Onderwijs Ondersteunend Gedrag. Lente. Lente buiten. De kinderboerderij. Jonge dieren. Pasen. Het weer. Voorjaarsbloemen



Vergelijkbare documenten
Onderwijs Ondersteunend Gedrag. Lente. Lente buiten. De kinderboerderij. Jonge dieren. Pasen. Het weer. Voorjaarsbloemen

THEMA LENTE Auditieve oefeningen

Jonge dieren. Dieren hebben jongen. Hoe noem je ze? Kies uit: big, lam, kuiken, kalf, puppy, veulen, kuiken

Educatief Partnerschap. Ken de school. Het schoolgebouw. Bouwen en groepen. Wie werken er op school?

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Informatie van de school

Educatief Partnerschap. Ouders op school. Helpen in de groep. De ouderraad en de medezeggenschapsraad. Hulpouders

KRUISWOORDRAADSEL 1: WILDE DIEREN

Auditieve oefeningen bij het thema: de kinderboerderij

Educatief Partnerschap. Ken de school. Het schoolgebouw. Bouwen en groepen. Wie werken er op school?

Doei! œ œ œ. œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ & # # # # # ## # Œ œ œ œ œ œ œ # # & b œ œ œ Œ œ œ œ œ Œ œ œ œ œ œ Œ

Dit is het lenteboekje van:

Start: Welk dier hoort bij...?

Auditieve oefeningen. Boek van de week: 1; De boerderij 2; De koe die in het water viel 3; 4;

Regen. ( 20 oktober 14 november)

Lente. Lente. Zomer. Herfst. Winter

Mondeling Nederlands. Cursus 2 Module 4. Dag 1

Lente. groep 3, 4 en 5

S p e e l t i p s b i j K i n d e r b o e r d e r i j

Kopieer dit e-boek en stuur het door naar anderen.

Thema dieren. Deze werkbundel is van:

De lessen LESBRIEF VOOR DE LEERKRACHT - GROEP 3/4

Moshi gaat met het vliegtuig naar Malawi

De bedoeling van deze opdracht is om aandacht te besteden op de luchtjes op de boerderij.

Educatief Partnerschap. Samen opvoeden. Opvoeden thuis. Huisbezoek. Regels op school en thuis

25 FEBRUARI T/M 19 APRIL

Auditieve oefeningen over het weer

uitga uitg v a e v 2013

De familie schaap. Praat eens zoals een schaap Welke dierengeluiden ken je nog? Doe ze eens na?

1 In het begin. In het begin leefde alleen God. De Heere God is er altijd geweest. En Hij maakte de hemel en de aarde.

Het Bazzeroet journaal

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Hoek 1. Wat weet jij al over de lente? Zet woorden die jullie aan de lente doen denken rond het kadertje. De lente

Het Gouden Ei. De Voorstelling. Illustraties en tekst: Marijke Meyer

Tom zingt taal. Oefenmateriaal. Tom Clement. Tom Clement

Auditieve oefeningen - lente. Hakken en plakken

We hebben voor de verschillende ontwikkelingsgebieden activiteiten en ideeën verzameld.

Een meneer heeft veel ballonnen. Hij roept: Kinderen, kom erbij! Mijn ballonnen die zijn gratis. Wie wil een ballon van mij?

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

De meeste jonge kinderen zijn dol op dieren en willen heel graag een eigen huisdier

De kinderen zochten zelf informatie op over de dieren die ze dagelijks verzorgen.

Wij gaan naar de boerderij

Marloes. een handdoek. 2.1 Met Ron naar school. naam: Kijk en vul in: groep: 1 De rat van Ron is nog wild. tam. Wie - wat waar

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S

instapkaarten taal verkennen

Naam:...

weer: regen, wind, onweer en zon ander soort kleding aantrekt dat je het niet koud krijgt weer vaker voorkomen in bepaalde seizoenen

januari 2013 vanaf 4 jaar tekst: Marian van Gog muziek: Ton Kerkhof Winterwoorden - BVP Hint Music 2013

Lente. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Leesboekje de seizoenen

Auditieve oefeningen bij het thema:

Verhalend ontwerp rond het thema Lente

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL

Lesbrief Kikker viert de lente. Kikkertiendaagse: 21 t/m 30 maart Thema: Kikker viert de lente Leeftijd: voor kinderen van 3 tot en met 6 jaar

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Tussendoortjes boerderijklas

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Het onderzoek van de burgemeester 5/6

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes,

Klassenkrant. De regenboog. Kleuterpraat. Wij kunnen mooie zinnen bedenken over pasen.

NAAM. Uil kijkt in een boek. Het is een boek over dieren. Er staan plaatjes in. Van elk dier één. Uil ziet een leeuw. En een pauw. En een bever.

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Lessuggesties voor groep 1 & 2

Nog meer Hotel Hallo - Thema 1 De beestenboel NAAR HET ASIEL

Tom zingt taal. Oefenmateriaal. Tom Clement. Tom Clement

Spel 0 Adam woont in het paradijs. God praat elke dag met Adam. Hij mag alle dieren een naam geven. Wij gaan Adam helpen.

Materiaal Groen. Deel 3: Groen groeit

7.5 Script en plaatjes post-test

Drie dappere paardjes Prentenboek

maken de kinderen vogelnestjes die zij in de dierenhoek kunnen gebruiken.

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

Thema nieuwsbrief Karel in de lente April 2015

In het onderstaande schema vindt u de woorden die bij dit thema centraal staan.

Vragen bij het prentenboek 'De tovenaar die vergat te toveren'

dieren in de dierentuin

Ik vou van u is een verhaaltje van het tuinvrouwtje Fiona en het wolkenmannetje Wiebe. Fiona verzorgt haar bloemen met heel veel liefde en overgave.

Thema: De K van Moeilijkheid : ** Ruimte aarde milieu Tijdsduur : *** Weerboekje. Na deze opdracht weet meer over temperatuur, onweer en de weerkaart

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Werkbundel Poelien laat haar kuikens zien

Auditieve oefeningen bij het thema: Mama kwijt

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Weeknieuws week 12. Locatie de Toverdoos. 2 jarigen

Vraag aan de zee. Vraag aan de tijd. wk 3. wk 2

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

mei 2014 vanaf 4 jaar tekst: Judith Nieken muziek: Ton Kerkhof Vogeltje, vogeltje - BVP Hint Music 2014

Ons eerste boek. plaatjes en bijschriften voor 't jonge volkje dat lezen leert. W.F. Oostveen

nooit Zeer ruw en onvoorzichtig zijn Als Pasen en Pinksteren op één dag vallen Als een olifant door een porseleinkast gaan

Van eitje tot vlinder

Onderwijs Ondersteunend Gedrag. Herfst. Het bos. Regen en wind. Kriebelspinnen. Herfstpret

1b nr. 1 Wie of wat?

Voorjaar op de boerderij. Wat een drukte!

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden

Inleiding Waarom vind jij bewegen belangrijk?

