MDR 10 DECEMBER 2015 RM 2015-535486732 CONCEPT- enlijst van de vergadering van de Midden-Delflandraad op 13 NOVEMBER 2015 Aanwezig Dhr. S.M. Brandligt (gemeente Delft), mevr. A.H. Hekker (gemeente Delft), dhr. H. Weber (provincie Zuid-Holland), dhr. A. van Steenderen (gemeente Schiedam), dhr. A. van Harten (gemeente Vlaardingen), dhr. G.D. van Oord (gemeente Midden-Delfland), dhr. Pleijsier (gemeente Maassluis), dhr. P. Ouwendijk (gemeente Westland), dhr. K. van Oorschot (ambtelijk Rotterdam), dhr. H. van der Sluijs (ambtelijk G.Z-H), dhr. W. Kornmann dhr. J. Cornips (ambtelijk secretaris, G.Z-H), Afwezig met Dhr. R.A.M. van der Sande (Provincie Zuid-Holland) dhr. Eerdmans (gemeente Rotterdam), Dhr. De Vries (gemeente Vlaardingen) kennisgeving Voorzitter Dhr. J.F. Weber Bestuurlijk secretaris Dhr. G. D. van Oord Plaats Kantoor G.Z-H, Penningmeester Niet benoemd Tijd 13:00uur Nr. Agendapunt 1. Opening en mededelingen Dhr. Weber constateert dat er een quorum aanwezig is en opent om 13.00 uur de vergadering. 2. Ingekomen stukken en mededelingen Dhr. Kornmann geeft aan dat er vorige week een gesprek is geweest met de directeur van G.Z-H en dhr. De Vogel (pzh) met het ministerie van IenM over de afhandeling van de uitspraak van de Raad van State, mede in relatie tot Staatsbosbeheer. Dat was een prettig gesprek. In het voorjaar, wanneer meer duidelijkheid bestaat over de toekomst van het schap, wordt vervolg gegeven aan dit gesprek om te kijken hoe men samen tot een goed resultaat kan komen. Daarnaast is er tijdens de vorige vergadering van het DB een kennismakingsgesprek geweest met Staatsbosbeheer. Ook vinden dit soort verkennende gesprekken plaats tussen SBB en de afzonderlijke gemeenten. Dhr. Brandligt bevestigt dat het een prettig gesprek was en dat SBB zich coöperatief opstelt en hij heeft dan ook het gevoel dat hiermee een partner gevonden te hebben waarmee het schap vooruit kan. Dhr. Van Oord vraagt of in het gesprek met de provincie is gebleken of het Rijk enige verantwoordelijkheid voor zich zelf ziet voor de gronden die in haar bezit zijn. Dhr. Kornmann antwoordt dat hij een moreel gevoel in die richting heeft geconstateerd. Dhr. Brandligt geeft aan dat er in de vergadering van de provinciale staten is ingesproken door Henk Mirk, wethouder uit Zwijndrecht, namens deelnemende gemeenten van verschillende recreatieschappen. Dhr. Weber geeft aan dat hij later een toelichting zal geven op de besluitvorming door de provincie. Dhr. Pleijsier vraagt hoe het staat met het vaststellen van de gewijzigde gemeenschappelijke regeling. De gemeente Maassluis had een verkeerde bijlage ontvangen waarin nog een onjuist aantal bestuursleden stond vermeld. Inmiddels is het juiste document ontvangen. Hij wil onder de aandacht brengen dat er in ieder geval op wordt toegezien dat de juiste regeling wordt vastgesteld. 1
3. Verslag MDR 24 september 2015 4. Normenkader Rechtmatigheid 2015 5. Vervolg werkzaamheden Blankenburgverbinding Besloten wordt kennis te nemen van de ingekomen stukken en mededelingen. Besloten wordt het verslag van de vergadering van de Midden-Delflandraad van 24 september 2015 zonder wijzigingen vast te stellen. Besloten wordt het geactualiseerde normenkader rechtmatigheid 2015 vast te stellen Dhr. Van Oord stelt dat hij in het DB al heeft aangegeven dat de kosten voor de aanleg van de Blankenburgverbinding voor rekening zijn voor Rijkswaterstaat. Hij stelt voor om dit ook zo stellig op te nemen in het besluit. Dhr. Van Steenderen geeft aan dat dit betekent dat in de begroting een vordering moet worden opgenomen voor de financiering van deze kosten en dat er ook een onderliggend stuk moet zijn, op basis waarvan de accountant kan vaststellen dat deze vordering ook juridisch houdbaar is. Hij vraagt