Samenvatting p3 Jordi Morsink



Vergelijkbare documenten
HRo - Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 2

HRo - Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 2

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 1

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 2

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24

De belastingplichtige krijgt dan een positieve/negatieve aanslag IB opgelegd.

Onderneming en ondernemerschap

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 6

Heffingskortingen 2016

HRo - Loonbelasting -- Deel 1

HOOFDSTUK 4 Op welk tijdstip wordt de winst in aanmerking genomen? / 73

Freelancers en zzp'ers

Inhoud LIjsT Van Bewerkers afkortingen 17 InLeIdIng BeLasTIngrechT InkomsTenBeLasTIng winst

Freelancers en zzp ers

MEER WETEN OVER BELASTINGEN

! Het is verstandig om vooraf een berekening te (laten) maken om te voorkomen dat de aangifte

IB winst Uitwerkingen Jaarwinst

OEFENEXAMEN BELASTINGPRAKTIJK VOOR DE IB-ONDERNEMER

1. Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)

Belastingplan Vs

Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2

algemeen 1.1 Belastingplichtige/partner/pleegkinderen / 17

2.3.3 Telefoonkosten Autokosten Een auto op de balans Aandachtspunten 40

OEFENEXAMEN BELASTINGPRAKTIJK VOOR DE IB-ONDERNEMER


HRo - Loonbelasting -- Deel 1

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

Fiscaal optimaal van start. P.M. (Marijn) Bremmer LL.M.

Boxensysteem Structuur fiscale stelsel 2 Tarieven in de boxen 4. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden 5

Overzicht Fiscale Cijfers 2013 en 2014 (per januari 2014)

Een eigen onderneming starten?

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

HRo - Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2

HRo - Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2. Versie aug

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 3

SPD Bedrijfsadministratie. Bijlage FISCALE JAARREKENING DECEMBER UUR. Belangrijke informatie

Bij veel organisaties zie je een tussenstap tussen het daadwerkelijke bedrijf en de mensen erachter:

Inhoudsopgave. Voorwoord Aangifte 2016 doen Onderdeel: Persoonlijke gegevens van uzelf Onderdeel: Partner...

Fiscale eindejaarstips 2009 en wijzigingen 2010

Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

EXAMENPROGRAMMA. Moderne Bedrijfsadministratie (MBA) Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingwetgeving niveau 5 Niveau

1. Benut de fiscale oudedagsreserve maar doe dat met beleid

Let op! Hoe meer gebruikelijk loon u opneemt dan wel op moet nemen, hoe minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting.

Fiscale en sociale cijfers 2012 per 1 januari 2012

Goed koopmansgebruik & HIR

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 5

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

Examenprogramma Belastingwetgeving 1

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2015

Inhoud I INLEIDEND DEEL 17

INHOUD. Lijst van afkortingen / Inkomstenbelasting / Belastingplichtige/partner/(pleeg)kinderen / 17

Ook voor geheel of gedeeltelijk op de werkplek te gebruiken arbovoorzieningen en hulpmiddelen geldt een gerichte vrijstelling.

EXAMENPROGRAMMA. Financieel-Administratief Diploma('s) Diplomalijn(en) Moderne Bedrijfsadministratie (MBA) Examen. Belastingwetgeving Niveau

Verkoop onderneming aan kinderen

Aanpassingen bij de vierde druk boekhouden voor fiscaal juristen

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

1.4 Toerekeningsregels/gemeenschappelijke inkomensbestanddelen

Fiscale voordelen en plichten voor starters Frank Navis

D e fiscale inflatiecorrectie

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

Nieuwsbrief september 2011

Vennootschapsbelasting -- Deel 1

Checklist Deelnemingsvrijstelling

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

De werkkostenregeling

1 Begrippen en beginselen Overheidsheffingen Indeling en typering van belastingen Beginselen van belastingheffing 26 Opgaven 27

People Services. De werkkostenregeling ABCD. KPMG Meijburg & Co

Gegevens belastingplichtige. Naam. Adres Postcode Plaats Telefoon. Inspectienaam Boekjaar van.. t/m

Fiscaal Actueel

HRo - Vennootschapsbelasting -- Deel 1

Advieswijzer. Werken als zzp er Denk ondernemend. Denk Bol.

Toetstermen STIBEX Moderne Bedrijfsadministratie - Belastingrecht

Als u 65 jaar of ouder bent

Tweede Kamer der Staten-Generaal

HRo - Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 6

Advieswijzer Werken als zzp'er

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Cijfer- en percentageoverzicht LIJFRENTEVERZEKERING

Fiscale eindejaarstips. Sjoerd van den Heuvel

Werkkostenregeling. Presentatie gemaakt door: Leijtens & Partners B.V

Inkomstenbelasting winst -- Deel 5

Bijlage WFTNIVO examens Bijlage WFTNIVO examens Inhoud. Belastingtarief box 2 en 3

Aangifte inkomstenbelasting 2017 PIET

Besluit van tot vaststelling van het besluit ter voorkoming van dubbele belasting voor de BES eilanden (Besluit ter voorkoming dubbele belasting BES)

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

ASPECTEN VAN DE ONDERNEMING DONDERDAG 8 OKTOBER UUR

Inhoud. Afkortingen 17 I INLEIDEND DEEL 19

Fiscale beslommeringen. Seminar voor predikanten

De werkkostenregeling heeft als uitgangspunt dat alle vergoedingen tot het belaste loon horen.

Advieswijzer: Werken als zzp'er in 2016

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

DGA uit de loonheffing

Transcriptie:

Samenvatting p3 Jordi Morsink Belastingrecht HRM Management Bedrijfseconomie Algemene Economie Pagina 1

Belastingplichtigen Inkomstenbelasting Hoofdstuk 3 Raamwerk wet IB Drie vragen bij het uitvoeren van belastingwetten: - Wie is belasting verschuldigd? (vaststellen belastingplicht) - Waarover moet belasting betaald worden? (grondslag) - Hoeveel belasting moet er betaald worden? (tarief) 9 Hoofdstukken (wij doen alleen): Hfst. 2 Raamwerk (zoals tarieven) Hfst. 3 Box 1: werk en woning Hfst. 4 Box 2: Aanmerkelijk belang Hfst. 5 Box 3: sparen en beleggen Hfst. 8 Heffingskortingen Hfst. 9 Wijze van heffing Inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen. Alle inwoners van Nederland zijn belastingplichtig (binnenlandse belastingplichtigen). Als je van een inkomen geniet waar dan ook ter wereld, moet je ook daarvan een deel afstaan aan de belastingdienst. Maar ook mensen die niet in Nederland wonen en wel van Nederlands inkomen genieten (buitenlandse belastingplichtigen). Ze zijn slechts belastingplichtig over het inkomen dat ze in Nederland hebben genoten (oorsprongsbeginsel). Woonplaats Het hanteren van twee beginselen kan leiden tot dubbele belastingheffing. We doelen hier op het oorsprongsbeginsel en op het woonplaatsbeginsel: Een land kan belasting heffen over het totale inkomen van hun inwoner en over het buitenlandse inkomen van een niet-inwoner. Zo wordt het inkomen dat niet in het eigen land wordt genoten, dubbel belast. Het kan voorkomen dat twee landen een belastingverdrag met elkaar afsluiten. In dat verdrag staat dan vaak een regeling m.b.t. een verlichting van die dubbele belastingheffing. I.v.m. de belastingplicht is het van belang om te weten waar iemand woont. De woonplaats wordt bepaald aan de hand van feitelijke omstandigheden. Hierbij wordt rekening gehouden met waar het sociale en economische middelpunt van iemands leven ligt. Tweetal woonplaatsficties: - Iemand die ophoudt in Nederland te wonen en binnen een jaar daarna weer in Nederland gaat wonen, blijft binnenlands belastingplichtig als hij in dat jaar niet elders heeft gewoond. Deze regeling geldt niet als hij als inwoner belastingplichtig was in een lidstaat van de EU of een andere aangewezen mogendheid. - Diplomatenfictie = Nederlanders die als ambtenaar in het buitenland gaan werken, worden onder bepaalde voorwaarden geacht in Nederland te wonen. De binnenlandse belastingplichtige die niet gedurende het hele kalenderjaar in Nederland woont en de buitenlandse belastingplichtige, kunnen kiezen voor een belastingheffing alsof zij binnenlands belastingplichtig zijn. Kiest de belastingplichtige niet langer voor deze regeling, dan worden de meeste voordelen van die binnenlandse belastingplicht over de daaraan voorafgaande 8 jaren tenietgedaan en bijgeteld bij het inkomen van het laatste jaar waar de belastingplichtige nog meedoet aan deze regeling. Boxenstelsel Inkomen en tarieven: drieboxenstelsel - Box 1 Belastbaar inkomen uit werk en woning Progressief tarief - Box 2 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang Vast tarief 25% - Box 3 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen Vast tarief 30% Op het uiteindelijk verschuldigde bedrag mogen bepaalde heffingskortingen in mindering worden gebracht. Daarna mogen de voorheffingen nog in mindering worden gebracht. Pagina 2

In schema: Belastbaar inkomen box 1 x tarief box 1 = Belasting en premies box 1 Belastbaar inkomen box 2 x tarief box 2 = Belasting box 2 Belastbaar inkomen box 3 x tarief box 3 = Belasting box 3 + Totale heffing Totaal heffingskortingen Totaal verschuldigde heffing Ingehouden loonheffing Ingehouden dividendbelasting Ingehouden kansspelbelasting + Voorheffingen Uiteindelijk verschuldigde heffing Voorlopige aanslagen / teruggaaf Nog te betalen / nog te ontvangen Box 1 Box 2 Box 3 Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning Bestaat uit verschillende elementen (art. 3.1 wet IB). Voor toepassing van tarieven zie art. 2.10 wet IB. Box 1 gaat over de inkomensheffing. Let op: de tarieven voor 65+ ers zijn anders. in schijf 1 en in schijf 2 is er sprake van een gecombineerd heffingspercentage. Dit is de som van het tarief voor de inkomstenbelasting en het premiepercentage voor de volksverzekeringen. Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang Alleen mensen met een aanmerkelijk belang van minimaal 5% in een rechtspersoon kunnen te maken krijgen met deze belastingheffing van 25%. Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen Als iemand een behoorlijk vermogen bezit, wordt er over een forfaitair te bepalen inkomen van 4%, 30% belasting betaald. Heffingskortingen Verzamelinkomen = som van belastbare inkomens uit drie boxen. Gecombineerde inkomensheffing = de som van het tarief voor de inkomstenbelasting en het premiepercentage voor de volksverzekeringen. Op die inkomensheffing worden heffingskortingen toegepast. Deze heten dan gecombineerde heffingskortingen. Die totale heffingskorting kan uit een groot aantal onderdelen bestaan. Deze zijn afhankelijk van (persoonlijke) omstandigheden. De heffingskorting bestaat uit de volgende onderdelen: - Algemene heffingskorting = vast bedrag, voor iedereen hetzelfde ( 2033). - Arbeidskorting = belastingplichtigen die inkomsten genieten uit tegenwoordige arbeid, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden, hebben hier recht op ( 1611). - Doorwerkbonus = een belastingplichtige die blijft doorwerken in het jaar waarin hij 61 jaar wordt, krijgt een doorwerkbonus. Deze gaat in vanaf een minimum inkomen van 9295 en bedraagt maximaal 47.871 - Inkomensafhankelijke combinatiekorting = voor belastingplichtige met arbeidsinkomen van minimaal 4814 of zelfstandigenaftrek, minstverdienende partners en alleenstaande ouders met een kind onder de 12 jaar. Minstens 1024 en maximaal 2133. - Ouderschapsverlofkorting = 50% van het voor de werknemer geldende bruto wettelijk minimumloon per opgenomen verlofuur. - Alleenstaande-ouderkorting = ouder die gedurende meer dan 6 maanden geen partner heeft en een kind heeft jonger dan 27 jaar, krijgt een vast bedrag. Als de ouder ook nog een arbeidsinkomen heeft en een kind jonger dan 16 jaar, wordt de korting nog vermeerderd. Pagina 3

- Jonggehandicaptenkorting = vast bedrag voor belastingplichtigen met uitkering op grond van wet arbeidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong). - Ouderenkorting = voor belastingplichtigen van 65 jaar en ouder met een inkomen beneden een bepaalde grens. - Alleenstaande-ouderenkorting = als een belastingplichtige geniet van een inkomen op grond van de algemene ouderdomswet als alleenstaande (met kinderen). - Levensloopkorting = als de belastingplichtige een voorziening heeft opgebouwd op grond van de levensloopregeling. Het recht op een levensloopverlofkorting is maximaal gelijk aan het opgenomen bedrag voor zover de levensloopverlofkorting in eerdere loontijdvakken nog niet is genoten. - Korting maatschappelijke beleggingen = belastingplichtige die in aanmerking komt voor vrijstellingen in maatschappelijke beleggingen. In 2012: 0.7% van de vrijstelling. In 2013: 0.4% en in 2014: 0%. - Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal/culturele beleggingen = belastingplichtige die in aanmerking komt voor vrijstellingen op grond van art. 5.16, 5.17, 5.18, 5.18A. in 2012: 0.7% van de vrijstelling. In 2013: 0.4% en in 2014: 0%. LET OP: regelingen m.b.t. 65+ ers zijn anders! Hoofdstuk 4 Box 1: winst uit onderneming Belastbaar winst uit onderneming Onderneming Ondernemer Belastbaar winst uit onderneming = gezamenlijk bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meerdere ondernemingen, verminderd met de ondernemersaftrek en MKB-vrijstelling. Onderneming = duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die erop gericht is om deel te nemen aan het maatschappelijk productieproces (economisch verkeer) met het oogmerk winst te behalen. Naar winst moet worden gestreefd, maar de winst moet ook redelijkerwijs te verwachten zijn. In de praktijk is het niet altijd duidelijk of er wel of geen sprake is van een onderneming. Soms blijkt dat activiteiten die eerst niet als onderneming werden aangemerkt, na verloop van tijd wel winstgevend zijn. De verliezen in de aanloopfase (max. 5 jaar) mogen dan alsnog in aanmerking worden genomen. Onder onderneming wordt mede verstaan: het zelfstandig uitgeoefende beroep. Ondernemer = belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden (= tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk voor schulden) voor verbintenissen betreffende die onderneming. Andere winstgenieters: - Degene die winst geniet, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming. Medegerechtigden = personen die wel (financieel) deelnemen in een onderneming, maar die niet of slechts beperkt aansprakelijk zijn voor schulden van een onderneming. - Degene die voordelen geniet uit hoofde van een bepaalde schuldvordering op een ondernemer. Rechtsvormen Samenwerkingsvormen: - Eenmanszaak = degene die voor eigen rekening een onderneming drijft. - Vennootschap onder firma / maatschap = samenwerkingsverbanden van personen. Geen rechtspersonen. Schuldeisers kunnen verhaal halen op het gehele privévermogen van alle deelnemers. Bij de VOF zijn deelnemers hoofdelijk aansprakelijk, bij de maatschap zijn deelnemers slechts aansprakelijk voor eigen aandeel in de schulden van de maatschap. Pagina 4

De winstverdeling tussen firmanten/maten bestaat uit verschillende stappen waarbij allerlei varianten mogelijk zijn. Partners verrichten vaak beiden werkzaamheden in een onderneming. Het kan dan voordelig zijn als beide partners als ondernemer worden aangemerkt. Ze kunnen dan een man-vrouw firma of maatschap aangaan. De winstverdeling moet dan wel zakelijk zijn. Ook kunnen ze kiezen voor het toepassen van de meewerkaftrek en het toekennen van een reële arbeidsbeloning. - Commanditaire vennootschap = samenwerkingsverband met één of meer beherende vennoten, die voor hun gehele vermogen aansprakelijk zijn voor zakelijke schulden, en één of meer commanditaire (stille) vennoten. Stille vennoten zijn geldschieters en mogen geen beheersdaden verrichten (worden dus niet als ondernemer aangemerkt). Open commanditaire vennootschap = commanditaire vennoten worden niet aangemerkt als medegerechtigde. Hun positie is dan te vergelijken met die van een aandeelhouder en hun inkomsten worden dan ook gewoon belast. - Besloten / naamloze vennootschap = rechtspersoon. De aandeelhouders zijn nooit rechtstreeks verbonden voor verbintenissen van de vennootschap. Hierdoor zijn zij geen ondernemer t.a.v. hun aandeel in de winst van de rechtspersoon. De winst van een BV of NV wordt wel belast met vennootschapsbelasting. Urencriterium Urencriterium: Om als ondernemer te kunnen worden aangemerkt, moet worden voldaan aan de eerder genoemde definitie. Hier wordt geen norm gesteld aan het aantal uren dat iemand als ondernemer werkzaam is. Voor ondernemers bestaan eer een behoorlijk aantal fiscale voordelen. Om te vermijden dat alle ondernemersfaciliteiten ook bij activiteiten met een zeer geringe omvang binnen handbereik komen, heeft de wetgever het urencriterium geïntroduceerd = er moet een minimumaantal uren besteed zijn aan de onderneming om in aanmerking te komen voor bepaalde ondernemersfaciliteiten. Voor een schema bij welke faciliteiten zie pag. 138!! Norm urencriterium = 1225 uur en de tijd en het verrichten van werkzaamheden in de zin van belastbaar loon en resultaat overige werkzaamheden, grotendeels (50% of meer) wordt besteed aan die ondernemingen. Dit laatste geld niet voor startende ondernemingen. Het is raadzaam om de gemaakte uren bij te houden, zodat je ze eventueel kunt aantonen. Bij zwangerschap vindt er een versoepeling plaats: de onderneemster wordt met haar aantal uren in die periode gelijkgesteld met het zwangerschaps- en bevallingsverlof, zoals dat geldt voor werknemers ( normale uren). Bij samenwerkingsverbanden voldoet een vennoot niet altijd aan het urencriterium: - Als werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan tellen de werkzaamheden niet mee. - Als het samenwerkingsverband verband houdt met een onderneming waaruit de belastingplichtige zelf geen inkomen geniet, maar een aan hem verbonden persoon wel (ondermaatschappen). Verbonden personen: - Personen die behoren tot het huishouden van de belastingplichtige - Bloed- of aanverwanten in de rechte lijn, of personen die tot hun huishouden behoren Het verschil in belastingheffing tussen box 1 (hoog progressief tarief) en box 3 (lagere heffing) nodigt uit om bepaalde feiten op een fiscaal gunstige manier te presenteren. Een vordering valt normaal Pagina 5

gesproken in box 3, maar om bepaalde opzetjes te beperken, zijn in art. 3.3 lid 3 wet LB twee soorten vorderingen benoemd die in box 1 worden belast: - De schuldvordering die is aangegaan onder zodanige voorwaarden dat deze in feite functioneert als eigen vermogen van de onderneming - De schuldvordering waarvan de vergoeding op het tijdstip van het aangaan zo wordt vastgesteld dat deze bezien over de gehele looptijd afhankelijk is van de winst (geen rente maar een winstaandeel) Als de rente op een schuldvordering ook valt onder de terbeschikkingstellingsregeling (zie hoofdstuk 5), gaat deze laatste voor. Een lening die onder de regeling voor durfkapitaal valt, gaat in dat geval ook voor, voor zover de lening valt onder de vrijstelling voor durfkapitaal. Verrekenbaar verlies uit een onderneming kan nooit meer zijn dan de waarde van het door winstgenieters ingebrachte vermogen. Dit bedrag kan vermeerderd of verminderd worden. dat hangt af van wat de winstgenieter heeft gestort of onttrokken. Winst uit onderneming / belastbaar loon Winst uit onderneming / Inkomen uit sparen en beleggen Winst uit onderneming / Resultaat overige werkzaamheden Vermogensvergelijking GKG Beginsels! Verhoudingen tussen winst uit onderneming en andere inkomensbronnen Soms is het niet even duidelijk om aan te geven wanneer iets moet worden belast als: - Winst uit onderneming of belastbaar loon = om het verschil af te bakenen is de vraag naar de zelfstandigheid het meest onderscheidende criterium. Bij een dienstbetrekking is er sprake van een gezagsverhouding. Bij ondernemerschap niet of amper. Bij onzekerheden hierover wordt er vaak een Verklaring Arbeidsrelatie aangevraagd. - Winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden = bij resultaat uit overige werkzaamheden gaat het om voordelen die worden behaald met arbeid die niet in dienstbetrekking wordt verricht. Maar iets is al gauw een dienstbetrekking. Elementen bij het onderscheid zijn: de duurzaamheid (bijkomend voordeel onderneming) en de omvang van de werkzaamheden, de omvang van de investeringen, de aanwezige (financiële) risico s, etc. - Winst uit onderneming of inkomen uit sparen en beleggen = bij sparen en beleggen wordt, ongeacht de gerealiseerde resultaten, een vastgesteld percentage (4%) van het vermogen als inkomen in aanmerking genomen. Bij winst uit onderneming geldt als uitgangspunt dat de daadwerkelijk gerealiseerde voordelen (positief of negatief), in de heffing worden getrokken. Bepalend hierbij is de vraag in hoeverre er sprake is van normaal vermogensbeheer. Bij een meer dan normaal vermogensbeheer is er sprake van een onderneming. Het berekenen van de winst uit een onderneming wordt gedaan d.m.v. het opmaken van een vermogensvergelijking: Verschil beginvermogen / eindvermogen Onttrekkingen + Stortingen Eindverschil Maar, sommige stortingen of onttrekkingen worden onterecht van de winst afgetrokken of bijgeteld. Je moet deze bedragen dan corrigeren. hoe? - Goed Koopmans Gebruik (GKG) = boekhouding, met enkele uitzonderingen, moet worden gevoerd naar algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes. Drie beginselen: o Realiteitsbeginsel =baten en lasten moeten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben. o Voorzichtigheidsbeginsel = verliezen mogen op grond van het voorzichtigheidsbeginsel reeds worden genomen in het jaar waarop zij betrekking hebben, ook als zij nog niet zijn gerealiseerd. Pagina 6

