Agrarisch structuuronderzoek Kromme Leek



Vergelijkbare documenten
Agrarische bedrijfsinventarisatie PARK21

ENQUETEFORMULIER AGRARISCHE BEDRIJFSINVENTARISATIE PARK 21 HAARLEMMERMEER

Agrarische Structuurverbetering Kop van Noord-Holland. Fase 2: Anna Paulowna

Vragenlijst Landbouw effect rapportage Buizenzone Eemsdelta

Grondgebonden landbouw in Zuid-Holland; Structuur en economische betekenis

MULTIFUNCTIONELE LANDBOUW

Etten-Leur. (Bron: www. nederland-in-beeld.nl)

Landbouwverkenning. Lingewaal West - Gorinchem Oost

Opiniërende Raadsbijeenkomst

ENQUETEFORMULIER GRONDBEZITTERS/-VERPACHTERS AGRARISCHE INVENTARISATIE PARK 21 HAARLEMMERMEER

Petra Berkhout. Onderzoeker, Onderzoeksinstituut LEI Wageningen UR GRONDONTWIKKELINGEN IN PERSPECTIEF

Toelichting. Wijzigingsplan Glastuinbouw Nieuwe Dijk 2, 4, 6, 8. Artikel 3.6 Wro

Bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) Module Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding Limburgs Kwaliteitsmenu

Toelichting Wijzigingsplan Glastuinbouw Nieuwe Dijk 7 Artikel 3.6 Wro

Provincie Noord-Holland

Gemeente Houten Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Cluster Ontwikkeling, Sectie Ruimtelijke Ordening

ACTUALISATIE STRUCTUURVISIE BLADEL

Duin- en Bollenstreek

Samenvatting. De Kvk en IKE hebben de onderzoeksresultaten aangeboden aan het College van B&W van Etten- Leur.

LTO Noord contributieregeling 2015

POL-uitwerking Landelijk Gebied Noord-Limburg

Gebiedvisie op het. buitengebied van de. gemeente Drimmelen

2. Waalwijk. 2.1 Grondgebruik. Databron: LGN7

Bijlagen hoofdstuk 2 Demografie en ruimtegebruik Carola Simon

NIEUWSBRIEF. Nieuwe aanpak Noordrand Krimpenerwaard: Ruimte voor ondernemen. Oktober Partijen in de Krimpenerwaard en de provincie

Programma Nieuwe Natuur Flevoland. Projectvoorstel Noordwest Schokland - NFL04

Themabijeenkomst natuur en landschap. Natuur- en recreatieplan Westfriesland

Landbouwverkenning De Liemers

AGRARISCH STRUCTUURONDERZOEK BERGEN N-H

Samen Ontwikkelen. Stuurgroep Nationaal Landschap Groene Hart i.o. 19 september 2012 / concept

Aanvraag om afgifte van een ontheffing op grond van artikel 2.5 (Ruimtelijke Verordening Gelderland)

Biologische boeren in Noord-Holland. Digitale enquête Annelies Maarschalkerweerd Stella Blom SAMENVATTING. fotografie: Dick Boschloo

Verandering grondgebruik Uddel

Rapportage Toekomstvisie bedrijf

Westelijke Veenweiden

Ruimtelijk strategische visie Regio Rivierenland 27 september 2017

Raadsinformatiebrief

TREKKERS, TUKKERS EN TRENDS

Provinciale Staten van Noord-Holland. Voordracht 64

Ruimte om te leven met water

Telefoonnummer: Datum: 9 februari 2012 Referentie: NH/ML/MvD/ Faxnummer:

Samenwerking rondom Bodem De praktijk in Noord-Brabant

Motivatie wijzigingsplan

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

Toekomstverkenning West Friesland. Eindpresentatie

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Holland 2011;

Geachte mevrouw Dekker,

AGRARISCHE STRUCTUURVERBETERING DRECHTERLAND-WEST

LER Bovenkerkerpolder en Noorder Legmeerpolder

PERMANENTE BEWONING VAN RECREATIEWONINGEN

Heukelum. Zicht op de Linge

Wijzigingen Omgevingsplan Flevoland 2006

Agrariërs op de grondmarkt

Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek, Gemeente Leiden (februari 2013) Ontwikkelstrategie

VNG. 9 maart 2017 T.E.P.A. Lam

"blijvend boeren voor iedereen"

Bedrijfsontwikkelingsplan. Onderbouwing landbouwkundige noodzaak voor wijziging van de bestemming op het perceel Hoofdstraat 28 te Beerta


Ondernemingsplan Jan Strooper Bloembollen

Provincie Vlaams Brabant

Ruimtelijke Onderbouwing Westerklief 8 Hippolytushoef. Gemeente Hollands Kroon

STRUCTUURVISIE DEN HAAG ZUIDWEST

De toekomst van het fruitcluster in Rivierenland

Onderzoek Dynamiek in het buitengebied van Winterswijk. Inleiding op de enquete

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. J.A.R.M. van Egmond (GROENLINKS) (d.d. 2 maart 2015) Nummer 3022

Agrarische makelaardij

IMPACT VAN EEN RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN IN EEKLO OP LAND- EN TUINBOUW

Twentse landbouw in nieuw krachtenveld. Gerko Hopster &JurgenNeimeijer

Ruimtelijke ordening. Ruimtelijke Ordening

Ruimte voor landbouw. Jona Lambrechts

Boeren en tuinders van de Liemers

Toekomst Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Herman Snijders Programmadirectie GLB, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)

iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiii Stuknummer:

Bijlage B Provincie Fryslân Toepassing Bro, art , onder 2 Gevallen waarin wel /geen vooroverleg is vereist.

Het perspectief van de agrarische sector in Nederland

Transformatie landbouw en omgevingskwaliteit

Toekomstverkenning Landbouw gemeente Emmen

Regiobericht 1.0 Noord

POP3-project Duurzaam Verkavelen!

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

Voor Zuid-Holland zijn deze beleidsdoelen vastgelegd in de Beleidsvisie Groen.

Grond voor boeren. Seminar Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs, 20 juni Erik Somsen

Ruimtelijke onderbouwing kleinschalige uitbreiding olfantenstal Heiderschoor 24 te Mierlo Luchtfoto perceel Heiderschoor 24

K a n s e n. voor particulier natuurbeheer i n B r a b a n t. Onderzoeksrapport. Mei 2007

Leefbaarheidplan Zwaagdijk-West Opgesteld door Dorpsraad Zwaagdijk West d.d. september 2012

Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant

Vergroening van de landbouw: hoe maken we stappen/ hoe maken we sprongen? Jolanda Wijsmuller, BCS

Schuivende panelen. Petra Berkhout

Nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven,

Voorstellen aan de raad van de gemeente Wester-Koggenland jaar 2006 VoorsteInr.: Agendapunt: Vergadering: 8 juni 2006

Korte samenvatting voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied

SL WAGENINGEN. Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant. āīŕ

Vraag 6 Hoe groot is de vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte die u denkt nodig te hebben voor uw uitbreiding- of verplaatsingsplannen?

