Zelfstudie PAAF Verkorte opleiding niveau 4



Vergelijkbare documenten
3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

Samenvatting Biologie Thema 4:

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak B2 Beginner. Verlenen van verpleegkundige basiszorg

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

- Prikkels worden opgevangen - Prikkels worden omgezet in impulsen (elektrische stroomstootjes)

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling

Samenvatting Biologie Thema 6

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

4 keer beoordeeld 30 mei 2017

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Waarneming zintuig adequate prikkel fysiek of chemisch zien oog licht fysiek ruiken neus gasvormige

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Het oor. Oorpijn

Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag. Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving

ZINTUIGEN: GEVOELIGE ANTENNES

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

Hart anatomie en fysiologie

Zintuigelijke waarneming

Anatomie / fysiologie

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 17

Docent: A. Sewsahai Thema: Zintuigelijke waarneming

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

6,5. Samenvatting door een scholier 2017 woorden 28 oktober keer beoordeeld

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 17

Fig De Leefstijlacademie

Naam: BOTTEN EN SPIEREN Het menselijk lichaam

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c.

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Voelen: de huid hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Paragraaf 6.1 en Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet.

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3

Algemene anatomie en fysiologie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2009

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door:

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Biologie Regeling

Eindexamen biologie compex vmbo gl/tl I

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Biologie samenvatting H6. Let op: ik weet niet of deze samenvatting helemaal goed is.

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband?

Conservatieve behandeling van lage rugklachten

Conservatieve behandeling van lage rugklachten

Anatomie / fysiologie. Taken circulatiestelsel. Onderverdeling bloedvaten. Cxx53 5 en 6 Bloedvaten Lymfe

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

4. Bereiden 49 - Rekenen 50 - Bereiden Persoonlijke groei 81 - Feedback 82

Samenvatting Biologie Transport

Toets Communicatie (eindtoets) 1

Anatomie / fysiologie Circulatie. Stellingen n.a.v. vorig college. Stellingen, vervolg. Bloeddruk

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

1.2 Het oor, opvangen van geluiden HB p.32-35

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem

Examen VMBO-BB 2005 BIOLOGIE CSE BB. tijdvak 12. Naam kandidaat Kandidaatnummer. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

Spieren vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Module Anatomie en fysiologie

Samenvatting Biologie Basisstof 1 tot 10

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

Uit waarnemingen en voorbeelden de relatie prikkel-reactie vaststellen

Spreekbeurtpakket - het skelet

Capabel Examens 2011 Pagina 1

Uitscheiding en afweer

Spieren vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting project natuur zintuigen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

B Accommodatie van de ooglens

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

vwo bloed en bloedsomloop 2010

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en

Alles over de bloedziekten PNH & AA. Wat is bloed?

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Virussen en bacteriën 10 - Het afweersysteem 14 - Ziektebeelden 19

Voor voortgangtoets 3.1

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op.

Hoorcollege Tractus circulatorius. Dirk Geurts

H2 Bouw en functie. Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam.

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Samenvatting Biologie Thema 7 + 8

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

6.1. Boekverslag door F woorden 29 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Opdracht: 1

Transcriptie:

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE Zelfstudie PAAF Verkorte opleiding niveau 4 Albeda college Branche gezondheidszorg MBO Verpleegkunde Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Januari 2014 Naam student:. 1

Rotterdam, 1 februari 2014 Beste student, Welkom in de verpleegkunde opleiding van het Albeda College. Tijdens je niveau 3 opleiding heb je al kennisgemaakt met het vak anatomie, fysiologie en pathologie, binnen de verpleegkunde opleiding van het Albeda college aangeduid als PAAF. Het vak PAAF PAAF staat dus voor pathologie (ziekteleer), anatomie (bouw van het menselijk lichaam) en fysiologie (functies van het menselijk lichaam). De pathologie zal in je niveau 4 opleiding centraal staan. Om goed te kunnen begrijpen hoe bepaalde ziekten ontstaan en hoe ze behandeld of genezen kunnen worden, is het nodig om eerst de bouw en de functie van het menselijk lichaam goed te kennen. We gaan ervan uit dat je je deze kennis tijdens je vorige opleiding hebt eigen gemaakt. Om deze kennis op te frissen is het document Zelfstudie PAAF verkorte route niveau 4 samengesteld. In dit document tref je opdrachten aan. De antwoordmodellen vind je in de aparte map Antwoorden zelfstudie. Met behulp daarvan kun je je kennis testen en voor jezelf bepalen welk onderdeel of welke onderdelen nog extra studie behoeven. Je hebt het waarschijnlijk al tijdens je vorige opleiding gemerkt: PAAF is een echt leervak: je zult veel nieuwe termen uit je hoofd moeten leren en daarna moeten blijven onthouden. De opgedane kennis ga je gebruiken om ziektebeelden te herkennen en de behandeling ervan te beredeneren. Medische terminologie In de genees- en verpleegkunde worden veel Latijnse termen gebruikt. Er wordt van je verwacht dat je aan het eind van je opleiding een groot aantal van deze termen kent. Als artsen en verpleegkundigen allemaal dezelfde benamingen gebruiken, kunnen ze eenduidig met elkaar communiceren over de behandeling van een zorgvrager (zelfs over de landsgrenzen heen). Je vindt een lijst met Latijnse termen achter in het boek Anatomie en fysiologie van Drs. C.A. Bastiaansen e.a. Veel succes in je opleiding! Vakgroep PAAF 2

PAAF zelftest 1 infectieleer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student toont zijn kennis over infectieleer door het maken van de zelftest Bestudeer de theorie en je aantekeningen over infectieleer Theorie en aantekeningen over infectieleer Naar keuze 30 minuten Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Keuze Activiteit Maak de zelftest over infectieleer Werkwijze: Maak individueel de zelftest Beantwoord de vragen 1. Met wat voor geneesmiddel kunnen bacteriën bestreden worden? 2. Bij welke mensen komen schimmelinfecties vaker voor? 3. Welke onderzoeken m.b.t. bacteriën zijn belangrijk? Waarom? 4. Noem 2 plaatsen van het lichaam waar schimmelinfecties vaak voorkomen. 5. Noem 5 lokale ontstekingsverschijnselen 6. Wat verstaan we onder een steriele ontsteking? 7. Hoe maakt een virus je ziek? 8. Wat is een abces? 9. Wat is resistentie? 10. Wat is een fistel? 11. Noem 4 mogelijke besmettingswegen 12. Wat verstaan we onder besmetting? 13. Wat verstaan we onder incubatietijd? 14. Welk algemeen ziekteverschijnsel treedt bij iedere infectieziekte op? 15. Hoe noemt men iemand die een ziekteverwekker in/op zich heeft zonder dat hij daar (nog ) ziek van is? 16. Wat betekent virulentie? Kijk de zelftest na met behulp van het antwoordmodel 3