Gedragslijn Balans continuïteit Vermogensetikettering Privé Onderneming Keuze Technisch splitsbaar Niet-technisch splitsbaar Waarderingen op balans!!! o Eenvoudbeginsel =systematiek om winst toe te rekenen, moet praktisch hanteerbaar zijn. Sommige kleinere bedrijven mogen een eenvoudigere boekhouding toepassen dan grotere bedrijven. - Bestendige gedragslijn = ondernemer mag binnen de grenzen van goed koopmansgebruik zelf kiezen welk waarderingssysteem hij hanteert, als hij die maar consequent toepast. - Balanscontinuïteit = jaren moeten goed op elkaar aansluiten. Eindbalans van het ene jaar, is de beginbalans van het andere jaar. Er kunnen bepaalde fouten in de balans zijn geslopen. Er wordt dan de foutenleer toegepast: alle fouten op de balans die ertoe leiden dat een gedeelte van de totale winst buiten de belastingheffing blijft, mogen te allen tijde door de inspecteur worden hersteld. Kan een fout niet worden hersteld, moet de inspecteur een redelijke tegemoetkoming geven of een navorderingsaanslag opleggen. Vermogensetikettering: Een ondernemer is niet altijd vrij om te kiezen welke vermogensbestanddelen tot zijn ondernemingsvermogen behoren. Je hebt hiervoor drie categorieën: - Verplicht privévermogen = Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt gebruikt voor privézaken. - Verplicht ondernemingsvermogen = Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt gebruikt voor de onderneming. - Keuzevermogen = Vermogen dat zowel binnen de onderneming als privé gebruikt wordt. de ondernemer mag hierbij zelf kiezen of hij gaat voor privé- of ondernemingsvermogen. Voordeel Nadeel Privévermogen wanneer je winst maakt op de vermogensbestanddelen, hoef Je hebt geen aftrekbare kosten Ondernemingsvermogen je geen belasting te betalen al het geld dat je in het vermogensbestanddeel steekt is aftrekbaar. bij verkoop van het vermogensbestanddeel moet je belasting betalen over de winst die je haalt uit de waardestijging van het vermogensbestanddeel. Mag je bij de overige 10% altijd kiezen voor welk vermogen je gaat? NEE: o Technisch splitsbare vermogensbestanddelen = Zo te splitsen dat de waarde voor het ondernemingsdeel en privédeel te bepalen zijn (dan kan je niet kiezen maar moet het ondernemingsdeel aan de onderneming worden toegekend). o Niet-technische splitsbare vermogensbestanddelen = panden die één bouwkundig geheel vormen. Drie mogelijkheden: Het gehele pand wordt als bedrijfsvermogen aangemerkt Het gehele pand wordt als privévermogen aangemerkt Het pand wordt administratief gesplitst overeenkomstig het gebruik. Nadat de keuze voor ondernemings- of privévermogen is gemaakt, kan een ondernemer zijn keus nog veranderen. Hier zitten nog wel wat regeltjes aan! Waardering van vermogensbestanddelen op de balans: - Bedrijfsmiddelen = goederen die worden gebruikt voor het drijven van een onderneming vast kapitaal. Standaard regel = tegen boekwaarde (aanschafwaarde afschrijvingen (er kan sprake zijn van maximale afschrijving!) ). Uitzondering = als blijkt dat de bedrijfswaarde lager ligt dan de boekwaarde, mag het bedrijfsmiddel op de bedrijfswaarde worden gewaardeerd. - Vorderingen = standaard regel = tegen nominale waarde waarderen, tenzij: o Er geen of een te lage rente wordt ontvangen = waardering op contante waarde. o Er twijfel is over invorderbaarheid (kan debiteur wel betalen?) van vordering = waardering naar het bedrag dat vermoedelijk wel kan worden geïnd. Pagina 7

o Er een lager bedrag dan de nominale waarde is overgenomen van een derde = winstneming mag worden uitgesteld tot moment van aflossing. o Er een vordering is in een vreemde valuta = bij waardedaling: historische koers of lagere koers. Bij waardestijging: winstneming mag worden uitgesteld. - Effecten = bij een IB-ondernemer zullen niet vaak effecten op de balans voorkomen! - Voorraden = aanwezige hoeveelheid goederen dat ter bewerking, verwerking of verkoop aanwezig is vlottend kapitaal. Standaard regel = waardering tegen kostprijs, waarderingssysteem (LIFO, FIFO) mag zelf gekozen worden. Uitzondering = bij een incourante voorraad mag er gewaardeerd worden op de lagere marktwaarde. - Onderhanden werk = als in opdracht van de afnemer bepaalde werkzaamheden al zijn uitgevoerd, maar deze nog niet kunnen worden gedeclareerd. Standaard regel = waardering op het gedeelte wat toe te kennen is aan het gedeelte van het werk dat al gedaan is. - Schulden = juridisch afdwingbare verplichting. Standaard regel = tegen nominaal bedrag. Uitzondering = langlopende renteloze schulden en laagrentende schulden tegen contante waarde & garantieverplichtingen tegen bedrag dat opzij moet worden gezet voor de kosten die uit de verplichting voortvloeien. - Voorzieningen = toekomstige verplichting uitgedrukt in geld zonder dat er sprake is van juridische afdwingbaarheid. Standaard regel = bedrag reserveren dat: o Oorsprong vindt in feiten en omstandigheden die zich in een periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan o Met een redelijke mate van zekerheid gemaakt moet gaan worden o Aan de betreffende periode kan worden toegerekend. Toekomstige prijs- en loonstijgingen drukken in de jaren waarin ze zich voordoen. Hierop mag niet worden vooruitgelopen! Wel is er de mogelijkheid om een fiscale oudedagsreserve op de balans op te nemen Stortingen en onttrekkingen Auto Eigen woning Beperkt aftrekbaar Niet aftrekbaar Vermogenssimulaties die van buiten de onderneming komen, worden gecorrigeerd binnen het ondernemingsvermogen. Stortingen en onttrekkingen tot buitenaf behoren dus niet tot dat vermogen. Bijzondere onttrekkingen zijn: - Privégebruik van de auto (die op de bedrijfsbalans staat) = als een auto als bedrijfsvermogen wordt aangemerkt, zijn alle kosten aftrekbaar. Wel moet er dan rekening worden gehouden met privékilometers (> 500km). Zie ook art. 3.20 wet IB! - Privégebruik van eigen woning (die op de bedrijfsbalans staat) = als een ondernemer in een pand dat tot zijn ondernemingsvermogen behoort woont, moet hij zijn winst verhogen met een aangepast forfait. Zie ook art. 3.19 wet IB! Beperkt aftrekbare kosten: - Algemene aftrekbeperking (art. 3.15 wet IB) = kosten van voedsel, drank, genotmiddelen, representatie, congressen, seminars, excursies, etc. Keuze tussen: art. 3.15 lid 1 (eerste 4.400 niet aftrekbaar) of art. 3.15 lid 5 (73,5% aftrekbaar, dus 26,5 niet). - Specifieke aftrekbeperking (art. 3.17 wet IB) = heeft alleen betrekking op kosten die gemaakt zijn door de ondernemer zelf. Het betreft hier de onderwerpen: verhuiskosten, extra huisvestigingskosten, kosten van een auto en kosten van andere privébezittingen. Niet aftrekbare kosten: - Algemene uitsluiting (art. 3.14 wet IB) = standsuitgaven, vaartuigen voor representatieve doeleinden, geldboetes en fiscale boetes, criminele activiteiten, wapens en munitie, agressieve dieren, steekpenningen, etc. - Specifieke uitsluiting (art. 3.16 wet IB) = heeft alleen betrekking op kosten die gemaakt zijn door de ondernemer zelf. Het betreft hier de onderwerpen: kosten van werkruimte in woning, telefoonabonnement voor thuis, literatuur, persoonlijke vergoeding en kleding, Pagina 8

vergoeding aan partner wegen verrichte werkzaamheden in onderneming. Let op: sommige onderwerpen hebben nog aparte regelingen!! Vrijstellingen Ondernemings faciliteiten Willekeurige afschrijving Investerings aftrek / desinvesterings bijtelling Verder: de belangrijkste vrijstellingen zijn: - Bosbouwvrijstelling = alle voordelen uit een bosbedrijf zijn vrijgesteld en de verliezen mogen niet in aftrek worden gebracht op eventuele andere inkomensbestanddelen. - Landbouwvrijstelling = waardeveranderingen van landbouwgrond worden buiten de winstbeschouwing gelaten. Een waardeverandering die het gevolg is van een mogelijke toekomstige bestemmingswijziging is wel belast. - Kwijtscheldingswinstvrijstelling = (schuldenaar ondernemer: schuld op kwijtgescholden, schuldenaar onderneming: belastbaar winst uit onderneming) winst die ontstaat als gevolg van een kwijtschelding wordt onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing. Sanering = schuldenaar heeft geen geld om schuld te betalen en zal dus ook geen geld hebben om belasting te betalen.. Voor de schuldeiser is het verlies op een vordering gewoon aftrekbaar. - Mkb-vrijstelling = stelt een gedeelte van de jaarwinst vrij geen specifieke bate dus. Ondernemingsfaciliteiten: - Willekeurige afschrijving: Een faciliteit die de mogelijkheid biedt om afschrijvingslasten naar voren te halen en de belastingheffing dus uit te stellen. Onder bepaalde voorwaarden: bedrijfsmiddelen moeten in het belang zijn van het Nederlands milieu, het bevorderen van de economische ontwikkeling, het bevorderen van de economische structuur, de bevordering van het ondernemerschap, etc. Een aantal bedrijfsmiddelen valt niet onder deze regeling. Bij willekeurige afschrijving kan al worden afgeschreven voordat het betreffende bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen. Hoeveel mag er worden afgeschreven??? - Investeringsaftrek / desinvesteringsbijtelling: Voor de economische bedrijvigheid is het belangrijk dat ondernemingen blijven investeren in efficiëntere productieprocessen en nieuwe technieken, maar ook dat zij maatschappelijke wenselijke activiteiten ontplooien. Hiervoor zijn er verschillende fiscale faciliteiten in het leven geroepen: o Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek = om het investeren door MKB aan te moedigen. Deze aftrek geldt voor zowel de echte ondernemer als de medegerechtigde. o Energie-investeringsaftrek = bedoeld voor energiebesparende maatregelen te stimuleren. De ondernemer moet wel aan de volgende voorwaarden voldoen: Investering moet gedaan zijn door een ondernemer Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie moet een verklaring hebben afgegeven dat er sprake is van een energie-investering. o Milieu-investeringsaftrek = bevordert investeringen in bedrijfsmiddelen die van belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu of voor het dierenwelzijn. De ondernemer moet wel aan de volgende voorwaarden voldoen: Investering moet gedaan zijn door een ondernemer Minister van Infrastructuur en Milieu moet samen met ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een verklaring hebben afgegeven dat er sprake is van o een milieu-investering. Desinvesteringsbijtelling = wanneer een bedrijfsmiddel binnen 5 jaar na aanschaf wordt vervreemd, wordt hetzelfde percentage wat toen werd gerekend over de aanschafprijs, nu gerekend over de verkoopprijs en bijgeteld bij de winst. Belangrijk bij investeringsaftrek / desinvesteringsbijtelling is het begrip investeren = aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of verbetering van een bedrijfsmiddel. Niet alle investeringen komen voor de investeringsaftrek in aanmerking en niet iedereen telt hierbij mee. Pagina 9

Hiermee wordt bedoeld: sommige partijen waartussen verplichtingen worden aangegaan zijn uitgesloten bij bepaalde transacties. - Fiscale reserves, bestaande uit: Kostenegalisatiereserve = als een ondernemer over een aantal jaren geconfronteerd gaat worden met een grote kostenpost, die door de bedrijfsvoering wordt veroorzaakt, mag hij daarvoor gelijkmatig reserveren. Herinvesteringsreserve = als er bij de verkoop van een bedrijfsmiddel boekwinst ontstaat, kan een bedrijf dit bedrag reserveren. Als er vervolgens weer een investering wordt gedaan, moet het gereserveerde bedrag in mindering worden gebracht op de aanschafprijs van het nieuwe bedrijfsmiddel. Deze reserve moet binnen drie jaar weer geherinvesteerd worden. De reserve mag alleen worden geherinvesteerd in bedrijfsmiddelen met dezelfde economische functie. Verder mag de boekwaarde van het bedrijfsmiddel waarin wordt ge(her)investeerd door het gebruik van de reserve niet lager komen te liggen dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel ten tijde van de vervreemding. Fiscale oudedagreserve (FOR) = ondernemers die aan het urencriterium voldoen, kunnen een bepaald bedrag reserveren voor als ze later oud zijn. Als de ondernemer zijn onderneming beëindigt, moet de opgebouwde FOR worden opgeheven. Het is echter wel mogelijk om de reserve om te zetten in een lijfrente. Het toevoegen aan de FOR mag maar onder bepaalde voorwaarden. Het bedrag dat een ondernemer zou willen toevoegen aan de FOR mag in een bepaald jaar niet groter zijn dan het verschil tussen het ondernemingsvermogen en de stand van de FOR. De FOR kan ook afnemen, maar als een ondernemer in een jaar zijn FOR niet haalt, mag hij naast de gewone toevoeging ook nog een inhaaltoevoeging plaats laten vinden. - Ondernemersaftrek Een verzamelbegrip die uit de volgende onderdelen is samengesteld, deze zijn slechts bestemd voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium (op de stakingsaftrek na): Zelfstandigenaftrek = standaard aftrek voor iedere ondernemer onder de 65 (die aan urencriterium voldoet). Startersaftrek = extra aftrek wanneer je starter bent. Geldt alleen voor de eerste vijf jaar en als je niet meer dan twee keer de zelfstandigenaftrek hebt toegepast. Aftrek speur- en ontwikkelingswerk = aftrek gebaseerd op uren die de ondernemer in speur- en ontwikkelingswerk steekt. Het aantal uur moet minimaal 500 zijn en de ondernemer moet beschikken over een S&O-verklaring. De aftrek kan bij starters worden verhoogd. Meewerkaftrek = vermindering van belastbare winst vanwege het feit dat de partner meewerkt in de onderneming. Aftrek hangt af van het aantal uren. En er kunnen bedragen in mindering op de winst worden gebracht. Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid = wanneer een ondernemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en het verlaagde urencriterium haalt, heeft de ondernemer recht op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. Stakingsaftrek = N.V.T. - MKB winstvrijstelling : Bedraagt 12% van het gezamenlijke bedrag van de winst uit de onderneming, nadat het bedrag is verminderd met de ondernemersaftrek (art. 3.79A wet IB). Pagina 10

Eind vermogensvergelijking: Verschil beginvermogen / eindvermogen Onttrekkingen + Stortingen Beperkt en niet aftrekbare kosten + Vrijstellingen Ondernemersfaciliteiten MKB vrijstelling Belastbaar winst uit box 1 Pagina 11

Vennootschapsbelasting Hoofdstuk 9 Vennootschapsbelasting Wet op de Vennootschapsbelasting belasting geheven over lichamen. Verschil VPB / IB = natuurlijk persoon betaalt in de IB maximaal 52% belasting, de ondernemer die zijn onderneming belast via de VPB betaalt maximaal 43,75% belasting (25% VPB / 25% Box 2). Subjectieve belastingplicht (wie)? Binnenlandse belastingplicht = wordt belast voor zijn winst uit de gehele wereld. Een lichaam is binnenlands belastingplichtig als het in Nederland gevestigd is en als het genoemd staat in art. 2 lid 1 wet VPB: - NV, BV, open CV en andere vennootschappen waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld. - Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag - Onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen die op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreden - Verenigingen en stichtingen die op voet van de Woningwet zijn toegelaten als instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn - Hiervóór niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven. - Fondsen voor gemene rekening - Bepaalde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen Buitenlandse belastingplicht = wordt alleen belast voor de winst afkomstig uit Nederland. Een lichaam is buitenlands belastingplichtig als het in het buitenland is gevestigd, van Nederlands inkomen geniet en genoemd staat in art. 3 wet VPB: - Verenigingen en andere rechtspersonen - Open commanditaire vennootschappen en andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen met in aandelen verdeeld kapitaal - Doelvermogens = lichamen waarin vermogen wordt beheerd met een vooraf vaststaande bestemming. Alleen het inkomen dat een band met Nederland heeft kan worden belast. Hiervan is sprake als er in Nederland een vaste inrichting of vertegenwoordiger is: - Vaste inrichting = moet geschikt zijn om als een zelfstandige onderneming te kunnen functioneren. Vanuit die inrichting worden leveringen en / of diensten aan derden verricht. - Vaste vertegenwoordiger = een werknemer die op basis van een impliciete of expliciete juridische volmacht bevoegd is om namens de achterliggende vennootschap juridisch bindende contracten af te sluiten en dat ook op regelmatige basis doet. Subjectieve vrijstellingen = lichaam is niet belastingplichtig: - Art. 5 wet VPB, onder nadere voorwaarden zijn subjectief vrijgesteld: o Natuurschoonlichamen o Pensioenlichamen o Ziekenhuizen, bejaardenhuizen, opvanghuizen, kredietverstrekkers o Landbouwbedrijven, onderlinge verzekeraars, uitvaartverzekeraars waarbij het streven naar winst ontbreekt! o Ziekenhuisverplegingsfondsen, ziektekostenverzekeringsmaatschappijen waarbij het streven naar winst ontbreekt! o Uitvoeringsinstanties van wettelijke sociale verzekeringen Pagina 12

o Openbare leeszalen en bibliotheken - Art. 6 wet VPB, lichamen met een sociaal of maatschappelijk belang zijn vrijgesteld van belastingheffing als het streven naar winst geheel ontbreekt, of bijkomstig is. - Art. 6A wet VPB = vrijgestelde beleggingsinstelling, ingevoerd om beleggingsinstellingen die in Nederland waren gevestigd en dreigden zich ergens anders te gaan vestigen, voor Nederland te behouden. De VBI is vrijgesteld van vennootschapsbelasting en hoeft geen dividendbelasting in te houden. Voorwaarden: o Lichaam moet een van de bepaalde rechtsvormen hebben o Beleggingsinstelling kan worden aangemerkt in de Wet op Financieel Toezicht o Enige doel is het beleggen van gelden en goederen, met een waardestijging en rendement van vermogen als gevolg o Deelnemers in VBI moeten voldoen aan het collectiviteitsvereiste o Beleggingen van VBI moeten zijn gedaan met toepassing van het beginsel van risicospreiding o Op verzoek van de aandeelhouders kunnen aandelen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Tarief (hoeveel)? Normaal tarief belasting moet worden betaald volgens de tabel in art. 22 wet VPB. Er mag rekening worden gehouden met voorheffingen: als op de winst van een belastingplichtige dividendbelasting of kansspelbelasting is ingehouden is, mag dit in mindering worden gebracht op de verschuldigde vennootschapsbelasting. Bijzonder tarief fiscale beleggingsinstelling art. 28 wet VPB. Beleggen in privé en beleggen via een fiscale beleggingsinstelling mogen fiscaal niet van elkaar verschillen. Het tarief kan dan verlaagd worden naar 0%. De belangrijkste voorwaarde voor een FBI is dat zij moet voldoen aan de doorstootverplichting = winst die een FBI haalt, moet binnen 8 maanden aan de aandeelhouders ter beschikking worden gesteld. Bijzonder tarief innovatiebox art. 12B wet VPB. Innovatie en ontwikkeling van nieuwe producten wordt gestimuleerd d.m.v. de innovatiebox, met een verlaagd tarief van 5%. Het verlaagde tarief kan alleen worden toegepast voor zover de opbrengsten hoger zijn dan de voortbrengingskosten (drempel). Het verlaagde tarief geldt alleen voor positieve voordelen. Voorwaarden innovatiebox: - Immaterieel vast actief; - Door belastingplichtige zelf voortgebracht; - Octrooi / Speur- en Ontwikkelingsverklaring die voor ten minste 30% bijdragen aan winst. Pagina 13