Een visie op de toekomstige landbouw in Nederland

Leegstand agrarisch vastgoed

Landschappelijke inpassing nieuwbouw MTS Vroege te Dalen

Blijvend geld en aandacht nodig voor Nationale landschappen, Provincies doen meer dan het Rijk

Transcriptie:

Agrarisch structuuronderzoek Kromme Leek De akkers staan vol met veelzijdig gewas Van witlof tot aardbei, van fruit tot groen gras De bloempjes die bloeien gestaag in de kas Ze krijgen t water rechtstreeks uit een plas

Colofon Opdrachtgever Financier Projectleiding Rapportage Uitvoering enquêtes Stichting ter Verbetering van de Agrarische Structuur (Stivas) NH Stichting ter Verbetering van de Agrarische Structuur (Stivas) NH LTO Noord Projecten B.V., A.E. Kraakman LTO Noord Projecten B.V., L. Mooijman, A. Kuiten, A.E. Kraakman LTO Noord Projecten B.V., L. Mooijman, A.E. Kraakman en K. Stoop Haarlem, mei 2007 2

Voorwoord Bijna twee jaar geleden vond een ledenbijeenkomst van LTO Noord plaats voor de agrariërs in de buurt van de Kromme Leek, waarbij de plannen voor het gebied werden toegelicht en de voorgestelde aanpak van LTO Noord besproken. Tijdens die bijeenkomst kwam naar voren dat de agrarische structuurverbetering het uitgangspunt moet zijn voor de ontwikkelingen in het gebied. LTO Noord heeft daarom vanaf dat moment steeds gepleit voor een agrarisch structuuronderzoek. Inmiddels ligt het resultaat van dat onderzoek voor u. De agrarische structuur is in beeld gebracht en is er gekeken of er mogelijkheden zijn voor agrarische structuurverbetering door middel van vrijwillige kavelruil. Gelet op de verschillende plannen die er bestaan voor het gebied, is er ook geïnventariseerd welke kansen en bedreigingen dit geeft voor het economisch functioneren van de agrarische bedrijven. Het onderzoek is begeleid door een adviescommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van onder andere LTO Noord (afdeling West- Friesland), de regionale Stivas West-Friesland en de gemeenten Wervershoof en Medemblik. Het rapport geeft een actueel beeld van de agrarische sector en hoe de ondernemers in die sector denken over de toekomst van hun bedrijven. Wij hopen dat dit rapport veel inspiratie geeft voor de verbetering van de agrarische structuur in de Kromme Leek. De begeleidingscommissie (G. Korse, E. Lassche, K. Gutter, J. Groot) 3

Inhoudsopgave Inleiding... 5 1. Opzet van het Onderzoek... 6 1.1 Vraagstelling... 6 1.2 Doelgroep... 6 1.3 Plan van aanpak... 7 2. Beleidsmatige omgeving... 8 2.1 Inleiding... 8 2.2 Beleidsplannen en visies... 8 2.2.1 Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord...8 2.2.2 Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)...11 2.2.3 Gebiedsplan Kop en West-Friesland...11 2.2.4 Landschapsplan West-Friesland...12 2.2.5 Ruimtelijke visie Kromme Leekgebied...13 2.2.6 Zwaagdijk-Oost, Wonen in het Leekerland...13 2.2.7 Raamplan bescherming tegen wateroverlast...13 2.2.8 Perspectief bollencomplex West - Friesland 2010...14 2.2.9 Bestemmingsplannen...14 3. Agrarische sector in het Kromme Leekgebied... 15 3.1 Typering agrarische sector... 15 3.2 Ontwikkeling aantal bedrijven en economische bedrijfsomvang... 15 3.3 Autonome ontwikkeling land- en tuinbouw West-Friesland... 16 4. Resultaten enquête... 18 4.1 Inleiding... 18 4.2 Algemene bedrijfsgegevens... 18 4.3 Ontwikkelingen... 21 4.3.1 Bedrijfsontwikkeling...21 4.4 Structuur van de bedrijven... 23 4.5 Oordeel over verkaveling... 24 4.6 Andere activiteiten op het bedrijf... 25 4.7 Externe factoren... 26 5. Conclusies en aanbevelingen... 30 5.1 Inleiding... 30 5.2 Grondbalans... 30 5.3 Huidige structuur en ontwikkeling van de bedrijven... 31 5.4 Verkaveling... 31 5.5 Andere kansen en knelpunten... 32 5.6 Aanbevelingen... 33 Bijlage 1: Begeleidingscommissie Bijlage 2: Inventarisatieformulier Bijlage 3: Literatuurlijst 4

Inleiding Het landelijk gebied de Kromme Leek in West-Friesland is onderwerp van allerhande plannen met betrekking tot de toekomstige inrichting. Zo heeft het Hoogheemraadschap vanuit haar beleidsdocumenten de opdracht om in het gebied tussen de 40 en 50 ha. waterberging te creëren. Daarnaast heeft in 2005 Leeker Woonland BV (een samenwerkingsverband van Scholtens projecten, Fortis Vastgoed Landelijk en Landscape Architects for Sale), een plan gepresenteerd voor de bouw van ongeveer 1.250 woningen langs de Kromme Leek op zes locaties. De bij het gebied betrokken gemeenten Wognum, Wervershoof en Noorder-Koggenland hebben een structuurschets laten opstellen voor het gebied. Daarin zijn beperkte mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw aansluitend bij de bestaande bebouwing opgenomen. De land- en tuinbouw behouden daarin haar centrale rol in het landelijk gebied. Bovenstaande plannen hebben naar verwachting een grote impact op de huidige situatie in het gebied. Dit is voor LTO Noord aanleiding geweest om een verzoek tot het uitvoeren van een agrarisch structuuronderzoek bij STIVAS West-Friesland neer te leggen. Door de huidige structuur en de toekomstplannen van de agrarische bedrijven te onderzoeken hoopt LTO Noord handvatten te krijgen om via een integrale werkwijze aan de verdere inrichting van het gebied te kunnen werken waarbij bedrijfsontwikkeling voor de agrarische sector op termijn mogelijk blijft. 5

1. Opzet van het Onderzoek 1.1 Vraagstelling Bijna twee jaar geleden vond een ledenbijeenkomst van LTO Noord plaats voor de agrariërs in de buurt van de Kromme Leek. Toen zijn de plannen voor het gebied toegelicht en is de voorgestelde aanpak van LTO Noord besproken. Tijdens die bijeenkomst is gebleken dat de agrarische structuurverbetering het uitgangspunt moet zijn voor de ontwikkelingen in het gebied. LTO Noord heeft daarom vanaf dat moment steeds gepleit voor een agrarisch structuuronderzoek. Het bestuur van Stivas Noord-Holland heeft ingestemd met een dergelijk onderzoek. Het concrete doel van deze inventarisatie is: 1. Het verschaffen van inzicht aan Stivas over: - De huidige structuur van de agrarische bedrijfstak (primaire productie); - De wensen en verwachtingen van de individuele agrarische ondernemers voor de ontwikkeling en ruimtelijke inrichting van hun bedrijf; - De mogelijkheden die ondernemers zien en de bereidheid van de agrarische ondernemers om ruimte te creëren voor andere functies (woningbouw, recreatie, waterberging). 2. Het identificeren van concrete projecten (met name kavelruilen) voor structuurverbeteringen. 1.2 Doelgroep Doelgroep zijn agrarische ondernemers in en rond de Kromme Leek in West-Friesland. Voor een gedetailleerde gebiedsafbakening gaat het om het volgende gebied: - Zuidgrens vanaf de Westfrisiaweg tot aan Dorpsstraat Zwaagdijk Oost en West; - Noordgrens vanaf de Dorpsstraat Nibbixwoud, Fokkoomenweg/Hauwert; - Westgrens tot aan de Hoornseweg; - Westgrens tot Wervershoof en Zijdwerk. In totaal hebben 86 agrarische ondernemers medewerking verleend aan dit onderzoek en zijn geïnterviewd. Het onderzoek is nadrukkelijk niet bedoeld als: - Landbouweffectrapportage, - Om draagvlak voor de integrale nevenfuncties te vergoten, - Of om de diverse beleidsterreinen te toetsen bij de agrariërs. 6