Aan de wand hangen woordkaarten met betrekking tot de herfst.

Basiswerkboek Gebaren 0-3 jaar, aanvulling

Hoeveel stukjes hoor je? Chinees praten. Een doos vol spulletjes.

zelfstandig naamwoord

Transcriptie:

Onderwijs Ondersteunend Gedrag Lente Lente buiten De kinderboerderij Jonge dieren Pasen Het weer Voorjaarsbloemen 1

Instructie Het programma Goed, Beter, Best! is bedoeld voor ouders met kinderen in de onderbouw van de basisschool: groep nul, één en twee. Goed, Beter, Best! heeft als doel de ouders intensief te betrekken bij het onderwijs aan hun kind zodat de kinderen zich optimaal ontwikkelen, thuis en op school. Bij het uitvoeren van het programma Goed, Beter, Best! in de praktijk is de situatie op de specifieke school (de planning van VVE-thema s, de contactmomenten tussen school en ouders et cetera) leidend voor het plannen van de Goed, Beter, Best! lessen. Het programma Goed, Beter, Best! bestaat uit drie programmaonderdelen: 1. OnderwijsOndersteunend Gedrag (OOG) 2. Educatief Partnerschap (EP) 3. Taal OnderwijsOndersteunend Gedrag (OOG) De VVE-thema s (thema s behorend bij het programma voor voor- en vroegschoolse educatie dat in de onderbouw gebruikt wordt) zijn gekoppeld aan het OOG-programma. De taallessen zijn op drie niveaus (*, **, ***) op hun beurt weer gekoppeld aan de VVE-thema s. Samen met de leerkrachten van de VVE-groepen worden de thema s gepland. Op het moment dat in de onderbouw gewerkt wordt aan bijvoorbeeld het VVE-thema Lente dan wordt dit thema ook leidend in de OOG-lessen en vervolgens in de taallessen. Zo geldt dit ook voor alle overige VVE-thema s. Educatief Partnerschap (EP) De lessen uit het EP-programma kunnen op elk moment gegeven worden. Het is logisch om te starten met het thema Ken de school. Vervolgens kunnen in overleg met de school de andere EP-lessen gepland en aangeboden worden. Taallessen De taallessen op de taalbladen worden binnen de context van het desbetreffende thema uit het OOG-programma aangeboden. Biedt de taallessen nooit aan als op zichzelf staande eenheden. De taallessen zijn op drie niveaus: 1. * Alfa B 2. ** NT2-niveau A1 3. *** NT2-niveau A2/B1 Welk niveau aangeboden wordt is afhankelijk van de uitkomsten uit de intaketoetsen. Een trainer die deze lessen geeft moet gewend zijn om aan zeer heterogene groepen les te geven. Er zullen zowel grote verschillen zijn in het taalniveau van de deelnemers als in opleidingsniveau. Het is daarom van groot belang dat deelnemers aan Goed, Beter, Best! serieus genomen worden in het inbrengen van hun eigen ervaringen en hun eigen cultuur. 2

Inhoud Lente Lessen pagina Lente buiten 4-14 De kinderboererij 15-24 Jonge dieren 25-35 Pasen 36-46 Het weer 47-56 Voorjaarsbloemen 57-66 Taalbladen Lente 67-105 Colofon 106 3

4 Lente buiten

Over groep nul In groep nul is de lente een belangrijk en vrolijk thema. Het gaat over jonge dieren, de vogels die een nestje bouwen en een ei leggen, voorjaarsbloemen, nieuwe blaadjes aan de bomen en lekker weer naar buiten kunnen. De lente is één van de seizoenen van het jaar; dat leren de peuters ook. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met een eenvoudige kalender met de vier seizoenen. Het is goed als ouders daar ook met hun kind over praten (Wat hoort bij de lente? Wat hoort bij de winter? Enzovoorts). Ze zingen in de groep veel liedjes over de lente. Vraag ernaar. In de groep zie je veel vrolijke werkjes met gras, bloemetjes, kuikentjes. Er wordt veel geknutseld. De kinderen gaan natuurlijk ook veel naar buiten. Want de lente kun je het beste zelf meemaken: Het wordt warmer; in de berm groeien krokussen. Je ziet knoppen en bloesem. Misschien maakt de groep een lentewandeling. Dan kunnen ouders meelopen. Vraag enkele boeken uit de groep te leen, over de lente of over de seizoenen. Om over te praten Het wordt warmer buiten, dat kun je voelen. Jasjes gaan uit, kinderen dragen dunnere kleren, de sjaal kan in de kast. Je ruikt het groen van de bomen. Het blijft buiten langer licht. De zomertijd (ca. eind maart) gaat in, waardoor het s avonds langer licht is. Er zijn buiten meer kleuren te zien: van bomen, struiken en bloemen. Andere lente-begrippen zijn: knoppen, takken die uitlopen, bloesem aan de bomen. Je ziet meer kleine beestjes buiten: bijen, vlinders en lieveheersbeestjes. De vogeltjes zijn ineens goed te horen. Een zwarte vogel met een kleine oranje snavel zingt prachtig, het is de merel. Je ziet de vogeltjes met takjes in hun snavel: ze maken een nest. Tip voor een activiteit Buiten wandelen. Kijk goed om je heen en ontdek samen de lente: in het gras (bloemen), in de bomen en struiken (blaadjes en knoppen) en in de lucht (vogeltjes, vlinders). Benoem wat je ziet. Zet thuis wat bloesemtakken in een vaas (bijv. prunus). Knutselen met papier in lentekleuren; oefen de kleuren. Zing lenteliedjes en maak daarbij grote gebaren; samen plezier hebben. Score portfolio-thuisopdrachten Praten over lente: CIII, 9c. Naar het park + praten: CIII, 15a. Thuistip praten over praatplaat: CIII, 6b. Thuistip knutselen: CIV, 9b. Thuistip liedje zingen: CIV, 16a Thuistip voorlezen: CV, 6a. NB. Het hindoeïstische feest Holi is een bekend lentefeest, waarbij mensen elkaar met gekleurd poeder bestrooien. Zijn er cursisten die dit feest vieren en erover kunnen vertellen? 5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

