontract: als de werkgever werk heeft wordt de arbeidskracht opgeroepen anders niet. Flexibilisering: Flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft zowel betrekking op het aantal uren dat er wekelijks gewerkt wordt (meestal niet meer dan 38 uur), als op de tijdstippen dat er gewerkt wordt (niet meer van 8 uur 's morgens tot 5 uur 's middags), als het werk dat gedaan wordt, etc.. Frictiewerkloosheid: Werkloosheid die een gevolg is van het feit dat er tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan tijd verloren gaat omdat een werkzoekende tijd nodig heeft om de baan te vinden en een werkgever tijd nodig heeft om een persoon te vinden. Dit komt o.a. voor bij schoolverlaters. Innovatie: De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of productieprocessen (procesinnovatie). Krappe arbeidsmarkt: Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij de vraag naar arbeid (door werkgevers) zo groot is vergeleken met het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking) dat vacatures niet of slechts moeizaam vervuld kunnen worden. Kwalitatieve structuurwerkloosheid: Kwantitatieve structuurwerkloosheid: Werkloosheid waarbij er wel banen zijn maar de werklozen die banen niet kunnen vervullen vanwege scholing waar geen vraag naar is, geringe mobiliteit, gebrekkige motivatie et cetera. Er is dus een gebrek aan geschikte banen voor de werkzoekenden. Werkloosheid waarbij er ten opzichte van de omvang van de beroepsbevolking onvoldoende banen zijn vanwege diepte-investeringen, slechte internationale concurrentiepositie, reorganisaties, verzadiging van de markt et cetera. Nettoloon: Dat is het besteedbaar loon dat ontstaat door het brutoloon te verminderen met de loonheffing (loonbelasting en sociale premies volksverzekeringen) en sociale werknemerspremies. 14

Regionale arbeidsmobiliteit: Deze soort mobiliteit heeft betrekking op de bereidheid van de beroepsbevolking om voor een baan te reizen of te verhuizen. Ruime arbeidsmarkt: Seizoenwerkloosheid: Situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking) zo groot is vergeleken met de vraag naar arbeid (door werkgevers) dat werkzoekenden geen of slechts moeizaam een baan kunnen vinden. Werkloosheid die het gevolg is van het wegvallen van productie in bepaalde jaargetijden zoals in de toeristische sector. Wig: Het verschil tussen de loonkosten van de werkgever (brutoloon plus sociale werkgeverspremies) en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. De wig bestaat derhalve uit de loonbelasting, de sociale premies betaald door de werknemer en de sociale premies betaald door de werkgever. Zwart werk: Werk waarbij een loon wordt verdiend waarover ten onrechte geen belasting en/of sociale premies wordt betaald. Geregistreerde werkloosheid: De bij een arbeidsbureau ingeschreven personen in de leeftijd tussen 15 en 65 jaar die geen werkkring hebben en tenminste 12 uur per week in loondienst willen werken en op korte termijn kunnen beginnen. Herbezetting: Het vervullen van ontstane vacatures. Officiële werkloosheid: Tot de officiële werkloosheid (geregistreerde werkloosheid) worden gerekend de werklozen van 16 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij het arbeidsbureau, en die binnen twee weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze is Onbepaalde tijd: Vast dienstverband: Werknemers met een vast dienstverband: dit zijn de vaste banen, waarbij de arbeidsovereenkomst in principe een heel arbeidsleven kan duren. Dit zijn de vaste banen, waarbij de arbeidsovereenkomst in principe een heel arbeidsleven kan duren. Verborgen werkloosheid: Volledig dienstverband: Werkloosheid die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komt, bijvoorbeeld doordat personen zich niet laten inschrijven bij het arbeidsbureau, maar ook de werkloosheidscomponent in de arbeidsongeschiktheid. Het gaat hierbij om werknemers met een baan van 40, 38 of 36 uur per week. Werknemer met een volledige baan zie volledig dienstverband 15