1.3 Plan van aanpak Bij de inventarisatie in de Kromme Leek is de volgende fasering aangehouden: Fase 1: Startfase Deze fase is gestart met het instellen van een begeleidingscommissie. Deze begeleidingscommissie heeft het onderzoek begeleid en relevante kennis en informatie ingebracht (zie bijlage 1). Tevens is in deze fase de beleidsmatige omgeving in beeld gebracht en een algemeen beeld gevormd van de agrarische sector in de Kromme Leek. De beleidsmatige omgeving bepaald de ruimte die er in de gemeente is om te ondernemen en beïnvloedt natuurlijk ook de keuzes die ondernemers maken. Een beschrijving van de beleidsmatige omgeving en het algemene beeld van de land- en tuinbouw is terug te vinden in hoofdstuk 2. Fase 2: Onderzoeksfase Voor het onderzoek is een enquête verstuurd naar agrarische ondernemers in de gemeente Wervershoof en Medemblik; gebied in en om de Kromme Leek (zie bijlage 2). De te enquêteren bedrijven zijn geselecteerd aan de hand van eigendomsgegevens van het kadaster. Met deze gegevens van het kadaster is een lijst opgesteld met grondeigenaren met een eigendom van minimaal 3 ha. Deze lijst is besproken met de begeleidingscommissie. Dit heeft geleid tot een definitieve lijst met te enquêteren agrarische bedrijven. Deze bedrijven zijn vervolgens telefonisch benaderd om de enquête in een persoonlijk gesprek door te nemen. Uiteindelijk zijn er 86 gesprekken gevoerd met ondernemers, in de maand maart van 2007. Tevens zijn er gesprekken gevoerd met een aantal andere relevante grondeigenaren en overheidspartijen (o.a. gemeente, hoogheemraadschap, projectontwikkelaar). Fase 3: Eindrapportage en afronding In deze fase zijn de uitkomsten van het onderzoek verwerkt in de eindrapportage. De eindrapportage is in concept besproken met de begeleidingscommissie. 7

2. Beleidsmatige omgeving 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de meest relevante plannen beschreven die van invloed zijn op de agrarische sector in het algemeen en de agrarische structuur in het bijzonder in het Kromme Leek gebied in West-Friesland. Verschillende beleidsplannen en visies zijn van invloed op het landelijk gebied rondom de veenrivier de Kromme Leek. Zo hebben de betrokken gemeenten Medemblik en Wervershoof een structuurschets laten opstellen voor het gebied. Daarnaast heeft Leeker Woonland BV een plan gepresenteerd voor de bouw van ongeveer 1.250 woningen langs de Kromme Leek op een zestal locaties. Het Hoogheemraadschap heeft vanuit haar beleidsdocumenten de opdracht om in het gebied waterberging te creëren. Al met al uiteenlopende plannen die de ruimte bepalen waarbinnen agrarische ondernemers keuzes kunnen maken. 2.2 Beleidsplannen en visies 2.2.1 Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord In 2004 heeft de provincie Noord-Holland het ontwikkelingsbeeld voor Noord-Holland Noord vastgesteld. In dit ontwikkelingsbeeld geeft de provincie de kaders voor de ruimtelijke ordening in de kop van Noord-Holland weer. Er is een onderscheid gemaakt in het planologisch beleidskader tot 2014 en de visie tot 2030. In de visie voor West-Friesland waarbinnen het Kromme Leek gebied valt, wordt qua opgaven voor het landelijk gebied gesproken over: Het behoud, respectievelijk de versterking van de concurrentiekracht door schaalvergroting en vernieuwing van het agrocomplex; Optimaliseren van de verkavelingstructuur en tegengaan van de versnippering van het landbouwgebied; Behoud van de sterke relatie tussen bollenteelt en veehouderij; Het tot stand brengen van een solide en kwalitatief hoogwaardig netwerk van groene open ruimtes, natuuren recreatiegebieden, met elkaar verbonden door ecologische en recreatieve zones. Ten aanzien van de wateropgaven wordt er onder meer gesproken over: Creëren van voldoende ruimte voor water. De structuur van West-Friesland laat ruimte voor een breed scala aan mogelijkheden om problemen met wateroverlast tegen te gaan zoals peilbeheer, bijgraven open water en extra bemaling. Oude waterlopen kunnen worden gevolgd en versterkt. Dit betreft onder meer het gebied de Kromme Leek waar aansluitend op de oude veenstroom waterberging kan worden gerealiseerd; Verbeteren van de kwaliteit van woonmilieus onder andere door het realiseren van multifunctioneel en hoogwaardig ruimtegebruik met voldoende water in de groene scheggen van onder meer het Kromme Leek gebied. Het gebied rond de Kromme Leek heeft namelijk landschappelijke kwaliteiten in de vorm van oude kreekruggen met oude ontginningswerken. Langs dit netwerk ontstaan kansen voor nieuwe groene woonmilieus. Daarnaast kan het vaarnetwerk worden uitgebreid door de Kromme Leek te verbinden met de Weelen en de Grote Vliet. 8

Kaart: Ontwikkelingsbeeld West-Friesland Bron: Provincie Noord-Holland, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, Deel II De Visie 9

West-Friesland kent een sterke verwevenheid van agrarische activiteiten zoals bollenteelt, bollenbroei, zaadteelt, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, glastuinbouw en melkveehouderij. Het is belangrijk om het zaadteeltcomplex te versterken vanwege de relatie met glastuinbouw, vollegrondsgroenten, akkerbouw en onderzoeksinstellingen zoals Proefstation Zwaagdijk. Voor sectoren als glastuinbouw en de bollenteelt zijn de toekomstverwachtingen op sectorniveau gunstig. Voor wat betreft de verdere ontwikkeling van de glastuinbouw, zet de provincie in op een concentratie van clusters van glastuinbouw in gesloten teeltsystemen, die zin ingepast in het landschap. In West- Friesland gaat het specifiek om het gebied Grootslag dat ten oosten van het Kromme Leek gebied ligt. Om de uitbreiding van verspreid liggend glas tegen te gaan wil de provincie vasthouden aan het geldende 2 ha beleid. Uitbreiding binnen de vollegrondstuinbouw en de akkerbouw is nog wel mogelijk. De reizende bollenkraam kan naar verwachting met enkele 100 ha toenemen. In het planologisch kader tot 2014 worden de beleidslijnen van bestaand stedelijk gebied, zoekgebieden en uitsluitingsgebieden weergegeven. Het Kromme Leek gebied (zie onderstaande kaart) wordt voornamelijk gekenmerkt als zoekgebied. De Kromme Leek zelf wordt als uitsluitingsgebied gekenmerkt. In zowel uitsluitingsals zoekgebieden komen agrarische functies voor. Een nadere uitwerking van de agrarische functies en het ruimtelijk beleid daarvoor, voor zowel wat betreft de verschillende bedrijfstypen als de bouwmogelijkheden op agrarische percelen, is vastgelegd in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. Verder is in de overzichtskaart een reservering gemaakt voor een regionaal bedrijventerrein (na 2014) ten noorden van Hoorn. Kaart: Kromme Leekgebied Bron: Provincie Noord-Holland, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, Deel II De Visie 10

2.2.2 Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) De Kromme Leek maakt als ecologische verbindingszone onderdeel uit van de PEHS. De PEHS is een netwerk van natuurgebieden, die aan elkaar geknoopt worden door middel van ecologische verbindingen. Door natuurgebieden met elkaar te verbinden (ontsnipperen) krijgen dieren en planten meer kans om soortgenoten te ontmoeten en om voedsel te zoeken. De PEHS is een uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur van de Rijksoverheid en vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 2 november 2004. Voor de aanleg van de PEHS werkt de provincie Noord-Holland samen met gemeenten, waterschappen en andere partijen. Bron: Provincie Noord-Holland, www.noord-holland.nl (2007) 2.2.3 Gebiedsplan Kop en West-Friesland Begin 2000 is de subsidieregeling voor natuur, Programma Beheer geheten, ingevoerd. Om volledig gebruik te maken van deze regeling, zijn alle bestaande begrenzingenplannen in Noord-Holland vervangen door gebiedsplannen. Een gebiedsplan integreert drie plannen: het beheergebiedsplan, het natuurgebiedsplan en het landschapsgebiedsplan. Het gebiedsplan Kop- en West-Friesland is in 2001 vastgesteld en legt vast welke natuur- en landschapsdoelstellingen worden nagestreefd en hoeveel hectares van de verschillende natuurdoel-, beheer- en landschapspakketten er met rijkssubsidie mogen worden ontwikkeld of in stand gehouden. De uitvoering van het gebiedsplan vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Het Kromme Leekgebied valt binnen het Ruime Jas Beheergebied West-Friesland waarin totaal 167 ruime jas hectares zijn begrensd. In de ruime jas beheergebieden is een aantal beheerhectares beschikbaar gesteld binnen een groter gebied. In alle gebieden kunnen individuele en collectieve beheerpakketten worden aangevraagd. Voor 100% van de beschikbare hectares kan een aanvraag weidevogelbeheer gedaan worden. Voor maximaal 10% kan een aanvraag botanisch beheer gedaan worden. Wanneer deze limiet niet volledig wordt gebruikt, kunnen de overblijvende hectares voor weidevogelpakketten worden ingezet. Er kunnen alleen instandhoudingspakketten voor botanisch beheer worden aangevraagd, geen ontwikkelingspakketten. 11