De kinderboerderij 15

Over groep nul In groep nul wordt regelmatig over dieren gepraat. Over hoe het dier heet, hoe het voelt, wat voor geluid het dier maakt, waar je het dier kunt vinden en hoe de baby van het dier heet. De peuters leren dit; als ouders dit ook weten, kunnen ze er met hun kind over praten. De groep gaat soms naar de kinderboerderij. Ouders wordt gevraagd mee te gaan, want er is veel toezicht bij nodig. Wie is er weleens mee geweest? Om over te praten Er zijn veel verschillende dieren op de kinderboerderij. Welke allemaal? Er zijn grote en kleine dieren. Er zijn dieren in hokken of de stal (binnen) en er zijn dieren in de wei (buiten). De dieren van dichtbij meemaken; ze gebruiken hun zintuigen: zien, aanraken, horen en ruiken. Tip voor een activiteit Ga samen naar de kinderboerderij en beleef het samen. Loop met je kind mee naar alle dieren. Samen met jou durft je kind wel dichtbij te komen. Het van dichtbij, samen, beleven en benoemen is goed voor de taal, het begrip en voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen mogen de dieren soms voeren. Vaak is er ook een kleine speelwei met speeltoestellen voor kinderen. Praat vooraf met je kind over wat je gaat doen, en praat achteraf over wat jullie allemaal gezien en gedaan hebben (score: CIII, 17d.). Maak een paar foto s en laat ze hier zien! Boeken Er zijn veel prentenboeken over de kinderboerderij. Vraag enkele boeken te leen uit de groep. Stimuleer ouders om samen met hun kind een mooi boek uit te kiezen in de bibliotheek. Interactief voorlezen/vragen: - Wijs de plaatjes aan en praat over de dieren. - Hoe heet het dier? - Hoe ziet het eruit? - Kun je het aaien? Hoe voelt dat? - Wat voor geluid maakt het? - Welk dier vind je lief? Score portfolio - opdrachten Lezen over de kinderboerderij: CIV,6a. Naar de kinderboerderij: CV, 15c. Thuistip: thuis een liedje zingen: CIII, 16b. Thuistip: samen dierengeluiden maken: CIV, 9a. Praat eventueel over: de hond blaft (waf/woef). Het schaap blaat (bèh), de haan kraait (kukeleku), de koe loeit (boe), het paard hinnikt, het varken knort, de kip kakelt (tok tok). 16

17

18

19

20

21

22

23

24

Jonge dieren 25

Over groep nul In groep nul wordt veel aandacht besteed aan dieren, en in de lente natuurlijk aan jonge dieren. Het is goed als de peuters hier ook thuis met hun ouders veel over praten en spelen. - Hoe heten de dieren? (varken, paard, schaap, koe enzovoorts.) - Hoe heten de babydieren? (big/ biggetje, veulen/veulentje, lam/lammetje, kalf/kalfje) - Welke geluiden maken de dieren? (knorrend geluid, beh, boe, tok tok, waf ) - Hoe noem je het, als het dier dat geluid maakt? (knorren, loeien, kakelen, kwaken, blaffen, hinniken..) Sommige woorden kunnen voor de peuters nog te moeilijk zijn om zelf productief te gebruiken, maar het wordt wel aangeboden in de groep (receptief taalgebruik). Er zijn meestal veel boekjes over (jonge) dieren, evenals liedjes. Vraag ernaar in groep nul. Om over te praten In de lente worden veel jonge dieren geboren. Vogeltjes maken nestjes voor hun eitjes. Plotseling zijn er lammetjes in de wei. Achter de moedereend zwemmen vijf donzige jonge eendjes. Peuters in groep nul leren ook veel over de jonge dieren. Kinderen zijn gek op jonge, donzige dieren. Ze vinden ze lief. Ze voelen dat de jonge dieren nog erg afhankelijk zijn van hun mamma (zoals zij dat ook zijn). Ze fantaseren graag over wat de dieren denken en zeggen. Mogelijk aandacht voor verkleinwoorden, in dit kader relevant. Lammetje, kuikentje, biggetje... Tips voor activiteit met het kind Lees boekjes en zing liedjes. Vraag ernaar bij de juf. Met de dierengeluiden en anderen kenmerken van dieren kun je leuke raadspelletjes doen. Ik ben heel zacht, ik lust graag een schoteltje melk, ik zeg miauw, welk dier ben ik? Er zijn nog meer dierengeluiden te verzinnen dan de dieren in deze les. Bijvoorbeeld: een kikker die kwaakt, een slang die sist, een vogel die fluit. Het is goed als kinderen een goede voorstelling hebben van een dier. Dat kan ontstaan als met je kind op allerlei verschillende manieren bezig bent met de dieren: boekjes en plaatjes kijken, liedjes zingen, spelletjes doen (memory heeft ook vaak dierenplaatjes), de bewegingen nadoen van de dieren en natuurlijk de dieren in het echt bekijken, aaien en erover praten. De bewegingen van dieren kun je in een beweegspel maken. Een koe loopt rustiger en logger dan een licht kuikentje. Een kikker springt, een eendje waggelt. Kijk buiten naar hoe de dieren bewegen. Score portfolio - opdrachten Boekje lezen: CV, 7b en 6a. Dierengeluiden en -bewegingen nadoen: CIV, 9a. Verhaaltje bij mol en schaap:stimuleer de cursisten om dit ook thuis te doen met hun kind. (CIII, 16b). NB. Bij het liedje: lammetje, lammetje, lammetje is het nodig om uit te leggen dat een dammetje in dit geval een soort brug over een sloot tussen twee weilandjes is (zie foto). 26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36 Pasen

Over groep nul Pasen krijgt in elke groep nul aandacht. Uiteraard op verschillende manieren. Op christelijke scholen zal er een relatie worden gelegd met het nieuwe testament en Jezus, die is opgestaan uit het graf. Toch zal dit in de peutergroep vermoedelijk niet (lang) worden besproken. Er zal wel worden gewerkt met boekjes, liedjes en verhalen over de paashaas, kuikentjes die uit het ei komen, eieren verven of kleuren, (chocolade-)eitjes en paasmandjes. Vraag aan de leerkrachten op welke manier er in groep nul aandacht wordt besteed aan Pasen. Pas hier de behandeling van dit onderwerp in je cursistengroep op aan. Vraag ook na of er in groep nul een paasontbijt wordt georganiseerd. Kijk of er hierover een aankondiging of oproep staat in de nieuwsbrief. Zie ook de plusopdracht. Om over te praten Praat over de betekenis van Pasen. In hoeverre is dit bij de cursisten bekend? Overigens is pasen niet van oorsprong een christelijk feest. Ook in het Joodse geloof wordt Pesach gevierd (met een andere betekenis). De paashaas en de eieren hebben mogelijk wel te maken met de vastentijd die vóór pasen plaatsvindt. Mensen gaven elkaar eieren cadeau in de vastentijd. Vraag de cursisten hoe zij pasen beleven. De laatste jaren is de paastak steeds populairder geworden. Hebben zij een paastak in huis? Hoe brengen zij het paasweekend door? Vertel dat pasen niet op een vaste datum plaatsvindt maar in de periode tussen eind maart en eind april. De maandag heet tweede paasdag. Vraag wat zij in groep nul merken van het thema Pasen. Hebben zij werkjes gezien in de groep? Tips voor een activiteit- score portfolio - opdrachten Een paastak zoeken/kopen, eitjes uitknippen, (kleuren en) ophangen (CIV, 9b). Een paashaas knutselen, zie o.a. het voorbeeld met eiermandje van een wc-rol (CIV, 9b). Leg hierbij het woord hengse l uit. Chocolade-eitjes verstoppen, buiten of binnen. Een peuter kan makkelijke aanwijzingen opvolgen, zoals kijk eens onder het kussen (CIII, 5 en CIV, 9b). Leg de uitdrukking je bent warm/koud uit. Meld terloops dat teveel chocolade snoepen niet gezond is. Voor kinderen telt het spel. Boekje lezen over pasen of over kippen, eieren en kuikens (CV, 7b en 6a). Een boekentip vragen aan de juf (AIII, 4b). Ouders kunnen ook op youtube filmpjes zoeken waarin een boek wordt voorgelezen. Let wel op: vaak gebeurt dit nogal amateuristisch of is het accent moeilijk te verstaan (Purmerends of Vlaams!). Meld eventueel dat kinderen soms bang zijn dat ze met het eten van een ei een dood kuikentje eten. Dat is niet zo! Een kip legt (onbevruchte) eet-eieren ; daar zit geen kuikentje in! Het is goed om dat aan je peuter uit te leggen (CIII, 5). Samen iets lekkers maken voor het paasontbijt, bijvoorbeeld prikkers met stukjes fruit, een eitje koken of broodjes bakken (CVI, 11a). De plusopdracht met de paastak is thuis te gebruiken: knip kleine witte eitjes en geef je kind aanwijzingen over de kleur en de plaats van de eitjes in de lege paastak, of stel vragen hierover (zie plusopdracht) (CIV, 9b). Ouders kunnen actief informeren naar of meedoen met het paasontbijt op school (BIII, 7c). 37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47 Het weer