om dit nader uit te zoeken. Indien er geen juridische onderbouwing voor is, zou er een risicoparagraaf moeten worden opgenomen. Hij stelt voor hierover pas een besluit te nemen als volstrekt duidelijk is wat de begrotingsconsequenties zijn. Dhr. Weber constateert dat het bestuur van mening is dat de kosten volledig door Rijkswaterstaat betaald moeten worden en dat ingestemd kan worden het het besluit onder voorbehoud dat er garanties zijn dat deze financiering er ook daadwerkelijk komt. Besloten wordt: Kennis te nemen van de stand van zaken betreffende de Blankenburgverbinding; Een aanvullend voorbereidingskrediet ad. 40.000,- beschikbaar te stellen voor de verdere procedure rondom de Blankenburgverbidning voor het tweede kwartaal van 2016 en dit krediet beschikbaar te stellen tot en met 31 december 2016, ten laste van de investeringsreserve, onder voorbehoud dat er een juridische basis is dat zekerheid biedt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten gefinancierd worden door Rijkswaterstaat. 6. Digitaal toezenden van vergaderstukken 7. Uitgangspunten toekomst Recreatischap Midden- Delfland Besloten wordt vast te stellen dat: Vergaderstukken en oproepen voor bestuursvergaderingen van het recreatieschap Midden-Delfland in beginsel alleen nog maar digitaal worden verzonden; Vergaderstukken tevens of uitsluitend per post worden verzonden; mits bestuursleden daar expliciet om vragen. Dhr. Weber geeft een toelichting op de besluitvorming in de provinciale staten van 11 november jl. Het besluit is zonder amendering aangenomen. Daarmee is vastgesteld dat de provincie per 1 januari 2017 uit het recreatieschap Midden-Delfland treedt. Voor de schappen die in de toekomst worden geliquideerd zal worden ingezet op het gezamenlijk halen van de eindstreep. Voor het schap Midden-Delfland richt het proces zich op de liquidatie en het vinden van een nieuwe vorm voor het beheer van de recreatiegebieden, en niet zozeer op de uittreding van de provincie. Dit betekent wel dat de tempo van het besluitvormingsproces bewaakt dient te worden. Tijdens de PS vergadering is ingesproken namens een aantal gemeenten. Hieruit bleek dat er een misverstand bestaat over het beschikbaar houden van de financiële middelen door de provincie. Dhr. Weber onderstreept nogmaals dat de provincie de middelen beschikbaar houdt voor het recreatiebeheer in het metropoolgebied. Het terugtreden van de provincie is beslist geen bezuinigingsmaatregel. De inspraak is in de PS niet overal goed gevallen. Een aantal partijen vindt dat de provincie al meermalen duidelijk is geweest zijn financiële betrokkenheid en dat ook de gemeenten zelf hier een duidelijk standpunt over zouden moeten innemen. Dhr. Brandligt geeft aan dat volgens hem dit commitment bestaat bij gemeenten, mede doordat er geen ander alternatief is. 2
Gemeenten moeten hun middelen beschikbaar houden voor het recreatiebeheer, juist ook omdat het gaat om hun eigen grondgebieden. Hierin zit een verschil met de positie van de provincie. Dhr. Pleijsier stelt voor op korte termijn afspraken te maken over de wijze waarop middelen in de toekomst beschikbaar worden gesteld voor het recreatiebeheer. Dhr. Weber antwoordt dat deze vraag vandaag aan de orde is. Hij vraagt aan dhr. Van Steenderen een korte toelichting te geven op de stand van zaken van het proces. Dhr. Van Steenderen geeft aan dat het AB een aantal besluiten heeft genomen over de volgorde van de stappen in het liquidatieproces. Het DB heeft gevraagd om een verdiepingsslag te maken om meer helderheid te geven over het te doorlopen proces en om te komen tot een opdrachtformulering voor de procesbegeleider. De eerste stap in het proces is dat de gronden worden overgeheveld aan de gemeenten. De tweede stap is om (een deel van) de