Privaat / Publiek Materieel / Formeel Loonbelasting Hoofdstuk 1 Algemene inleiding De overheid heeft vier manieren om haar uitgaven te dekken: - Belastingen = verplichte bijdrage van burgers, zonder tegenprestatie. - Retributies = vergoedingen die burgers betalen, omdat zij diensten van de overheid afnemen. - Sociale premies = onder te verdelen in: o Premie volksverzekeringen = worden geheven om uitkeringen te kunnen betalen. o Premie werknemersverzekeringen = alleen voor werknemers (WIA, ZW, ZVW, WW) - Overige inkomsten = zoals inkomsten uit verkoop van gas. Belastingheffingen dienen steeds minder als financieringsbron van de overheid, maar worden gebruikt om bepaald gedrag te stimuleren of te ontmoedigen. Bijv: accijns, milieuheffingen, etc. Plaats van belastingrecht: voornamelijk publiekrecht (verhouding overheid burgers). Behalve als de overheid niet optreedt als overheid, maar op gelijkwaardige basis met haar burgers. Dan spreken we over privaatrecht (verhouding burgers onderling). In de praktijk wordt het belastingrecht als één geheel gezien. Het belastingrecht is echter een verzameling van wetten (bijv. Wet Vpb, Wet IB, Wet LB, etc.). Materiële belastingwetten gaan in op de wijze waarop moet worden bepaald hoeveel belasting er verschuldigd is. Formele belastingwetten gaan in op de wijze waarop de belasting moet worden geïnd, en wel zodanig dat iedereen aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Soorten belastingen: Wetgeving centrale overheid Directe belastingen = belasting geheven bij degene die de belasting direct in zijn portemonnee voelt. Tijdstipbelastingen = belastingheffingen m.b.t. gebeurtenissen op specifieke tijdstippen. Aanslagbelastingen = belastingplichtige doet aangifte, belastingdienst verwerkt en legt een aanslag op. Na ontvangst van de aanslag moet de belastingplichtige betalen. Subjectieve belastingen = als er bij belastingheffingen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Wetgeving lagere overheden Indirecte belastingen = degene bij wie de belasting wordt geheven, zal zijn betaling doorbelasten aan een ander. Tijdvakbelastingen = inkomen over kalenderjaar. Aangiftebelastingen = belastingplichtige doet aangifte, maar moet ook meteen belasting afdragen op het moment dat hij de aangifte indient. Objectieve belastingen = als er bij belastingheffingen geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Beginselen in belastingrecht innen van belastingen kan alleen als de maatschappij er mee eens is: - Draagkrachtbeginsel = de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. - Profijtbeginsel = iedere Nederlander heeft profijt van zaken die de overheid voor haar rekening neemt. Hoewel hier niet altijd een direct verband tussen hangt. - Beginsel van de minste pijn = er worden bepaalde belastingen geheven zonder dat de belastingplichtige dit merkt (bijv. btw). Pagina 14

Compliance Horizontaal toezicht - Beginsel van bevoorrechte verkrijging = kansspelbelasting of erfbelasting. Reden: mensen hebben een financiële meevaller ontvangen en een heffing op deze meevaller wordt minder zwaar in de portemonnee gevoeld. Vindplaatsen in het belastingrecht (geschreven en ongeschreven bronnen): - Wetgeving = taak van wetgever (eerste en tweede kamer) om de financiële lasten van overheid zo goed mogelijk te verdelen. - Delegatiebepalingen = verwijzingen naar andere regelingen. Bestaande uit: Uitvoeringsregelingen = als het een en ander wordt uitgewerkt in een ministeriele regeling. Uitvoeringsbesluiten = als het een en ander wordt uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. - Europese richtlijnen = afspraken die binnen Europa worden vastgelegd. Leden van de EU worden geacht deze richtlijnen op te nemen in hun nationale wetgeving. - Besluiten (resoluties) = bij onduidelijkheden geeft de staatssecretaris van financiën via een besluit aan hoe hij denkt dat de wetgeving moet worden uitgelegd. Deze besluiten worden ook wel eens pseudowetgeving genoemd, omdat de belastingdienst, belastingplichtigen en belastingadviseurs er rekening mee moeten houden. - Algemene beginselen van behoorlijk bestuur = bij het uitvoeren van taken moet de belastingdienst zich gedragen als een behoorlijk bestuurder. Het gaat hierbij om het vertrouwensbeginsel en om het gelijkheidsbeginsel. - Rechtspraak (jurisprudentie) = bij bezwaar van de belastingplichtige kan de rechtbank worden ingeschakeld. Mocht men het hierna nog steeds niet eens zijn met de ander, kan het gerechtshof worden ingeschakeld. Daarna kan men nog naar de hoge raad gaan. Partijen binnen het belastingrecht: - Wetgever = eerste en tweede kamer - Belastingdienst = uitvoeren van fiscale regelgeving en innen van belastingen en premies. Daarnaast verstrekt de belastingdienst informatie over belastingheffing. De belastingdienst gaat uit van de compliance = een belastingplichtige ongeacht of hij een burger of een ondernemer is moet de regelgeving zo veel mogelijk uit zichzelf nakomen. Maar de belastingdienst gaat ook uit van horizontaal toezicht = aanname dat aangiften deskundig en correct tot stand gekomen zijn. Als laatste keert de belastingdienst nog diverse toeslagen uit. - Belastingplichtige = in elke belastingwet wordt aangegeven wie dat is en iedere belastingplichtige heeft bepaalde rechten, maar ook bepaalde verplichtingen. - Belastingadviseur = veel mensen zijn niet in staat om hun eigen aangifte in te vullen. Bepaalde groepen mensen kunnen hiervoor terecht bij de HUBA (hulp bij aangifte), maar anderen kunnen terecht bij professionele adviseurs (beroepsorganisaties en accountants). LET OP: belasting ontwijken is toegestaan, ontduiken is fraude. - Belastingrechter = bevindt zich in de belastingkamer van de rechtbank. Hoofdstuk 2 Loonbelasting Loonheffing = gezamenlijke heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen. In de wet LB (wet loonbelasting) staat dat een inhoudingsplichtige (meestal werkgever) loonheffing moetp inhouden op het (bruto)loon van de werknemer. Loonheffingen = loonheffing + premies werknemersverzekeringen + Zvw-bijdrage. Loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting, maar ook een eindheffing omdat de loonbelasting en inkomstenbelasting vaak vrijwel overeenkomen. Dit hoofdstuk is gebaseerd op de werkkostenregeling. Dit is nieuw sinds 1 januari 2011. Pagina 15

Wie is er betrokken bij de heffing van loonbelasting? Alleen natuurlijke personen in privaatrechtelijke, publiekrechtelijke of fictieve dienstbetrekking Privaatrechtelijke dienstbetrekking (art 7:610 BW) staat niet in belastingbundel!! Voorwaarden: Dienstbetrekkingen - Er moet sprake zijn van een gezagsverhouding (ondergeschiktheid) - De werknemer moet gedurende zekere tijd persoonlijk arbeid verrichten (arbeid is een ruim begrip en kan zowel lichamelijk als geestelijk van aard zijn) - De werkgever is verplicht de werknemer te belonen voor zijn arbeid (vergoeding voor arbeid kan in geld, maar ook in verstrekkingen) Publieke dienstbetrekking deze berust niet op een arbeidsovereenkomst, maar op een aanstelling of benoeming (bijv. koningin of burgermeester). Fictieve dienstbetrekking (art 3 en 4 Wet LB en hfst. 2 Uitv. Besl. LB) sommige arbeidsvoorwaarden voldoen niet aan alle voorwaarden van een echte dienstbetrekking. Heeft een inhoudingsplichtige in een bepaalde situatie vastgelegd dat er geen sprake is van een echte dienstbetrekking, dan moet hij nagaan of er mogelijk wel sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De wet LB kent in het totaal veertien fictieve dienstbetrekkingen. Hier volgen de belangrijkste: - Aanneming van werk = aannemer komt met opdrachtgever overeen dat hij een bepaald werk persoonlijk en tegen een bepaalde prijs tot stand zal brengen. Het moet hierbij gaan om werk van stoffelijke aard. - Stagiairs = studenten die werkzaam zijn bij een bedrijf met de bedoeling om vakbekwaamheid op te doen en die hiervoor een stagevergoeding ontvangen die niet uitsluitend bestaat uit het ontvangen van onderwijs. - Meewerkende kinderen = 15 jaar of ouder. Als het kind onder dezelfde arbeidswaarden werkzaam is als het overige personeel, is er sprake van een echte dienstbetrekking. In de andere gevallen gaat het om de fictieve dienstbetrekking. - Commissarissen = houdt toezicht op het bestuur van een lichaam. Er is tussen de onderneming en de commissaris geen sprake van een gezagsverhouding en daarom is het een fictieve dienstbetrekking. - Aanmerkelijk belanghouder = degene die arbeid verricht voor de vennootschap waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, heeft een fictieve dienstbetrekking. Met aanmerkelijk belang wordt bedoeld: bezit minimaal 5% van het geplaatst aandelenkapitaal of heeft recht op 5% van het geplaatste kapitaal te kopen. - Gelijkgesteldenregeling = mensen die in maatschappelijk opzicht gelijk worden gesteld met een echte werknemer: Van toepassing op degene die: - Niet op grond van de eerdergenoemde bepalingen in (fictieve) dienstbetrekking werkzaam is. - Arbeid persoonlijk verricht. - Minimaal 2 dagen per week arbeid verricht. - Met deze arbeid ten minste 40% van het wettelijke brutominimumloon per week verdient. Niet van toepassing op degene die: - Wiens arbeidsverhouding korter dan 1 maand duurt - Als bestuurder van een vereniging of stichting persoonlijk arbeid verricht en hiervoor een beloning ontvangt. - Ondernemer is. - Ingeschakeld is t.b.v. persoonlijke aangelegenheden van de opdrachtgever. - Arbeidsverhoudingen met familielid - Overwegend werk van geestelijke aard verricht. - Anders dan in uitoefening van beroep werkzaam is als auteur of redactiemedewerker voor een uitgever. Pagina 16

Inhoudingsplichtige - Opting-in = de mogelijkheid om vrijwillig te kiezen voor het toepassen van de wet LB, terwijl je niet valt onder de privaatrechtelijke, publiekrechtelijke of fictieve dienstbetrekking. Zo kun je gebruik maken van de voor-, maar ook de nadelen van de wet LB. Voorwaarden: De beoogde werknemer is geen ondernemer en er moet een gezamenlijke verklaring vermeld worden dat de arbeidsverhouding als een dienstbetrekking moet worden aangemerkt. Uitzonderingen: oneigenlijke dienstbetrekking (bepaalde uitkeringen als loon aanmerken om toch belasting in te kunnen houden) en huispersoneel (bijzondere regeling, zie art. 5 wet LB). De inhoudingsplichtige is verplicht om de loonbelasting in te houden op het loon van de werknemer en deze loonbelasting vervolgens af te dragen aan de belastingdienst. Een inhoudingsplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. Drie soorten inhoudingsplichtigen bij echte dienstbetrekkingen: - Tegenwoordige dienstbetrekking = huidige werkgever. - Vroegere dienstbetrekking tot hemzelf (pensioen) of een ander (weduwe). - Uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander = uitkeringen op grond van sociale verzekeringen. Inhoudingsplichtingen bij fictieve dienstbetrekkingen: - Aanneming van werk = aanbesteder - Stagiair = stagebedrijf - Aanmerkelijkbelanghouder = vennootschap die geacht wordt het fictieve loon te betalen - Gelijkgestelde = degene die loon de betaalt - Pseudowerknemer = opdrachtgever - Meewerkend kind = ouders - Commissaris = lichaam Waarover wordt loonbelasting geheven? Loon Causaal verband Bewustheid Voorzieningen Werkkleding Loon, verschillende begrippen: (ZIE WERKKOSTENREGELING) - Belastbaar loon = het gezamenlijke bedrag aan loon. Over belastbare loon wordt loonbelasting gegeven. - Loon = al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. De wet LB kent een zeer ruim loonbegrip, met twee kanttekeningen: o Causaal verband met de dienstbetrekking (beloning moet uit dienstbetrekking o voortvloeien). Werkgever moet zich van de beloning bewust zijn (werkgever moet zich bewust zijn van de beloning). - Tabelloon = de over het tabelloon verschuldigde loonbelasting kan worden afgeleid uit de loonbelastingtabellen. Loon, verschillende verschijningsvormen: - Loon in geld = beloning die in een wettig betaalmiddel, wordt uitbetaald. Aparte regeling voor fooien = onverplichte betalingen voor de dienstverlening, behoren niet tot het loon. Hierbij geldt een uitzondering als bij het vaststellen van het loon al rekening is gehouden met fooien. - Loon in natura = loon dat niet in geld wordt genoten. Kan op vier manieren worden gewaardeerd: factuurwaarde, waarde in economisch verkeer, consumentenprijs, forfaitaire waarderingsnorm. Forfaitaire waarderingsnorm = bepaalde voorzieningen die op de werkplek worden ge- of verbruikt. De volgende loonbestanddelen komen in de praktijk veelvuldig voor en worden, mits redelijk, op nihil gewaardeerd (goederen en diensten): o Voorzieningen waarvan het niet gebruikelijk is om deze elders te ge- of verbruiken = deze voorzieningen zijn noodzakelijk om het arbeids- of bedrijfsproces goed te laten verlopen. Pagina 17 Consumpties

Hulpmiddelen Maaltijden Huisvesting en inwoning Periode Aantal kilometers Communicatiemiddelen Omkeerregeling Cataloguswaarde CO² - uitstoot o Ter beschikking gestelde werkkleding = kleding die in juridische zin geen eigendom is van de werknemer. o Consumpties op de werkplek = mits de consumpties geen deel uitmaken van een maaltijd. o Ter beschikking gestelde hulpmiddelen = waaronder computers en gereedschappen die ten minste nagenoeg geheel zakelijk worden gebruikt. o Ter beschikking gestelde mobiele communicatieapparatuur = zaken zoals de mobiele telefoon. De volgende loonbestanddelen komen in de praktijk veelvuldig voor en kennen een lagere waardering dan de waarde in het economisch verkeer of de factuurwaarde (in bedragen): o Maaltijden. o Huisvesting (niet wonen, maar in het kader van werkzaamheden verblijven) en inwoning (geen sprake van zelfstandige huisvesting, in die zin dat faciliteiten ontbreken of gemeenschappelijk gebruikt moeten worden). Hoe wordt dit gecontroleerd? De belastingdienst controleert de omvang van het zakelijk gebruik d.m.v. steekproeven. Loon, opvallend loon in natura: Aanspraken = recht op toekomstige uitkeringen. Volgens de jurisprudentie: naast de gewone beloning aanwezige rechten van de werknemer of zijn nabestaanden. Wet LB bevat geen definitie. De werkgever vormt een voorziening voor de financiële gevolgen die uit de aanspraken voortvloeien. Hoofdregel: aanspraak is belast, uitkeringen niet, die zijn vrij (vb. ziektekosten). De hoofdregel kent talloze uitzonderingen, waaronder de omkeerregeling = aanspraak wordt niet tot loon berekend, uitkeringen wel (vb. pensioen). Eventuele bijdrage van werknemer in een vrijgestelde aanspraak mag in bepaalde gevallen in mindering op het loon worden gebracht. Auto van de zaak = als de kosten van de auto vrijwel volledig voor rekening van de werkgever komen. Bij de belastingheffing wordt uitgegaan van een autokostenforfait. Deze is afhankelijk van: o De periode dat de auto ter beschikking van de werknemer staat: Niet meer dan 15 jaar geleden = bijtellen op jaarbasis 25% van cataloguswaarde. Meer dan 15 jaar geleden = bijtellen op jaarbasis 35% van waarde in economisch verkeer. o Het aantal kilometers dat de auto voor privédoeleinden wordt gebruikt: Als de werknemer kan aantonen dat hij de auto van de zaak niet voor meer dan 500 km per jaar voor privédoeleinden gebruikt, bedraagt de bijtelling 0%. Let wel op de rittenadministratie! Een eigen bijdrage aan de auto van de zaak mag in mindering worden gebracht op de bijtelling. o De cataloguswaarde: De nieuwprijs van een auto in het bouwjaar, inclusief BTW en BPM en zonder aftrek o van eventueel verleende kortingen. De CO² uitstoot: Bij een hoge CO² uitstoot, krijg je 25% bijtelling. Hoe minder je uitstoot, hoe minder je hoeft bij te tellen. Fictief loon = degene die arbeid verricht voor een vennootschap waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, moet van een minimale beloning genieten. Gebruikelijke loon moet in beginsel ten minste gelijk zijn aan 41.000. Als er geen andere werknemers zijn, wordt het gebruikelijk loon vastgesteld op 70% van het loon dat gebruikelijk is. Vrijstellingen Tot loon behoort ook de vergoeding van kosten die een werknemer gemaakt heeft voor de Pagina 18

behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking. Het is alleen niet de bedoeling om deze vergoedingen daadwerkelijk te belasten! De belangrijkste vrijstellingen zijn: - Schade aan of verlies van persoonlijke zaken = onbelast vergoeden of verstrekken. Voorwaarde: schade of verlies moet opgetreden zijn bij uitoefening van dienstbetrekking. Vermogensschade valt hier echter niet onder. - Eenmalige uitkeringen en verstrekkingen bij overlijden = vrijgesteld voor zover zij niet meer bedragen dan driemaal het maandloon. - Diensttijd- of jubileumvrijstelling = bij een diensttijd van ten minste 25 of 40 jaar krijg je eenmalige vrijstelling van maximaal eenmaal het maandloon. Pensioenen Het kan zo zijn dat je via je werkgever geld spaart voor later. Twee mogelijkheden: pensioenen en levensloopregeling (vanaf 1 januari 2013 vitaliteitssparen). Bij een zuivere pensioensregeling (= een pensioensregeling die aan bepaalde voorwaarden voldoet) is er geen sprake van belast loon omkeerregeling. Wanneer er niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, dan wordt de pensioenaanspraak belast. Een pensioenregeling is een regeling die: - Uitsluitend het treffen van een inkomensvoorziening bij ouderdom, voor nabestaanden, voor wezen of bij arbeidsongeschiktheid ten doel heeft, - Pensioenaanspraak niet mag worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel voorwerp van zekerheid kan worden, - Waarbij als pensioenverzekeraar een specifiek aangewezen lichaam of natuurlijk persoon optreedt, - Binnen de in of krachtens de in wet LB opgenomen begrenzingen blijft. Restbegunstiging = het pensioenkapitaal bij overlijden van de werknemer wordt uitgekeerd aan een erfgenaam die niet tot de kring van verzorgden behoort, mits de kans op restbegunstiging verwaarloosbaar klein is. Pensioensstelsels De wet LB kent er drie: - Eindloonstelsel = pensioen wordt berekend over het loon dat vlak voor de pensioendatum wordt genoten. - Middelloonstelsel = pensioen wordt berekend over het gemiddeld bij de werkgever verdiende loon. - Beschikbare - premiestelsel = het pensioen is niet loon, maar premiegerelateerd. De opbouw van pensioenrechten vind tijdsevenredig plaats en wordt door de verzekeraar vastgesteld, rekening houdend met het te verwachten rendement en levensverwachtingen. - Hybride pensioenstelsel = pensioensregelingen die niet precies gelijk zijn aan de hiervoor genoemde stelsels. Pensioenuitkeringen (bij zuivere pensioenregeling) kan voorzien in de navolgende voorzieningen: - Ouderdomspensioen = regeling die (nagenoeg) uitsluitend bedoeld is om een levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom te treffen voor (ex-)werknemers. Gaat in tussen de 65 en 70 jaar. - Partnerpensioen = regeling die (nagenoeg) uitsluitend als doel heeft om te zorgen voor een inkomensvoorziening na het overlijden van de werknemer, t.b.v. zijn (gewezen) echtgenote. - Wezenpensioen = regeling die bedoeld is om een inkomensvoorziening te treffen na het overlijden van de werknemer t.b.v. zijn (pleeg)kinderen. Het wezenpensioen eindigt wanneer het (pleeg)kind 30 jaar wordt. - Arbeidsongeschiktheidspensioen = regeling die bedoeld is om een inkomensvoorziening te treffen bij arbeidsongeschiktheid die langer duurt dan een jaar en die niet uitgaat boven wat naar maatschappelijke normen redelijk moet worden geacht. Pagina 19