Over groep nul Het weer is een onderwerp dat in alle seizoenen wordt behandeld in groep nul. In de lente komt het weer ter sprake omdat er in dit seizoen veel verandert én het weer wisselvallig is. Soms vriest het nog een beetje, het regent, maar ook wordt het warmer. Er zijn soms echt zomerse dagen. In groep nul wordt gesproken over de wolken, de zon, de regen, de wind, het onweer; over nat, droog, warm en koud; en ook over de temperatuur wordt gesproken. Door het gebruik van pictogrammen (die ook in weerberichten op televisie en in kranten worden gebruikt) is het weer goed visueel te maken. De kinderen in groep nul gaan natuurlijk ook buiten ervaren wat het weer is: voelen dat het nat is of warm, stampen in de plassen, de wind horen en voelen, enzovoorts. Binnen wordt de wind nagedaan (blazen); er wordt getrommeld om onweer na te doen; door te spelen met water ervaren de peuters wat er gebeurt als alles nat wordt. Om over te praten De kinderen in groep nul leren allerlei dingen over het weer. Het weer is er elke dag, dus dat is voor ouders ook een goed onderwerp om met hun kind over te praten. Zo gaan ze de wereld om hen heen begrijpen. Waarom hebben de mensen een warme jas aan? Waarom gaat de paraplu kapot als de wind zo hard waait? Kinderen vinden het heerlijk om in de wind te lopen; hun haren gaan alle kanten op, ze worden lekker geduwd door de wind. Gaan de cursisten ook naar buiten met hun kind als het regent? Waarom wel of niet? Mogen de kinderen vies worden als het buiten nat is? Vertel dat het voor de ontwikkeling van een kind goed is om buiten te zijn en om te ervaren wat het is als het koud en nat is, als het sneeuwt of hagelt. Kinderen vinden het heerlijk om in de plassen te stampen en voelen de kou niet zo snel. Het is goed als kinderen het verband leren te leggen tussen hoe het weer eruit ziet (uit het raam) en hoe het weer voelt (buiten). Dat is goed voor hun denkontwikkeling. En ze leren hun zintuigen goed te gebruiken (voelen, zien, horen, etc.). Daarnaast gaan ze bij elk weertype bedenken: wat heb je nodig? Welke kleren trek je aan? Bij welk seizoen hoort dit weer? April doet wat hij wil en ook Maart roert zijn staart : vraag of cursisten weten wat dit betekent. Scores en opdrachten tips voor activiteiten met het kind Naar buiten kijken en praten over het weer: CIII, 9c. Vertel dat het voor peuters ook heel interessant is om een druppeltje op het raam te volgen: waar glijdt hij naartoe? Buiten voelen hoe het weer voelt: CIII, 15a; Samen buiten spelen (lekker vies worden), stampen in de plassen: CIV, 9a. Samen tekenen en praten: CIV, 9a. Erover praten en verder praten over bijv. wat trekken we aan? : CIII, 5. Thuis samen een weerbericht maken met plaatjes: CIV, 9b. Een liedje zingen over parapluutjes en parasolletjes: CIII, 16b. Een weerbericht lezen in de krant en aanwijzen/praten over de plaatjes: CV, 6a. Samen met je kind foto s kijken en praten over wat je daar deed (en hoe het weer was): CIII, 17d. Praten over de maanden (van de lente) (nog niet verwachten dat een peuter dit kan leren): CIII, 5. 48

49

50

51

52

53

54

55

56

Voorjaarsbloemen 57

Over groep nul In de lente zijn er in de meeste groepen nul voorjaarsbloemen te vinden. Echte bolletjes, of bloemen die zijn geknutseld. In liedjes en in gesprekken worden de bekendste voorjaarsbloemen benoemd. Zo leren de (oudere) peuters de volgende voorjaarsbloemen kennen: tulp, narcis, hyacint en krokus. Het verzorgen van de bolletjes gebeurt in de groep. De peuters kijken elke dag of de bloemen al uitkomen. Soms heeft elke peuter een eigen bloembolletje. Het behandelen van voorjaarsbloemen binnen het thema lente, biedt ook veel kansen om over de kleuren te praten. Ook kun je aan de bloemen ruiken. In de lente begin je ook buiten steeds meer kleuren te zien en bloemen te ruiken. Om over te praten Kinderen houden van mooie dingen en kleuren. Ze kunnen genieten van schoonheid. Het is goed voor de (creatieve) ontwikkeling om samen met je kind te kijken en te genieten van de kleuren en de bloemen buiten. Ook al is er in de stad niet zo veel groen, vaak staan de krokusbolletjes gewoon tussen de wegen in de berm. Dus een stadswandelingetje kan ook een lentewandeling zijn! Er zijn vaak kleine geveltuintjes en potten met voorjaarsbloemen te zien in de straten van de stad. Vertel dat de peuters de bloemennamen leren in de groep; het is goed voor het denken en de taal als ouders de bloemen ook benoemen, de kleuren benoemen, etcetera. Tips voor een activiteit met het kind Ga naar buiten met je kind en kijk of je de voorjaarsbloemen kunt zien. Herken je de verschillende soorten? Benoem de bloemen, de kleuren. Ruik, als het kan, aan de bloemen. Koop ook een klein potje met een hyacintenbol of een krokusbolletje. Het is leuk om het thuis te zien groeien. Knutsel op het platte vlak óf ruimtelijk (zie knutselopdracht). Met het wc-rolletje wordt het nog echter. Tip voor er op uit. Vertel / laat zien: Wil je samen eens de bollenvelden zien? Het lijken wel dekens van bloemen. Tussen half april en half mei kun je ze zien in de buurt van Hillegom en Lisse. Zoek het op via google maps. Score portfolio - opdrachten Lentewandeling: CIII, 15a. (vraag cursisten foto s of een tekening te maken van wat zij tijdens de lentewandeling hebben gezien en /of woorden op te schrijven (bloemennamen, kleuren). Bolletje planten: CIII, 9c. Lentetuintje: CIV, 10a. Praten over lang en kort: CIII, 9c. (stimuleer de cursisten om na te denken over dagelijkse spullen die kort of lang kunnen zijn. Kijk rond in het lokaal. Er zijn lange en korte mensen, potloden, tafels, gangen, touwen, veters, etc. Vertel dat zij daar ook thuis met hun kind over kunnen praten. Niet als schools onderwerp, maar als het zo uitkomt.). Ketting maken: CIV, 9b. 58