PAAF Zelftest 2 infectieleer Resultaat De student heeft zelftest over infectieleer gemaakt Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over het boek anatomie/fysiologie en basisboek pathologie Bestudeer theorie en aantekeningen over infectieleer Theorie - boek anatomie/fysiologie het hoofdstuk over de afweer - basisboek pathologie over ontstekingen Locatie School, thuis Evaluatie Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal Werkproces competentie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht/keuze Keuze Activiteit 1: Maak de zelftest over infectieleer 1. Waarom leidt niet iedere besmetting met een ziekteverwekker tot een infectie? 2. Noem 3 ziektebeelden die kunnen worden veroorzaakt door protozoën. 3. Wat is het verschil tussen de macroscopische metazoën en de microscopische protozoën. 4. Bij besmetting met ziekteverwekkers spreekt men al gauw over incubatietijd. Wat houdt dit in en waarom zijn er veel verschillen in incubatietijd per ziekteverwekker. 5. Waarom is koorts een natuurlijk afweermiddel op de aanwezigheid van bepaalde ziekmakende bacteriën in het lichaam. 6. Waarom is de colibacterie die leeft in de dikke darm een bacterie juist een zeer nuttige voor ons is. 8. Wat is het verschil tussen een virus en een bacterie? 9. Geef 2 voorbeelden van een virusinfectie. 10. Wat zijn de voorkeursplaatsen voor een schimmelinfectie? 11. Hoe zou men in het bloed kunnen zien of er ergens een infectie is? 4

02. - PAAF opdracht afweer Resultaat De student heeft de opdracht over afweer gemaakt. Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over het boek anatomie/fysiologie en basisboek pathologie. Bestudeer theorie over afweer en ontstekingen Theorie - boek anatomie/fysiologie het hoofdstuk over de afweer - basisboek pathologie over ontstekingen Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze Thuis, school Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit Maak de opdracht over afweer Ons lichaam wordt belaagd door vele ziekteverwekkers, toch wordt men er (meestal) niet ziek van omdat ons lichaam een goede afweer heeft. Ons lichaam is gelukkig goed beschermd op verschillende manieren. 1. niet specifieke afweer van de buitenwereld (exogene aspecifieke afweer) - Mechanische barrière Aan de buitenkant van ons lichaam zit een belangrijke deklaag..., die ons lichaam beschermt. Op een aantal plaatsen gaat deze deklaag naar binnen en geeft ook daar zijn bescherming, je kunt dan denken aan de slijmvliezen. Deze bevinden zich... - Fysiologische barrière Benoem de 7 verschillende fysiologische barrières en geef een korte beschrijving 2. niet specifieke inwendige afweer (endogene aspecifieke afweer) Ook van binnenuit wordt er gewerkt aan de afweer van ons lichaam. Welke bloedcel is hierbij betrokken?... Eén van de reacties van ons lichaam op een schadelijke prikkel (weefselbeschadiging) is... Een ontsteking kan vervelend aan voelen maar is het ook nuttig? Leg uit waarom. Noem een aantal oorzaken voor een ontstekingsreactie:... Wat zijn de 5 ontstekingsverschijnselen (ook in het latijn). 5

Bij weefselbeschadiging komen stoffen vrij, wat is het effect van deze stoffen en welke verschijnselen veroorzaken zij? Bij de niet-specifieke zijn ook bloedcellen betrokken de leucocyten dat zijn de... Er zijn 3 soorten leucocyten, de granulocyten en de monocyten. Deze regelen de nietspecifieke afweer. De lymfocyten regelen de specifieke afweer. De granulocyten en de monocyten 'eten' als het ware de ziektekiemen 'op' en verdedigen op deze manier het lichaam. De monocyten kunnen zelfs dode celresten 'opruimen'. Er ontstaat een waar slagveld tussen de ziekteverwekkers en de leucocyten, met dode cellen. Dit vormt een gele dikke vloeistof, beter bekend als... Wanneer een ontsteking heftig verloopt ontstaat necrose, dat is. Soms ontstaat er een nieuwe holte gevuld met de dikke vloeistof en de necrose, zo n nieuwe holte noem men dan Zit deze vloeistof in een holte die al aanwezig was, dan noemt men dit. Een enkele keer boort deze vloeistof zich een weg naar buiten of naar andere ruimtes toe, dan noemen we dit.. 3. specifieke afweer De specifieke afweer moet geactiveerd worden. Dit gebeurt door... Deze vreemde stoffen voor het lichaam noemen we ook wel... Het lichaam gaat reageren op deze vreemde stoffen met een immuunreactie(respons) Noem 3 eigenschappen van deze reactie en geef daarbij een uitleg. 1. 2... 3 Welke soort witte bloedcel zorgt voor de specifieke afweer?. Als een antigeen ons lichaam binnendring en dreigt ons ziek te maken komt ons afweersysteem in actie. De lymfocyten gaan als reactie antistoffen maken die de antigenen vernietigen. Het lichaam maakt echter extra antistoffen aan zodat ze vast zitten in ons lichaam voor het geval er een nieuwe aanval komt. We zijn dan... ( 3.8) Er zijn 4 soorten immuniteit. Noem ze en geef bij elk een korte uitleg. Soms maakt het lichaam een fout (pathologie) dat maakt het antistoffen/antilichamen te het eigen lichaam dit noemen we ook wel... Geef hier 2 voorbeelden van. Zijn deze aandoeningen besmettelijk? Leg uit.. 6

PAAF opdracht infectieleer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student heeft de opdracht over infectieleer gemaakt Zorg dat je beschikking hebt over het basisboek pathologie en bestudeer theorie over infectie/ontstekingen Basisboek pathologie/ het hoofdstuk over infectie en ontsteking School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit 1: Maak de opdracht over infectieleer Ziekteverwekkers zijn organismen die ons lichaam ziek maken. Niet alle ziekteverwekkers maken het lichaam van de mens ziek, sommige zijn alleen schadelijk voor dieren. Ziekteverwekkers kunnen met het blote oog zichtbaar zijn: de macro-organismen, andere niet: de micro-organismen. Sommige micro-organismen horen zelfs in ons lichaam aanwezig te zijn, ze zijn zelfs nuttig voor ons Beantwoord de volgende vragen: Soorten micro-organismen: 1. Wat zijn protozoën? Geef voorbeelden: 2. Wat zijn bacteriën? Welke soorten zijn er?... Wat zijn kenmerken voor de groei van de bacteriën en waar zij zich bevinden?... Wat kunnen bacteriën maken en wat is het effect daarvan op het lichaam?... Welke bacterie is voor de mens erg nuttig en waarom? De mens wordt ziek van een bacterie als zij met een groot aantal zijn en als de bacterie agressief is, we spreken dan ook wel van virulentie (aanvalskracht). - Bacteriën kunnen bestreden worden met - Bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor alle medicatie zijn. 3. Wat is een virus? Beschrijf de leefwijze en vermenigvuldiging van een virus. 7