AOW-franchise Pensioenopbouw is gerelateerd aan de diensttijd en het salaris van de betrokken werknemer (= pensioengrondslag): - Diensttijd = voor elk daadwerkelijk doorgebracht dienstjaar mag een bepaald pensioen worden opgebouwd, gerelateerd aan het pensioengevend loon. Uitgangspunt: in 35 dienstjaren moet er een ouderdomspensioen van 70% kunnen worden opgebouwd. Hoewel er formeel geen sprake is van een diensttijd, mogen onder meer de volgende perioden toch als diensttijd worden aangemerkt: o Ouderschapsverlof, sabbatsverlof, studieverlof voor opleiding of studie voor beroep, verlof in de zin van de Wet arbeid en zorg o Dienstjaren t.g.v. een waardeoverdracht van pensioenkapitaal in de zin van de PW. - Grondslag = over alle loonbestanddelen wordt pensioen opgebouwd, behalve bij vrijgestelde loonbestanddelen en de auto van de zaak. Pensioen is een aanvulling op de AOW. Om die reden heeft de overheid gesteld dat je rekening moet houden met die AOW. Dat gebeurt door het hanteren van een AOW-franchise. De AOW-franchise is een drempelbedrag. Over dat deel van je salaris hoef je geen pensioen op te bouwen, want je krijgt al AOW. Je pensioen is 70% van je salaris. Die 70% is inclusief de AOW. Over een deel van je salaris hoef je dus geen pensioen op te bouwen. De AOW is 70% van het deel van je salaris waar je geen pensioen over op bouwt. Omgekeerd, het deel van je salaris waar je geen pensioen over hoeft op te bouwen is dus 100%/70% van de AOW. De AOW franchise is dus = 10/7 van de AOW uitkering. Pensioenverzekeraar wettelijke toegelaten verzekeraars zijn: - Pensioenfondsen - Professionele verzekeraars - Niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of levensverzekeraar, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Ander lichaam dan hiervoor genoemde, gevestigd in Nederland, die aan bepaalde voorwaarden voldoet en die de pensioenverplichting tot binnenlands ondernemingsvermogen rekent - Buitenlands pensioenfonds dat door de minister van financiën is aangewezen en aan bepaalde voorwaarden voldoet Pensioen in eigen beheer = een directeur-grootaandeelhouder die direct of indirect ten minste 10% van de aandelen in het pensioentoezeggende lichaam op zijn naam heeft staan, dan wel houder is van certificaten van die ten minste 10% aandelen die zijn uitgegeven door een administratiekantoor en waarvan hij voor ten minste 10% in het bestuur is vertegenwoordigd, zijn pensioen daar onderbrengen eigen pensioen bv. Let op: bij faillissement kan de curator het in eigen beheer opgebouwde pensioen aanspreken Aanvullende voorwaarden bij pensioen in eigen beheer: - Bevat geen elementen die uitgaan boven wat in de praktijk voor collectieve regelingen gangbaar is = gangbaarheidstoets - Geen pensioen opbouwen in natura - Eigen bijdrage mag niet meer bedragen dan 50% van pensioenspremie - Er moet een hoger franchise ingebouwd worden Pagina 20

- Een partner- of wezenpensioen wordt alleen toegekend als er een nabestaande of wees kan worden aangewezen - Glijclausule is niet mogelijk = pensioen in eigen beheer kan niet ter goedkeuring aan de belastingdienst worden voorgelegd en daarna met terugwerkende kracht worden aangepast tot een wel aanvaardbaar niveau - Pensioenregeling kan niet worden aangewezen als zuivere pensioenregeling Oneigenlijk handelen = pensioenaanspraak wordt direct als loon uit vroegere dienstbetrekking in de loonbelasting betrokken als één van de navolgende oneigenlijke handelingen plaatsvindt: - Pensioenregeling voldoet niet meer aan voorwaarden voor een zuivere pensioenregeling - Pensioenregeling wordt in strijd met de PW afgekocht, vervreemd of formeel dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid - Voor verwezenlijking vatbare pensioenaanspraak die in eigen beheer is opgebouwd of een voor 1 jan. 1995 bestaande pensioenaanspraak die door een niet kwalificerende verzekeraar wordt uitgevoerd, wordt prijsgegeven. Levensloopregeling = een regeling die als doel heeft om een voorziening in geld te treffen die uitsluitend voor een periode van extra verlof kan worden aangewend. Als een werknemer deelneemt aan een levensloopregeling, is er geen sprake van belast loon (wel bij opname). Jaarlijks mag een werknemer maximaal 12% van zijn jaarloon geblokkeerd sparen, zij het dat er maximaal 210% (=2,1 jaar) kan worden gespaard. Financiering van onbetaald verlof mag tot het maximaal bedrag van laatstgenoten loon. Wanneer gebruik je het levenslooptegoed? Langdurig verlof (sabbatical), zorgverlof, palliatief verlof (stervensbegeleiding), ouderschapsverlof en educatief verlof. De levensloopregeling moet worden ondergebracht bij een erkende instelling: banken, verzekeraars of beleggingsinstellingen. Oneigenlijk handelen = levenslooptegoed wordt direct als loon uit vroegere dienstbetrekking in de loonbelasting betrokken als één van de navolgende oneigenlijke handelingen plaatsvindt: - Levenslooptegoed voldoet niet meer aan voorwaarden - Levenslooptegoed wordt afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid - Werkgever verstrekt de werkgeversbijdrage niet in dezelfde mate aan werknemers die in vergelijkbare omstandigheden verkeren Spaarloonregeling = een regeling waarbij je maximaal 613 van je brutoloon kon sparen. De tegoeden werden op een geblokkeerde spaarrekening gestort en vrijgegeven onder bepaalde voorwaarden, maar in ieder geval na minimaal vier jaar. In 2012 en 2013 worden de volgende regelingen afgeschaft: - Arbeidskorting voor ouderen - Doorwerkbonus - Spaarloonregeling - Levensloopregeling Daarvoor komen in de plaats: - Werkbonus voor 61-plussers - Vitaliteitssparen - Extra stimulering scholing Pagina 21

Vitaliteitsregeling De spaarloonrekening en levensloopregeling gaan op in de nieuwe vitaliteitsregeling. Hierbij gaat het om maximaal 20.000 euro sparen waarvan 5.000 per jaar. De stortingen zijn fiscaal aftrekbaar in box 1. Er wordt pas belasting geheven bij opname van het tegoed. Het opgebouwde, nog niet opgenomen, tegoed in vitaliteitssparen is niet belast in box 3. Hoeveel loonbelasting moet er worden ingehouden? Over het kalenderjaar verschuldigde loonbelasting moet als volgt worden bepaald: Verschuldigde loonbelasting over belastbaar loon (= loon aftrekposten) Heffingskorting voor de loonbelasting Verschuldigde loonbelasting De verschuldigde belasting wordt bepaald door de tarieftabel: hoogte inkomen maar niet hoger dan belastingtarief - 18.945 18.945 33.863 33,1% 41,95% 1,95 % + 31,50 % 10,80 % +31,50 % 33.863 56.491 42% 56.491-52% Voor personen van 65 jaar en ouder geldt een afwijkende tabel. Anoniementarief = als niet duidelijk is wie de werknemer is, moet de inhoudingsplichtige 52% belasting inhouden. Er mag ook geen rekening gehouden worden met loonheffingskorting. Een werknemer is anoniem als: - Hij zijn NAW-gegevens niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt. - Zijn identiteit niet op de juiste wijze is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie. - Hij buitenlandse identiteit heeft en hij niet beschikt over een geldige verblijfs- en werkvergunning. - Hij onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of zou moeten weten. Loonheffingskorting = mag op de verschuldigde loonbelasting in mindering worden gebracht en bestaat uit de volgende kortingen: - Algemene heffingskorting = geen nadere voorwaarden, behalve bij 65+ ers. - Arbeidskorting = uitsluitend voor werknemer die inkomsten uit tegenwoordige arbeid heeft. - Jonggehandicaptenkorting = uitsluitende voor de werknemer die een uitkering heeft op grond van de wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. - Ouderenkorting = uitsluitend voor de werknemer die 65 jaar of ouder is en een tijdvakloon heeft dat op jaarbasis niet meer dan een bepaald bedrag bedraagt. - Alleenstaande-ouderenkorting = uitsluitend voor de werknemer die recht heeft op ouderenkorting en daarnaast recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaande ouder. - Levensloopverlofkorting = uitsluitend voor de werknemer die heeft deelgenomen aan de levensloopregeling. Bij opname van het tegoed heeft de werknemer recht op een korting die maximaal gelijk is aan het opgenomen bedrag voor zover de levensloopverlofkorting in eerdere loontijdvakken nog niet is genoten. Standaardloonheffingskorting mag maar door één inhoudingsplichtige tegelijkertijd worden toegepast. Loonbelastingtabellen = in te houden loonbelasting makkelijk bepalen d.m.v. vijf belastingtabellen: Pagina 22

- Witte tabel = loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en loon dat daarmee gelijk wordt gesteld. - Groene tabel = geldt voor andere loonsoorten, zoals een WW-uitkering. - Tabel voor bijzondere beloningen = wordt toegepast op beloningen die eenmalig of eenmaal per jaar worden uitbetaald, zoals vakantiegeld, overwerkloon, etc. Deze tabel kent twee varianten: witte en groene tabel. - Eindheffingstabel =??? - Speciale tabellen =??? Op welk moment moet de inhouding plaatsvinden? De inhoudingsplichtige moet de loonbelasting inhouden op het tijdstip waarop het loon is genoten en wel volgens de op dat tijdstip geldende loonbelastingtabel. De werknemer geniet het loon op het moment waarop de loon: - Wordt betaald of verrekend = uitgekeerd of verrekend met bijv. een schuld. - Ter beschikking wordt gesteld = werknemer is verzuimt om zijn loon op te halen, inhoudingsplichtige heeft het loon klaar liggen. - Rentedragend wordt = op het moment waarop de inhoudingsplichtige rente vergoedt. - Vorderbaar en tevens inbaar wordt = vorderbaar, werknemer heeft recht om loon op te eisen. Inbaar, werknemer kan na opeisen van loon, loon ook daadwerkelijk incasseren. Bijzondere regeling voor loon dat op een ongebruikelijk tijdstip wordt genoten: er wordt geen rekening gehouden met het ongebruikelijke tijdstip. De inhouding van loonbelasting vindt gewoon plaats op het moment waarop het loon normaliter zou zijn genoten. Fictief loon en loon dat na afloop van het kalenderjaar wordt uitbetaald, worden geacht te zijn genoten aan het einde van het kalenderjaar of aan het einde van de dienstbetrekking. Afdracht op aangifte: De inhoudingsplichtige is verplicht binnen één maand na afloop van het aangiftetijdvak de ingehouden loonbelasting op aangifte af te dragen. 15 Tot nu toe hebben we het alleen maar gehad over de werkkostenregeling, deze is vanaf 1 januari 2011 ingegaan. Eerst hadden we in Nederland namelijk het systeem van de vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen. De inhoudingsplichtige kan per kalenderjaar nog beslissen of hij het systeem van de vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen of de werkkostenregeling kiest. De wetgever heeft de werkkostenregeling ingevoerd d.m.v. de overgangsregeling. Dit betekent dat een groot aantal wettelijke bepalingen zoals deze tot 1 januari 2011 golden, gedurende 3 jaar nog van toepassing zijn. Al hetgeen wat in paragraaf 15 staat, is gebaseerd op het (oude) systeem van vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen. Dus zoals het eerst was! Pagina 23

Loonbelasting: Wet loonbelasting: Werknemers en anderen als belastingplichtige Begrip werknemer (Privaatrechtelijke dienstbetrekking Wie? Fictieve dienstbetrekking Inhoudingsplichtige bij dienstbetrekking Inhoudingsplichtige bij fictieve dienstbetrekking art. 1 wet LB art. 2 wet LB art. 7:610 BW) art. 3 en 4 wet LB art. 6 wet LB art. 7 wet LB Waarover? Waarover? Belastbaar loon Loon en aanspraken Aandelenoptierecht Vrijstellingen Fooien Aanmerkelijk belanghouder Loon in natura Auto van de zaak Definitie pensioenregeling Pensioenstelsels Afwijkende regeling pensioen eigen beheer / gangbaarheidstoets Pensioenverzekeraars Oneigenlijke handelingen art. 9 wet LB art. 10 wet LB art. 10A wet LB art. 11 wet LB art. 12 wet LB art. 12A wet LB art. 13 wet LB art. 13bis wet LB art. 18 wet LB art. 18A wet LB art. 18H wet LB art. 19A wet LB art. 19B wet LB Levensloopregeling (vervallen) art. 19g wet LB Wat? Wanneer? Verschuldigde loonbelasting Tarieftabel Gecombineerd heffingspercentage schijf 1 en 2 Anonieme werknemers Standaard loonheffingskorting Toepassing heffingskorting Loontijdvak / loonbelastingtabellen Tabel bijzondere beloningen Genietingstijdstip loon / ongebruikelijk tijdstip Tijdstip inhouding van loon / afdracht op aangifte Toerekening loon voorafgaande kalenderjaar art. 20 wet LB art. 20A wet LB art. 21 wet LB art. 26B wet LB art. 21C e.v. wet LB art. 23 wet LB art. 25 wet LB art. 26 wet LB art. 13A wet LB art. 27 wet LB art. 27bis wet LB Inkomstenbelasting: Wet inkomstenbelasting: Reikwijdte inkomstenbelasting art. 1.1 wet IB Pagina 24

Binnenlandse / buitenlandse belastingplichtigen art. 2.1 wet IB Woonplaatsficties art. 2.2 wet IB Boxen, belastbaar inkomen art. 2.3 wet IB Keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen art. 2.5 wet IB Tarief belastbaar inkomen box 1 art. 2.10 wet IB Tarief belastbaar inkomen box 2 art. 2.12 wet IB Tarief belastbaar inkomen box 3 art. 2.13 wet IB Verzamelinkomen art. 2.18 wet IB Belastbaar inkomen box 1 art. 3.1 e.v. wet IB Belastbare winst uit onderneming art. 3.2 t/m 3.79A wet IB ** Belastbaar inkomen box 2 art. 4.1 e.v. wet IB Belastbaar inkomen box 3 art. 5.1 e.v. wet IB Vrijstelling maatschappelijke beleggingen art. 5.13 wet IB Standaard heffingskorting art. 8.2 wet IB Algemene heffingskorting art. 8.10 wet IB Arbeidskorting art. 8.11 wet IB Doorwerkbonus art. 8.12 wet IB Inkomensafhankelijke combinatiekorting art. 8.14A wet IB Ouderschapsverlofkorting art. 8.14B wet IB Alleenstaande ouderkorting art. 8.15 wet IB Jonggehandicaptenkorting art. 8.16A wet IB Ouderenkorting art. 8.17 wet IB Alleenstaande-ouderenkorting art. 8.18 wet IB Korting maatschappelijke beleggingen art. 8.19 wet IB Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal/culturele beleggingen art. 8.20 wet IB Wet op dividendbelasting:???? art.???? wet DIVB Algemene wet inzake rijksbelastingen: Woonplaats art. 4 AWR ** Belastbare winst uit onderneming Opbouw berekening van winst: Vrijstellingen IB Beperkte en niet aftrekbare kosten IB Privégebruik woning en auto (onttrekking / storting) IB Willekeurige afschrijving Investeringsaftrek / desinvesteringsbijtelling Fiscale reserves Ondernemersaftrek MKB vrijstelling art. 3.11 t/m 3.13 wet art. 3.14 t/m 3.17 wet art. 3.19 en 3.20 wet art. 3.31 e.v. wet IB art. 3.40 e.v. wet IB art. 3.53 e.v. wet IB art. 3.74 e.v. wet IB art. 3.79A wet IB Vennootschapsbelasting: Pagina 25

Wet op de vennootschapsbelasting: Binnenlandse belastingplichtigen Buitenlandse belastingplichtigen Subjectieve vrijstellingen Belastingvrijstellingen voor bepaalde lichamen Vrijgestelde beleggingsinstelling Aftrekbare kosten Bijzonder tarief: innovatiebox Belastbare Nederlandse bedrag / Nederlands inkomen Normaal tarief Voorheffingen Bijzonder tarief: fiscale beleggingsinstelling art. 2 wet VPB art. 3 wet VPB art. 5 wet VPB art. 6 wet VPB art. 6A wet VPB art. 9 wet VPB art. 12B wet VPB art. 17 wet VPB art. 22 wet VPB art. 25 wet VPB art. 28 wet VPB Pagina 26

Personeelsmanagement In 7 S model gaat personeelsmanagement over de S van staf (dmv instroom, doorstroom, uitstroom) Reader Merkdenken en HRM 3 Human Resource Management logica s: - Strategische logica = (financiële) performance van ondernemingen en instellingen - Maatschappelijke logica = afstemming van het HR-beleid op de omgeving - Professionele en delivery logica = kwaliteit van de HR-diensten en de wijze waarop die diensten geleverd worden In dit hoofdstuk: toepassen van marketing en merkdenken op HRM, dat je dan opvat als geheel van diensten met een speciale lading, omdat het gaat om het tot uiting brengen van fundamentele waarden waar de organisatie voor staat. 1 Merken en merkdenken Het begrip merk: - Woord, logo of symbool? - Iets wat producten of diensten van elkaar onderscheidt? - Baken van zekerheid en herkenning voor klanten? - Naam met reputatie? - Uiting die naamsbekendheid en een product of bedrijf vertegenwoordigt? - Label dat zowel materiële als immateriële betekenis heeft? - Verzameling van associaties? - Garantie voor kwaliteit? Merken kennen verschillende facetten, zowel fysiek als mentaal, zowel letterlijk als figuurlijk. Vergelijk een merk met een ijsberg: de top van de ijsberg boven water is te zien en makkelijk te veranderen (kleur of lettertype), maar al het andere onzichtbare wat onder water zit is moeilijker te veranderen (beleving van klanten van een merk). Let op: kleine wijzigingen gaan gepaard met een heel scala aan wijzigingen. Vb: naamsverandering zorgt voor andere bedrijfskleding of voor een ander logo. Hierop krijg je natuurlijk diverse reacties van klanten, maar ook van het personeel. Kenmerk van een merk: koppelt identiteit, imago, verwachtingen en gedrag aan elkaar Identiteit = hoe kom ik over op anderen ; gewenste identiteit = hoe wil ik overkomen op anderen. De persoonlijkheid van de organisatie aan de hand van kernwaarden. Een organisatie presenteert haar identiteit in haar omgeving d.m.v. de corporate identitymix. Onderdelen daarvan zijn: persoonlijkheid (visie ; missie), communicatie, symboliek en gedrag. Imago = hoe zie ik mezelf ; gewenst imago = hoe wil ik dat andere mij gaan zien. imago heb je op verschillende niveaus (productniveau ; merkniveau ; bedrijfsniveau) Collectief imago: werknemers van het bedrijf werken mee (of tegen) aan het ontstaan van een imago. Corporate imago = het beeld dat de (externe) publieksgroepen hebben van een organisatie 2 Employer branding - Betekenis employer branding = het creëren en in stand houden van een werkgeversmerk (waar de organisatie als werkgever voor staat) Employer branding richt zich op zowel huidige als toekomstige medewerkers. Het heeft alles te maken met de waarden die de organisatie centraal stelt. De medewerkers worden gezien als klanten. 4 basisvoorwaarden voor employer branding: Pagina 27