gronden over te hevelen aan een terreinbeherende organisatie. Daarbij wordt ook bekeken in hoeverre het beheer van bepaalde gronden overgedragen kan worden aan andersoortige organisaties cq. particuliere initiatieven. Door middel van de eerste stap krijgen gemeenten helderheid over wat het betekent om het beheer zelf in handen te nemen. Daarmee wordt ook weer eens duidelijk waarom de gemeenschappelijke regeling aanvankelijk in het leven was geroepen. Dat helpt mogelijk ook om het gesprek aan te gaan met de gemeenteraden over de belang van samenwerking. Het levert argumenten voor het maken van keuzes om het beheer van bepaalde gebieden zelf in hand te nemen, te kiezen voor samenwerking of het beheer in handen te leggen van een TBO. De eerste stap is daarom inzichtelijk maken voor de gemeenten wat het betekent om het beheer zelf te doen. Wat betekent dit voor de benodigde capaciteit? Wat zijn financiële consequenties? Wanneer dit helder is, kunnen gemeenten verder differentiëren: welke gronden kunnen en willen zij zelf in beheer hebben? Hoe kunnen gemeenten daarbij onderling samenwerken. Welke gronden kunnen worden overgeheveld aan een TBO of een andersoortige organisatie, zoals een coöperatie van ondernemers etc. Door dit in kaart te brengen krijg je per gemeenten een aantal kengetallen op al die verschillende terreinen. Dit helpt om samen afspraken te maken over de samenwerkingsvorm, zowel wat betreft de uitvoering als in financieel opzicht. Dhr. Brandligt vult aan dat inzicht in de beheerkosten ook duidelijk kan maken dat het voor gemeenten waarschijnlijk duurder is om het beheer zelf uit te voeren dan de huidige deelnemersbijdrage van de gemeenschappelijke regeling. Maar vraag is ook hoe gemeenten omgaan met gebieden waar een verdienpotentieel is. De lusten en lasten zijn niet gelijk verdeeld over de gebieden. Dhr. Brandligt vraagt om hier rekening mee te houden en wijst op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten om de gebieden aantrekkelijk te houden. Dhr. Van Steenderen vindt dat hier eerlijke afspraken over gemaakt moeten worden, maar dat de discussie hierover gemankeerd is omdat voor de gemeenten onvoldoende helder is wat hun positie precies is. Helderheid hierover geeft ook meer handen en voeten aan de noodzaak van samenwerking. Mevr. Hekker stelt voor om vooraf ook samen een aantal uitgangspunten te benoemen en een gezamenlijk commitment te benoemen. Dhr. Van Steenderen geeft aan dat dit wat hem betreft ook uitgangspunt is, maar om afspraken te maken over de financiering zouden gemeenten eerst zicht moeten hebben op wat de kosten precies zijn. 3
Dhr. Weber geeft aan zich te kunnen vinden in deze aanpak. Dhr. Van Oord vraagt wat het vetrekpunt is van het proces: wordt het proces ingestoken vanuit het voornemen om ook in de toekomst samen te werken, of gaan de gemeenten het zelf allemaal regelen wanneer blijkt dat dit voor hen goedkoper is. Dit laatste is in het nadeel van gemeenten die relatief veel gronden met hoge beheerkosten binnen hun gemeentegrenzen hebben. Dhr. Van Steenderen gaat ervan uit de huidige uitgangspunten wel blijven gelden als gezamenlijk kwaliteitskader voor de ruimtelijke visie. Dhr. Brandligt vult aan dat er meerdere redenen zijn om samen te werken. Het gaat niet allen om de kosten, maar in de eerste plaats om het in stand houden van de kwaliteit van de gebieden. Dhr. Weber wijst erop dat hier ook een rol is weggelegd voor de landschaptafels en de regietafels, maar dat dit wel betekent dat partijen een commitment uitspreken voor hun financiële betrokkenheid voor het behoud van kwaliteit en solidariteit. Mevr. Hekker beaamt dit en vraagt om elkaar vooraf expliciet de liefde te verklaren Dhr. Van Harten vraagt op basis waarvan de kosten worden bepaald