Kunnen virussen op een voedingsbodem gekweekt worden? Waarom wel/niet? Geef voorbeelden van virussen. Kunnen virussen ook met antibiotica bestreden worden? Waarom wel/niet? Hoe moet een virus bestreden worden? 4. Wat is een schimmel (gisten)? Waar bevinden zij zich? Geef voorbeelden. Wanneer hebben mensen m.n. last van schimmels(gisten)? En waarom? Geef voorbeelden. Is het verloop van een schimmel ernstig en langdurig? Benoem de 5 besmettingswegen en geef een beschrijving met voorbeelden. 1. 2. 3. 4. 5. Geef een omschrijving van onderstaande woorden: a. besmetting b. infectie c. incubatietijd d. ontsteking e. resistentie f. virulentie g. toxinen h. breedspectrum antibiotica i. pus 8

Het lichaam bestrijdt de ziekteverwekkers met zijn eigen afweersysteem. Maak hiervoor de opdracht afweer. Beschrijf het verschil tussen een ontsteking en een infectie Ontsteking Infectie Wanneer er een infectie wordt vermoed kan er een laboratorium onderzoek worden gedaan. Welk materiaal van ons lichaam kan gebruikt worden voor dit onderzoek en geef 4 voorbeelden 1. 2. 3. 4. 9

05 2 PAAF Verstoring van het slapen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student kan het begrip slaapstoornissen en de oorzaken en gevolgen hiervan in eigen woorden weergeven. Bestudeer uit het boek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg de theorie over slapen en waken, Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg: het hoofdstuk over slapen en waken Theorielokaal/ studieruimte/thuis Kijk de vragen na met behulp van antwoordmodel (ondersteunend materiaal) 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit Maak onderstaande vragen over verstoring van het slapen. 1. Noem een aantal externe factoren die het slaap-waakritme verstoren. 2. Noem een aantal interne factoren die het slaap-waakritme verstoren. 3. Door welke vloeistof blijf je wakker? 4. Door welk hormoon blijf je wakker? 5. Geef voorbeelden van een verstoord slaappatroon 6. Leg uit wat de volgende begrippen inhouden: Slapeloosheid (insomnia) Somnolentie Narcolepsie Slaapapneusyndroom 7. Wat kunnen gevolgen zijn van een verstoord slaapwaakritme? 8. Zoek op internet een aantal slaapmiddelen op 9. Noem bijwerkingen van slaapmiddelen. 10

PAAF zelftest bewegingsapparaat 1 Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student toont zijn kennis over het bewegingsapparaat door het maken van de zelftest Bestudeer de theorie en je aantekeningen over het bewegingsapparaat Theorie en aantekeningen over het bewegingsapparaat Naar keuze Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Keuze Activiteit Maak de zelftest over het bewegingsapparaat Werkwijze: Maak individueel de zelftest Beantwoord de vragen 1. Welke van de onderstaande botten vormen samen het heupbeen? A. heiligbeen, zitbeen, darmbeen B. darmbeen, zitbeen, schaambeen C. zitbeen, schaambeen, heiligbeen D. heiligbeen, schaambeen, darmbeen 2. Periost is een synoniem voor: A. beenmerg B. beenvlies C. bot D. kraakbeenschijf 3. Welk soort gewricht verbindt de radius met de ulna? A. kogel B. rol C. scharnier D. zadel 4. Het wervellichaam ligt ten opzichte van het wervelgat: A. caudaal B. craniaal C. dorsaal D. ventraal 5. Bij het "nee" schudden van het hoofd beweegt (bewegen) o.a. de A. eerste halswervel B. eerste en de tweede halswervel C. tweede halswervel 11

6. In welke beenderen bevindt zich spongiosa? A. onregelmatige B. pijp C. platte D. alle bovengenoemde 7. Het aantal lendenwervels bedraagt: A. 4 B. 5 C. 6 D. 7 8. Welke beenderen vormen samen een schoudergewricht? A. schouderblad en opperarmbeen B. schouderblad en sleutelbeen C. sleutelbeen en opperarmbeen D. opperarmbeen, sleutelbeen en schouderblad 9. Wanneer een spier in omvang afneemt, bijv. door langdurige inactiviteit, is er sprake van: A. atonie B. atrofie C. hypotensie 10. Welke spier loopt van sternum naar os pubis (= schaambeen)? A. grote borstspier B. rechte buikspier C. schuine buikspier 11. 1. Spieren dienen uitsluitend voor beweging. 2. Spieren hebben in het algemeen antagonisten nodig om te verlengen. A. 1 en 2 zijn juist. B. alleen 1 is juist. C. alleen 2 is juist. D. 1 en 2 zijn niet juist. 12. Een pees is opgebouwd uit A. dwarsgestreept spierweefsel B. glad spierweefsel C. vetweefsel D. stevig bindweefsel 12

13 Welke van de volgende onderdelen behoort NIET tot het centrale zenuwstelsel? A. grijze stof B. hersenen C. ruggenmerg D. ruggenmergzenuwen 14. Het parasympathische zenuwstelsel stimuleert de A. hartwerking B. hartwerking en ademhaling C. spijsvertering 15. Hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd? A. centraal B. perifeer C. vegetatief D. willekeurig Beantwoord onderstaande vragen met juist of onjuist: 16. Het middendeel van een uitgegroeid pijpbeen bevat geel beenmerg Juist/onjuist 17. In het pijpbeen zorgen de epifysairschijven de diktegroei. Juist/onjuist 18. Contractie van spieren leidt altijd tot beweging. Juist/onjuist 19. Bij schrik is er een overheersing van het parasympatische zenuwstelsel. Juist/onjuist 20. Het hart ligt ventraal ten opzichte van het sternum. Juist/onjuist Kijk de zelftest na met behulp van het antwoordmodel 13

PAAF zelftest bewegingsapparaat 2 Mobiliteit, transfer en tiltechnieken Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student heeft de zelftest over het bewegingsapparaat gemaakt Bestudeer de theorie en je aantekeningen over het bewegingsapparaat Theorie en aantekeningen over het bewegingsapparaat Naar keuze Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Keuze Activiteit Maak de zelftest over het bewegingsapparaat Werkwijze: Maak individueel de zelftest Beantwoord de vragen 1. 1. Het rode beenmerg verzorgt de aanmaak van bloedcellen 2. Het gele beenmerg bestaat uit vetweefsel A. 1 en 2 zijn juist B. alleen 1 is juist C. alleen 2 is juist D. 1 en 2 zijn niet juist 2. Welke bewering over de tussenwervelschijven is juist? A. ze bestaan uit been B. ze houden de wervelkolom recht C. ze werken als schokbrekers D. ze zijn alle even dik 3. Een lordose komt voor in het (1) deel en het (2) deel van de wervelkolom A. (1) cervicale, (2) lumbale B. (1) cervicale, (2) sacrale C. (1) thoracale, (2) lumbale D. (1) thoracale, (2) sacrale 4. 1. Het synoviaalvlies bevindt zich in een gewricht op de uiteinden van de gewrichtsvlakken. 2. Het synoviaalvlies produceert gewrichtssmeer A. 1 en 2 zijn juist B. alleen 1 is juist C. alleen 2 is juist D. 1 en 2 zijn niet juist 14