- Het moet werknemers kunnen inspireren en ruimte bieden voor ontplooiing. - Het merk moet vertrouwenwekkend, betrouwbaar, professioneel en geloofwaardig zijn. - Het moet gekoppeld zijn aan een verrassend en pro-actief HR-beleid - Het moet continu aandacht krijgen Schade aan imago van een bedrijf door: incidenten op korte termijn ; als een imago niet overeen blijkt te komen met de praktijk. Belangrijk: elke uiting, ieder contact, alle vormen van communicatie moeten consistent zijn met de waarden die een organisatie centraal stelt en wil uitdragen. 3 Internal branding Betekenis internal branding =gedrag van de organisatie / medewerker naar buiten toe. Het is de vertaalslag van (externe) merkwaarden naar (interne) organisatiegedrag het merk (beeld) dat de medewerkers uitdragen, gekoppeld aan de kernwaarden. De medewerkers worden gezien als leveranciers. 3 manieren: - Van buiten naar binnen = marketing is leidend in het communicatietraject - Van binnen naar buiten = gedrag van medewerkers als fundament onder de waarden van een organisatie - Coproductie van HR en marketing = combinatie van voorgaande invalshoeken 4 HR-branding HR-branding gaat om de vertaling en verankering van merkwaarden en organisatiewaarden: - Waarom? Bedrijven die veel aandacht besteden aan medewerkers zijn succesvoller. De bedoeling is om goede mensen binnen te halen en rotte appels eruit knikkeren. - Door wie? Het topmanagement, de personeelsmanager, de (gewone) manager - Hoe dan? Door middel van instroom, doorstroom en uitstroom: - Voor wie? Personeel, zodat men weet wie waar zit (organieke structuur ; personele structuur) en wie wat doet (functiebeschrijvingen (TBV) en competenties) competenties: wat je weet, kan, bent en wilt door middel van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en motivatie. Pagina 28

Competenties uiten zich in gedrag: Wanneer is het effect van HR-systemen het grootst? - Onderscheidend vermogen 4 aspecten: o zichtbaarheid voor werknemers o begrijpelijkheid voor klanten en werknemers o legitimiteit: autoriteit toekennen aan uitvoerders van HRM, o relevant voor klant - Consistent elementen moeten elkaar versterken ipv tegenspreken - Consensus beleidsmakers en beleidsuitvoerders moeten dezelfde mening hebben 5 Toepassen van merkinzichten in de praktijk Kan op verschillende manieren. Vb: brand touch points = momenten en manieren waarop jouw doelgroep met jouw merk in contact komt. Pagina 29

Hoofdstuk 4 Arbeidsmarktcommunicatie Er zijn verschillende definities voor arbeidsmarktcommunicatie, bijv: het planmatig proces waarbij wordt getracht een directe of indirecte wervingsboodschap over te brengen bij potentiële medewerkers en hun beïnvloeders (brede doelgroep), direct of via een bepaald medium (breed pakket aan media). Met de (in)directe wervingsboodschap wordt bedoeld: imago communiceren om een positief beeld te scheppen van de organisatie. Aandachtspunten bij arbeidsmarktcommunicatie: - Kennis van en contact met de arbeidsmarkt Hierbij gaat het om de samenstelling en ontwikkeling van de arbeidsmarkt. - Ad hoc adverteren versus continu communiceren Met ad hoc wordt bedoeld adverteren op het moment dat iemand nodig is. Met continu communiceren wordt regelmatig adverteren om naamsbekendheid met een bepaald imago te bouwen bedoeld. Ook gebruik je continu communiceren voor werving voor concrete vacatures. - Kwaliteit van uiting De uiting moet een goede uitstraling hebben, makkelijk toegankelijk zijn, begrijpelijke tekst met goede kern hebben, afgestemd zijn op doelgroep en een duidelijke afzender hebben. - Mediagebruik Streng selecteren en volledig afstemmen op gewenste doelgroep is hierbij belangrijk. De link tussen verschillende soorten media ook. - Kosten en budgetbeheer Wanneer arbeidscommunicatie planmatiger en gestructureerder wordt aangepakt, is het zinvol om te gaan werken met een vooraf opgemaakte begroting die centraal wordt beheerd. - Effectmeting Bepaal vooraf de criteria waarop wordt beoordeeld of de uiting heeft gewerkt of niet. - Verwerken van spontane sollicitaties Open sollicitaties moeten serieus genomen worden. De reactie daarop heeft grote invloed op het imago op de arbeidsmarkt. Werken met een arbeidsmarktcommunicatieplan doe je door middel van gestructureerd aanpakken en opschrijven. Een arbeidsmarktcommunicatieplan is een bijzondere vorm van een communicatieplan. Hoe ontwerp je een arbeidsmarktcommunicatieplan? Door middel van: - Probleemstelling neem voldoende tijd om het juiste probleem te formuleren. - Doelstelling maakt het mogelijk om achteraf te meten of de communicatie succesvol was. Belangrijk is om de doelstellingen SMART te formuleren. - Doelgroep beschrijf doelgroepen met meer dan alleen de selectiecriteria die voor de functie gelden. Maak de beschrijving zo concreet en levendig mogelijk en heb kennis over je doelgroep. Bv door arbeidsmarktonderzoek. - Boodschap datgene wat de afzender wil overbrengen aan de doelgroep, moet relevant en interessant zijn. - Strategie verschillende manieren waarop het doel kan worden bereikt. - Media welke middelen of media kunnen het beste worden ingezet? Keuze van media is afhankelijk van de boodschap, doelgroep en budget. - Organisatie wie zijn er betrokken bij het maken en uitvoeren van het arbeidsmarktcommunicatieplan? - Budget verschillende manieren om budget te bepalen. De uitkomst hiervan wordt meestal gebaseerd op recente marktgegevens of ervaringscijfers. - Evaluatie zijn de keuzes die gemaakt zijn in de vorige fasen goed geweest en waardoor wel of niet? Pagina 30

Hoofdstuk 5 Werving en wervingsmiddelen Interne werving = zoeken en vinden van geschikte kandidaten die al werkzaam zijn binnen het bedrijf. Externe werving = buiten de organisatie nieuwe medewerkers zoeken en vinden. Er bestaat ook een combinatie tussen beide. Personeel intern raad mensen extern aan. Voor het werven van nieuw personeel heb je verschillende wervingsmiddelen: - Vacaturesites onderverdeeld naar branche, opleidingsniveau, regio, enz. vacaturesites zijn uiterst populaire wervingsmiddelen. - Personeelsadvertentie in dagbladen, tijdschriften en vakbladen. Hoe gedetailleerder de omschrijving van de functie, hoe kleiner het aantal sollicitanten. Gouden regels voor een personeelsadvertentie: o Wees professioneel o Straal visie uit o Maak een imagokeuze o Beperk de tekst tot één functiegroep o Wees zo beknopt mogelijk kort maar krachtig o Maak gebruik van de corporate website o Zoek een goede balans tussen tekst en beeld o Koppel vormgeving aan huisstijl o Wees eerlijk o Kies het juiste medium - Centrum voor werk en inkomen (CWI) hier staan werkzoekenden ingeschreven en werkgevers kunnen zich aanmelden. Zo kunnen er vacatures/werknemers gezocht worden. - Uitzendbureau als een werkgever niet op zoek is naar een vaste medewerker, kan hij tijdelijk een medewerker inhuren. Dit kan ook ter vervanging van zieke medewerkers. - Detacheringsbureau op flexibele basis een medewerker inhuren. Meestal bij contracten op projectbasis die doorgaans uitgevoerd worden door hoogopgeleide specialisten. - Werving- en selectiebureau meestal ingehuurd voor het vinden van hoogopgeleide kandidaten voor een vast contract. Het gaat hierbij vaak over topfuncties. Wervingskanalen: - Internet op elektronische vacaturebanken of eigen website. - Dag- en weekbladen doeltreffend en veelgebruikt wervingskanaal. - Banenmarkten er worden vaak banenmarkten georganiseerd. Bedrijven kunnen zich op een van deze markten gaan vertegenwoordigen om werkzoekenden kennis te laten maken met hun organisatie. - Congressen / seminars uitstekende ontmoetingsplaats voor werkgevers en toekomstige werknemers. Vooral tijdens pauze en lunches. - Netwerken via, via aan medewerkers komen. Kost weinig tot niets en is vaak zeer doeltreffend. Werven van medewerkers uit andere EU-landen gaat gemakkelijk. Er bestaat binnen de EU namelijk een vrij verkeer van personen. Bedrijven kunnen dus zonder problemen medewerkers uit een van deze staten in Nederland in dienst nemen. Hoofdstuk 7 Werven via internet (blackboard) Werving via internet bestaat ruim vijftien jaar. Vacaturesites zijn de meest gebruikte oriëntatiebronnen om een baan te zoeken. Bijna 25% van de Nederlandse beroepsbevolking heeft zijn CV online staan. Pagina 31

Fundamenten die succes bij het werven via internet en daarmee werven in algemene zin bepalen: - Spelregels van werven via internet = gaat over het bereiken en bewegen van de door de organisatie gezochte doelgroep. Nadeel: de honderdduizenden vacatures die online staan, zijn grotendeels onzichtbaar, onvindbaar of verstopt. Het is dus belangrijk om zichtbaar en vindbaar te zijn. Dit kan op drie manieren: o Op het niveau van de werkgever = toegankelijke site met herkenbare url. o Op het niveau van de vacature = vacature moet binnen twee klikken vindbaar zijn. Daarnaast dient de vacature ook vindbaar te zijn via zoekmachines. o Op het niveau van de recruiter = zelf moet je ook zichtbaar en benaderbaar zijn. Werknemers gedragen zich als consumenten op de arbeidsmarkt. Zeker op een markt met veel vacatures wordt het internetgedrag van mensen vluchtig. Dit brengt nieuwe spelregels met zich mee: o o snel reageren, volledig en toegankelijk, o kort en krachtig, o leesbaar en zonder belemmeringen. - Eigen recruitmentsite als centrale punt = werken bij gedeelte op de website van een organisatie of een aparte site om werknemers aan te trekken met een eigen url. Alle arbeidsmarktcommunicatie en recruitmentactiviteiten komen hier samen. recruitmentsites zijn niet alleen mooi en doelgroepgericht vormgegeven, maar ook inhoudelijk sterk. Zes belangrijke zaken: o Vindbaar o Interesseren o Eerste indruk o Activeren o Informeren o Terugkomen - Vacaturesites = belangrijkste kanaal, onder te verdelen in vier categorieën: o Generieke vacaturesites = site waar veel vacatures te vinden zijn van verschillende doelgroepen, variërend in opleidingsniveau en functiegebieden. o Grote gespecialiseerde vacaturesites = sites waar relatief veel vacatures te vinden zijn van bepaalde doelgroepen, in bepaalde sectoren en/of in bepaalde regio s. o o Niche vacaturesites = sterk in één segment, bijv. regio, branche, opleidingsniveau. Internationale vacaturesites = komen in veel landen voor / hebben internationaal netwerk. Vacaturesites kunnen op verschillende manieren gebruikt worden. Bijv. door het plaatsen van vacatures, direct mail en banners. - Online exposure = online zichtbaar zijn. D.m.v. banners, games (game advertising of eigen game ontwikkelen), e-mailnieuwsbrieven, RSS-feeds, direct e-mailing, e-mail handtekening, weblogs en mobile sites. Verder zijn er nog talloze manieren om je online te laten zien. - Search engine marketing = bovenaan terugkeren in zoekresultaten is belangrijk. Een werkgever heeft als doel met vacaturesites en recruitmentsites terug te komen in een gouden driehoek (golden triangle) = waar de blik van de bezoeker zich als eerste op richt. Om dit te realiseren is zoekmachinemarketing verdeeld in twee deelgebieden: o o Zoekmachine-optimalisatie = aanpassen van techniek, content en linkstrategie van een website om de webpagina s bij zoekdiensten beter zichtbaar te maken. Zoekmachine-adverteren = tegen betaling plaatsen van advertenties boven en naast natuurlijke zoekresultaten. Drie doelstellingen: zo veel mogelijk vertoningen genereren, zo veel mogelijk clicks realiseren en zo veel mogelijk conversies realiseren. Om echt goed via google te zoeken, is het belangrijk de zoektaal te beheersen. - E-recruitment en socialen netwerken = opkomst van online sociale netwerken en de aantrekkingskracht die ze hebben op werkgevers is enorm. Waarom? : o o o Positioneren van eigen organisatie op arbeidsmarkt Employer branding Vindbaar maken van vacatures Pagina 32

o Maken tot onderdeel van referralbeleid (= via via werving) o Vinden van geschikte kandidaten o Personal branding o Relaties opbouwen o Alumnibeleid Op het gebied van arbeidsmarktcommunicatie heb je in Nederland veel bekende sociale netwerken. Namelijk: LinkedIn, Hyves, Twitter, Facebook, etc. Hoofdstuk 9 Werven(, selecteren) en sturen op competenties (blackboard) Competentie = woorden die iets zeggen over gedrag, vaardigheden en kennis, om een bepaalde taak of opdracht te kunnen vervullen. Competentie = vermogen om effectief te presteren in een bepaald type taaksituatie of in een bepaald type probleemsituatie. Iemand is meer of minder competent = om een taak, opdracht of bepaald werk te doen. Werven = personeel aantrekken op een positieve manier met positieve bedoeling. - Voor de organisatie: iemand in een functie of rol die een meerwaarde levert. - Voor de persoon in kwestie: een baan. Voordat men aan het werven begint, wordt er vaak een analyse gemaakt waarin men onderzoekt wie er geworven moeten worden, met wat voor competenties, in wat voor functie en hoe dat de organisatie dat wil gaan doen. Tegenwoordig draait werven steeds meer om het aantrekken van mensen om een bepaalde loopbaan op te zetten. - Voor de organisatie: voldoende leervermogen en veranderpotentieel in de organisatie. - Voor de persoon in kwestie: ontwikkelings- en ontplooiingsmogelijkheden in de organisatie. Hoe wordt dit bereikt? D.m.v. het opzetten van competentieprofielen. Hieruit blijkt wat er verwacht wordt van de medewerker op het gebied van gedrag, vaardigheden en kennis. Nadat mensen geworven zijn, wordt er gekeken naar de juiste man of vrouw op de juiste plek. D.m.v. functiebeschrijvingen worden mensen geselecteerd voor een bijpassende baan. Een functiebeschrijving houdt in: de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die gekoppeld zijn aan de functie. Een functiebeschrijving hoort dus wel meer bij het selecteren van mensen. (werving en selectie = instroom van mensen in een organisatie) Competentieprofielen zijn een link met de afdeling en de hele organisatie. Dit zie je duidelijk terugkomen in het OGI-model: Organisatie Groep (afdeling/team) Individu (functie) Visie, missie, strategie Concrete doelen / plannen Competenties Ontwikkeling op gebied van werving = competentiegericht werven via functie zelf. In het woord van de functie wordt als het ware de competentie opgenomen waar het om gaat. Competentiegericht werven op basis van marktontwikkeling = functies worden afgestemd op marktontwikkelingen, opleidingen spelen hierop in. Voortaan: competentiegericht onderwijs. Verschillende wervingskanalen en middelen: advertenties, collega s, vrienden, familie, kennissen, internet, wervingsbureaus, radio en tv, etc. Pagina 33

Stappen in wervingsproces: 1. Beslissing tot interne of externe vacaturestelling 2. Opzetten van wervingscampagne / besluitvorming selectieprocedure 3. Competentieprofiel opstellen 4. Keuze voor wervingskanaal 5. Samenstellen van uit te zenden boodschap / informatie 6. Selectieproces Doorstroom van personeel = ontwikkelen van personeel = veranderen en groeien tegelijk. Bijv. door een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Bij doorstroom hoort wel mobiliteit in de organisatie. De verticale doorstroom is het meest bekend: iemand maakt meer stappen op de ladder en in de hiërarchie. Maar ook horizontale doorstroom is nog populair: iemand gaat zelfde soort functie ergens anders uitvoeren. Uitstroom van personeel = mensen gaan weg bij organisaties. Meestal is dit vrijwillig, maar ooit is dit verplicht. Redenen voor uitstroom verschillen per medewerker. Selecteren = beste sollicitant uitzoeken uit alle sollicitanten die zich hebben aangemeld. Tegenwoordig wordt er vooral geselecteerd op de mate waarin in de juiste richting ontwikkelpotentieel bij de sollicitant aanwezig is. Brief Gesprek Assessments/ onderzoeken Elk selectie instrument levert hierbij meer of minder toegevoegde waarde in het voorspellen van toekomstig succes in de functie. Voorbeeld: briefselectie. Vaak worden mensen uitgenodigd om een sollicitatiebrief te schrijven. Maar voordat mensen een brief schrijven wordt ook vaak de mogelijkheid geboden om nadere informatie aan te vragen. Bij de sollicitatiebrief wordt er gekeken naar objectief vaststelbare gegevens: soort en niveau van opleiding en de hoeveelheid en soort werkervaring (in branches of sectoren, naar kennis, ervaring en functies, etc.). Verder zie je in CV s steeds vaker zelfbeoordelingen verschijnen. Dan heb je nog sollicitatiegesprekken. Deze heb je in veel soorten en maten met eigen stijl en aanpak. Toch worden er bij een sollicitatiegesprek bepaalde eisen gesteld. Een effectief en gestructureerd gesprek kun je (be)houden d.m.v. een (vragen)lijst bij je te houden. Een voorbeeld is de STAR-methode: situatie, taak, acties, resultaat. Door deze methode krijg je een goed zicht van de competenties bij een sollicitant. Als het gaat om de structuur van een sollicitatiegesprek kun je bijv. het volgende schema aanhouden: - Inleiding + doel = voorstellen / toelichten van gesprek / doel duidelijk maken - Agenda = onderwerpen die aan bod komen bespreken - Motivatie = beweegredenen van kandidaat en visie op baan bespreken - Afnemen STAR = inzoomen op ervaringen en ontdekken van competenties van sollicitant - Informatie over functie / bedrijf = door vertegenwoordiger van organisatie - Verdere procedure = informatie over vervolg of procedure - Afsluiten Er kunnen ook assessments en psychologische onderzoeken gehouden worden om erachter te komen wat de competenties van de sollicitant zijn. Het gaat hierbij vooral om de combinatie van interviews, capaciteitentests, assessmentoefeningen en persoonlijkheidsvragenlijsten. Hierbij kan het model van Bateson erg behulpzaam zijn: Pagina 34

