Vraag nr. 788 van 20 augustus 2013 van JOS DE MEYER

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Vraag nr. 788 van 20 augustus 2013 van JOS DE MEYER"

Jonas ten Wolde
6 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 788 van 20 augustus 2013 van JOS DE MEYER Erasmusprogramma Evaluatie Het Erasmusprogramma biedt studenten hoger onderwijs de kans om ervaring op te doen buiten de landsgrenzen en op die manier hun blik te verruimen. Graag verneem ik van de minister meer informatie over de resultaten. 1. Hoe is het aantal Erasmusstudenten geëvolueerd tijdens het laatste decennium? Graag zowel absolute cijfers als de evolutie van de verhouding Erasmusstudenten tegenover de totale studentenbevolking. 2. Wat is de gemiddelde duur van een Erasmusperiode per student? Is er inzake de duur van Erasmusperiodes een tendens merkbaar? 3. Welke landen zijn de meest populaire bestemmingen voor Erasmusstudenten? Is hier een tendens merkbaar? 4. Is er in de verhouding Erasmusstudenten/totale studentenbevolking een onderscheid te maken naargelang studierichtingen of studiegebieden? Welke studierichtingen hebben verhoudingsgewijs het meeste studenten met Erasmuservaring? 5. Hoe wordt de Erasmuservaring van studenten opgenomen in hun evaluatie en examenresultaten op de eigen (Vlaamse) hogeschool of universiteit? 6. Hoe wordt nagegaan of het studiepeil en de opgedane kennis van de Erasmuservaring voldoen aan de normen en passen in de opleiding van de Vlaamse hogescholen en universiteiten? 7. Hoe evalueert de minister het Erasmusprogramma als een manier om Vlaamse studenten internationale ervaring te bieden? ANTWOORD 1. In onderstaande tabel worden de cijfers van het aantal Erasmusstudenten en van het aantal unieke inschrijvingen in de initiële opleidingen tijdens het voorbij decennium weergegeven, echter zonder de verhouding te berekenen. Er bestaat heel wat discussie over de manier waarop internationale mobiliteit van (Erasmus)studenten moet berekend worden. De evolutie van het aantal Erasmusstudenten vergelijken met het totaal aantal studenten geeft een vertekend beeld omdat niet alle studenten in aanmerking komen om aan het Erasmusprogramma deel te nemen. Zo zijn eerstejaarsstudenten uitgesloten van deelname.

2 Academiejaar Erasmus Initiële opleidingen Academiejaar Erasmus Initiële opleidingen Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Hogeschool Universiteit Totaal Om te berekenen welk percentage van de studenten op Erasmus geweest is, heeft EPOS het aantal Vlaamse Erasmusstudenten van een bepaald academiejaar vergeleken met het aantal

3 afgestudeerden (einddiploma s van de afgestudeerden van de professionele bachelors en de initiële masters) van hetzelfde academiejaar. Dit geeft volgend beeld voor het voorbije decennium: 12,0% 10,0% 8,5% 8,2% 8,3% 8,6% 8,7% 8,9% 9,1% 9,5% 10,1% 10,6% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% Erasmus mobiliteitspercentage (Bron: EPOS, Vlaamse Indicatoren voor Erasmus (VLINDER) 2012) 2. Binnen de Erasmus studentenmobiliteit wordt er een onderscheid gemaakt tussen mobiliteit voor studies (SMS) en mobiliteit voor stages (SMP). De minimumduur van beide types mobiliteiten bedraagt 3 maanden. De gemiddelde duur van een SMS bedraagt afgerond 5 maanden, deze van een SMP 3,5 maanden. Sinds het academiejaar 2007/2008 (begin van het programma Een Leven Lang Leren) is de gemiddelde duur van SMS gedaald van 5,12 maanden naar 4,8 maanden in het academiejaar 2011/2012. Voor SMP is de gemiddelde duur licht gestegen van 3,44 maanden (2007/2008) naar 3,5 maanden (2011/2012). De gemiddelde duur van een Erasmusmobiliteit vanuit Vlaanderen ligt lager het Europese gemiddelde: 6,3 maanden voor SMS, 4,3 maanden voor SMP (academiejaar 2011/2012). 3. Ook voor de landen van bestemming dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen studies en stages. De top 5 voor SMS is vrij constant : 2011/ / /2010 Spanje Spanje Spanje Frankrijk Frankrijk Frankrijk Duitsland Duitsland Italië Italië Italië Duitsland Verenigd Koninkrijk Verenigd Koninkrijk Portugal Twee op de drie uitgaande Erasmusstudenten gaat naar één van deze 5 landen. Ook de top 5 voor SMP is vrij constant: 2011/ / /2010 Frankrijk Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Nederland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Spanje Spanje Spanje Verenigd Koninkrijk Duitsland Duitsland Duitsland Ook hier geldt dat twee op de drie uitgaande Erasmusstudenten naar één van de top 5 landen gaat. 4. Zoals reeds aangehaald onder punt 1, kunnen de cijfers van Erasmus niet zomaar vergeleken worden met het totaal aantal studenten. Het is correcter om een vergelijking te maken tussen het aantal Erasmusstudenten per opleiding en het totaal aantal afgestudeerden per opleiding.