5. De diktegroei van het scheenbeen vindt plaats vanuit A. de epifysaire schijven B. de holte in het midden C. het kraakbeen D. het periost 6. De symfyse (= de schaambeenvoeg) vormt de verbinding tussen twee A. darmbeenderen B. heupbeenderen C. kraakbeenstukken D. zitbeenderen 7. Cervicale wervels bezitten verhoudingsgewijs een (1)--- wervelgat en een (2)--- wervellichaam A. (1) groot, (2) groot B. (1) groot, (2) klein C. (1) klein, (2) groot D. (1) klein, (2) klein 8. De grote fontanel bevindt zich tussen A. achterhoofdsbeen en slaapbeenderen B. achterhoofdsbeen en wandbeenderen C. voorhoofdsbeen en slaapbeenderen D. voorhoofdsbeen en wandbeenderen 9. Welke spieren zijn elkaars antagonisten? A. flexoren van linker arm en flexoren van rechter arm B. flexoren van linker been en extensoren van rechter been C. flexoren van rechter been en extensoren van rechter been 10. Welke spier zorgt voor extensie van het onderbeen? A. bilspier B. kuitspier C. vierhoofdige dijspier 11. In de buikwand treft men de volgende spieren aan 1. dwarse buikspieren 2. rechte buikspieren 3. binnenste schuine buikspieren 4. buitenste schuine buikspieren In de laterale buikwand treft men van binnen naar buiten aan A. 1-2-3 B. 1-2-4 C. 1-3-4 D. 2-3-4 12. Hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd? 15

A. centraal B. perifeer C. vegetatief D. willekeurig 13. Het sympathische zenuwstelsel heeft invloed op hartslagfrequentie (1) en maagsapafscheiding(2). Wat is de juiste combinatie? A. (1) +(2) + B. (1) +(2) - C. (1) -(2) + D. (1) -(2) - 14. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit A. animale en vegetatieve zenuwstelsel B. grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam C. hersenen en hersenzenuwen D. hersenen en ruggenmerg 15. Hoe noem je spieren die tegengestelde bewegingen veroorzaken? A. antagonisten B. extensoren C. flexoren D. synergisten Beantwoord onderstaande vragen met juist of onjuist: 16. In een pijpbeen zorgt het periost voor de lengtegroei. Juist/onjuist 17. In de onderarm draait de ellepijp om het spaakbeen. Juist/onjuist 18. Het sympatische zenuwstelsel activeert de productie van maagsap. Juist/onjuist 19. Het willekeurige zenuwstelsel verzorgt de contacten met de buitenwereld. Juist/onjuist 20. In geel beenmerg vindt de aanmaak van bloedcellen plaats. Juist/onjuist Kijk de zelftest na met behulp van het antwoordmodel 16

06.1 PAAF Bouw en functie van het skelet Mobiliteit en transfer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student kan de bouw en functie van het skelet benoemen Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bouw en functie van het skelet School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functie van het skelet 1. Benoem alle genummerde onderdelen. N.b.: de onderstreepte nummers ook in het Latijn. 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 Schaambeen: os pubis 17

2. Vergelijk de schoudergordel en de bekkengordel eens met elkaar. Wat valt je op? 3. Benoem de onderdelen van onderstaand plaatje. NR 2 3-5 - 4. Hoe noemen 1+2+3 bij elkaar? 5. Welke botten vormen met elkaar de bekkengordel? 6. Wat is de thorax en welke beenderen vormen de thorax? 7. Wat wil men onderzoeken als men een sternumpunctie neemt? 18

06 PAAF 4 bouw en functie van de wervelkolom Mobiliteit en transfer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student kan de bouw en functies van de wervelkolom benoemen Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Hoofdstuk beweging: bouw en functie van de wervelkolom School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functie van het skelet 1. Welke wervels zijn er en hoeveel van elk soort? Geef ook de Latijnse benaming. Zie vraag 10. 2. Benoem in bijgevoegde plaatjes van de wervels de volgende nummers: 1. 2. 3. 5. 6. 7. 8. Wat bevindt zich in nummer 7?.. 3. Wat valt je op als je van de hals-, borst- en lendenwervels de wervellichamen respectievelijk de wervelgaten bekijkt? 4. Waarom zit er een gat in de dwarsuitsteeksel van de halswervels? 5. Hoe heten de bovenste 2 halswervels? 19

6. Waarmee is de bovenste wervel verbonden? 7. a. Hoe vindt ja-knikken plaats? b. Hoe vindt nee-schudden plaats? 8. Wat is het bijzondere aan de borstwervels? 9. Hoe zijn de meeste wervels onderling met elkaar verbonden? 10. In het plaatje van de wervelkolom zie je dat de wervelkolom van de zijkant bezien niet recht is, maar krommingen heeft. Benoem in dit plaatje: A. hoeveel wervels we hebben van elk soort B. het aantal heiligbeenwervels en staartwervels C. de Latijnse namen (behalve voor de staartwervels); D. wat de ventrale zijde is en wat de dorsale zijde is; zoek uit wat dit betekent E. de namen van de krommingen. 20

06 PAAF 5 bouw en functies spieren Mobiliteit en transfer Resultaat De student heeft kennis over de bouw en functies van de spieren Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Theorie Paragraaf 1.9.3 en 11.6 Locatie School, thuis Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel. Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces competentie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht/keuze verplicht Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functies van spieren Als spieren samentrekken worden zij korter, door naar de aanhechtingsplaatsen van de spieren te kijken kunnen we de bewegingen die de spieren kunnen verzorgen benoemen. Geef van de genoemde spieren de nederlandse benaming en beschrijf de beweging die deze spieren kunnen maken. ACHTERZIJDE: 4. 5. 7. 8. 11. 13. + 24. 14. 17. 28. 21

VOORZIJDE: 3. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 13. + 14. + 15. + 23 21. 28. 29. + 30. 22