59

60

61

62

63

64

65

66

Taalbladen Lente 67

T Lente In de lente is vaak mooi weer. Danny loopt in het bos. Hij loopt met zijn hond. Er is weinig wind. De zon is warm. In het bos zit een mus. De mus is klein. De mus maakt een nest. Soms regent het in de lente. Danny kijkt naar de lucht. Hij ziet een wolk. De wind is fris. Karin is de vriendin van Danny. Zij rent in het bos. Karin ziet Danny met de hond. En dan spat, spat, spetter! Het regent. Ze worden nat. Danny doet zijn jas dicht. Karin zet haar pet op. Karin rent naar Danny. Ze staan samen onder een dak. Danny lacht. Dit is echt Nederland! Na vijf minuten is de zon er weer.

T1 Wijs het goede plaatje aan en schrijf het juiste woord jas wolk wind zon nest bos

T2 lezen ik loop in het bos het bos is nat ik stap in een plas ik zie het te laat ik loop in het bos het bos is nat ik ben nat ik ben nat door de plas

T2 lees en schrijf ik in het het is nat ik stap in een ik zie het te ik ben nat bos 2x loop laat plas schrijven loop in het is bos zie nat plas laat ik

T3 lees lat zon kop kat pas min das dun kin bol zin kom pan dik kip man mat tas pet dom zit met lol top woorden met z: woorden met k: woorden met m: ----------------- ---------------- ---------------- ----------------- ---------------- ---------------- ----------------- ---------------- ---------------- ----------------- ---------------- ---------------- Zet een rondje beginnen met z, k of m. om de woorden die NIET

T4 lees en schrijf jas pet nat pot j _ s p _ t n _ t p _ t ja _ pe _ na _ po as _ et _ at _ ot lees ik heb een jas en schrijf ik heb een pet ik ben nat ik pak een pot ik ben..

T5 Schrijven nat bos oom boom nest hok mus mei tuin mos zon

T Dieren Het is lente. Het is goed weer. In de wei staat een koe. De koe is niet alleen. Naast de koe staat een kalf. Het kalf is het jong van de koe. Tom vindt dieren leuk. Hij speelt vaak met zijn pup. Een pup is het jong van een hond. Karin ziet een kuiken. Een kuiken komt uit een ei. De kip legt in mei een ei. De kip zit op het ei. Zo blijft het ei warm. Piet is zes jaar. Hij is dol op een poes. De poes heeft kleine poesjes. De vader van Piet is een boer. Tom en Karin spelen bij hem. Ze kijken naar een lam in de wei. Er is ook een big.

T6 Wijs het goede plaatje aan en schrijf het juiste woord haan haas kalf geit bij poes T7

lezen ik loop in de wei in de wei ligt een koe de koe is moe ik zie een haan ik zie ook een kip ik loop in de wei in de wei ligt een koe de koe is moe ik zie een haan ik zie ook een kip

T7 lees en schrijf ik in de haan koe in de wei een wei ligt de koe is kip moe ik zie een ik zie ook een loop haan schrijven loop in de is wei kip moe haan zie ik

T8 lees en schrijf kip big lam pup k _ p b _ g l _ m p _ p ki _ b _ g la _ pu ip _ ig _ am _ up lees ik zie een kip en schrijf ik zie een big ik wil een lam ik wil een pup ik ben..

T9 lezen ik kijk naar de wei ik zie de boer ik zie de boer met een koe Lees en vul in: _k kijk naar de w k zie de b r _ k z de b r m_ t een k Vul in: boer wei koe

T Lente In de lente is het vaker mooi weer. Danny loopt in het park. Hij maakt een wandeling met zijn hond. Er is weinig wind. De zon schijnt en de vogels fluiten. In de bomen maken de vogel hun nest. In de lente kan het nog wel eens regenen. Danny kijkt naar de lucht. Er komen steeds meer wolken. De wind wordt frisser. Karin is de vriendin van Danny. Zij is ook in het park. Zij is aan het joggen. In de verte ziet ze Danny wandelen met de hond. De zon is door de wolken slecht te zien. Het wordt steeds donkerder. En dan gebeurt het, spat, spat, spetter. Het begint te regenen. Danny begint te rennen met de hond. Karin rent naar Danny en samen schuilen ze onder een afdakje. Ze hebben geen paraplu bij zich. Ze moeten er een beetje om lachen. Dit is echt Nederland! Na vijf minuten komt de zon weer te voor schijn. Danny wandelt verder met de hond. Karin gaat weer joggen.

T1 Schrijven. Maak de woorden af. lente l nt park a hond o wind w lucht u t wolken o paraplu r p zon z Schrijven Schrijf zelf de zinnen op. Let op de hoofdletters en de punt! 1 is het vaker 2 Danny in het 3 Hij maakt met zijn 4 Er is 5 De schijnt en de 6 In de kan het nog wel eens 7 Danny naar 8 steeds meer 9 wordt

T2 Vragen bij Lente Omcirkel waar of niet waar. 1. In de lente is het vaker mooi weer. Waar / niet waar 2. Danny maakt een wandeling met zijn honden. Waar / niet waar 3. Danny kijkt naar de vloer.. Waar / niet waar 4. De vriendin van Danny heet Sara. Waar / niet waar 5. De vriendin van Danny is aan het wandelen. Waar / niet waar 6. De zon is door de wolken slecht te zien. Waar / niet waar 7. Het wordt steeds lichter. Waar / niet waar 8. Het begint te regenen. Waar / niet waar 9. Danny en zijn vriendin hebben een paraplu. Waar / niet waar 10. Na tien minuten komt de zon weer te voor schijn. Waar / niet waar Vragen bij Lente Welk woord moet weg? Omcirkel lente nest ei zomer vogel ei tulp nest tuin gras maaien lamp Karin Roos Joop joggen paraplu Danny hond zomer vogel schijnen park sport jas tas afdakje wandelen vis weer wind regen

