Congres VELOV Elementen voor de toespraak van Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Mechelen, 26 maart 2014 Nieuwe ontwikkelingen en impulsen op sociaal, cultureel, economisch en technologisch vlak maken dat onze maatschappij constant in evolutie is. De leefwereld van de huidige generatie kinderen en jongeren verschilt van die van de vorige generatie. De sociale positie van de school en de leraar is niet meer dezelfde dan deze van pakweg tien jaar geleden. En dus kunnen ook de school, de leraar en de lerarenopleiding van vandaag niet dezelfde zijn als de school, de leraar en de lerarenopleiding van toen. Het onderwijs is een maatschappelijk gegeven dat deze veranderingen moet integreren. Van een leraar wordt logischer wijze hetzelfde verwacht. Om de leraar minstens gelijke tred te kunnen laten houden met deze evoluerende samenleving, moet dit al van bij het begin van de loopbaan ingebakken zijn. Daar zit de opdracht, het enorme belang ook, van de lerarenopleiding: jullie moeten ervoor zorgen dat de leraar voldoende uitgerust is om zijn loopbaan met kwaliteit, visie, ambitie en goesting te kunnen aanvatten. In 2013 hebben we ons beleid rond lerarenopleidingen geëvalueerd. Op 5 oktober 2013, de dag van de leraar, hebben we de resultaten van de commissie Biesta voorgesteld in het Egmontpaleis. Velen van jullie waren daar aanwezig. Eind 2013 zijn dan zes beleidsgroepen van start gegaan, elk rond een specifiek thema:
o Instroom o Inhoud en uitstroom o Stage o Aanvangsbegeleiding o Lerarenopleiders o Toekomst SLO en educatieve master Deze beleidsgroepen hebben tot 1 juni 2014 om verschillende scenario s uit te werken die een antwoord moeten bieden op de problemen die de commissie Biesta geconstateerd heeft. Hiermee maken we de komende maanden het canvas voor de volgende generatie, voor nieuwe, noodzakelijke verbeteringen van de lerarenopleiding. Ik leg gezien het onderwerp van deze dag verder de nadruk op het thema van lerarenopleiders. De commissie maakte volgende aanbevelingen: o In Vlaanderen is er een start gemaakt van een beleid rond lerarenopleiders door het oprichten van de expertisenetwerken en het regionaal platform en het ontwikkelprofiel van VELOV. Beide initiatieven zijn zeer waardevol en moeten de kansen krijgen zich verder te ontplooien. Maar dit is nog maar een eerste stap in een noodzakelijk en structureel beleid rond lerarenopleiders dat moet uitgebouwd worden. Een beleid zou minimaal moeten bestaan uit: Een degelijk plan rond voorbereiding, opleiding (aanvangsbegeleiding en professionalisering) voor alle lerarenopleiders (deze tewerkgesteld aan de instellingen en de mentoren).
Een beleid op niveau van het opleidingsteam, waarbij binnen het team voldoende garantie is dat volgende elementen aanwezig zijn: pedagogische diploma s: dit kan zowel voor het niveau waartoe men opleidt, vb. een bachelordiploma lager onderwijs binnen een team van de opleiding lager onderwijs, of een specifieke lerarenopleiding het bezitten van praktijkervaring in het onderwijs, vb. door zelf te hebben lesgegeven in het niveau waarvoor men opleidt of door werkplekleren als onderdeel van een professionaliseringstraject competenties om zelf wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Dit betekent dat niet elke lerarenopleider deze competenties moet bezitten, maar wel dat ze binnen het team aanwezig moeten zijn. o Een beleid rond lerarenopleiders moet gedragen worden door de verschillende actoren: de overheid, de lerarenopleidingen, de beroepsvereniging, de expertisenetwerken en het regionaal platform. Zij moeten samen werken aan een gemeenschappelijk begrip en beleid. o Binnen het domein van de lerarenopleiding is de professionalisering van de lerarenopleiders zelf een nog sterk onderontwikkeld gebied. Gezien hun rol in het opleidingslandschap is het essentieel dat hier werk van