Het onderzoeksgebied wordt niet gekenmerkt door begrensde Natuur- of Beheergebieden. Daarentegen is er wel sprake van een ecologische verbindingszone in het gebied: Langereis en Kromme Leek (O11 op onderstaande kaart). Het betreft een ruime jas beheergebied van 15 ha verspreid over en gelabeld aan beide ecologische verbindingen. Doel is een strook riet en een strook gras met om de 500m een poel of struweel. Kaart: Deelkaart Gebiedsplan Kop en West-Friesland Bron: Provincie Noord-Holland, natuurgebiedsplannen, www.noord-holland.nl (2007) 2.2.4 Landschapsplan West-Friesland In het landschapsplan West-Friesland wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de doelen uit de provinciale agenda Recreatie en Toerisme. Aandachtspunt hierbij is dat deze agenda eind 2007 afloopt. De tweede uitwerking van het Landschapsplan West-Friesland betreft het deelgebied in het noordwestelijke deel van West-Friesland aangeduid als het Koggengebied. Veel gemeenten in het tweede deelgebied hebben een speciale relatie met veenrivier de Kromme Leek. In het project van dit deelgebied wordt gewerkt aan het realiseren van projecten op het gebied van natuur, recreatie en landschap. Dit betekent dat er meer recreatieve verbindingen, zoals fiets- en wandelpaden, vaar- en schaatsroutes komen. Door het bieden van een recreatieve infrastructuur krijgen bewoners en toeristen toegang tot cultuurhistorische elementen, het landschap en de ecologische verbindingen. 12

2.2.5 Ruimtelijke visie Kromme Leekgebied In het ontwerp-ontwikkelingsbeeld van de provincie Noord-Holland was langs de Kromme Leek ruimte opgenomen voor het realiseren van een woonlandschap. In het uiteindelijke Ontwikkelingsbeeld is deze mogelijkheid van de streekplankaart verwijderd. Ondanks deze verwijdering hebben marktpartijen op grote schaal in het gebied gronden verworven en een plan gemaakt voor het creëren van een grootschalig woonlandschap dat ruimte biedt aan woningen, waterberging en recreatieve voorzieningen (zie volgende paragraaf). Naar aanleiding van deze ontwikkeling hebben in 2006 de gemeente Wervershoof, Wognum en Noorder-Koggenland (inmiddels gemeente Medemblik) opdracht gegeven tot het opstellen van een ruimtelijke visie op het Kromme Leekgebied. In de opgestelde conceptversie voorzien de drie gemeenten geen grootschalige transformatie van het gebied rond de Kromme Leek. Landbouw blijft de belangrijke functie, met een ruimtelijke structuur die geïnspireerd is op het historische ontginningspatroon. Binnen het landschappelijke raamwerk zijn ontwikkelingsgebieden aangegeven met mogelijkheden voor bijvoorbeeld kleinschalige woningbouw. Voor deze gebieden zullen nadere eisen met betrekking tot functie, capaciteit, gebruik, omvang en beeldkwaliteit moeten worden gesteld. Van groot belang is dat de mogelijke ontwikkelingen niet gekoppeld worden aan de Kromme Leek, maar aan de linten. Het gebied tussen de historische lint (Wognum, Nibbixwoud en Hauwert) en het dijklint (Zwaagdijk) dient opengehouden te worden en dus blijft landbouw de belangrijkste drager van het landschap. 2.2.6 Zwaagdijk-Oost, Wonen in het Leekerland Leeker Woonland BV, heeft in 2006 een plan gelanceerd voor circa 1.200 nieuwe woningen aan de noordkant van het Zwaagdijk-Oost. Het plan kent zowel voor- als tegenstanders. Tegenstanders vinden dergelijke grootschalige woningbouw niet passen bij het landelijk karakter van dit gebied. Voorstanders vinden woningbouw essentieel om voorzieningen zoals scholen, dorpshuizen, verenigingen en middenstand te waarborgen voor de toekomst. 2.2.7 Raamplan bescherming tegen wateroverlast In het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over de aanpak van wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit voor de komende jaren. Rijk, provincies en gemeenten dienen in te spelen op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en de toename van het verharde oppervlak. Het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft de aanpak van wateroverlast prioriteit gegeven. In het raamplan bescherming tegen wateroverlast heeft het HHNK de wateropgave uitgewerkt. Het raamplan is vastgesteld op 6 juli 2005. Door middel van de studie Bescherming van Wateroverlast Noorderkwartier (BWN), ook wel aangeduid als faalkansenstudie, is inzicht verschaft in de omvang van het wateroverlastprobleem. De resultaten van de BWN studie vormen het vertrekpunt voor de knelpuntenanalyse en de uitwerking van maatregelen in projecten op polderniveau. Over de berekeningen op polderniveau in het raamplan is discussie ontstaan. Het Hoogheemraadschap laat daarom een aantal aanvullende onderzoeken uitvoeren om uiteindelijk te kunnen bepalen waar en hoeveel waterberging noodzakelijk is. Voor wat betreft de Kromme Leek is er in opdracht van het Hoogheemraadschap in 2002 een haalbaarheidstudie verricht voor het vergroten van de waterberging in het Kromme Leekgebied. Het realiseren van circa 30 ha extra waterberging is in deze studie wenselijk en gebaseerd op een aanname van het waterschap om bij het huidige beschermingsniveau bij de nieuwste klimaatvoorspellingen aan te houden. Het stroomgebied van de Kromme Leek is ca 3.000 ha groot. Vanuit waterbeheersingsoptiek is de beste locatie het laagste peilvak bij Wervershoof. Naast waterbergen is ook het langer vasthouden van water en het realiseren van compenserend water bij demping ten behoeve van andere functies een wens die werd geuit. Deze laatste wens speelt vooral bij de fruitteelt. 13

2.2.8 Perspectief bollencomplex West-Friesland 2010 In 2001 hebben de Westelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (WLTO, nu LTO Noord), de Koninklijke Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur (KAVB) en de Koninklijke Bond voor de Groothandel in Bloembollen en Boomkwekerijproducten (KBGBB, nu Anthos) het perspectief geschetst van het bollencomplex in West-Friesland 2010. De cijfers en het beleid uit de eerste uitgave zijn onlangs geactualiseerd. Uit de analyse van gegevens en op basis van gesprekken met deskundigen blijkt in zijn algemeenheid dat het bollencomplex zeer waardevol is voor de regionale economie en het in stand houden van het typische agrarische cultuurlandschap. West- Friesland is binnen de bollensector in Nederland een belangrijk gebied voor teelt, broeierij en handel. Het belang van de broeierij is de voorgaande jaren sterk toegenomen, de schaalvergroting gaat onverminderd door, het aantal bedrijven neemt af terwijl de productie per bedrijf in de periode van 2002 tot 2004 steeg De exportwaarde voor de bloembollenexport vanuit West Friesland laat in periode 2003/2004 een licht dalende trend zien. De sector kenmerkt zich door een breed scala van activiteiten en een veelvormigheid van de bedrijven. De combinatie van activiteiten is typische West - Fries. De verwachting is dat, ondanks toenemende specialisatie, het combineren van activiteiten vanwege ketenverkorting en het realiseren van toegevoegde waarde op de bedrijven zal toenemen. Door de toenemende automatisering, kostprijsverlaging en schaalvergroting ontwikkelt de sector zich steeds meer tot een high-tech bedrijf. Daarnaast zal vanwege schaalvergroting en ketenintegratie de behoefte aan bedrijfsruimte toenemen. Door het inzetten van nieuwe technieken en instrumenten (bijvoorbeeld een nieuwe vorm van ruimte voor ruimte) blijft de openheid van het landschap gewaarborgd en wordt versnippering in het buitengebied tegengegaan. Wat betreft de ruimtelijke aspecten: de uitbreidingsmogelijkheden voor de teelt van bollen op grasland zijn binnen West- Friesland beperkt. Meer mogelijkheden liggen er in de vollegrondstuinbouw en de akkerbouw. 2.2.9 Bestemmingsplannen Het onderzoeksgebied heeft in de bestemmingsplannen van de gemeenten Wognum en Wervershoof overwegend een agrarische bestemming. De bestemmingsplannen zijn recentelijk vastgesteld. In de bestemmingsplannen zijn geen beperkingen opgenomen voor het scheuren van grasland of beperkingen met betrekking tot wisselteelt. De bestemmingsplannen vormen dus in grote lijnen geen belemmering voor agrarische structuurverbetering. 14