Model van Bateson Het model geeft weer de samenhang en ook een bepaalde hiërarchie tussen gedrag, persoonlijkheid, attitude en waarden. Al deze facetten zijn van belang om gedrag te verklaren en te begrijpen en om uiteindelijk een voorspelling te doen over toekomstig succes in een bepaalde functie. Klassieke psychologische onderzoeken: Onderzoek naar verstandelijke capaciteiten of intelligentie en onderzoek naar kenmerken van iemands persoonlijkheid. Algemene intelligentie meet je op basis van aanleg van iemand. De aanleg van iemand kan bestaan uit drie facetten: verbaal analytische aanleg, numeriek analytische aanleg en het abstract denkvermogen. Competenties hangen samen met bepaalde intelligentiefactoren, maar natuurlijk ook met bepaalde persoonskenmerken. Onderzoeken worden gedaan op basis van de big five: - Extraversie = open persoonlijkheid, behoefte aan gezelschap - Vriendelijkheid = behulpzaam, betrouwbaar - Zorgvuldigheid = zich aan de regels houden, gedisciplineerd zijn - Emotionele stabiliteit = stevige persoonlijkheid, zelfverzekerd - Intellectuele autonomie = openstaan voor nieuwe ervaringen, verbeeldingskracht hebben Sign Sample Assessment center = verzameling van oefeningen en opdrachten specifiek ontwikkeld om een scherp beeld te krijgen van de aanwezigheid van competenties. D.m.v. sign en sample Sign = bepaalde informatiebronnen worden opgevat als een min of meer indirecte aanwijzing voor de mogelijkheid dat de persoon in kwestie in de toekomst het gewenste of vereiste gedrag zal gaan vertonen. Sample = gedrag dat gebaseerd wordt op de veronderstelling dat wanneer iemand in staat is een bepaald gedrag te vertonen in het hier en nu, hij of zij dit ook in een toekomstige situatie zal kunnen. Assessmentoefeningen = de sollicitant wordt in staat gesteld om voor de toekomstige functie relevant gedrag te laten zien. Er zijn veel soorten oefeningen! Hoofdstuk 6 Selectie en selectiemiddelen Om tot de juiste keuze te komen van kandidaten hanteren veel organisaties een strikte selectieprocedure. Er zijn veel soorten selectiemiddelen: - Sollicitatiebrieven en cv s meest voorkomende selectiemiddelen. Cv = Curriculum Vitae: o Personalia: naam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, adres, telefoonnummer, burgerlijke staat, nationaliteit. o Opleidingen: alle gevolgde opleidingen vanaf de middelbare school. o Werkervaring: belangrijkste graadmeter. Interessant is ook de lengte hiervan. o Overig: andere relevante zaken zoals talenkennis en interesses. o Referenties: bedrijven of personen waar bedrijven navraag kunnen doen over het functioneren van de sollicitant. Een cv is maximaal drie A4 tjes lang. In de sollicitatiebrief staat vaak vermeld wat de motivatie is van de sollicitant om juist bij deze organisatie te solliciteren. Pagina 35

- Sollicitatieformulieren belangrijke bron van informatie over de kandidaat. Eenmaal ingevuld, kan het sollicitatieformulier worden opgenomen in de personeelsadministratie. - Sollicitatie-interview zelden of nooit wordt er een nieuwe werknemer aangenomen voordat er een sollicitatiegesprek is geweest. Voor de werkgever spelen uitstraling, kleding en voorkomen een belangrijke rol en een sollicitant kan in een gesprek informatie winnen over wat het bedrijf hem te bieden heeft. - Referenties bedrijven of personen waar bedrijven navraag kunnen doen over het functioneren van de sollicitant. Meestal zijn dit ex-werkgevers, ex-collega s of klanten. - Tests (zie hoofdstuk 7) Hoofdstuk 7 Testen van nieuwe medewerkers Tests geven de werkgever extra informatie over het functioneren van de kandidaat, nu en in de toekomst. 3 Soorten tests: - Beroepskeuze- of interessetest = meet vooral interesses van de kandidaat. Het helpt hem zijn loopbaan vorm te geven. - Capaciteitentest = meet verworven vaardigheden, potentieel en ontwikkelingsniveau. Intelligentietests horen hier ook bij. - Persoonlijkheids- of psychologische test = scores geven aan persoonlijkheidseigenschappen. 5 dimensies (Big Five) : o Extraversie o Vriendelijkheid o Zorgvuldigheid o Emotionele stabiliteit o Open staan voor ervaringen Pagina 36

De waarde van een psychologische test is belangrijk. Mensen vinden tests namelijk spannend en de uitslag is van groot belang. Let bij tests goed op de validiteit, betrouwbaarheid, voorspellende waarde. Tests worden vaak gecombineerd met de assessment-centermethode en met interviews. Met de assesment-centermethode wordt bedoeld beoordelingen of taxaties. Het is een soort arbeidsproef die bestaat uit praktijksimulaties. De competenties in een assessment-center worden onderverdeeld in: denkkracht, daadkracht, sociale vaardigheden en wilskracht. Oefeningen die kandidaten moeten doen bestaan uit: - Gesprekssimulatie = meestal een tweegesprek, waar het over een casus zal gaan waarmee de kandidaat in zijn werk te maken zal krijgen. De bedoeling is om vooraf gestelde doelen te realiseren. - Postbakoefening = de kandidaat krijgt enveloppen of postbakjes met documenten die hij/zij binnen een bepaalde tijd moet wegwerken. - Verzamelen van feiten = informatie verzamelen die de kandidaat uiteindelijk gebruikt bij het oplossen van een opgegeven probleem. - Presentatie = beroep doen op organiserend en structurerend vermogen van de kandidaat. - Groepsdiscussie = een oefening waarbij de verschillende kandidaten t.o.v. elkaar hun standpunten moeten verdedigen en in een uur tijd gezamenlijk een probleem moeten oplossen. Hoofdstuk 5 Communicatieplan Een organisatie krijgt alleen een sterk imago door stelselmatig, op herkenbare en onderscheidende wijze met de doelgroepen te communiceren uitvoeren op basis van communicatieplan. Communicatieplannen kunnen sterk van elkaar verschillen. Een algemeen communicatie plan bestaat uit een totaalplan, deelgebieden en deelplannen. Vaste onderdelen in een communicatieplan zijn: - Opdracht / centrale vraag = eerst denken, dan doen! Formuleer de centrale vraag niet als een probleem, maar als een uitdaging. - Analyse = analyse op twee manieren: Interne analyse: Inzicht in het functioneren van de organisatie zelf. Product, logistiek, techniek, personeel, financiën, management, organisatie en strategie zijn belangrijke punten hierbij! Ook de kernwaarden, identiteit en imago spelen een belangrijke rol bij interne analyse. Externe analyse: DESTEP-analyse Demografische, Economische, Sociaal-culturele, Technische, Ecologische en Politiek-juridische factoren. - Onderzoek = onderzoek op twee manieren: Kwantitatief onderzoek: je bent bij kwantitatief onderzoek vooral geïnteresseerd in de feiten. Het gaat om het verzamelen van informatie door bijvoorbeeld enquêtes. Kwalitatief onderzoek: je bent bij kwalitatief onderzoek vooral gefocust op de mening en de houding van de doelgroep. Het onderzoek gaat inhoudelijk dieper met maar een beperkt aantal mensen. onderzoek, twee methodes: Deskresearch: je verzamelt de noodzakelijke informatie vanachter je bureau (bekende info) Fieldresearch: je verzamelt informatie door bijvoorbeeld interviews (onbekende info) Als je van voor de uiting van de media een test houdt, noem je dat een pretest. Houd je tijdens een campagne een test, noem je dat een posttest. Pagina 37

- SWOT-analyse =Strenghts, Weaknesses, Opportunities en Threats - Publieksgroepen = Een maatschappelijke groep waarmee een organisatie een relatie onderhoudt. Denk hierbij aan algemeen maatschappelijke, financiële- commerciële, politiekmaatschappelijke of interne publieksgroepen. Ook intermediairs of tussenschakels zijn publieksgroepen. Intermediairs = persoon die invloed heeft op andere (doel)groepen of personen. Bijvoorbeeld decanen, aanvoerders, trainers, bekende mensen, etc. Doelgroepen = De publieksgroep(en) waarop je je communicatieplan richt. publieksgroepen heb je, doelgroepen kies je. Segmenteren van doelgroepen = doelgroepen onderverdelen in twee of meer groepen. Je past segmentatie toe, als een bepaalde groep te groot en onderling te verschillend is. Manieren om een groep te segmenteren: geografisch lifestyle demografisch gebruik socio-economisch DMV profielschets.. - Doelstellingen = let op dat je een doelstelling niet omschrijft als een activiteit! Een activiteit is namelijk een middel om een doelstelling te bereiken. Drie niveaus bij doelstellingen: Ondernemingsdoelstelling: hierbij kijk je naar winst en vermogen van een organisatie. Marketingdoelstelling: hierbij kijk je vooral naar de omzet en het marktaandeel. Communicatiedoelstelling: hierbij kijk je naar veranderingen in kennis, houding en gedrag. Deze doelstelling formuleer je in termen van weten, vinden en doen SMART-methode: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijd - Boodschap = moet relevant, eenvoudig en onderscheidend zijn. De betrokkenheid van de consument bij aankoop van het product bepaalt sterk de verwerking van de boodschap: Betrokkenheid hoog betekent veel informatie verstrekken, betrokkenheid laag betekent weinig informatie verstrekken. Bij reclame gebruik je hiervoor het woord propositie = je doet een belofte (Vb. je lijf schreeuwt om zuivel ; just do it) - Strategie = keuzes beschrijven die bepalend zijn voor de inhoud en het vormgeven van de communicatie. De meeste strategieën zijn gericht op lange termijn. Ze geven de route aan die de organisatie volgt. Verder geven ze aan welke communicatiemiddelen de organisatie wil inzetten om de doelstellingen te bereiken. Het communicatiekruispunt van Betteke van Ruler onderscheidt vier mogelijke communicatiestrategieën: - Middelen = behalen we met de middelen de bij de doelgroep gestelde communicatiedoelstellingen? Een zo hoog mogelijk rendement tegen zo laag mogelijke kosten. Met verschillende middelen, maar wel één hoofdmiddel. Bij de keuze voor bepaalde middelen is creativiteit erg belangrijk. Maak in je communicatieplan ook een doelgroep/middelenmatrix. - Tijd = plannen van uitvoeren van communicatieplannen. Maak een tijdschema. Pagina 38

- Budget = wat een toereikend communicatiebudget is, is moeilijk te zeggen. Er zijn verschillende manieren om een budget vast te stellen: op basis van de uitgaven in de voorgaande jaren op basis van een plan met per activiteit een begroting - Evaluatie = effectmeting en bijsturing. Je gaat kijken of de doelstellingen zijn bereikt. Hier zijn 3 manieren voor: Effectevaluatie = zijn de gestelde doelen behaald? Procesevaluatie = je bespreekt de gang van zaken Productevaluatie = het gaat om de waardering Bij evaluaties opstellen zijn tussenevaluaties nodig. Zo krijg je goed zicht op de situatie. Pagina 39

Management Groeistrategieën d.m.v. 3 modellen en 2 verandertheorieën. - Scott, 3 fasen evolutie - Keuning, groeistadia / groeifasen evolutie - Greiner, leiderschap / crisis revolutie - Lewin, unfreezing / moving / freezing revolutie - Ezerman, veranderen & weerstand: acceptatie revolutie Evolutie = continue verandering Revolutie = opeens, absolute verandering Groeimodel van Scott: Fase 1 kleine organisatie Deze organisatie heeft een beperkt aantal functies, waarvan de meeste door de eigenaar vervuld worden. kenmerken van een kleine organisatie zijn: - Structuur: functionele indeling met weinig interne differentiatie - Personeelsbeoordeling: aan de hand van niet-geformaliseerde criteria - Beheerssysteem: persoonlijke beheersing - Strategiebepaling: afhankelijk van de persoon van de eigenaar Fase 2 volledig afdelingsgewijs opgebouwde organisatie De functionele indeling is volledig uitgebouwd. Aantrekken van specialismen in staf- of hulpdiensten gaat makkelijker. Groei van organisatie wordt gezocht in vergroting van marktaandeel en uitbreiding van product- en marktontwikkeling. Kenmerken van volledig afdelingsgewijs opgebouwde organisaties zijn: - Structuur: gecentraliseerde functionele indeling met veel interne differentiatie - Personeelsbeoordeling: gebaseerd op technische en economische criteria - Beheerssysteem: in toenemende mate op operationeel gebied op basis van delegatie - Strategiebepaling: persoonlijke besluitvorming - Research: vindt systematisch plaats met nadruk op product -verbetering, -ontwikkeling en procesinnovatie Fase 3 multidivisionele organisatie Direct onder de topleiding vind een splitsing plaats (interne specialisatie). Groei van deze organisaties vindt vooral plaats d.m.v. diversificatie, waardoor businessunits ontstaan. Naast zelfstandige organisatieafdelingen bevinden zich in de top van de organisatie ook nog diverse concerndiensten. Kenmerken van multidivisionele organisaties zijn: - Structuur: gedecentraliseerde divisievorm met interne specialisatie - Personeelsbeoordeling: veel nadruk op winst en andere financiële criteria - Beheerssysteem: strategische en operationele besluitvorming is t.a.v. productmarktcombinaties gedecentraliseerd. - Strategiebepaling: sterk procesmatig opgezet. In de top vooral gericht op verdeling van middelen in het concern, toe- en uittreding in bedrijfstakken. Pagina 40

Groeimodel van Keuning Bijna alle bedrijven worden in ongeveer hetzelfde ontwikkelingsstadium met identieke problemen geconfronteerd. Voor een beter inzicht in de problematiek rondom groeiende ondernemingen, onderscheid je zeven groeistadia: Toelichting model: In welke stadium bevindt een bedrijf zich? Daar kun je achterkomen door een vijftal managementfactoren: stijl van leidinggeven, organisatiestructuur, mate van formalisering, strategische doelstellingen en betrokkenheid van eigenaren. Fase 1 pioniersbedrijf: Stadium 1 bestaansopbouw Voornaamste zaken zijn klanten werven en de beloofde productlevering of dienstverlening nakomen. De organisatie is nog klein. 1. Organisatiestructuur = gecentraliseerde F-vorm met relatief geringe interne arbeidsverdeling. 2. Research en ontwikkeling = vallen toe aan eigenaar-leider. 3. Strategische keuze = afhankelijk van aspiraties van eigenaar-leider. 4. Prestatiemeting = door persoonlijk contact via subjectieve criteria. 5. Beloning en salariëring = veelal onsystematisch. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = persoonlijke beheersing m.b.t. zowel strategische sturing en organisatiestructuurontwerp, als beheersing van operationeel uitvoerende processen. Stadium 2 overleven Bedrijf is levensvatbaar. Er zijn voldoende afnemers en de kwaliteit is goed genoeg. De nieuwe stap is nu het creëren van een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven. In de vroegste ontwikkelingsfase Pagina 41

gaat het om een pioniersbedrijf dat nog door de oprichter wordt geleid. Pionier = iemand die een gat in de markt ontdekt en daar als ondernemer een creatief antwoord op vindt. Fase 2 Afdelingsgewijze opbouw: Stadium 3 succes Er is een forse groei in de omzet en het aantal klanten. De organisatie wordt groter. Dit dwingt een organisatie tot heroriëntatie en reorganisatie. Men moet de bedrijfsvoering gaan baseren op een heldere arbeidsverdeling en coördinatie. Ondersteunende functies veranderen naar sturende functies en de organisatie wordt zowel kwantitatief als kwalitatief groter. 1. Organisatiestructuur = relatief gecentraliseerde F-vorm die via interne arbeidsverdeling volledig is uitgebouwd. 2. Research en ontwikkeling = ondergebracht in een eigen afdeling waar men nu systematisch zoekt naar productverbetering en ontwikkeling en naar procesinnovatie. 3. Strategische keuze = keuzemogelijkheden, veelal verticaal geïntegreerd voorwaarts of achterwaarts. 4. Prestatiemeting = steeds onpersoonlijker en indirecter, waarbij men nu technische en / of economische criteria hanteert. 5. Beloning en salariëring = systematisch, objectiverend, met de nadruk op stabiliteit en dienstjaren. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = persoonlijk m.b.t. strategische besluitvorming, maar verder delegeert men steeds meer de operationele beslissingsbevoegdheid aan de hand van beleidslijnen, instructies, beslisregels en procedures. 7. Vergroting van marktaandeel = uitbreiding via verwante productlijnen of markten. Stadium 4 expansie Er kan sprake zijn van geografische uitbreiding. Meestal verandert een organisatie rondom deze stap ook van vorm. Er komen nieuwe (onder)afdelingen, er ontstaat een nieuwe afdelingsgewijze structuur en er komen nieuwe product- en marktactiviteiten d.m.v. (strategische) businessunits. Fase 3 Volgroeide organisatie: Stadium 5 optimale verhoudingen Een bedrijf haalt stadium 5 bij effectieve aansturing binnen de organisatie met het creëren van toegevoegde waarde zonder overbodige overhead(kosten) in staf en hulpdiensten. 1. Organisatiestructuur = gedecentraliseerde divisievorm, ontstaan via interne specialisatie. Naast de functionele structuur direct onder de top is er nu een meervoudige bedrijfsdoelstelling ontwikkeld. 2. Research en ontwikkeling = uitgebreid tot het zoeken naar geheel nieuwe en andere producten. 3. Strategische keuze = keuze betreffende toe- en / of uittreding in bedrijfstakken, toewijzing van middelen aan divisies en bepaling van groeitempo van divisies en het concern als geheel. 4. Prestatiemeting = onpersoonlijk, waarbij men nu vooral financiële criteria of marktcriteria hanteert. 5. Beloning en salariëring = systematisch, waarbij voor het topkader beloningsverschillen aan prestatieverschillen geschild zijn. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = delegeren van productmarktbeslissingsbevoegdheden binnen huidige activiteiten, dus voor zover dit de expansiestrategie betreft, gepaard gaande met indirecte beheersing via resultatenanalyse. Pagina 42

Fase 4 Volgroeide organisatie / ouderdom van organisatie: Stadium 6 verstarring Grenzen van groei zijn bereikt. Het geheel dreigt vast te lopen. Het bedrijf is toe aan veranderingen, nieuw leiderschap en nieuwe ideeën. Dit gebeurt d.m.v. druk van buitenaf of door vervanging van de top. In stadium 6 gaat het vooral om het volhouden van de organisatie en het voorkomen van problemen. Stadium 7 nieuwe vormen van groei Nu kunnen in stadium 7 nieuwe groei- en ontwikkelingscycli beginnen. Naar platte organisaties.. Waarom? Dan kan men beter aan eisen van externe partijen tegemoetkomen, flexibeler zijn, de satisfactie van medewerkers verbeteren en de productiviteit verhogen. Twee verschillende verplattingsoperaties: - Verplatting van middenkader = terugbrengen van aantal managementniveaus. Disfuncties die aanleiding geven tot verplatting zijn: o Problemen met marktgerichtheid en coördinatie o Te sterke scheiding tussen beleid en uitvoering o Te weinig ondernemerschap en resultaatgerichtheid o Weinig kansen voor ontwikkelen van integrale managementvaardigheden o Bureaucratische, rolgerichte cultuur - Verplatting van de top = bestuurslagen op divisieniveau worden in elkaar geschoven of geschrapt. Disfuncties die aanleiding geven tot verplatting zijn: o Gebrek aan commitment voor realisatie van plannen o Moeizame afbakening van taken en bevoegdheden o Dure concernstaf en overlegvormen o Elkaar bezighouden in de top o Overmatige toetsdrang o Vertraging in de besluitvorming Voor organisaties die beter willen inspelen op externe veranderingen staan verschillende mogelijkheden open. Bijv. wijzigingen in de organisatiestructuur = organisatiebesturing opnieuw bezien. Een juiste mix van ondersteunende maatregelen is nodig om tot een effectieve platte organisatie te komen. Organisaties van de toekomst: - intelligente, lerende organisatie - plat, slank en wendbaar - doet dingen waar ze goed in is - gebruikt via strategische samenwerking de eigen kerncompetenties en andermans bekwaamheden - doet aan outsourcing - neemt best practices over van andere organisaties o.a. op grond van benchmarking - waardeert creativiteit hoog - zoekt steeds bronnen voor verbetering - probeert door mondigheid de menselijke talenten echt te benutten filosofie van intelligente organisaties (hoe willen ze dit bereiken): - selecteer en koester de eigen kernbekwaamheden door daarin te investeren - handhaaf activiteiten en diensten van wereldklasse en besteed maximaal uit - accepteer en ontwikkel alternatieve organisatievormen voor maximale flexibiliteit - ontwikkel vaardigheden om allianties met ander bedrijven aan te gaan - verleg macht naar mensen die contact onderhouden en zaken doen met de klant Pagina 43