06 PAAF 6 Oefening spieren Mobiliteit, transfer en tiltechnieken Resultaat De student heeft kennis over de spieren in het menselijk lichaam Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Theorie Paragraaf 1.9.3 en 11.6 Locatie School, thuis Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces competentie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht/keuze verplicht Activiteit 1 Maak de opdracht over de spieren Een eigenschap van spieren is dat ze kunnen samentrekken, dit noemen we ook wel.. Er zijn 3 soorten typen spierweefsel: 1. 2. 3. Geef van elk type aan waar het voor komt en wat de kenmerken zijn: 1. 2. 3. De functies van skeletspieren zijn: 1. 2. 3. 4. Het Latijnse woord voor spier is musculus, vaak afgekort met m. Een vervoeging van het woord spier is myo-. Wat betekent myocard Een spier is verbonden aan bot via een Om elk bovenstaand onderdeel zit een bindweefselvlies, dat heet ook wel een 23

Van macro(groot) naar micro (klein) niveau is een spier opgebouwd uit: 1. 2. 3. 4. Zie ook afb 1.21 anatomieboek. Als een spier samentrekt wordt hij korter, als hij moet verlengen wordt dit gedaan door de tegenwerker, dit noemen we ook wel de.. Spieren die met elkaar samenwerken noemen we Als spieren samentrekken heerst er een spanning in de spier, we spreken over de spierspanning of de Door een spier veel te gebruiken wordt hij geprikkeld om meer spierweefsel aan te maken. We zijn een spier aan het trainen en er ontstaat hypertrofie, dit is Gebruiken we een spier (tijdelijk) niet veel dat neemt een spier in omvang af. Dit is hypotrofie of Het is zelfs mogelijk dat een spier verdwijnt. Dit noemen we: In bovenstaand plaatje zie je dat er in de spier naast spierweefsel nog ander weefsel aanwezig zijn de: De taak hiervan is brandstof en zuurstof brengen voor energie en verbranding. Welke stof is deze brandstof meestal? Echter, bij langdurige arbeid kan het gebeuren dat er te weinig zuurstof is en ontstaat het afval product melkzuur. Wat kun je de volgende uren voelen als deze stof in de spieren zit? Een spier is bevestigd aan het bot via een (soms lange) pees. Aan een pees wordt veel getrokken. Daarom is hij extra beschermd door: 24

06 PAAF 7 zenuwweefsel en zenuwstelsel - INDELING ZENUWSTELSEL Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student toont zijn kennis over de relatie tussen bewegen en het zenuwstelsel en over de indeling van het zenuwstelsel door het maken van de opdracht. Zorg dat je theorie hebt bestudeerd over de indeling van het zenuwstelsel uit het boek Anatomie en fysiologie van Bastiaanssen: Hoofdstukken 6.3 en 6.10. Zorg dat je beschikt over de dvd: Je bewegen, hoe gaat dat? Relatie bewegingsapparaat-zenuwstelsel en indeling zenuwstelsel. School, thuis. Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht. KIJKACTIVITEIT Bekijk de dvd: Je bewegen, hoe gaat dat? Noteer voor jezelf de hoofdzaken. ACTIVITEIT INDELING VAN HET ZENUWSTELSEL Maak met gebruikmaking van je boek Anatomie en fysiologie, paragrafen 6.3 en 6.10 de volgende vragen. Kijk ze vervolgens na m.b.v. het antwoordmodel. 1. Het zenuwstelsel kan ingedeeld worden op twee manieren: (I) op basis van de ligging (een topografisch criterium dus) in het lichaam en (II) op basis van de werking. Vul in: we spreken ook wel over: I. de indeling en II. de indeling. 2a. De anatomische indeling hanteert een topografisch criterium. De onderdelen die door bot worden omgeven, dus binnen de schedel en wervelkolom zijn gelegen, vormen het centrale zenuwstelsel. 25

2 4 2 5 1 3 2a. De vijf onderdelen van het centraal zenuwstelsel staan hierboven in de tekening genummerd: Wat zijn de nummers 1 t/m 5 in het Nederlands en de nummers 1 en 2 bovendien in het Latijn? 1. Latijn: 2. Latijn: 3. 4. 5. 2b. Het zogenaamde perifere zenuwstelsel zijn de onderdelen buiten het bot gelegen. Deze drie onderdelen zijn: 1. 12 paar hersenzenuwen 2. 31-32 paar ruggenmergszenuwen 3. de sympathische grensstrengen 3a. De fysiologische indeling kijkt naar de werking. Het willekeurige zenuwstelsel heet ook wel het zenuwstelsel en verzorgt de willekeurige motoriek, de sensoriek en de psychische functies. Deze levensverrichtingen stellen de mens in staat om te reageren op situaties/personen in zijn omgeving. 3b. Binnen de fysiologische indeling kennen we ook het onwillekeurige zenuwstelsel, ook wel het of zenuwstelsel genoemd. Dit onwillekeurige zenuwstelsel zorgt voor onze onbewuste functies die 24 uur per etmaal doorgaan en van vitale betekenis zijn. Bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, uitscheiding, temperatuurregulatie en voortplanting zijn voorbeelden van dergelijke levensverrichtingen. 26

4. Door zenuwuitlopers/-vezels heen gaan stroompjes, ook wel genoemd. De begrippen efferent en afferent geven aan of dat stroompje van het centrale zenuwstelsel uitgaat of er juist naartoe wordt geleid. Vul in: de stroomrichting in een efferente zenuwvezel is van:.; de stroomrichting in een afferente zenuwvezel is van: Blader voor de volgende vragen in je anatomieboek naar paragraaf 6.10. 5. Bij vraag 3b hierboven gaat het om het onwillekeurige zenuwstelsel. Organen zoals het hart, de longen, de spijsverteringsorganen, de urineblaas, de nieren en tal van klieren worden onwillekeurig beïnvloed. Die beïnvloeding is afhankelijk van de behoefte van het lichaam: tijdens fitness klopt je hart sneller en krachtiger, terwijl je hart in rust juist langzaam klopt en minder krachtig. 5a. Hoe heet het onderdeel van het onwillekeurige zenuwstelsel dat actief is als het lichaam in actie is? 5b. En hoe heet het onderdeel van het onwillekeurige zenuwstelsel dat actief is als het lichaam in rust is? Maak de volgende m.c.-vragen 6. Welke van de volgende onderdelen behoort NIET tot het centrale zenuwstelsel? a. De hersenstam. b. Het ruggenmerg. c. De ruggenmergszenuwen. 7. Het parasympathische zenuwstelsel stimuleert de a. hartwerking. b. hartwerking en ademhaling. c. spijsvertering. 27

8. Hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd? a. Perifeer zenuwstelsel. b. Vegetatief zenuwstelsel. c. Willekeurig zenuwstelsel. 9. Het sympathische zenuwstelsel heeft invloed op de hartslagfrequentie en de maagsapafscheiding. De hartslagfrequentie wordt (1) en de maagsapafscheiding (2) a. (1) hoger (2) vermindert. b. (1) lager (2) vermindert. c. (1) lager (2) vermeerdert. 10. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit: a. grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam. b. hersenen en hersenzenuwen. c. hersenen en ruggenmerg. 11. Vul tot slot onderstaand schema in. Zenuwstelsel Anatomische indeling op basis van... Fysiologische indeling op basis van... Omgeven door bot =...... z.st. 1. 2. 3. 4. 5. Buiten bot =... z.st. 1. 2. 3. Willekeurige =... z.st. Actief als lichaam in actie is:... z.st. Onwillekeurige =... z.st. =...... z. st. Actief als lichaam in rust is:... z.st. 28