3. Agrarische sector in het Kromme Leekgebied 3.1 Typering agrarische sector Het Kromme Leek gebied wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan type bedrijven. Het landbouwkundig gebruik bestaat vooral uit: Melkveehouderij Vollegrondsgroente Bollenteelt Fruitteelt De melkveehouderij is verspreid aanwezig en er is veelal een relatie met de bollenteelt. De Kromme Leek doorsnijdt in de meeste gevallen kavels van agrarische bedrijven. Mogelijke plannen voor de verbreding van de Kromme Leek dienen niet te leiden tot een versnippering van de kavels. Vollegrondsgroente, met uiteenlopende producten, komt eveneens verspreid voor. Bij deze vollegrondsbedrijven is geconcentreerde verkaveling en goede ontsluiting van groot belang. De fruitteelt realiseert, net zoals de bollenteelt en de vollegrondsgroenten, een relatief grote productieomvang op een klein areaal. Fruitteelt is met name gevestigd in het westelijk deel van de Kromme Leek. De Kromme Leek vormt vaak de achterkant van de fruitteeltkavels. Vanwege het Lozingenbesluit Open Teelten en Veehouderij, wat inhoudt dat fruittelers een spuitvrije zone dienen te hanteren vanaf de insteek van de sloot, hebben veel fruittelers hun sloten willen dempen. Mogelijkheden voor Compenserend water zou volgens hen langs de Kromme Leek moeten worden gegraven. 3.2 Ontwikkeling aantal bedrijven en economische bedrijfsomvang Om de ontwikkeling van het aantal bedrijven in de afgelopen jaren te schetsen is gebruik gemaakt van CBS gegevens. Hierbij dient te worden vermeld dat de cijfers betrekking hebben op de gemeenten Noorder- Koggenland, Wervershoof en Wognum. Het totaal aantal agrarische bedrijven in de drie gemeenten is tussen 1995 en 2005 met bijna 30% afgenomen. Deze afname ligt hoger dan de landelijke afname in dezelfde periode (namelijk circa 24%). De tuinbouw- en graasdierbedrijven en de categorie overige bedrijven zijn verantwoordelijk voor deze daling: respectievelijk met 31%, 28% en 34%. Deze afnamen vallen alle drie hoger uit dan de bijbehorende landelijke dalingen. Het aantal akkerbouwbedrijven en hokdierbedrijven is min of meer gelijk gebleven. Akkerbouw Tuinbouw en Graasdieren Hokdieren Overigen blijvende teelten Totaal 1995 14 259 168 2 50 493 2000 17 226 152 0 38 433 2005 15 179 121 1 33 349 Tabel 3.1 Aantal bedrijven (naar hoofdactiviteit) in de gemeenten Noorder-Koggenland, Wervershoof en Wognum Bron: CBS Statline Qua economische omvang (aantal NGE) is de agrarische sector in de gemeenten Noorder-Koggenland, Wervershoof en Wognum in de periode 1995 2005 met circa 23% in totaal toegenomen. Landelijk gezien is er juist sprake van een daling, bijna 9%. De toename in de drie gemeenten is vooral te danken aan de ontwikkeling in de tuinbouw (bijna 50%). Dit percentage ligt hoger dan de landelijke toename van de economische omvang van de tuinbouw in deze periode t.w. 19%. Wanneer de economische omvang wordt afgezet tegen het aantal bedrijven dan is er sprake van gemiddeld 188 NGE s per tuinbouwbedrijf in 2005. Dit is ruime verdubbeling van het gemiddeld aantal NGE s in 1995. In de categorie graasdierbedrijven en overige bedrijven is sprake van een daling van het totaal aantal NGE s: respectievelijk 21% en 32%. Als dit tegen het gemiddeld aantal NGE per bedrijf wordt afgezet, dan is er in het geval van beide categorieën juist sprake van een (lichte) stijging tussen 1995 en 2005. 15

Akkerbouw Tuinbouw en Graasdieren Hokdieren Overigen blijvende teelten totaal 1995 196 22541 10950 71 2632 36390 2000 497 26112 9799 68 2502 38978 2005 344 33795 8573 70 1786 44568 Tabel 3.2 Aantal NGE s per bedrijfstype in de gemeenten Noorder-Koggenland, Wervershoof en Wognum Bron: CBS Statline 3.3 Autonome ontwikkeling land- en tuinbouw West-Friesland Voor de onderstaande beschrijving van de autonome ontwikkeling van de land- en tuinbouw in West Friesland is gebruikt gemaakt van de volgende literatuur: - Agri Holland (2007), dossier Herstructurering glastuinbouw; - Bont de C.J.A.M. e.a. (2003), Hervorming gemeenschappelijk landbouwbeleid 2003; Gevolgen van de besluiten voor de Nederlandse landbouw. Landbouw Economisch Instituut; - Ministerie van Landbouw (2005), Perspectieven voor de agrarische sector in Nederland (achtergrondrapport bij Kiezen voor landbouw ); - Praktijkonderzoek veehouderij (2006), Kwantitatieve informatie Veehouderij 2006-2007; - Productschap Tuinbouw (2005), Toekomstverkenningen sector groente en fruit. Veehouderij De veehouderijsector staat voor een ingrijpend veranderingsproces. De belangrijkste drijvende krachten achter deze verandering zijn markt- en prijsontwikkelingen (herziening Europees beleid), aangescherpte regelgeving (kaderrichtlijn water, nieuw mestbeleid) en een veranderende visie op en wensen ten aanzien van de functies van het landelijk gebied. De inkomens in de melkveehouderij staan sterk onder druk. De afbouw van de bescherming van de EU (van prijsondersteuning naar inkomenssteun, minder invoerheffingen én de uiteindelijke afschaffing van de melkquotering in 2015) zullen grote gevolgen hebben voor de melkveehouderij. De melkprijs zal naar verwachting verder dalen en komt daardoor meer in lijn met de wereldmarkt. De bedrijfsontwikkeling in de landbouw wordt de laatste jaren gekenmerkt door een toenemende diversiteit: - Een deel van de bedrijven richt zich sterk op verdergaande groei in de primaire voedselproductie en deze bedrijven zullen de komende jaren meedoen in het proces van schaalvergroting dat volop aan de gang is in de Nederlandse landbouw; - Andere bedrijven richten zich naast primaire voedselproductie ook op andere takken als dienstverlening en verbreding, bijvoorbeeld op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, recreatie en toerisme en zorg. Het proces van schaalvergroting in de melkveehouderij gaat de komende jaren naar verwachting onverminderd hard door, waarbij de melkproductie steeds meer geconcentreerd zal worden op grootschalige, gespecialiseerde melkveebedrijven. Daarbij zullen bedrijven met een suboptimale kostenstructuur hun bedrijf versneld beëindigen terwijl melkveehouders met een relatief lage kostprijs mogelijkheden hebben om te groeien. De veehouderij in West-Friesland is sinds lange tijd verweven met de bollenteelt. Verhuur van land voor de bollenteelt vormt op veel bedrijven een niet meer weg te denken onderdeel van het inkomen. De reizende bollenteelt is een factor van betekenis in de bedrijfsontwikkeling van de veehouderij in West-Friesland. Bij de strategische keuzen die veehouders maken voor hun bedrijven vormt bollenteelt tegenwoordig een belangrijke factor. Bollenteelt West-Friesland is binnen de bollenteelt, met ruim 20% van het landelijke areaal, een belangrijke regio. De bloembollenteelt is binnen de land- en tuinbouw een relatief sterke economische sector, en markttechnisch liggen er perspectieven. De bloembol is vooral (voor 80%) een exportproduct en daarmee sterk afhankelijk van internationale economische ontwikkelingen, zoals de koers van de euro ten opzichte van de dollar. De economische ontwikkelingen binnen de sector versnellen de komende jaren het schaalvergrotingsproces. Bedrijven zullen op termijn een omvang moeten hebben van 15 20 ha met voldoende ondersteunend glas. De vraag naar bollengrond (en ondersteunend glas) blijft de komende jaren onverminderd groot. 16