T3 Dictee 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

T4 Schrijven. Maak de zinnen af. 1 's Avonds om tien uur is het donker. 2 Vorige maand. 3 Vanmorgen vroeg 4 Vannacht 5 Na het weekend 6 Gisteravond. 7 Morgenvroeg 8 Overmorgen. 9 Afgelopen week 10 Volgend jaar Maak ook gebruik van deze woorden zijn worden staan gaan lopen blazen waaien horen zien regen zon wind regenboog jas weer broek wandeling park fris warm nat lente Schrijven Vul in: ga, gaan, houden, wil, zie, lopen, zitten, kost, kijken, is, koop, koopt, drinken, geeft, zijn Een dagje naar de Keukenhof Elk jaar in de lente.. ik naar de Keukenhof. Mijn dochter en ik... samen. We. veel van bloemen. Zij.. de tulpen zien en ik.. graag de rozen. We rond en als we moe zijn dan.. samen op een terrasje in de lente zon. Gelukkig. een kopje thee niet veel geld. In de middag. we naar een bloemen tentoonstelling. Die erg mooi. Ik. een bosje rozen. Mijn dochter.2 bosjes tulpen. Ze. een bosje aan mij. S Middags. we moe, maar blij.

T5 Vul in en kies zelf de goede vorm van het werkwoord: gaan, lopen, staan, moeten, praten, regenen, regenen, hebben, worden, komen, instappen, zitten, zijn, vallen, lezen, kijken, zijn, drukken, stoppen, uitstappen, lopen, regenen. Om acht uur.... ik van huis. Ik... naar de bus. Bij de bushalte... drie collega s. Zij... ook met de bus. We.....met elkaar over het weer en het werk. Het... Ik...... geen paraplu en... nat. De bus...... om kwart over acht. We......... We gaan...... Ik... een beetje moe en... bijna in slaap. De collega naast mij... de krant. Ik uit het raam. We... er bijna. Ik... op de knop. De bus Wij........ We...... naar de fabriek. Het..... niet meer. Gelukkig maar. Schrijven Zet de woorden in de goede volgorde 1 weerbericht ik altijd naar luister 2 weer van weekend in willen ook wij het genieten 3 niet kunnen vandaag omdat het waait hard fietsen we 4 zon hoeveel blijft dagen de schijnen 5 zonneschijn regen na komt 6 lucht de in regenboog zien prachtige een we 7 week in gaan kunnen we het weekend volgende gaan fietsen

T Dieren Het is lente. Het is mooi weer. In de wei van een boerderij staat een koe. De koe is niet alleen. Naast de koe staat een kalf. Het kalf is het jong van de koe. Tom vindt jonge dieren leuk. Hij speelt vaak met zijn pup. Een pup is het jong van een hond. Tom aait de pup graag over zijn vacht. De vacht is zacht en warm. Karin geeft de kuikens eten. Ze vertelt aan Tom dat een kuiken uit een ei komt. De kip legt in mei een ei. De kip zit op het ei. Zo blijft het ei warm en kan de kuiken groeien. Karin vindt kuikens lief, omdat ze klein zijn. Piet is zes jaar. Hij is dol op varkens. Piet woont op een boerderij. Tom en Karin komen bij hem spelen op de boerderij. Ze kijken naar het kalfjes in de wei. De varkens hebben biggen. Karin mag een big voeren. De kat van de boerderij heeft kleine poesjes. Piet vindt ze lief.

T6 Vragen bij Dieren Omcirkel waar of niet waar. 1. In de wei van een boerderij staat een koe. Waar / niet waar 2. De koe is alleen. Waar / niet waar 3. Het kalf is het jong van het paard. Waar / niet waar 4. Tom vindt jonge dieren niet leuk Waar / niet waar 5. Karin geeft de kuikens eten Waar / niet waar 6. In mei legt een kip een ei. Waar / niet waar 7. De kip staat op het ei. Waar / niet waar 8. Piet is vier jaar. Waar / niet waar 9. Piet woont in de stad. Waar / niet waar Schrijven Schrijf 2 zinnen met elk van deze woorden: Wie Wat Wanneer Hoe Waarom Kies daarbij deze woorden: kip ei schaap lam kinderboerderij konijn wei kalf koe pup kuiken poesje veulen kind vader moeder boer gras lente mei hooi hok Probeer de zinnen goed te schrijven en zet achter elke zin een vraagteken (?). Bijvoorbeeld: Wanneer legt de kip een ei?

T7 Schrijven Maak 2 zinnen met elk woord uit het vakje. Mijn jouw zijn haar uw Schrijf ze in jouw schrift. ons/onze jullie hun Gebruik ook deze woorden kip ei schaap lam kinderboerderij konijn wei kalf koe pup kuiken poesje veulen kind vader moeder boer gras lente mei hooi hok Schrijven Vul in: mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons, jullie, hun 1 Deze boerderij is van Bob. Het is... boerderij. 2 Waar is de hond van Sandra?... hond zit op de bank. 3 Bel jij... dierenarts? 4 De puppy s worden ontwormd....dierenarts is op vakantie. 5 (van Ans)... kind is vier jaar. 6... adres is Spaarnestraat 12 in Assen. Wij wonen daar al 1 jaar. 7 Ali, is dat... kat? Nee, dat is de kat van Julia. Het is... kat. 8 Julia heeft ook een vogel.... vogel zingt mooi? 9 Na het eten moeten Frits en Fenne... hond uitlaten. 10 Staat... paard in de wei?

T8 Schrijven hebben Schrijf met elk van bovenstaande werkwoord 2 zinnen. Probeer de zinnen goed te schrijven. Gebruik ook de woorden uit de kolom: Bijvoorbeeld: ik heb een kind. kip ei schaap lam varken haan konijn wei kalf koe pup kuiken poesje veulen kind vader moeder boer gras lente mei hooi hok Schrijven Vul in: ga, gaan, houden, speelt, zie, helpen, eten, geven, is gaan, hebben, houdt, rijdt, krijgen, heeft, hebben, heeft, krijgt Een dagje naar de kinderboerderij Elk jaar in de lente.. ik naar de kinderboerderij. Mijn dochter en ik... samen. We. veel van dieren. Zij.. met de lammetjes en ik.. graag de konijnen. We ook wel eens met geven en soms mogen we de lammetjes de fles... Gelukkig. het mooi weer. In de middag. we naar de varkens. Die biggen gekregen. Mijn dochter.ook van paarden. Ze graag paard. Veel dieren in de lente jongen. Het paard. een veulen. De koeien. kalfjes. De schaap een lam. De kip een kuiken.

T9 Schrijven Vul een goed woord in. Kies uit de woorden hiernaast. bakker 1. Het jong van een kip is een. kuiken auto 2. Het jong van een schaap is. kippen 3. Het jong van een koe is. ei aap 4. Als het mooi weer is gaan de mensen naar. schaatsen 5. De varkens slapen in. leeuw konijn 6. De konijnen slapen in. varken 7. De konijnen liggen in. buiten rivier 8. Een kip legt. ijsbeer 9. In de lente is het mooi weer. Het is niet. haas kalf stro water groen zon lam hok kerst wit koud warm stal blij haas paard kat Welk woord staat er? i-e i-e- g- t l-t- e- g o-m-o i-k-p i-v-j-f e-m-l-k l-n-e- t-e Dictee 1. 2. 3. 4. 7. 8. 9. 10. 5. 6.