07 PAAF 1 Bouw en functie van de huid Resultaat De student kan de anatomie, fysiologie en functies van de huid beschrijven Praktische Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en voorbereiding fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bestudeer uit je boek Anatomie en fysiologie hoofdstuk 9 tot 9.4 de theorie over de huid. Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Theorie Theorie over de huid, 9.1 t/m 9.5 Locatie Leslokaal, thuis, mediatheek Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces competentie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Verplicht/keuze Verplicht: activiteit 1, 4 en 5 Keuze: activiteit 2, 3 en 6 Activiteit 1: verplicht Bestudeer uit je boek Anatomie en fysiologie hoofdstuk 9 tot 9.4 de theorie over de huid. Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Activiteit 2: keuze Kijk eventueel naar de videoband/dvd genaamd De huid, ons levend schild of blok 77 uit de serie Biobits (bovenbouw) ; beide videobanden/dvd s gaan over de bouw en functies van de huid. Noteer de belangrijkste zaken. Activiteit 3: keuze Ga naar Bioplek.org (bovenbouw) Inhoud theorie animaties homeostase huid; doorloop de site, maak evt. aantekeningen 29

Activiteit 4: verplicht Maak de opdracht over de bouw en functies van de huid 1 2 3 4 5 6 11 7 (geel) I II 3 III 8 9 10 (blauw en rood) 12 1. Benoem in het model van de huid de onderdelen I, II, III (de drie lagen van de huid!) en de nummers 1 t/m 12. N.B.: De lagen I, II en III ook in het Latijn. 2a. Welke laag, die onderin nr. 2 zit, verzorgt de groei van de opperhuid? 2b. Geef twee synoniemen voor deze laag. 3. Maak de volgende invuloefening. 3a. Laag I De buitenste laag is niet glad maar geribbeld en geeft waterdichtheid, stevigheid en bevat keratine. Deze laag heet:.. Daaronder zit een laag levende cellen: de slijmlaag. Deze groeit vanuit de kiemlaag (= de moederlaag). Deze cellen schuiven op naar de buitenste laag, transformeren en verlaten de huid als schilfers. In de kiemlaag zitten tevens cellen die zorgen voor de kleur van de huid, deze cellen heten.. 30

3b. Laag II De tweede laag van de huid bestaat uit bindweefsel en is weer te verdelen in de.. laag en de..laag. Deze laatste laag is elastisch en stevig door.. Als de huid erg wordt uitgerekt in korte tijd kunnen er scheurtjes in de lederhuid ontstaan, deze noemen we.. In de lederhuid bevinden zich tal van structuren zoals..,..,.. en 3c. Laag III Deze derde laag bevat vooral veel..cellen. 4 Door de bloedvaten van welke laag worden stoffen opgenomen bij een: 4a. intracutane injectie; 4b. subcutane injectie; 4c. intramusculaire injectie en 4d. intraveneuze injectie? 5a. Hoe reageert de huid op extreme warmte? 5b. En hoe reageert de huid op extreme koude? 5c. Welke extra maatregelen treft het lichaam in geval van extreme koude? 6a. Waardoor wordt de splijtrichting van de huid bepaald? (Zie plaatje hieronder) 6b. Waarom is het kennen van de splijtrichting van belang? 7a. Welke weefsels tref je aan in een borstklier? 7b. Welk hormoon zorgt bij het meisje voor de borstontwikkeling tijdens de puberteit? 31

8a. Wanneer vindt sterkere groei van de borstklieren plaats? 8b. Welke hormonen beïnvloeden respectievelijk de melkproductie en de melkejectie (het toeschieten van de melk)? 9. Noem vijf verschillende functies van de huid. 10. Waartoe dienen haren, nagels, talgklieren en cerumenklieren? Activiteit 5; verplicht Zoek de betekenis op van de vreemde woorden 1. cerumenklier = 2. collagene vezels = 3. cutis = 4. dermis = 5. epidermis = 6. subcutis = 7. mamma = 8. vasodilatatie = 9. vasoconstrictie = 10. melanocyt = Activiteit 6; keuze Maak de oefenvragen over de huid 1. Vetweefsel in de huid treft men aan in a. De lederhuid. b. De opperhuid. c. Het onderhuids bindweefsel. 2. De zintuigen in de huid zijn voornamelijk gelokaliseerd in a. Dermis. b. Epidermis. c. subcutis. 3. Het steunweefsel van een melkklier bestaat uit bindweefsel en a. Glad spierweefsel. b. Klierweefsel. c. Vetweefsel. 32

4. Bij de mens veroorzaakt een hoge buitentemperatuur in combinatie met een hoge luchtvochtigheid een gevoel van benauwdheid. Dit wordt veroorzaakt doordat a. De zweetklieren minder actief zijn. b. Het effect van transpireren veel geringer is. c. Meer warmtezintuigjes worden geprikkeld. 5. In welke laag (lagen) van de huid bevinden zich cellen waarin verbranding plaatsvindt? a. Hoornlaag en slijmlaag b. Volledige opperhuid en lederhuid c. Slijmlaag, lederhuid en onderhuids bindweefsel 6. Een tatoeage blijft het hele leven zichtbaar. In welke laag wordt de inkt aangebracht? a. Hoornlaag. b. Kiemlaag. c. Lederhuid. 7. Iemand heeft een bloedende schaafwond. Welke laag is (welke lagen zijn) in ieder geval beschadigd? a. De hoornlaag. b. De hoornlaag en de kiemlaag. c. De hoornlaag, de kiemlaag en de lederhuid. 8. Wat is juist? I. Doordat meer zweet wordt uitgescheiden, vermindert de hoeveel heid afgegeven warmte. II. Doordat de bloedvaten van de huid nauwer worden, vermindert de hoeveelheid afgegeven warmte. a. 1 en 2 zijn juist. b. Alleen 1 is juist. c. Alleen 2 is juist. 9. De talgklieren liggen in de dermis, maar ontstaan in a. De lederhuid. b. De opperhuid. c. Het onderhuids bindweefsel. 10. Het centrum voor de warmteregulatie ligt in a. De hypofyse. b. De hypothalamus. c. Het verlengde merg. 33