Om de financiële positie te verbeteren worden minder renderende teelten vervangen door meer renderende. Dit vraagt meer specialistische kennis bij telers. Ook de mechanisatie vraagt meer maatwerk. In toenemende mate vindt de teelt van bolbloemen plaats. Door de teelt van bollen met broeierij te combineren wordt het mogelijk om de arbeid gelijkmatiger jaarrond te verdelen en de inzet van arbeid te optimaliseren. Ten aanzien van emissie van mineralen en gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu worden steeds scherpere eisen gesteld. Dit geldt ook voor het energiegebruik (ondersteunend glas). Daarnaast stelt de maatschappij steeds meer eisen aan de productiewijze. Naast de kwaliteit van het product gaat de kwaliteit van de productiewijze een steeds grotere rol spelen. De sector bevindt zich in een veranderingsproces naar meer duurzame bedrijfssystemen. Vollegrondsgroente Schaalvergroting is een continu proces in de vollegrondgroentesector. Een trend van de afgelopen jaren is dat akkerbouwbedrijven zich gaan toeleggen op grootschalige groenteteelt, waardoor het aanbod toeneemt. Voor de traditionele vollegrondsgroenteteeltbedrijven is er door de tegenvallende rendementen niet veel investeringsruimte. Om een goed rendement te halen moeten zij de kosten verlagen. Dit kan door verdergaande mechanisering bereikt worden, maar de verwachting is dat dit slechts een tijdelijke oplossing is omdat de buitenlandse concurrentie mee kan gaan met deze technologische vernieuwingen. De specialisatie in gewassen in de vollegrondsteelt neemt toe, maar is anders dan bij substraatteelt gebonden aan teelttechnische grenzen. Door de noodzakelijke teeltwisseling leggen bedrijven zich toe op de teelt van meer dan één gewas. Een aantal bedrijven kiest bewust voor de biologische teelt, een andere vorm van differentiatie. Fruitteelt De omzet in de fruitteelt is de laatste jaren licht gestegen, maar was het afgelopen decennium stabiel. Wel fluctueert de productie en daardoor de prijsvorming. De verwachting is dat de omzet de komende jaren redelijk stabiel zal blijven. Wat rendement betreft nemen de fruitbedrijven een middenpositie in tussen de glasgroentebedrijven en de vollegrondsgroentebedrijven. Het zijn vooral de peren die het rendement nog enigszins op peil houden. Verder heeft een verschuiving naar de productie van kleinfruit en een differentiatie van producten plaatsgevonden. De totale oppervlakte fruitteelt is iets afgenomen, maar de productie niet. De fruitsector in Nederland heeft de afgelopen jaren een proces van schaalvergroting en integratie doorgemaakt. Handelsbedrijven fuseren en zijn voor een deel geïntegreerd met de handel in groenten. Enkele fruitveilingen zijn gefuseerd tot de Fruitmasters Groep, die door overname van importbedrijven nu een compleet fruitpakket kan leveren aan zijn afnemers. De handel in fruit is in het afgelopen decennium sterk gegroeid. Daarbij is de fruitinvoer meer mondiaal georiënteerd dan de uitvoer. Daarnaast betekent de uitbreiding van de EU nieuwe concurrentie voor de Nederlandse telers. Voor de ontwikkeling van de marktvraag geldt hetzelfde als voor de groentesector. Door de overgang naar een vraaggestuurde economie wordt het steeds belangrijker om marktgericht te ondernemen. 17

4. Resultaten enquête 4.1 Inleiding In maart 2007 zijn in totaal 115 agrarische grondeigenaren en -gebruikers benaderd om deel te nemen aan de enquête. Op 86 bedrijven (= 75%) is de enquête persoonlijk afgenomen, 29 bedrijven hebben aangegeven niet mee te willen werken aan het structuuronderzoek. Van deze 29 gaf de meerderheid aan geen toekomst voor het bedrijf te zien in het onderzoeksgebied. Deze 29 bedrijven hebben in grondoppervlak samen 150 ha in gebruik, dit is ca. 10 % van het onderzoeksgebied. Het betreft hier met name kleinere bedrijven met vooral huiskavels tussen de 3 á 5 ha. Deze 29 bedrijven gaven de volgende redenen op om niet mee te willen werken aan het onderzoek: - Gestopt met bedrijf of gaan stoppen: 3 - Geen tijd: 9 - Geen interesse: 10 - Privé-omstandigheden: 1 - Anders, n.v.t.: 6 De ondernemers die geen interesse hadden zijn aan te duiden als degenen die niet mee wilden werken aan het onderzoek. Dit betekent dat 9% van de benaderde ondernemers niet mee wilde werken. In eerder gehouden structuuronderzoeken lagen deze percentages als volgt: Zijpe 7%, Anna Paulowna met 3%, Duin- en Bollenstreek 9% en Bovenkerkerpolder en Noorder Legmeerpolder met 13% (LTO NP, 2006,2007). 4.2 Algemene bedrijfsgegevens In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de algemene bedrijfsgegevens. De volgende onderwerpen worden nader beschreven: verdeling van de agrarische sectoren, de typering van de agrarische activiteit, de neventak van het bedrijf, de grondgebruikerssituatie, de leeftijdsklasse en de opvolgingssituatie. Verdeling agrarische sectoren In tabel 4.1 is de verdeling van de agrarische sectoren af te lezen. 37% beschrijft de hoofdtak van het bedrijf niet als melkveehouderij, glastuinbouw, bollenteelt of fruitteelt. Deze groep behoort tot de categorie anders. Een kwart van de geënquêteerde bedrijven geeft de fruitteelt als hoofdtak aan. In het onderzoeksgebied zijn de agrarische sectoren zeer divers. De volgende antwoorden zijn er bij anders namelijk gegeven: Koelhuis, bloembollenteelt, recreatie en detailhandel, wordt verhuurd (6x), eendenkooi, (bloembollen)handel (3x), schapenhouderij (3x), (rund)veehouderij (2x), bloemen opengrond, witloftrek (2x), veredeling pot en perkplanten en snijbloemen zaad, vollegrondsgroente (2x), paardenhouderij en pension en opfok, zomerbloemen, spoelbedrijf, akkerbouw, paardenfokkerij + schapen, wordt gebruikt als sportveld, populieren voor houtproductie, snijbloemen. Percentage Melkveehouderij 15% Glastuinbouw 4% Bollenteelt 19% Fruitteelt 25% Anders nl. 37% Totaal 100% Tabel 4.1: Verdeling in agrarische sectoren 18