T Lente In de lente is het vaker mooi weer. Danny loopt buiten in het park. Hij maakt een wandeling met zijn hond. Er is weinig wind, de zon schijnt en de vogels fluiten. De mussen maken een nest in de bomen. Ze halen uit allerlei struiken kleine takjes. Het is een feest om naar te kijken. In de lente kan het nog wel eens regenen. Danny kijkt naar de lucht, want hij ziet dat er steeds meer wolken komen. De wind wordt frisser en Danny heeft al een idee van wat er zo aan komt. Een hevige plensbui! Karin is de vriendin van Danny. Zij is ook in het park, zij is aan het joggen. In de verte ziet ze Danny wandelen met de hond. Ook Karin kijkt naar de lucht, ze ziet letterlijk de bui al hangen. De zon is door de wolken slecht te zien. Het wordt steeds donkerder en dan gebeurt het, spat, spat, spetter. Het begint te regenen. Danny begint te rennen met de hond. Zo n regenbui is niet heel erg, maar hij heeft geen zin om erg nat te worden. Karin rent naar Danny en samen schuilen ze onder een afdakje. Ze hebben geen paraplu bij zich, ze hadden niet echt op regen gerekend. Ze moeten er een beetje om lachen. Dit is echt Nederland! Na vijf minuten komt de zon weer te voor schijn. Danny wandelt verder met de hond. Karin gaat weer joggen.

T1 Bijvoeglijke naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets meer van de zelfstandige naamwoorden. Ze zeggen hoe iets is. De trui is dik. Het vest is wit. De man is groot. De bloemen zijn geel Het papier is vies Het kind is lief de dikke trui het witte vest de grote man de gele bloemen het vieze papier het lieve kind Let er goed op hoe je het bijvoeglijk naamwoord schrijft. Bij een korte klinker gevolgd door een medeklinker, verdubbelt de medeklinker. dik-dikke wit-witte Bij een lange klinker gevolgd door een medeklinker gaat er een klinker weg. groot-grote geel-gele Bij een woord dat eindigt op een s wordt de s een z, en bij een f wordt het een v. vies-vieze lief- lieve Als het bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord staat, komt er een e achter, behalve als het zelfstandig naamwoord een het-woord is waar nu een voor staat. het boek is dik het dikke boek een dik boek de tafel is laag de lage tafel een lage tafel het kind is klein het kleine kind een klein kind de jongen is groot de grote jongen een grote jongen Als het bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt, eindigt het op en. Een wollen trui, een kantoenen rok, een glazen bol.

T1 Schrijf nu zoals het voorbeeld. De pan is leeg. de lege pan 1 Het weer is zonnig. 2 Het meisje is lief. 3 De regenjas is duur. 4 De straat is lang. 5 De lucht is bewolkt. 6 Het weer is fris. 7 De zon is warm. 8 De wolk is donker. 9 De druppels zijn nat. 10 De regenboog is mooi. Vul zelf het ontbrekende woord in. Bijvoorbeeld: een oude dweil 1. een paraplu. 2. een bui. 3. een zon. 4. een wolk. 5. het weer. 6. een regenboog. 7. een weerbericht. 8. een jas. 9. een broek. 10. een wind.

T2 Dictee 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

T3 Vul de goede vorm in van het bijvoeglijk naamwoord. 1 hard Er staat een wind. 2 klein De wind blaast buiten een bloempot omver. 3 heel Het is vandaag mooi weer. 4 kort Ik trek een broek aan vandaag. 5 mooi In veel steden is het vandaag weer. 10 wol We kunnen de truien opbergen. 6 nat Je kunt buiten niet veel doen met dat weer. 7 moeilijk Dat is kiezen. 8 lang Dat wordt een wandeling met dit weer. 9 dik Wij hebben pret Beschrijf in minimaal 15 zinnen wat je allemaal kunt doen als het regent, als de zon schijnt en als het waait. Gebruik zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden erbij. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

T4 Verkleinwoorden Woorden waar je de of het voor kunt zetten, kun je kleiner maken,verkleinen, bijvoorbeeld: de kat het katje het kind het kindje de stoel het stoeltje De meeste verkleinwoorden kun je maken door achter het woord -je te zetten, bijvoorbeeld kat-je, boek-je, brief-je. Na de letters l-n-w-r komt tje, bijvoorbeeld stoel-tje, maan-tje, vrouw-tje, buur-tje. Woorden die eindigen op een klinker krijgen ook tje, bijvoorbeeld ei-tje. Woorden die eindigen op een m krijgen pje. Bijvoorbeeld boom-boompje, raamraampje. (uitzonderingen: pannetje, sterretje etc. Woorden die eindigen op ing krijgen vaak bij het verkleinwoord kje. De g wordt dus een k, bijvoorbeeld koning koninkje, ketting-kettinkje. Schrijf het verkleinwoord op. 1 het park 2 de zon 3 de wind 4 de afdak 5 de boom 6 de hond 7 de vriendin 8 het pad 9 de paraplu 10 de vrouw

T5 Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in. 1 groot Ik woon in een straat. 2 grijs Deze wolk is donker. 3 nieuw Ik heb een weervoorspelling gehoord. 4 hard Wat een wind is dat! 5 steen Zij heeft een huis. 6 oud De dakpannen vliegen van het dak. 7 moeilijk Dit is een opgave. 8 scherp Wat een zon. 9 dik Ik lees graag een boek. 10 hout Wij wonen in een huis. Maak het verkleinwoord. Denk ook aan het goede lidwoord. 1 de wolk 2 de zon 3 de thermometer 4 de wind 5 de druppel Maak het verkleinwoord. Denk ook aan het goede lidwoord. 1 de tulp 2 de kas 3 de plant 4 de bloem 5 het bos

T Dieren Het is lente. Het is mooi weer. In de wei van een boerderij staat een koe. De koe is niet alleen, naast de koe staat een kalf. Het kalf is het jong van de koe. Tom vindt jonge dieren leuk. Hij speelt vaak met zijn pup Bram. Een pup is het jong van een hond. Tom aait de pup graag over zijn vacht, omdat de vacht is zacht en warm. Karin geeft de kuikens eten. Ze vertelt aan Tom dat een kuiken uit een ei komt. De kip legt in mei een ei. De kip zit op het ei, zo blijft het ei warm en kan de kuiken groeien. Karin vindt kuikens lief, omdat ze klein zijn. Piet is zes jaar en hij is dol op varkens. Piet woont op een boerderij. Tom en Karin komen bij hem spelen op de boerderij. Ze kijken naar de kalfjes in de wei. De varkens hebben biggen, Karin mag een big voeren. Piet heeft ook paarden. De paarden staan in de lente ook in de wei. In de winter staan ze in de stal. De paarden hebben veulens, de veulens rennen graag in de wei. Tom gaat ook vaak met zijn klas naar de kinderboerderij. Zijn vriend Bas vindt de paarden het leukst. Er is een wit paard en er zijn twee bruine paarden. Bas vindt het witte paard het mooist. Hij helpt graag met het borstelen van de paarden. Sam is op de kinderboerderij in zijn dorp, hij werkt op de kinderboerderij. Er zijn kippen, schapen, konijnen en varkens. Er is ook een geit en een paar bokken.