gemaakt wordt. De commissie beveelt daarom aan dat de verschillende actoren, samen met de overheid, op korte termijn een kader uitwerken waarbinnen aandacht is voor de opleiding van lerarenopleiders (initiële opleiding, aanvangsbegeleiding en professionalisering), het kwalificatieniveau (waarbij de vraag aan de orde moet komen in welke mate het zelf gevolgd hebben van een lerarenopleiding een vereiste zou moeten zijn) en noodzakelijke specifieke competenties (bijvoorbeeld ten aanzien van de onderzoekende houding of het hebben van recente en/of relevante praktijkervaring). Bij het uitwerken van dit kader moet er aandacht zijn voor individuele competenties en competenties die op teamniveau gegarandeerd moeten zijn. o Het beleid dat lerarenopleidingen voeren rond internationale mobiliteit van studenten/cursisten en docenten is vrij minimaal. Er is nood aan meer aandacht voor internationalisering/internationale ervaring, voor zowel studenten/cursisten als docenten, maar in vergelijking met de andere beleidsaanbevelingen is deze van een lagere prioriteit. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit binnen de curricula te organiseren, waarvoor er ook financiële ondersteuning voorzien is via de verschillende Europese programma s. Professionalisering van lerarenopleiders is van groot en belang en het is iets waar wij als overheid lang geen aandacht aan hebben geschonken. Vlaanderen heeft een competentieprofiel voor de ervaren leraar en basiscompetenties voor de beginnende leraar,
waarin een leven lang leren geëxpliciteerd is. Elke school krijgt een nascholingsbudget voor haar leraren. Daarbovenop financieren we als overheid jaarlijks activiteiten in het kader van prioritaire nascholing, maar de lerarenopleider, daar is eigenlijk weinig over terug te vinden. En dat kan niet de bedoeling blijven. Als de kwaliteit van onderwijs nooit beter kan worden dan de kwaliteit van de leraren die er lesgeven, kan het eigenlijk nooit beter worden dan de kwaliteit van haar lerarenopleiders. En dus verdient u meer aandacht van de overheid. Dit wil niet zeggen dat ik vind dat een beroepsgroep geen goede zaak is of dat het beroep van lerarenopleider plots even gereglementeerd zou moeten worden als dat van leraar. Ik wil alleen zeggen dat wij als overheid aandacht moeten geven aan een beroepsgroep die heel goed werk levert, dat zeer belangrijk is voor de kwaliteit van ons onderwijs, en dat niet altijd in eenvoudige omstandigheden doet. De samenleving verandert constant, we verwachten dat ons onderwijs dit ook doet. En we verwachten dat lerarenopleiders studenten opleiden om hier mee om te gaan, zonder de veranderingen te kennen. Dit maakt het allemaal niet eenvoudiger, maar toch doet u dit elke dag en blijft u erin slagen om steeds nieuwe studenten klaar te stomen voor het lerarenberoep. Waarvoor mijn dank. Maar wat ik al wel wil meegeven is dat het één ding is om een profiel of een kennisbasis te hebben, maar het moet natuurlijk ook in de praktijk ingeburgerd geraken en gebruikt worden. Hier ligt zeker nog een uitdaging voor VELOV, om het ontwikkelprofiel van de lerarenopleider meer in te burgeren. Daarnaast waait er in Vlaanderen ook al langer een discussie over of leraren allemaal een masterdiploma zouden moeten hebben of over wie nu juist de specifieke lerarenopleiding mag organiseren.
Belangrijker van de vraag of leraren nu al dan niet een master moeten hebben is de vraag hoe de leraar presteert in de klas, en hoe hij de leerresultaten van leerlingen kan beïnvloeden. Hiermee wil ik niet zeggen dat het niveau van het diploma onbelangrijk zou zijn. Maar ik denk dat we in Vlaanderen in de eerste plaats moeten kijken naar hoe we de opleiding organiseren. Nu is de opleiding voor alle instromende studenten dezelfde, ondanks de sterk verschillende achtergrond van instromers. Misschien moeten we meer differentiëren in de opleiding en de duur en inhoud niet noodzakelijk voor alle studenten willen gelijk houden. Naast de instroom zijn er op dit moment ook veel problemen met vinden van stageplaatsen voor de studenten. Scholen hebben natuurlijk ook een verantwoordelijkheid in dit verhaal. Maar door de noodzakelijke toename van de praktijkcomponent in het curriculum en de stijging van de studentenaantallen, zullen de lerarenopleidingen, samen met de scholen naar oplossingen moeten zoeken om van de stage opnieuw een win-win situatie te maken voor alle partijen.