op basis van de totale uitgaven voor het buitenstedelijk groen, of dat er alleen gekeken wordt naar de kosten van bepaalde gebieden. Dhr. Van Oorschot geeft aan dat de gemeente Rotterdam al eerder heeft gekeken naar de kosten voor de gemeenten om bepaalde gebieden zelf te gaan beheren. Deze kosten bleken hoger te zijn dan de kosten die het recreatieschap daarvoor rekent. De gemeente heeft namelijk geen goede vergelijkingslocaties. Zo worden er gebieden vergeleken die wat betreft kosten voor beheer en onderhoud helemaal niet te vergelijken zijn. Hij vraagt hoe gemeenten wel een realistische berekening kunnen maken van de kosten van de gebieden binnen hun grenzen. Dhr. Van Steenderen stelt voor om deze operationalisering onderdeel te maken van het proces en de opdracht aan de procesmanager. Dhr. Van Oorschot adviseert hiervoor een gespecialiseerd bureau in te schakelen met expertise op gebied van benchmarking. Dhr. Kornman geeft aan dat het moeilijk blijft om een gedetailleerde vergelijking van de gebieden te maken. Kengetallen geven een indicatie, maar geven geen inzicht in de financiële kosten tot drie cijfers achter de komma. De eerste vraag zou toch moeten zijn: wat willen we als gemeente zelf en wat willen we in gezamenlijk beheer nemen? Dhr. Weber geeft aan dat, hoewel het een lastige opgave is, de kosten per gemeente zoveel mogelijk in kaart moeten worden gebracht. Dit helpt ook voor het opstellen van een gezamenlijke offerte aan terreinbeheerders, zoals Staatsbosbeheer. Dhr. Van der Sluijs geeft aan dat de grondposities voor alle TBO s op korte termijn in kaart worden gebracht. Dit betreft een overzichtskaart van alle eigendomsposities van de TBO s. Deze kaart geeft ook op gemeentelijk niveau inzicht in de grondposities. Vervolgens moet weer worden bekeken welke kengetallen nog meer nodig zijn. Het is enorm veel werk om gedetailleerde kengetallen per gebied op te leveren, wat mogelijk ten koste gaat van de capaciteit voor het reguliere beheer. Bovendien kunnen te veel cijfers en getallen de afwegingen nog moeilijker maken. Dhr. Van Steenderen bevestigt dit en geeft aan dat de cijfers een goede indicatie moeten geven van de kosten en op strategisch 4
niveau moeten kunnen worden gebruikt. Dhr. Brandligt stelt voor om cijfers volgens een zelfde format in kaart te brengen, zodat deze vergelijkbaar zijn met elkaar en dit onderdeel te maken van de opdracht voor de procesmanager. Eerst zullen gemeenten een eigen visie opstellen voor het beheer van de gronden op basis van de grondposities binnen hun gemeenten. Voorgesteld wordt om hiervoor een format op te stellen, als instrument om de gegevens in kaart te brengen. Dhr. Kornmann stelt voor om hiervoor op korte termijn een bijeenkomst van de ambtelijke werkgroep te beleggen en vervolgens dit te bespreken in een extra vergadering van het DB. Dhr. Van Oord geeft aan dat de procesmanager het bestuurlijk proces moet stroomlijnen en de voortgang van het proces bewaakt. Het DB doet op korte termijn hiervoor een voordracht. Besloten wordt: De uitgangspunten voor de toekomst van het recreatieschap Midden-Delfland te bespreken en nader in te gaan op de wensen en mogelijkheden; De uitkomst van de discussie als inzet te gebruiken voor het verder aanscherpen van de uitgangspunten binnen het gekozen scenario. 8. Rondvraag en sluiting Dhr. Van Lier vraagt aandacht voor de slechte staat van de ruiterpaden in Midden-Delfland. Bovendien wijken de feitelijke ruiterpaden af van de structuur, zoals aangegeven op de kaart. Dhr. Kornmann geeft aan dat zal worden uitgezocht en dat hierop wordt teruggekomen.. Dhr. Weber sluit om 14.00 de vergadering. Aldus vastgesteld in de vergadering van 10 december te Schiedam, de secretaris, de voorzitter, dhr. Van Oord dhr. J.F. Weber 5