Typering agrarische activiteit In de onderstaande tabel staat beschreven hoe de geënquêteerde ondernemers hun agrarische activiteit zien. Ruim 75% van de geënquêteerde ondernemers ziet de agrarische activiteit als hoofdberoep. 5% ziet de agrarische activiteit als hobby. Percentage Hoofdberoep 76% Neventak 13% Hobby 5% Activiteit beëindigd 6% Totaal 100% Tabel 4.2: Typering agrarische activiteit Nevenactiviteiten op het bedrijf Naast de hoofdtak kunnen er ook nevenactiviteiten op het bedrijf zijn. 38% van de bedrijven heeft aangegeven naast de hoofdtak ook andere activiteiten te hebben. 62% van de bedrijven heeft dus geen andere activiteiten naast de hoofdtak. In tabel 4.3 wordt aangegeven wat de nevenactiviteiten op de geënquêteerde bedrijven zijn. Uit deze tabel blijkt dat handel als nevenactiviteit het vaakst genoemd is. Bij overig is o.a. het volgende genoemd; Akkerbouw, zaadteelt in kassen, schapen, vaste planten (2x), parttime bedrijfsverzorging, bollenteelt, loonwerk en fruitteelt. Aantal bedrijven Verwerken producten 8 Handel 11 Huisverkoop 5 Nevenberoep als zelfstandig ondernemer 3 Baan buiten huis 7 Opslag/stalling 4 Overig nl. 9 Tabel 4.3: Nevenactiviteiten op het bedrijf Grondgebruikerssituatie De grondgebruikerssituatie binnen en buiten het onderzoeksgebied wordt in tabel 4.4, 4.5 en 4.6 in beeld gebracht. In de grondgebruikerssituatie is onderscheid gemaakt tussen de verschillende sectoren en of de hectares binnen of buiten het onderzoeksgebied gelegen zijn. Onder los land wordt verstaan dat jaarlijks wordt gehuurd of gepacht. Dit kunnen dus elk jaar andere percelen zijn. Uit tabel 4.4 blijkt dat 60% van het totaal aantal hectaren in eigendom is van de agrarische ondernemers. Ruim 1140 ha is binnen het onderzoeksgebied gelegen. De hoofdtak anders gebruikt binnen het onderzoeksgebied, met 392 ha, de meeste hectares. De melkveehouderij gebruikt binnen het onderzoeksgebied 29% van het totaal aantal hectares. De glastuinbouw gebruikt maar 2% van het totaal. Aantal ha in eigendom Aantal ha in erfpacht Aantal ha in reg. pacht Aantal ha los land Aantal ha verhuur Aantal ha contractteelt Totaal Binnen onderzoeksgebied 869 4 55 125 78 12 1143 58% Buiten onderzoeksgebied 325 115 27 171 71 137 846 42% Totaal % 1194 60% 119 6% 82 4% 296 15% 149 8% 149 8% 1989 100% Tabel 4.4: Grondgebruikerssituatie binnen en buiten het onderzoeksgebied 19

Hoofdtak Aantal ha in eigendom Aantal ha in erfpacht Aantal ha in reg. pacht Aantal ha los land Aantal ha verhuur Aantal ha contractteelt Totaal Anders 257 0 34 46 43 12 392 34% Bollenteelt 206 0 0 23 17 0 246 22% Fruitteelt 134 4 12 8 0 0 158 14% Glastuinbouw 18 0 0 0 0 0 18 2% Melkveehouderij 254 0 9 48 18 0 329 29% TOTAAL 869 4 55 125 78 12 1143 100% Tabel 4.5: Grondgebruikerssituatie binnen het onderzoeksgebied verdeeld naar sectoren Hoofdtak Aantal ha in eigendom Aantal ha in erfpacht Aantal ha in reg. pacht Aantal ha los land Aantal ha verhuur Aantal ha contractteelt Totaal Anders 69 110 18 69 56 136 458 Bollenteelt 17 0 0 99 0 1 117 Fruitteelt 15 5 3 0 0 0 23 Glastuinbouw 0 0 6 0 0 0 6 Melkveehouderij 224 0 0 3 15 0 242 TOTAAL 325 115 27 171 71 137 846 Tabel 4.6: Grondgebruikerssituatie buiten het onderzoeksgebied verdeeld naar sectoren In tabel 4.7 wordt de bedrijfsgrote in ha weergegeven. 47% van de geënquêteerde bedrijven heeft een bedrijfsoppervlakte tot 10 ha 24% heeft een bedrijfsoppervlakte groter dan 25 ha. 1-3 3-5 5-10 10-20 20-25 > 25 % 4% 12% 31% 23% 6% 24% Tabel 4.7: bedrijfsgrote in ha Leeftijdsklasse Ruim 50% van de geënquêteerde ondernemers heeft een leeftijd tussen de 40-59 jaar. Bijna 17% van de ondernemers behoort tot de leeftijdsklasse 30-39 jaar. In figuur 4.1 wordt het aandeel ondernemers per leeftijdsklasse weergegeven. Uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau van januari 2007 blijkt landelijk 19% van de agrariërs jonger te zijn dan 40 jaar. In de Kromme Leek ligt dit percentage (iets lager) op 18,1%. 20

30 Aantal ondernemers in % 25 20 15 10 5 0 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 70-79 80-89 Leeftijdsklasse Figuur 4.1: Percentage ondernemers per leeftijdsklasse 45% van de bedrijven heeft geen opvolger. 66% van deze bedrijven heeft een bedrijfshoofd van 50 jaar of ouder. De verwachting is dat de grond van deze bedrijven op korte of iets langere termijn vrijkomt. In de conclusie nemen we ook deze gegevens mee om de grondbalans op te kunnen stellen. Opvolgingssituatie De opvolgingssituatie geeft aan of er wel of niet een opvolger is voor het bedrijf. Tabel 4.8 geeft de opvolgingssituatie aan van de ondernemers die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. De opvolgingssituatie is tevens uitgesplitst naar hoofdtak. 20% van de bedrijven geeft aan een opvolger te hebben. 45% van de bedrijven geeft aan geen opvolger te hebben. Dit is in vergelijking met andere agrarische structuuronderzoeken behoorlijk hoog. 36% van de bedrijven heeft aangegeven dat de opvolgingssituatie nog niet bekend is. Eenderde van de melkveehouderij heeft aangegeven een opvolger te hebben. Hoofdtak Ja Misschien Nee Anders 24% 24% 52% Bollenteelt 19% 44% 38% Fruitteelt 10% 43% 48% Glastuinbouw 100% Melkveehouderij 33% 25% 42% Tabel 4.8: Opvolgingssituatie uitgesplitst naar hoofdtak 4.3 Ontwikkelingen In deze paragraaf wordt ingegaan op ontwikkelingsrichtingen van het bedrijf, plannen met betrekking tot bedrijfsoppervlakte, investeringsplannen, bedrijfsverplaatsing en bedrijfsbeëindiging. 4.3.1 Bedrijfsontwikkeling In welke richting de ondernemers het bedrijf willen ontwikkelen staat aangegeven in tabel 4.9. Hierbij bestond de mogelijkheid om meerdere antwoorden te geven. 37% van de geënquêteerde bedrijven heeft aangegeven zich te willen ontwikkelen door schaalvergroting en 17% van de bedrijven wil het bedrijf verbreden. 34% van de geënquêteerde bedrijven heeft aangegeven het bedrijf hetzelfde te willen houden. Bij anders werden de volgende antwoorden gegeven; afbouwen (10x), beëindigden (2x), is reeds gestopt, laat alles op zich afkomen en n.v.t. 21

Aantal bedrijven in % Schaalvergroting 32 37% Verbreding 15 17% Agrarisch Natuurbeheer 1 1% Particulier Natuurbeheer 1 1% Hetzelfde houden 29 34% Anders 15 17% Tabel 4.9: Bedrijfsontwikkeling in de toekomst Uitbreidingsmogelijkheden In tabel 4.10 zijn de plannen met betrekking tot het uitbreiden van de bedrijfsoppervlakte af te lezen. Alle bedrijven in de glastuinbouw hebben aangegeven de bedrijfsoppervlakte te willen vergroten. 21% van de bedrijven heeft aangegeven binnen 5 jaar de bedrijfsoppervlakte met meer dan 3 ha te willen vergroten. Precies de helft van de bedrijven heeft aangegeven de bedrijfsoppervlakte niet te willen vergroten/hetzelfde te willen houden. Hoofdtak Vergroten Vergroten Vergroten Langer termijn Niet vergroten / Verkleinen met < 3 ha 3 6 ha > 6 ha vergroten hetzelfde houden Anders 3% 12% 9% 6% 58% 12% Bollenteelt 7% 14% 7% 20% 40% 14% Fruitteelt 5% 5% 10% 75% 5% Glastuinbouw 67% 33% Melkveehouderij 25% 25% 33% 17% Tabel 4.10: Plannen met betrekking tot het uitbreiden van de bedrijfsoppervlakte uitgesplitst naar hoofdtak Investeringsplannen Uit tabel 4.11 blijkt dat 27% van de bedrijven concrete investeringsplannen heeft. Percentage Ja 27% Nee 51% Misschien 22% Totaal 100% Tabel 4.11 Concrete investeringsplannen De investeringsplannen van de bedrijven zijn vooral gericht op bouwen (22%), aankoop van grond (18%) en machinepark (15%). Bedrijfsverplaatsing 84% van de bedrijven heeft aangegeven niet open te staan voor bedrijfsverplaatsing. 11% heeft aangegeven mogelijk op termijn interesse te hebben. Slechts 4% van de bedrijven heeft aangegeven wel concrete plannen voor bedrijfsverplaatsing te hebben. In tabel 4.12 wordt de plannen voor bedrijfsverplaatsing per hoofdtak weergegeven. Hoofdtak Nee Nee, maar mogelijk op termijn Ja Anders 94% 6% Bollenteelt 88% 6% 6% Fruitteelt 81% 14% 5% Glastuinbouw 33% 67% Melkveehouderij 67% 17% 17% Tabel 4.12 Concrete plannen voor bedrijfsverplaatsing 22