- kritische en intelligent professionals veranderen gemakkelijk van baan, creëer daarom een uitdagende werkomgeving LET OP: een zwak punt in dit proces is de intensieve en grootschalige uitbesteding. Wanneer je je extern afhankelijk maakt omdat je je bewust bent van interne tekortkomingen, heb je een beheersingsprobleem. Oplossing: manage een strategisch centrum als web van partners, ontwikkel een visie en zorg ervoor dat partners een toegevoegde waarde kunnen creëren. Het gaat in de toekomst dus vooral om het creëren van netwerken. Hier hangen echter voor- en nadelen aan: Voordelen dynamisch netwerkstructuur verschaft niet direct zoveel toezicht en beheersing ; meer flexibiliteit ; betere inzet werknemers ; grotere efficiency van totaal. Nadelen wanneer één element van het netwerk tekortschiet, lijden alle partners eronder ; groot verloop van medewerkers ; bedrijfsgeheimen kunnen op straat komen te liggen ; zekerheid omtrent input en financiële draagkracht. In netwerkorganisaties krijgen managers en medewerkers nieuwe taak vervullingen. Er wordt vooral meer geëist van kennis m.b.t. zowel het werk als de taak van het opbouwen en vasthouden van contacten. Werknemers moeten zichzelf steeds meer managen en zijn steeds meer betrokken bij de processen van de organisatie. Trainingen worden ook steeds belangrijker. Medewerkers zijn dan op meer plaatsen inzetbaar (en dus mobieler) en ze doen meer kennis op. Pagina 44

Groeimodel van Greiner Bestaat uit zeven fasen. Iedere fase heeft een eigen managementstijl. Elke fase wordt gekenmerkt door een geleidelijke ontwikkeling (evolutie) die wordt afgewisseld door een crisis (revolutie). Na zo n crisis volgt er een trendbreuk in de managementstijl. Elke overgang betekent verandering: Fase 1 Groei door creativiteit: Start- of pioniersfase van organisatie. De nadruk ligt op het ontwikkelen van het product en de markt. Er is nog sterk sprake van een informele organisatie. Wanneer de organisatie gaat groeien, ontstaat er een leiderschapscrisis en wordt het noodzakelijk om de werkzaamheden meer te gaan organiseren. Fase 2 Groei door dirigeren: In deze fase wordt de nadruk gelegd op een sterke besturing van de organisatie, waarbij dirigeren om uitbouw te realiseren van groot belang is. Medewerkers worden in hun zelfstandig functioneren beperkt en zullen op een gegeven moment de behoefte krijgen naar meer verantwoordelijkheid. Er zal een autonomiecrisis ontstaan. Fase 3 Groei door delegatie: Door meer autonomie ontstaat er meer zelfstandigheid in een organisatie delegatie = overdragen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar lagere niveaus. Medewerkers worden meer gemotiveerd, maar een gevolg is de beheerscrisis. Fase 4 Groei door coördinatie: In deze fase zullen er extra coördinatiemechanismen moeten worden ingebouwd. Gevolg: toename van communicatie & informatie en regels & procedures. De organisatie krijgt een onflexibel karakter en er zal een bureaucratische crisis ontstaan. Fase 5 Groei door samenwerking: Om de slagvaardigheid en flexibiliteit te verhogen zal er meer samengewerkt moeten worden tussen afdelingen, commissies en werkgroepen. Doel: verhogen van effectiviteit van werk. Er zal een overlegcultuur ontstaan die overgaat in een overlegcrisis. Pagina 45

Fase 6 Groei door verzakelijking en deregulering: In fase 6 streeft men naar een betere afstemming tussen activiteiten, maar wil men wel resultaatgericht blijven werken. Overbodige procedures, overlegstructuren, etc. zullen verdwijnen. Er zal sprake zijn van deregulering en intern ondernemerschap. In de organisatie zullen businessunits worden ingesteld. Intern zal er echter een sociale identiteitscrisis en extern een legitimatiecrisis ontstaan. Fase 7 Groei door geïntegreerd mens- en omgevingsgericht beleid: In deze fase zal de nadruk gelegd worden op public affairs. Er zal een hoop aandacht besteed worden aan milieuvraagstukken, effectieve organisatiecultuur, imago en identiteit van de organisatie. Ook de samenhang tussen bevrediging van medewerkers en kwaliteit, efficiency en productiviteit van de organisatie is belangrijk. Pagina 46

Groeimodel van Lewin Bestaat uit drie fasen: Fase 1 Unfreezing In deze fase worden medewerkers voorbereid op de veranderingen. Ze zullen afstand moeten gaan nemen (ontdooien) van de tot dan toe normale werkwijze. Weerstand is een normaal gevolg van onzekerheid die met de verandering meegaat. De acceptatie van verandering wordt positief beïnvloed wanneer de personen die met de veranderingen geconfronteerd worden, daarbij al in een vroeg stadium betrokken worden. Fase 2 Moving: Wanneer de veranderingen bij de medewerkers geaccepteerd zijn, kunnen de veranderingen doorgevoerd worden. Medewerkers krijgen hierbij de mogelijkheid om zich via opleiding en training op de nieuwe situatie voor te bereiden. Fase 3 Freezing: In deze fase vindt vastlegging plaats. De veranderingen zijn nu een vast onderdeel van de normale organisatie geworden. Er is wel extra aandacht nodig voor medewerkers die terugvallen in de oude gewoontes. Pagina 47

Groeimodel van Ezerman: Ezerman heeft niet echt een groeimodel, maar is meer van de veranderingsstrategieën. Het doel van een veranderingsstrategie is de acceptatie van de verandering door de betrokken medewerkers te vergroten: Ezerman onderscheidt zeven veranderingsstrategieën: Veranderingsstrategie 1 Ontwijken: Personen zijn pas gemotiveerd, wanneer ze de noodzaak van verandering zelf inzien. Veranderingsstrategie 2 Faciliteren: Voorwaarden en faciliteiten worden geschapen, waardoor de veranderingen tot stand komen. Dit kan gebeuren in materiële sfeer of in immateriële sfeer. Veranderingsstrategie 3 Informeren: De betrokken medewerkers worden op de hoogte gebracht van de komende veranderingen. Zo kunnen ze zich alvast op de veranderingen voorbereiden. Veranderingsstrategie 4 Ondersteunen (educatieve strategieën): Mensen worden opgeleid, opgevoed, gecoacht of begeleid m.b.t. het veranderingsproces. Het gaat hierbij vooral om informatieoverdracht. Veranderingsstrategie 5 Onderhandelen: Wanneer mensen niet geneigd zijn zich neer te leggen bij een verandering, is onderhandeling een mogelijkheid. Daarbij zal in de meeste situaties een compromis de uitkomst zijn. Pagina 48

Veranderingsstrategie 6 Overtuigen: Mensen worden m.b.v. argumenten en logica tot andere gedachten gebracht. Voordelen worden maximaal voorgesteld en nadelen minimaal. Veranderingsstrategie 7 Afdwingen (macht-, dwang- en pressiestrategie: Bij deze strategie gaat het vooral om het opleggen van de verandering. De nadruk ligt hierbij op het toepassen van beloning en straf! Pagina 49

Bedrijfseconomie Hoofdstuk 4 Kosten en kostensoorten Uitgaven Tijdstipgrootheid Uitgaven zijn aan tijdstippen verbonden. Het gaat hierbij om het moment waarop je daadwerkelijk je geld uitgeeft. Kosten Periodegrootheid Kosten zijn aan perioden, functies of producten toegerekende gelduitgaven, die verband houden met de opoffering van productiemiddelen. Voorbeelden van kosten: - Afschrijvingskosten = kosten die verband houden met de waardedaling van duurzame productiemiddelen. - Verzekeringskosten = vooruitbetaalde uitgaven die ten laste van een bepaalde periode worden gebracht. De wijze waarop kosten berekend worden, is afhankelijk van de beslissing die moet worden genomen Ontvangsten Tijdstipgrootheid Ontvangsten zijn aan tijdstippen verbonden. Het gaat hierbij om het moment waarop je daadwerkelijk geld van iemand ontvangt. Opbrengsten Periodegrootheid Opbrengsten zijn aan perioden, producten, enzovoort toegerekende geldontvangsten die verband houden met de verkoop van producten of levering van diensten Voorbeelden van opbrengsten: - Winst = geboekt voor een bepaalde periode (opbrengst), ontvangen in een andere periode. Hoogte van winst is vaak niet eenduidig vast te stellen. Informatie over kosten en opbrengsten is belangrijk voor managers binnen een organisatie. De stuurinformatie daarvan wordt namelijk gebruikt voor het besturen van de organisatie. Kosten per eenheid product = kostprijs. Als de kostprijs minder bedraagt dan de verkoopprijs, kan men besluiten het product te gaan produceren en verkopen. De kosten van een product zijn gelijk aan de geldswaarde van de productiemiddelen die zijn opgeofferd voor het produceren en verkopen van het product. Die kosten (waarde) bereken je door hoeveelheid x prijs. Verschillende manieren om prijs te bepalen: - Historische uitgaafprijs = prijs bij aanschaf productiemiddel - Vervangingswaarde = prijs van kosten die het product heeft opgeleverd - Opbrengstwaarde = prijs bij verkoop Kostenindelingen op verschillende manieren, welke kostenindeling van belang is, hangt af van het doel waarvoor de berekening wordt gemaakt: - Hoogte van kosten reageert op verandering in productieomvang. Hfst. 5 - Relatie tussen ontstaan kosten en bepaald product. o Directe kosten = duidelijk aanwijsbaar verband tussen kosten en product. o Indirecte kosten = geen duidelijk aanwijsbaar verband tussen kosten en product. - Kosten naar functies binnen de organisatie. Kosten indelen in verkoopkosten, inkoopkosten, productiekosten, reclamekosten, enz. - Doelmatigheid van opgeofferde waarde. Niet alle gelduitgaven die door een onderneming worden verricht, leien tot kosten. Pagina 50

Enge kostenbegrip = uitsluitend gelduitgaven i.v.m. doelmatig opgeofferde productiemiddelen leiden tot kosten. Gelduitgaven i.v.m. niet doelmatig opgeofferde productiemiddelen leiden tot verspillingen. Ruime kostenbegrip = zowel uitgaven i.v.m. doelmatig als uitgaven i.v.m. ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen worden tot kosten gerekend. Onvermijdelijke kosten worden ook wel toegestane kosten genoemd. Als je deze vergelijkt met de werkelijke kosten, kan een onderneming de oorzaken van de verschillen vaststellen en dan maatregelen gaan treffen om die verschillen tegen te gaan. - Productiemiddelen waarmee kosten verband houden. onderscheid in: o Kosten van grond- en hulpstoffen o Kosten van diensten van derden o Kosten van arbeid o Kostprijsverhogende o Kosten van duurzame belastingen productiemiddelen o Kosten van vermogen o Kosten van grond Kosten van grond- en hulpstoffen: Zijn tastbare productiemiddelen die bij aanwending in het productieproces in één keer worden verbruikt. Voor de bepaling van kosten van grond- en hulpstoffen wordt er rekening gehouden met: - - Afval en uitval tijdens het productieproces kan er grondstof verloren gaan (afval), maar het kan ook gebeuren dat er na afloop van een productieproces eindproducten of halffabricaten niet aan de eisen voldoen en worden afgekeurd (uitval). - Voorraadkosten hebben tot doel wijzigingen in de aanvoer en/of in de afzet op te vangen, zodat er geen verstoringen optreden in de productie en verkoop. 3 soorten voorraadkosten: o Opslagkosten = werkelijk in de onderneming aanwezige voorraad noemen we technische voorraad. De kosten die hierover berekend worden noemen we vermogens- en opslagkosten. o Bestelkosten = kosten i.v.m. het bestellen van voorraden kunnen bestaan uit telefoonkosten, transportkosten en kosten i.v.m. ontvangst van goederen. Vaste bestelkosten = vast bedrag per bestelling. Optimale bestelgrootte is bestelgrootte waarbij de totale kosten van het bestellen en het aanhouden van voorraden zo laag mogelijk zijn. o Kosten ten gevolge van diverse risico s = waardedaling van voorraad door brand, diefstal, veroudering of prijsdaling van goederen. De voorraad waarover de onderneming risico loopt, noemen we de economische voorraad. In formule: economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen voorverkopen. Kosten van arbeid: Arbeidsproductiviteit = dit is het aantal eenheden product dat per werknemer per tijdseenheid wordt gemaakt. Hoogte van arbeidsproductiviteit wordt bepaald door werkomstandigheden, werksfeer, goede organisatie, maar ook door de financiële beloning: (soorten brutoloon) - Stukloon = als de werknemer per geleverde prestatie een vast bedrag ontvangt. - Tijdloon = als de werknemer een vaste vergoeding per periode ontvangt. - Premieloonstelsel = combinatie van stukloon en tijdloon. De werknemer ontvangt een vast basisuurloon, maar krijgt daarnaast een premie als de geleverde prestatie een bepaalde norm overtreft. - Winstdelingsregeling = als de werknemer naast een tijdloon nog een deel van de winst van de onderneming ontvangt. - Bonusregeling = werknemers ontvangen naast hun gewone loon nog een extra betaling (bonus) als zij bepaalde doelstellingen halen. Pagina 51

Flexibele werktijden maken een betere benutting van de beschikbare productiemiddelen mogelijk. e kwaliteit van werknemers is een belangrijke factor voor het succes van ondernemingen. Veel bedrijven voeren daarom een beleid dat erop gericht is de kwaliteit van hun medewerkers te vergroten = Human Resource Management (HRM). Beschikbare uren = het aantal uren dat de werknemer in principe voor de organisatie kan worden ingezet. Aantal werkdagen X aantal uren per dag (in arbeidsovereenkomst vastgelegd). Productieve uren = het aantal uren die daadwerkelijk in rekening kunnen worden gebracht aan de afnemer van het product. Niet-productieve uren = het aantal uren die niet in rekening gebracht kunnen worden aan de afnemer van het product: - Vakantie, feestdagen en overig verlof - Ziekte - Persoonlijke verzorging en pauzes - Inwerktijd - Overleg - Studies, congres - Algemeen beheer - Overige niet-productieve uren Pagina 52

Loonkosten die rechtstreeks met de medewerkers samenhangen, bestaan uit primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden: - Primaire arbeidsvoorwaarden = brutobeloning (overeengekomen periodebeloning en overige beloningsaspecten uit de arbeidsovereenkomst) en werkgeverslasten i.v.m. sociale verzekeringen (wettelijk of andere collectieve verzekeringen). - Secundaire arbeidsvoorwaarden = bestaan uit: reis- en verblijfkosten (bestaan uit kosten voor woon-werkverkeer en dienstreizen), kinderopvang, studiekostenvergoeding, kosten van de auto van de zaak, overige vergoedingen. - Overige loonkosten = kosten van werving en selectie, kosten van ziekte (uitvoering van beleid gericht op voorkomen van ziekteverzuim, premie werkgeversrisico, bonus/malusregeling WAO, ziektevervanging), kosten van catering, kosten van personeelsfonds, diverse andere kosten. Uurtarief berekenen = totale arbeidskosten / aantal productieve uren Loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit x 100 Factoren die de loonkosten beïnvloeden: - Ziekteverzuim kan worden beperkt door een verbetering van de werkomstandigheden. Er zijn kosten verbonden aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, maar die betalen zichzelf via een lager ziekteverzuim weer terug. - Personeelsverloop leidt tot hoge kosten voor werving en selectie en inwerken van nieuwe medewerkers. Ook personeelsverloop kan worden tegengegaan d.m.v. verbeteringen in de arbeidsomstandigheden. - Arbeidsmotivatie gemotiveerde medewerkers presteren beter dan niet-gemotiveerde medewerkers. Arbeidsmotivatie heeft ook invloed op het ziekteverzuim. Maatregelen die je kunt nemen zijn: goede communicatie, houden van bedrijfsuitjes en attentie bij bijzondere gebeurtenissen (verjaardag, geboorte, etc.). - Collectieve arbeidsovereenkomsten en regeringsbeleid als werknemersorganisaties met werkgevers afspraken maken over de arbeidsvoorwaarden voor een bepaalde sector of branche en die afspraken gelden voor de gehele branche. De regering zal de gemaakte afspraken nauwlettend in de gaten moeten houden en zo nodig ingrijpen. Dit i.v.m. de concurrentiepositie van Nederland. - Verantwoordelijkheden en taakstelling taken binnen een organisatie worden over medewerkers verdeeld. De taken moeten nauwkeurig omschreven zijn en er moet duidelijk zijn hoeveel kosten eraan verbonden mogen zijn. Kosten van duurzame productiemiddelen: Duurzaam productiemiddel = gaat meer dan één productieproces mee. Je kunt een DPM zien als een voorraad prestaties voorraad werkeenheden. Door het gebruik van DPM neemt deze voorraad af. De kosten van DPM bereken je per werkeenheid en bestaan uit: - Complementaire kosten = aanvullende kosten bij aanschaf van DPM. In het algemeen geldt dat de complementaire kosten stijgen naarmate het DPM ouder wordt. - Vermogenskosten = het gemiddeld in het DPM geïnvesteerde bedrag. - Afschrijvingskosten = het bedrag wat men ten laste van het resultaat brengt i.v.m. de waardedaling van duurzame productiemiddelen. Technische levensduur = - Absolute technische levensduur = deze is bereikt op het moment waarop het DPM technisch niet meer in staat is producten voort te brengen. - Relatieve technische levensduur = deze wordt bereikt op het moment waarop het DPM niet meer in staat is producten te maken in de gewenste hoeveelheid en/of kwaliteit. Economische levensduur = levensduur waarbij de kosten per werkeenheid minimaal zijn. Verschillende afschrijvingsmethoden: Pagina 53

- Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde (lineair afschrijven) = (aanschafwaarde restwaarde) / aantal jaren uitkomst / aanschafwaarde x 100% - Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde = 1 (restwaarde / aanschafwaarde) ^ (1/aantal jaren) x 100% - Afschrijven via de annuïteitenmethode = leidt tot vast bedrag voor afschrijvingen en vermogenskosten per jaar. In het begin van de levensduur van een DPM zijn de vermogenskosten groter dan de afschrijvingen. Aan het einde van de levensduur van een DPM zijn de afschrijvingen groter dan de vermogenskosten. Kosten van grond: Zijn in principe ook kosten van duurzame productiemiddelen, maar hebben een aantal bijzondere kenmerken: - Vestigingsplaats van onderneming = er treedt geen technische slijtage op, want de waarde van de grond gaat niet achteruit door het gebruik en/of het verloop van de tijd. Er hoeft dus ook niet afgeschreven te worden. Er kan wel sprake zijn van economische slijtage. Deze treedt op als de waarde van de grond afneemt door economische factoren in dat geval zal er een herwaardering plaatsvinden. - Leverancier van agrarische producten = grond wordt gebruikt als voedingsbodem. Het kan dan voorkomen dat er grondverbeteringen aangebracht moeten worden. de afschrijvingskosten op deze grondverbeteringen worden dan gezien als kosten van grond. - Voorraad delfstoffen, die ontgonnen worden = door winning van delfstoffen wordt de grond minder waard, wat tot afschrijvingskosten leidt. Vermogenskosten i.v.m. grond als de grond in eigendom is verkregen, leidt de aanschaf van grond tot een vastlegging van eigen en/of vreemd vermogen en dus tot vermogenskosten. Huur van grond wanneer grond gehuurd wordt, kan je de te betalen pacht als kosten van grond beschouwen. Kosten van diensten van derden: Op sommige gebieden mist de onderneming deskundigheid. Werkzaamheden die door derden t.b.v. de onderneming worden gemaakt, noemen we de kosten van diensten van derden. Het uitbesteden van werk wordt ook wel Outsourcing genoemd. Kosten van belastingen: Kun je onderverdelen in: - Kostprijsverhogende belastingen = opgenomen in kostprijs accijnzen, milieuheffingen, onroerendezaakbelasting, etc. - Belastingen over toegevoegde waarde = de btw die een onderneming heeft betaald aan de leverancier, kan zij terugvorderen van de fiscus. - Belastingen over winst = bij rechtspersonen vennootschapsbelasting, bij natuurlijke personen inkomstenbelasting. Kosten van vermogen: Activa worden gefinancierd met eigen en/of vreemd vermogen. De vergoedingen hiervoor noemen we vermogenskosten en deze moeten in de kostprijs opgenomen worden. Verschaffers van vreemd vermogen interest Verschaffers van eigen vermogen kosten gelijk aan opbrengsten die de verschaffers mislopen doordat ze het beschikbaar gestelde eigen vermogen niet buiten de onderneming hebben belegd. Alleen de kosten die verband houden met de rationele capaciteit en de rationele financiering daarvan, mogen in de kostprijs worden opgenomen = bedrijfseconomische berekening. De overige kosten zijn verspillingen. Fiscale winstberekening = alleen de werkelijke betaalde interest (aan vreemd vermogen verschaffers) Pagina 54