4 Onderstaande grafiek geeft de verhouding weer tussen het aantal afgestudeerden en het aantal Erasmusstudenten (waarvan het studiegebied gekend was) voor het academiejaar 2009/2010. Landbouw-en Diergeneeskunde 3% 2% Onderwijs 9% 15% Gezondheid en Welzijn 12% 16% Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Ingenieurswetenschappen, industriële wetenschappen en bouw 5% 9% 11% 10% Humane Wetenschappen en Kunsten 8% 19% Sociale wetenschappen, Handelswetenschappen en Rechten 41% 40% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% Deelname VL. Erasmusmobiliteit (SMS +SMP) % afgestudeerden per studiegebied (Bron: EPOS, Vlaamse Indicatoren voor Erasmus (VLINDER) 2012) Hieruit blijkt dat vooral studenten uit de sociale wetenschappen, handelswetenschappen en rechten deelnemen aan het Erasmusprogramma. De humane wetenschappen en de kunsten zijn overtegenwoordigd in de Erasmusmobiliteit, terwijl de lerarenopleidingen, de natuurwetenschappen en wiskunde, en gezondheid en welzijn ondervertegenwoordigd zijn. 5. Voor hun vertrek naar het buitenland maken de Erasmusstudenten afspraken over de opleidingsonderdelen die ze aan de buitenlandse gastinstelling gaan volgen of over het stageprogramma dat ze in het buitenlandse gastbedrijf of organisatie zullen volgen. De thuisinstelling draagt er zorg voor dat alle Erasmusstudenten een academische erkenning krijgen van hun buitenlandse studie of stage als een volledig erkend onderdeel van hun diploma/graad aan de thuisinstelling. Voor de erkenning wordt gebruikt gemaakt van ECTS (European Credit Transfer and Accumulation System). Indien een Erasmusstage niet tot het normale curriculum behoort, dan wordt ze ten minste op het diplomasupplement vermeld. De thuisinstelling kan de daadwerkelijke overdracht van credits alleen weigeren wanneer een student zich niet houdt aan de afspraken over de studie- of stageperiode in het buitenland. 6. Hier dient een onderscheid gemaakt te worden tussen nieuwe partners en partners waarmee al langer samengewerkt wordt. Alvorens akkoorden te sluiten met nieuwe partners, wordt er een onderzoek gedaan waarbij gekeken wordt naar de studieprogramma s (en de learning outcomes) die de buitenlandse gastinstellingen aanbieden. Daarbij worden de studiegidsen en ECTS-fiches van de buitenlandse partners vergeleken. Voor de partners waar al langer mee samengewerkt wordt, geven zowel eigen docenten die lesopdrachten uitvoeren aan deze instellingen als ex- Erasmusstudenten waardevolle feedback. Om te kunnen nagaan of de opgedane kennis tijdens een Erasmusmobiliteit voldoet aan de normen en passen binnen de opleiding van de thuisinstelling, baseren de verantwoordelijken in de faculteit/opleiding zich op de leerovereenkomst ( learning agreement ) of de stageovereenkomst ( training agreement ) die de studenten in overleg met hen opmaken. Bij het opmaken van het learning agreement of training agreement wordt er gestreefd naar gelijkwaardige competenties. Naast de academische invulling, wordt bij een Erasmusmobiliteit ook gekeken naar de mogelijkheid tot het verwerven van sociale vaardigheden en vreemdetalenkennis.

5 7. Internationale studentenmobiliteit is een middel eerder dan een doelstelling op zich. Dat geldt ook voor het Erasmusprogramma. De strategische doelstelling van studentenmobiliteit is het verwerven van internationale en interculturele competenties. Deze competenties kunnen verworven worden via verschillende vormen van mobiliteit, zoals de creditmobiliteit in het kader van het Erasmusprogramma. Het is belangrijk dat het verwerven van deze competenties gevalideerd wordt. Voor de validatie en erkenning van de Erasmusmobiliteiten maken de hogeronderwijsinstellingen gebruik van ECTS. Binnen het geheel van de internationale studentenmobiliteit neemt het Erasmusprogramma een belangrijke plaats in, zeker met het oog op het bereiken van de Europese doelstelling om tegen % van de afgestudeerden een studieperiode of een stage te laten doorlopen in het buitenland. Maar we willen de komende jaren ook inzetten op meer gestructureerde vormen van mobiliteit en zo de kwaliteit van de mobiliteit waarborgen.

Vergelijkbare documenten

Het gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde dat de bron vermeld wordt.

Het gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde dat de bron vermeld wordt. COLOFON Copyright EPOS vzw Verantwoordelijke uitgever Carl Callewaert EPOS Koning Albert II-laan 15 B-1210 Brussel www.epos-vlaanderen.be info@epos-vlaanderen.be December 2013 Depotnummer: D/2013/3241/336