07 3. PAAF anatomie zintuigen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student kan de anatomie en fysiologie van de zintuigen beschrijven Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse. Zorg dat je beschikking hebt over wandplaten en modellen over de zintuigen (via docent) Theorie over de zintuigen: oor en oog Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) verplicht Activiteit 1: Bekijk de dvd over ons lichaam/de zintuigen uit de mediatheek Activiteit 2: Vul de vreemde woordenlijst in 1. accommoderen = 2. conjunctiva = 3. cornea = 4. iris = 5. receptor = 6. retina = Activiteit 3 Benoem de onderdelen van het oog en oor a.d.h.v. een model Werkwijze Bestudeer theorie over de anatomie van het oog en oor Regel via de docent een model over het oog en oor Benoem de onderdelen van het oog en oor a.d.h.v. een model 34

07. 6 PAAF ZELFTEST ZINTUIGEN Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student toont zijn kennis over de zintuigen door het maken van de zelftest Bestudeer de theorie en je aantekeningen over de zintuigen uit je anatomieboek en de verschillende activiteiten over oor en oog uit dit OM en het OM Basiszorg B2. N.v.t. Naar keuze. Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) Keuze. ZELFTEST/OEFENVRAGEN OVER ZINTUIGEN Beantwoord de volgende m.c.-vragen. 1. Wanneer men een brandende gloeilamp die voortdurend scherp wordt waargenomen tot op korte afstand nadert, treden veranderingen op in lens en pupil, namelijk de lens wordt (1)... en de pupil wordt (2)... a. (1) boller (2) nauwer. b. (1) boller (2) wijder. c. (1) platter (2) nauwer. d. (1) platter (2) wijder. 2. Wat is juist? I. Kleuren worden voornamelijk door staafjes waargenomen. II. De meeste kegeltjes bevinden zich in het netvlies, recht achter de ooglens. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 3. Bij een patiënt functioneert het gezichtscentrum van de grote hersenen niet meer. Bij deze patiënt wordt op de volgende processen gelet: 1. beweging van de oogbol. 2. omzetting van lichtprikkels in impulsen. 3. pupilreflex. Wat kan bij deze patiënt nog plaatsvinden? a. Alleen 1. b. 1 en 3. c. 2 en 3. d. 1, 2 en 3. 35

4. Wat is juist? I. De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw de oogbol verlaat. II. De blinde vlek bevat uitsluitend staafjes. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 5. In het oog bevinden zich spieren die de hoeveelheid binnenvallend licht regelen. Deze spieren bevinden zich in a. de iris. b. de lens. c. de pupil. d. het netvlies. 6. De traanklieren liggen achter het (1)... ooglid bij de (2)... ooghoek. a. (1) bovenste (2) binnenste. b. (1) bovenste (2) buitenste. c. (1) onderste (2) binnenste. d. (1) onderste (2) buitenste. 7. Het hoornvlies is een voortzetting van het a. harde oogvlies. b. netvlies. c. regenboogvlies. d. vaatvlies. 8. De mens proeft bittere stoffen het beste met a. de tongpunt. b. de zijkant van de tong. c. het achterste deel van de tong. d. het middelste deel van de tong. 9. Welke structuur/structuren bevindt/bevinden zich in het middenoor? a. de drie gehoorbeentjes. b. de drie halfcirkelvormige kanalen. c. de uitwendige gehoorgang. d. het slakkenhuis. 10. De luchttrillingen worden omgezet in zenuwimpulsen als a. de haartjes van de zintuigcellen tegen het dakmembraan worden gedrukt. b. de vloeistof in het binnenoor gaat trillen. c. de gehoorbeentjes gaan trillen. 36

11. Welke structuur/structuren verzorgt/verzorgen de waarneming van draaibewegingen? a. de buis van Eustachius b. halfcirkelvormige kanalen. c. de slakkenhuisgang. 12. De buis van Eustachius loopt van a. binnenoor naar keelholte. b. binnenoor naar neusholte. c. middenoor naar keelholte. d. middenoor naar neusholte. 13. De gehoorcellen zijn gelegen in a. de drie halfcirkelvormige kanalen. b. de trommelholte. c. het middenoor. d. het slakkenhuis. 14. I. Kegeltjes zijn gevoeliger voor licht dan staafjes. II. Staafjes bevinden zich uitsluitend in de blinde vlek. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 15. Wanneer we in de bergen van een vergezicht genieten is de stand van de ooglens (1) en de accommodatiespier is daarbij (2) a. (1) bol (2) gespannen b. (1) bol (2) ontspannen c. (1) plat (2) gespannen d. (1) plat (2) ontspannen 37

08 1. PAAF Oriëntatie hart Vitale functie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student oriënteert zich op het hart d.m.v. het maken en nakijken van de vragen en het bekijken van het model van het hart. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Bekijk de site www.bioplek.org ga naar inhoud- hart bloedsomloop en hartwerking Anatomie/ fysiologie thema; het hart Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit 2 Beantwoord de onderstaande vragen over het hart m.b.v. het model van het hart en bekijk de DVD ons lichaam: de circulatie. 1. Hoe heten de 4 ruimtes in het hart? 2. Wat is de taak van het hart? 3. Benoem de verschillende onderdelen (nummer 1 t/m 13) van hart, zie onderstaande tekening 38

08 2 PAAF Circulatie, lichaamsvloeistoffen en hart Vitale functie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student heeft door maken en nakijken van de vragen, kennis opgedaan over de circulatie, lichaamsvloeistoffen en hart. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk circulatie, lichaamsvloeistoffen en hart Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( K Verplicht Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Levende cellen verbruiken stoffen om in leven te blijven, dit levert ook weer stoffen op die overblijven. De samenstelling in en rondom de cellen moet echter gelijk blijven om in leven te blijven. Er zijn 3 lichaamsvloeistoffen die ervoor zorgen dat de homeostase constant blijft. Homeostase is. De lichaamsvloeistoffen zijn: 1. 2. 3. Welke stoffen worden aan en afgevoerd? 1. 2. 3. 4. De pomp om de bloedcirculatie op gang te houden is het hart (Latijnse naam ) De ligging van het hart is: Zie voor de verschillende onderdelen van het hart de oriënterende opdracht van het hart. Zet er nu de Latijnse benamingen achter. Tussen de linker en rechter kant van het hart zit een tussenschot, het.. Geef in het plaatje van de oriëntatie opdracht van het hart met kleuren aan welke bloedvaten zuurstofrijk zijn (rood) en welke zuurstofarm (blauw). De wand van het hart bestaat uit een aantal lagen: 1. 2. 3. 4. Wat bevindt zich tussen 3 en 4?.. Waarom?... 39