Kosten van vermogen zijn een onzelfstandige kostensoort = zonder activa, geen kosten van vermogen. De overige kosten zijn zelfstandige kostensoorten. Hoofdstuk 5 Kostprijsberekening De kostprijs van een dienst of product is een belangrijk sturingsinstrument voor een organisatie. Een goede berekening van de kostprijs is belangrijk bij het vaststellen van een redelijke verkoopprijs. Als een onderneming in staat is het product voort te brengen tegen een kostprijs die lager is dan de gegeven verkoopprijs, zal de onderneming winstgevend zijn. Kenmerken van kosten: Variabele kosten = als de kosten van een organisatie veranderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte. Met bedrijfsdrukte bedoelen we de mate waarin een organisatie gebruikmaakt van de beschikbare capaciteit. Drie soorten variabele kosten: - Proportioneel variabele kosten = wanneer de kosten recht evenredig veranderen met de verandering in de bedrijfsdrukte. Oftewel, de kosten per eenheid product blijven bij iedere productieomvang gelijk. - Progressief variabele kosten = wanneer de kosten meer dan evenredig veranderen met de verandering in de bedrijfsdrukte. Oftewel, de kosten per eenheid product stijgen naarmate de productieomvang toeneemt. - Degressief variabele kosten = wanneer de kosten minder dan evenredig veranderen met de verandering in de bedrijfsdrukte. Oftewel, de kosten per eenheid product nemen af naarmate de productieomvang toeneemt. (Trapsgewijs variabele kosten zijn het gevolg van het feit dat bepaalde productiemiddelen slechts in beperkte mate deelbaar zijn) Vaste kosten = kosten die niet veranderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte, zolang de productieomvang binnen de beschikbare capaciteit van de onderneming ligt. Vaste kosten worden ook wel constante kosten of capaciteitskosten genoemd. Voor de bepaling van de hoogte van de vaste kosten gaat men uit van het (voor de betreffende onderneming) relevante productiegebied. Gemengde kosten = kosten die voor een gedeelte vast en voor een gedeelte variabel zijn. Voor het besturen van een organisatie is het belangrijk inzicht te hebben in de wijze waarop de kosten reageren op een wijziging in de bedrijfsdrukte. Voor het berekenen van de kostprijs kan je zowel de vaste als de variabele kosten meenemen. Vaste en variabele kosten samen zijn de integrale kosten. Normale bezetting = integrale kosten / gemiddelde bedrijfsdrukte Definitie normale bezetting = gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige jaren Werkelijke bezetting = wat er werkelijk is gemaakt / verkocht. Als de normale bezetting groter is dan de werkelijke bezetting = onderbezettingsverlies Als de normale bezetting kleiner is dan de werkelijke bezetting = overbezettingswinst Integrale kostprijsmethode = (toegestane variabele kosten / werkelijke productie) + (toegestane vaste kosten / normale productie) Pagina 55

Rationele capaciteit = meeste productie per kwartaal X 4 + reservecapaciteit (v. ben. capaciteit) Rationele overcapaciteit = verschil tussen rationele capaciteit en normale productie. Irrationele overcapaciteit = verschil tussen productiecapaciteit van onnodig aangeschafte machine en rationele capaciteit. Rationele overcapaciteit wordt in de standaardkostprijs opgenomen, omdat deze onvermijdbaar is. Irrationele overcapaciteit daarentegen wordt niet in de standaardkostprijs opgenomen, omdat deze een verspilling/verlies is. De standaardkostprijs wordt meestal berekend voordat men met de productie begint (voorcalculatie) en kan alleen berekend worden bij een homogeen product. Hoofdstuk 6 Integrale kostprijsmethode en variabele kostencalculatie Verschil integrale kostprijsmethode (hfst. 5) en variabele kostencalculatie (hfst. 6) = wijze waarop het resultaat wordt bepaald, verschil in toerekenen vaste productiekosten en de wijze waarop de voorraden worden gewaardeerd. Bepalen van resultaat: Perioderesultaat integrale kostprijsmethode = Omzet (afzet x verkoopprijs) Integrale kosten (TVK + TCK) Transactieresultaat (verkoopomvang = verkoopprijs - integrale kostprijs) Bezettingsresultaat (W N) x (C/N) + Perioderesultaat = transactieresultaat + bezettingsgraad Perioderesultaat variabele kostencalculatie = Omzet (afzet x verkoopprijs) TVK (totale variabele kosten) Dekkingsbijdrage (verkoopomvang = verkoopprijs - variabele kosten) TCK (totale constante kosten) Perioderesultaat = dekkingsbijdrage vaste productiekosten Verschil in toerekenen vaste productiekosten: Verschil in voorraadwaardering: Pagina 56

Algemene Economie Micro-economie = economie van bedrijven en gezinnen Meso-economie = economie van verschillende sectoren en bedrijfstakken Macro-economie = economie als geheel (meestal een land) Nationaal inkomen in formule: EV = C + I + O + E M Betekenis: Effectieve vraag = consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + export import BBP = bruto binnenlands product nationaal inkomen. Kanttekening BBP: - Gemiddeld cijfer, zegt dus niets over de verdeling van het inkomen. - Zaken die plaatsvinden in de informele economie worden niet meegeteld o Grijze circuit = niet geregistreerd, wel legaal vrijwilligerswerk o Zwarte circuit = niet geregistreerd, illegaal illegale productie - Er wordt geen rekening gehouden met verschillen in prijsniveau. Bruto binnenlands product (BBP) = nationaal inkomen drie groepen groeifactoren die nationaal inkomen bepalen: - Niet-economische factoren = zaken als godsdienstige opvattingen, cultuur en manier waarop maatschappij is ingericht. - Vraagfactoren = effectieve vraag - Aanbodfactoren = productiecapaciteit Onder macro-economie wordt verstaan: economie als geheel bijv. van een land of over de wereld. Denk hierbij aan de economische kringloop = model van de werking van de economie als systeem. De deelnemers van de economisch kringloop zijn: gezinnen (consumentenmarkten), bedrijven (zakelijke markten)), overheid (markt voor overheidsopdrachten) en buitenland (buitenlandse markten). Pijl 1 Consumptie Pijl 2 Lonen Pijl 3 Inkomstenbelasting Pijl 4 Uitkeringen Pijl 5 Overheidsbestedingen Pijl 6 Vennootschapsbelasting Pijl 7 Import Pijl 8 Export Pijl 9 Investeringen Pagina 57

Economische begrippen rondom conjunctuur: Conjunctuur = economische situatie (groei) op bepaald moment Conjunctuurbeweging = veranderingen in groeipercentage van productie Trend = over een reeks van jaren gemeten groei Hoogconjunctuur = groei boven het gemiddelde (trend) Overspanning = vraag groeit sneller dan de productiecapaciteit aankan Laagconjunctuur = als de productiegroei vertraagt of zelfs krimpt (economische slechte tijden) Neergang = afname hoogconjunctuur Recessie = groei onder het gemiddelde (trend) Depressie = productie daalt gedurende langere periode Crisis = omslagpunt van hoogconjunctuur naar laagconjunctuur Bedrijven die evenredig op de conjunctuurbeweging reageren, worden cyclische sectoren genoemd. Conjunctuurbewegingen ingedeeld naar gemiddelde duur: Kondratieff-golf Juglar-golf Kitchin-golf Gem. 54 jaar 7 tot 11 jaar Gem. 40 maanden Wanneer alle drie de golven in dezelfde fase verkeren, leidt dat tot zeer hevige beweging, doordat de drie golven elkaar versterken. Een verklaring van wisselingen in conjunctuurgolf is de verandering in de kooplust van consumenten en producenten. Daarbij spelen particulieren, overheid, binnen- en buitenland een rol. Heel erg belangrijk bij de conjunctuur is het consumentenvertrouwen. Conjunctuurvoorspellingen Ontwikkelingen rondom het gebied van de conjunctuur zijn een belangrijke betekenis voor de afzetverwachtingen van een ondernemingen. Er worden daarom dan ook veel voorspellingen gedaan over de conjunctuurverloop. Opgaande conjunctuur Betekent een positieve invloed op de omzet en positieve verwachtingen van de toekomst. Consumenten gaan hun aankopen vergroten. Productie en werkgelegenheid gaan stijgen, lonen nemen toe, winstmarge komt toch weer onder druk te staan (dmv. hogere verkoopprijs). Maatregel van overheid bij hoge conjunctuurgolf = rente verhogen (meer sparen, minder uitgeven). Neergaande conjunctuur Betekent een negatieve invloed op de omzet en negatieve verwachtingen van de toekomst. Consumenten zien inkomens minder worden en gaan minder besteden. Productie en werkgelegenheid dalen. Resultaat loopt terug > bedrijven moeten bezuinigen. Maatregel van overheid bij hoge conjunctuurgolf = rente verlagen (minder sparen, meer uitgeven). Pagina 58

Gezinnen Consumptie = bestedingen van gezinnen. Met gezinnen bedoelen we alle ingezetenen (inwoners) van een land. Gezinnen stellen een pakket goederen en diensten samen ter bevrediging van hun behoeften = consumptiepatroon. Factoren die de consumptiegroei beïnvloeden: - Inkomensstijging - Inkomensnivellering - Reële rentestijging - Vermogenstoename De verandering van het inkomen gecorrigeerd door inflatie is de verandering van de koopkracht. * Stijging van koopkracht = stijging van reëel inkomen = toename van aantal producten dat men kan kopen. De afzet van een product is afhankelijk van de inkomensgroep die het product consumeert en met de marginale consumptiequote kan dan worden bekeken hoeveel er van een extra euro inkomen wordt geconsumeerd. Inflatie = stijging algemeen prijspeil. Door inflatie ontstaan diverse praktische problemen en inflatie draagt bij aan een onzeker ondernemingsklimaat. Twee betekenissen van inflatie: - Monetaire inflatie = als door een toename in de geldhoeveelheid, de omloopsnelheid ook toeneemt. - Prijsinflatie = als het prijsniveau stijgt omdat het productievolume niet meer kan toenemen spreken we van prijsinflatie. Prijsinflatie wordt ook wel aan geldontwaarding gekoppeld (= daling van koopkracht). Verkeersvergelijking MV = PT M = geldhoeveelheid V = omloopsnelheid Om te berekenen hoe prijsstijgingen de koopkracht van de consument beïnvloeden, moet er rekening gehouden worden met het gewicht van verschillende uitgavenposten = wegingsfactoren. Dit doet de CBS d.m.v. budgetonderzoeken. Formule gewogen indexcijfer (gemiddelde waarbij rekening is gehouden met wegingsfactoren) = som van (wegingsfactor X indexcijfer) som van wegingsfactoren RIC reëel inkomencijfer = inkomen in goederen NIC nominaal inkomencijfer = inkomen in euro s formule: RIC = NIC / PIC x 100% PIC prijsindexcijfer = consumentenprijsindex P =prijsniveau T =productievolume De consumentenprijsindex speelt een belangrijke rol bij Cao-onderhandelingen prijscompensatie = de lonen worden aangepast op de stijging van de consumentenprijsindex. Indexcijfers worden niet alleen voor inflatie gebruikt, maar ook voor andere zaken. Soms moeten gegevens uit verschillende jaren met elkaar worden vergeleken. M.b.v. prijsindexcijfers kan de invloed van prijsstijgingen uit dergelijke reeksen worden verwijderd = defleren. Hiermee bedoelen we dat defleren het gemakkelijker maakt, bedragen met elkaar te vergelijken. Gevolgen van prijsinflatie: - Mensen die geld uitlenen, ondervinden hiervan nadelen. Als de lening wordt afgelost, ontvangen ze een reëel lager bedrag dan zij oorspronkelijk hadden uitgeleend. - Mensen die schulden maken, hebben hiervan profijt. Die lossen hun lening af met in koopkracht gedaald geld. Pagina 59

MAAR: de kredietgever ontvangt natuurlijk ook nog rente. Om geen koopkracht te verliezen, moet de jaarlijkse rente ten minste gelijk zijn aan de gemiddelde jaarlijkse prijsinflatie. Als het algemeen prijspeil samen en de inkomens in een bepaald jaar gelijk zijn gestegen, lijkt de koopkracht onveranderd. Maar, in Nederland moet je zo gauw je meer verdiend, ook meer belasting gaan betalen (= progressief belastingstelsel). Om te vermijden dat de belastingbetaler meer aan belasting moet gaan uitgeven, kan de overheid elk jaar de belastingtarieven aanpassen = inflatiecorrectie. Een ander gevolg van prijsinflatie is dat de prijzen van onze exportgoederen stijgen. Dit is nadelig voor onze concurrentiepositie. Gevolgen van prijsdeflatie: - Prijsdeflatie is nadelig voor de mensen die geld geleend hebben. De reële waarde van de schuld wordt bij deflatie namelijk steeds groter. - Voor consumenten is het voordeliger om hun bestedingen uit te stellen, maar door die wegvallende bestedingen hapert de economische groei. Oorzaken prijsinflatie: - Bestedingsinflatie = overbesteding (producenten houden de vraag niet meer bij) zorgt voor een overspannen arbeidsmarkt waardoor er bestedingsinflatie ontstaat. - Loonkosteninflatie = als de lonen sneller stijgen dan de loonruimte (som van APTstijging en prijsstijging) toelaat. Gevolg: loonkosteninflatie of daling van winstmarge. - Geïmporteerde inflatie = inflatie op geïmporteerde producten. - Inflatieverwachtingen kunnen een zelfstandige oorzaak van prijsinflatie zijn. Stagflatie = economische stagnatie met snel oplopende werkloosheid en stijgende prijzen. Deflatie = als het algemeen prijspeil daalt. Grafische benaderingen bestedingsinflatie: Keynesiaanse visie: Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei. Klassieke visie: De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven. Inflatiebestrijding: - Bestedingsinflatie restrictieve begrotingspolitiek = het aanpakken van bestedingen door te bezuinigen op de overheidsuitgaven of door de belastingtarieven te verhogen. Krapgeldpolitiek = beperking van kredietverlening door banken / voeren van rentebeleid. Verder kan de overheid met wettelijke regelingen lonen en prijzen beïnvloeden. Maar loonen prijsstops bestrijden de symptomen van inflatie wel, maar nemen de inflatie niet weg. Als laatste kan inflatie worden bestreden via wisselkoersstijgingen. - (Loon)kosteninflatie = door de euro hard te houden (Europese munt t.o.v. andere landen in koers laten stijgen), valt de invloed van buitenlandse kostenstijgingen af te remmen. Ook kan de overheid iets doen aan de loonstijgingen d.m.v. loonmaatregelen, maar ook d.m.v. sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) te overtuigen van loonmatiging = Een beperking van de stijging van de contractlonen. Pagina 60

Bedrijven Investeringen = aanschaffen van kapitaalgoederen. Drie soorten investeringen: - Vervangingsinvesteringen (breedte-investeringen) = aanschaffen van kapitaalgoederen wegens slijtage, nodig om productiecapaciteit in stand te houden. - Uitbreidingsinvesteringen (diepte-investering) = aanschaffen van kapitaalgoederen om de productiecapaciteit te verhogen. - Voorraadinvesteringen = wijzigingen in voorraden aanbrengen verwachte stijging in afzet. Twee soorten: geplande voorraadinvesteringen (extra voorraad/productie gelijk aan vraag) en gedwongen voorraadinvesteringen (groei voorraad/productie groter dan vraag). Bij gedwongen voorraadinvesteringen maken ondernemingen kosten voor goederen, waartegenover geen opbrengsten staan. Alle investeringen samen noem je bruto-investeringen. Bruto-investeringen minus vervangingsinvesteringen zijn netto-investeringen. Netto-investeringen bestaan uit voorraadinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen. Factoren die de ontwikkelingen van de investeringen beïnvloeden: - Afzetverwachtingen - Bezettingsgraad - Winst - Rente (negatief verband) Schaarse goederen bestaan uit: economische (schaarse) goederen en vrije (niet schaarse) goederen economische goederen bij voortbrenging van deze goederen moeten schaarse middelen worden opgeofferd. Economische goederen bestaan uit kapitaalgoederen en consumptiegoederen. Een aparte vorm van economische goederen zijn niet-reproduceerbare goederen. Deze zijn eenmalig en uniek (vb. kunstwerk/monument). Vrije goederen deze goederen staan onbeperkt tot je beschikking. Produceren/productie = voortbrengen van goederen en diensten. (transformatieproces) Tijdens het productieproces voegen mensen en machines waarde toe aan de ingekochte grondstoffen. Bij productie worden productiefactoren ingeschakeld, waartegenover een beloning staat: Natuur Pacht ; Kapitaal Rente/huur ; Arbeid Loon ; Ondernemingschap Winst. Organisatie geordende groep mensen die samenwerken om bepaalde doelen te bereiken. Bedrijf organisatie die economische goederen produceert. Onderneming bedrijf dat naar winst streeft en risico s durft aan te gaan. Arbeidsmarkt = geheel van vraag naar en aanbod van werknemers. Aantal deelnemers in de arbeidsmarkt meet je d.m.v. participatiegraad (beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking x 100%). De productie per werknemer meet je d.m.v. de arbeidsproductiviteit. Conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt: Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. Er is een tekort aan arbeidskrachten en er zijn veel vacatures oplopende of hoogconjunctuur. Ruime arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod. Er is een overschot aan arbeidskrachten. Er zijn veel werkelozen en werkgevers krijgen gemakkelijk personeel afnemende of laagconjunctuur. Pagina 61

Aanbodkant van arbeidsmarkt = beroepsbevolking: Beroepsgeschikte bevolking: Dat deel van de totale bevolking in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Wordt ook wel potentiële beroepsbevolking genoemd. Beroepsbevolking: Alle personen tussen de 15 en 65 jaar die betaald werk kunnen en willen verrichten (voor 12 of meer uur per week) en daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn. Ontgroening en vergrijzing van de beroepsbevolking vergroten toekomstige vacatureproblemen in het Nederlandse bedrijfsleven (demografische groei). Andere structurele knelpunten zijn: maatschappelijke opvattingen, stand van economie, aanzuigeffect, ontmoedigingseffect, wetgeving, organisatie van het arbeidsproces/ Aanzuigeffect = het verschijnsel dat in economisch voorspoedige tijden (economische groei met stijgende werkgelegenheid) personen die zich eerst niet aanbieden op de arbeidsmarkt (de nietberoepsbevolking) een baan gaan nemen of zich laten inschrijven bij een CWI. Het aanbod van arbeid neemt toe. Ontmoedigingseffect = het verschijnsel dat in economisch slechte tijden (recessie, teruggang) personen die zich eerst wel aanboden op de arbeidsmarkt zichzelf kansloos achten en geen werk meer gaan zoeken of zich niet meer laten inschrijven bij het CWI. Het aanbod van arbeid neemt af. Vraagkant van arbeidsmarkt = werknemers, vacatures, vraag naar arbeidskracht van zelfstandigen = werkgelegenheid. De vraag naar arbeid wordt uitgeoefend door private sector (werkgevers en bedrijven) en de overheid. Werkloosheid wanneer ben je werkloos? Personen van 15 tot 64 jaar, die verklaren minstens 12 uur per week te willen werken en die daarvoor beschikbaar zijn en die activiteiten ontplooien om werk voor ten minste 12 uur per week te vinden. Kanttekening bij officiële werkloosheidcijfers: - Verborgen werkloosheid = Mensen die wel willen werken, maar niet ingeschreven staan bij het CWI. Mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, terwijl ze wel (aangepast) werk kunnen verrichten. Werknemers die vervroegd uittreden. - Officiële cijfers laten niet zien hoe de werkloosheid verdeeld is over de verschillende regio s van het land. - Er bestaan ook speciale probleemgroepen. Waar komt het totale aanbod aan goederen en diensten in een land vandaan? Deze worden voortgebracht in kantoren, fabrieken, winkels, scholen, ziekenhuizen, etc. Pagina 62