Van de geënquêteerde bedrijven heeft 24% aangegeven om op termijn de agrarische activiteiten te beëindigen. Opvallend is dat de bedrijven met als hoofdtak glastuinbouw of melkveehouderij geen plannen hebben om op termijn de agrarische activiteiten te beëindigen. In tabel 4.13 worden de plannen om de agrarische activiteiten te beëindigen per hoofdtak weergegeven. Hoofdtak Ja Nee Misschien Anders 26% 74% Bollenteelt 19% 81% Fruitteelt 38% 43% 19% Glastuinbouw 67% 33% Melkveehouderij 92% 8% Tabel 4.13 Plannen om agrarische activiteiten te beëindigen Van de bedrijven die hebben aangegeven de agrarische activiteiten heeft de meerderheid aangegeven dit binnen de 3 tot 10 jaar te zullen. Bijna alle bedrijven hebben aangegeven geen koopopties om de gronden te hebben liggen. Slechts 2% heeft aangegeven dit wel te hebben. Percentage Nee 98% Ja, voor de duur van 1-5 jaar 1% Ja, voor de duur van meer dan 5 jaar 1% Totaal 100% Tabel 4.14 koopopties op uw gronden 4.4 Structuur van de bedrijven Tijdens de gesprekken met de agrariërs is de structuur van het bedrijf in beeld gebracht. De huis- en veldkavels van de 86 bedrijven zijn ingetekend op de gebiedskaart. Om een goed beeld te kunnen geven van de agrarische structuur was het van belang om te weten op welke afstand de veldkavels gelegen zijn, hoe de route naar de veldkavel is en hoe de verdeling van het aantal kavels is. Gegevens over kavels Het gemiddeld aantal kavels per bedrijf is 1,8. Dit is een gunstige situatie. Het aandeel van de huiskavel van de totale bedrijfsoppervlakte varieert per sector, zie tabel 4.15. Vooral de fruitteelt springt hier positief uit. Hoofdtak Aandeel huiskavel in bedrijf Anders 51% Bollenteelt 45% Fruitteelt 70% Glastuinbouw 30% Melkveehouderij 61% Tabel 4.15 aandeel huiskavel in bedrijf 23

Afstand naar de veldkavels 62% van de veldkavels is gelegen binnen 1 km vanaf het erf. Dit is positief voor de bedrijven. Er waren geen grote verschillen waar te nemen tussen de hoofdtak van het bedrijf en de afstand naar de veldkavel. 0-500 500-1000 1000-2500 2500-4000 4000-5500 4000-5000 >5000 Aantal 45 7 21 6 1 2 1 kavels % 54% 8% 25% 7% 1% 2% 1% Tabel 4.16 afstand van het erf naar de veldkavels (in meters) Route en hindernissen naar de veldkavels Aan de bedrijven is gevraagd of er door de bebouwde kom moet worden gereden om de veldkavels te bereiken. 42% van de veldkavels kan alleen bereikt worden door een route door de bebouwde kom te nemen. Hindernissen die hierbij genomen moeten worden zijn de volgende : - Drempels: 21x - Brug, stoplichten: 3x - Wegversmallingen: 31x - Smalle weg: 9x Verdeling aantal kavels In tabel 4.17 wordt de verdeling van het aantal kavels per bedrijf weergegeven. 78% van de bedrijven in het onderzoeksgebied hebben aangegeven 1 of 2 kavels te hebben. Slechts 3% van de bedrijven hebben aangegeven meer dan 5 kavels te hebben. Aantal 1 2 3 4 5 6 7 kavels % van 53% 25% 13% 6% 1% 1% 1% bedrijven Tabel 4.17 Verdeling aantal kavels per bedrijf (incl. huiskavel) 4.5 Oordeel over verkaveling Naast het cijfermatige plaatje is ook gevraagd hoe men de verkaveling van het bedrijf beoordeelt. Bij de beoordeling van de verkaveling spelen de volgende aspecten een rol: - Het aantal kavels; - De grootte van de kavels; - De verhouding huiskavel veldkavel; - De afstanden tot de veldkavels. In tabel 4.18 is af te lezen dat 20% van de fruitteeltbedrijven de verkaveling als slecht beoordeelt. Verder geeft 16% van de melkveehouderijbedrijven aan de verkaveling matig te vinden. Goed Redelijk Matig Slecht Totaal Anders 85% 15% 100% Bollenteelt 66% 20% 7% 7% 100% Fruitteelt 55% 20% 5% 20% 100% Glastuinbouw 67% 33% 100% Melkveehouderij 42% 42% 16% 100% Tabel 4.18 Oordeel over de verkaveling van het bedrijf 24

Kavels ruilen 33% van de bedrijven heeft aangegeven kavels te willen ruilen voor een betere verkaveling. Deze bedrijven hebben totaal 588 ha in het onderzoeksgebied. De bedrijven die hebben aangegeven niet mee te willen doen aan kavelruil geven voornamelijk aan dat zij maar één huiskavel hebben en er dus weinig geruild kan worden. Vooral in de melkveehouderij is de bereidheid om mee te willen doen aan kavelruil met 67% het hoogste. Ondanks dat 25% van de fruitteeltbedrijven heeft aangegeven de verkaveling van het bedrijf matig tot slecht te beoordelen scoort deze sector het laagst wat betreft kavelruil. % dat wil ruilen Oppervlakte ha binnen onderzoeksgebied Gemiddelde 33% Anders 29% 172 Bollenteelt 31% 102 Fruitteelt 20% 44 Glastuinbouw 33% 7 Melkveehouderij 67% 263 Tabel 4.19 Percentage dat kavels wil ruilen, gekoppeld aan het aantal hectaren binnen het onderzoeksgebied Bewerkbaarheid van de percelen 14% van de bedrijven heeft aangegeven mogelijkheden te zien om de bewerkbaarheid van de percelen te verbeteren. Dit is als volgt aangegeven: - Samenvoegen van percelen, 5 keer genoemd; - Recht trekken van sloten, 2 keer genoemd; - Veranderen van de ontwatering, 1 keer genoemd; - Anders, 6 keer genoemd (de geer rechttrekken, te duur, optimaliseren lengte/breedte verhouding, doortrekken van iets, dam tussen veld en huiskavel, brug tussen beide percelen, dam mag ook). 4.6 Andere activiteiten op het bedrijf Naast de hoofdactiviteit kunnen bedrijven ook nevenactiviteiten op het bedrijf hebben, zie 4.2. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de uitbreiding van de nevenactiviteiten. Uit de onderstaande tabel blijkt dat 17% van de bedrijven interesse heeft om het bedrijf te verbreden of de nevenactiviteiten uit te breiden. Percentage Ja 17% Misschien 14% Nee 69% Totaal 100% Tabel 4.20 Interesse voor bedrijfsverbreding of uitbreiding nevenactiviteiten 92% van de geënquêteerde ondernemers heeft agrarisch natuurbeheer niet opgenomen in de bedrijfsvoering. Dit is een hoog percentage. 7% geeft aan lid te zijn van de agrarische natuurvereniging 25