Welke laag is het dikst?.. Is er nog verschil in wanddikte tussen de rechter- en linker kamer?... Waarom is dat?... Waarom heeft het hart kleppen?. Aan de kleppen zitten peeskoortjes, die verbonden zijn met de binnenkant van het hart. Teken in de het plaatje van het hart deze koortjes. Waarom zijn deze peeskoortjes nodig? De taak van het hart is het wegpompen van het bloed door middel van een contractie van de hartspier. Het hart heeft een eigen prikkelgeleidingsysteem om ervoor te zorgen dat dit in de juiste frequentie gebeurt. Het prikkelgeleidingsysteem bestaat uit de volgende onderdelen: 1. sinusknoop 2. atrioventriculaire knoop (AV-knoop) 3. bundel van His 4. vezels van Purkinje Teken deze in op het plaatje. Wat zit er op de wand van het hart tussen nr. 1 en 2?. daarvan?.. Wat is de functie Wat is de basisfrequentie van de sinusknoop (hoeveel keer geeft hij per minuut een elektrische prikkel af)? Welk systeem kan deze frequentie verlagen?. Welk systeem kan deze frequentie verhogen?. Welk hormoon heeft ook invloed op de hartfrequentie?... Hoe heet het onderzoek waarmee we de elektrische prikkels van het hart meten? Het hart kent een systolische fase (systole) en een diastolische fase (diastole) Als het hart in diastole is, is het hart in Dan vult het hele hart zich met bloed. Dan zijn de A.V. kleppen.. en de halvemaanvormige kleppen.. Als het hart (de kamers) in systole is, dan is het hart.. Het bloed gaat dan naar de. De A.V. kleppen zijn en de halvemaanvormige kleppen zijn De hartcapaciteit is het vermogen van het hart om per tijdseenheid (per minuut) een hoeveelheid bloed weg te pompen. Dit heet het hartminuutvolume. (HMV) Dit geeft de kracht van het hart aan. Om dit te berekenen vermenigvuldigen we:. x. Dit is in rust: x = liter/minuut 40

Het hart is een orgaan wat zelf ook van bloed voorzien moet worden. Dit gebeurt door: in het latijn: De afvoer wordt gedaan door:.. in het latijn: De bloedvaten komen van: en worden afgevoerd door: Benoem in het plaatje nummer: 1. 2. 3. 7. 8. 9. 41

08 3 PAAF Hart en circulatie Vitale functies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student heeft d.m.v. het maken en nakijken van de vragen kennis opgedaan over het hart en de circulatie Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie thema hart en circulatie Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmode. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Verplicht Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Hiernaast zie je een schematisch plaatje van het hart. Zet in dit plaatje erbij RB/RK/LB/LK Vul in openstaande plaatsen in: boezems of kamers, aders of slagaders. Het bloed komt het hart binnen in de................. via de....................... Het bloed verlaat het hart uit de................... via de................. Bloedvaten die het bloed van het hart afvoeren noemen we arteriën (afkorting is a.) dit zijn de. Kleine bloedvaten die het bloed van het hart afvoeren noemen we. Of.. de meest dunne bloedvaten zijn de.. of de Bloedvaten die het bloed naar het hart toe voeren zijn de. (afkorting is v.) of. Kleine bloedvaten die het bloed richting hart voeren zijn de. Of.. Het verloop van de KLEINE circulatie: Het bloed verlaat het hart uit de via de naar de.. Hier wordt. Dan gaat het bloed naar de via vier Het verloop van de GROTE circulatie: Het bloed verlaat het hart uit de via de Deze voedt ALLE organen in het lichaam (dus ook de longen). Van de onderkant van het lichaam komt de en van de bovenkant de Beide aders monden uit in de 42

In onderstaande afbeelding zie je schematisch het bloedvatenstelsel met een aantal organen. Bekijk de afbeelding en vul de nummers in. NB. De dik gedrukte nummer ook in het Latijn De genummerde delen hebben betrekking op bloedvaten. N.B. de dikgedrukte nummers ook in het Latijn! Vul de nummers in: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Via welke 2 bloedvaten krijgt de lever bloed? Welke is zuurstofrijk? Hoe komt het dat het bloed in de poortader rijk is aan voedingsstoffen?. De meeste slagaders zijn rijk aan zuurstof. Welke slagader bevat zuurstofarm bloed?. De meeste aders zijn arm aan zuurstof. Welke ader is zuurstofrijk? 43

Benoem de nummer in en om het hart En genummerde bloedvaten 1.. 2.. 3.. 4.. 5.. 6.. 7.. 8... 9.. 10.. 11.. 12.. 13.. 14... 15.. 16.. 17.. 44

08 4 PAAF Bouw en functie bloedvaten Vitale functies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze De student kan de bouw en functie van de bloedvaten benoemen Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie : thema bloedvaten Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( K) Verplicht Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Grote bloedvaten (slagaders en aders) zijn in het algemeen opgebouwd uit 3 lagen: een binnenste, een middelste en een buitenste laag. De middelste laag varieert nogal. Deze lagen heten: 1 Deze bestaat uit: 2. Deze bestaat uit: 3. Deze bestaat uit: De grootste slagaders heten ook wel arteriën, omdat ze in hun middelste laag veel bindweefsel hebben. Deze slagaders hebben 2 functies: 1. 2. Het uitzetten van deze slagaders is voelbaar op die plaatsen, waar de slagaders aan de oppervlakte liggen. Op welke 4 plaatsen is dit het geval:.. Geleidelijk aan gaan deze slagaders over in wat kleinere slagaders, die ook wel arteriën heten, omdat ze in hun middelste laag overheersend weefsel hebben. Door vasodilatatie = of door vasoconstrictie = kunnen ze regelen of er veel of weinig bloed ergens heen gaat. Ze spelen dus een rol bij de van het bloed. De middelste laag wordt steeds dunner (arteriolen hebben nog één laagje spierweefsel in hun middelste laag). Uiteindelijk verdwijnt zowel de middelste als de buitenste laag en is er alleen een laagje endotheel over. 45

Dan hebben we te maken met haarvaten, die in het Latijn heten. De membraan van deze haarvaten is semi-permeabel dat wil zeggen Deze haarvaten zorgen voor de uitwisseling met het -vocht. Uit het haarvat gaan en en terug naar het haarvat gaan en Na deze uitwisseling worden de vaatjes geleidelijk weer wat groter en spreken we van Langzaamaan wordt de middelste laag weer wat dikker, maar de wand is vrij slap. Deze vaten noemen we:. De bloedstroom is ook omdat er geen bloeddruk meer is. Toch stroom het bloed niet snel terug, dit komt omdat deze vaten..hebben. Er zijn 4 factoren, die er voor zorgen dat het bloed b.v. uit je benen toch terugstroomt naar het hart. Deze zijn: 1. kleinere venen in armen en benen hebben 2. deze venen bevinden zich te midden van 3. de thorax en het hart hebben een werking. 4. voor bloed van bovenaf speelt mee de Vul het volgende schema in: 1. verloop ten opzichte van het hart 2. zuurstof 3. stroomsnelheid 4. bloeddruk 5. wand 6. ligging 7. kleppen SLAGADERS ADERS Normaal zien we dat een arterie via.. overgaat in. Dit is echter niet altijd het geval. Er zijn bijzondere vaatsystemen zoals: 1. 2. 3. 4. 5. 46