T6 Lidwoorden Woorden die je voor de namen van mensen, dieren of dingen (zelfstandige naamwoorden) kunt zetten, noemen we lidwoorden. In het Nederlands kennen we drie lidwoorden: de het - een. We hebben wel een paar regels, maar bij de meeste woorden moet je het lidwoord erbij leren. Voorbeelden (als er maar één van is): de man een man de vrouw een vrouw het kind een kind de klas een klas de hond een hond de gebruiken we: als er meer van zijn: de vrouwen, de mannen, de kinderen; voor namen van een beroep: de bakker, de slager, de timmerman, de juffrouw; voor namen van groente, fruit, bomen en planten: de sla, de appel, de eikenboom, de roos; bij namen van bergen en rivieren: de Mont Blanc, de Maas. het gebruiken we: als we het woord kleiner maken: het vrouwtje, het mannetje, het kindje; bij woorden die beginnen met be - ge - ver- en ont: het begin, het gevoel, het verdriet en het ontbijt; voor namen van talen: het Nederlands, het Frans, het Arabisch; voor namen van metalen: het zilver, het goud, het ijzer; voor woorden die ook werkwoord kunnen zijn: het eten, het drinken. een gebruiken we als we niet precies weten wie of wat ermee bedoeld wordt.

T6 Maak nu samen met een andere deelnemer de volgende oefening. Kies uit de of het. hok kalf schaap schuur kip paard voerbak dier boom konijn plant gras lente varken huisje moeder boerderij stro weer tulp Zet bij de volgende woorden een lidwoord. Je kunt kiezen uit de of het. 1 hond 2 kat 3 mens 4 veulen 5 weg 6 wei 7 boek 8 stal 9 hooi 10 water 11 vogel 12 ei

T7 Maak zinnen van de woorden. Begin met de of het. 1 deur schuur wit. 2 jongen tekent wei. 3 wei ligt naast kinderboerderij. 4 bloem bloeit in wei. 5 meisje speelt met - poesje. 6 boer scheert wol van - schapen. 7 lam drinkt melk bij - moeder. 8 Tim voert varken. 9 pup kluift aan - bot. 10 moeder voert kuikens. Schrijf een kort verhaaltje (minimaal 15 zinnen) over jezelf, de kinderboerderij en jonge dieren. Wat zie je allemaal op de kinderboerderij, welke jonge dieren zijn er. Wat vind je kind van dieren? Gebruik zoveel mogelijk lidwoorden. Lees je verhaal aan de groep voor. Zij moeten extra letten op het juiste gebruik van de lidwoorden.

T8 Schrijf zelf 16 woorden op met een lidwoord erbij 1 9 2 10 3 11 4 12 5 13 6 14 7 15 8 16 Vul nu zelf het juiste lidwoord in. Kies uit de en het. 1 kind aait hond. 2 eendje zwemt in vijver. 3 haan staat op dak. 4 lam speelt in wei.

5 boer maait gras. T9 Woordzoeker S J I V S L S S J S V P S Q S X T P H G I T S M E P L N M E P O E S Z W Q B O K S D D I E R E V A C H T G E J S I P N S N R R O E H E K K E N J G E Z C N S A C I I S P B J T U I N K E R S L H N T Q K V O P S K T U I N S L A N G T A B R L V M G T A B O E R D E R I J A G P I A V E H B B Z L E M M E R Z A A D J E S C P Q O L V A O R L K R U I W A G E N B T M N L A M O E D E R B L O E S E M B O O M M L A O N S I T J O L M U V T C V F R U S E D M O E B L O E M B O L L G L E O K A T J W M M P S Z R E G E N B U I J Z U A J E R G E R E E D S C H A P W N E E I H E S S H D T N R E E H V S B O D O T K S O Z C O P J J J R E A V E U L E N N E T A S O T I O S E I N A D I I K R W S N R T U I N M A N E J D N E S T E N E R S U H E O M A N D Y K A L F J E N M E J M I G K O V E R A L L B X H O N D O R E O K Zoek de volgende woorden: veulen, weer, lammetje, buiten, dier, vogel, schapen, blaadjes, zaadjes, emmer, potje, mand, bakje, gieter, vlinder, moeder, eend, ei, kuiken, nesten, zon, vaasjes, kalfje, boerderij, kinderboerderij, tractor, hekken, tuinman, bloembol, gereedschap, schep, konijn, gans, ezel, pony, poes, hond, vacht, boer, geit, haan, holletje, tuinkers, bloesem, bloesemboom, struik, overall, kruiwagen, tuinslang, onweer, wolken, regenbui,

Onderwijs Ondersteunend Gedrag Colofon Goed, Beter, Best! is een cursusprogramma voor ouders met kinderen in groep nul en is tevens geschikt voor ouders van kinderen in groep 1 en 2. In deze cursus wordt ouderbetrokkenheid en onderwijsondersteunend gedrag gecombineerd met Nederlandse taallessen. De cursus bestaat uit de volgende onderdelen: OnderwijsOndersteunend Gedrag (63 lessen in 13 thema s) en per thema Taalbladen Educatief Partnerschap (18 lessen in 6 thema s) Trainershandleiding Goed, Beter, Best! is ontwikkeld door Stichting de Meeuw en Alsare ontwikkeling en advies in opdracht van de gemeente Rotterdam. Planontwikkeling en coördinatie: Laura van der Baan (Alsare ontwikkeling en advies) Tekst en ontwikkeling OnderwijsOndersteunend Gedrag en Educatief Partnerschap: Marian Veldhuis (Stichting de Meeuw) Tekst en ontwikkeling Taalbladen in onderdeel OnderwijsOndersteunend Gedrag: Alsare ontwikkeling en advies Tekst en ontwikkeling Trainershandleiding: Stichting de Meeuw en Alsare ontwikkeling en advies Vormgeving lessen: Marian Veldhuis (Stichting de Meeuw) Projectleiding: Caty Bulte en Francis Wesseling (Stichting de Meeuw) Research: Marian Veldhuis, Anja van der Zanden, Greetje Heeren en Annette Diender (Stichting de Meeuw) Projectassistentie: Ida Zornic (Stichting de Meeuw) ISBN/EAN: 978-90-76166-36-0 Dit project kon worden gerealiseerd dankzij een bijdrage van het Europees Integratiefonds.