Theory of Mind en Autisme

Vergelijkbare documenten
Executive functioning bij kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis

Nederlandse samenvatting

7 Nederlandstalige Samenvatting

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

Zwakke centrale coherentie en de Van Hiele niveaus

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Sociale Cognitie bij Psychisch Gezonde Volwassenen

Mindset: Onderwijsmythe of niet? Onderzoek naar de rol van mindset in het basisonderwijs

Problemen met executieve functies bij kinderen met DCD: een literatuuroverzicht

SOCIALE PRIKKELNAVIGATIE BIJ ASS. Dr. Marcia Goddard Project Manager YoungCapital

Executieve functies in vogelvlucht (met autisme als voorbeeld)

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

Autisme, wat weten we?

Theory of Mind en taalvaardigheden: Samenhang met sociaal gedrag bij kinderen met een autisme spectrum stoornis?

Two roads diverged in a wood, and I- I took the one less traveled by, And that has made all the difference.

De Rol van het Werkgeheugen en Taak-ambiguïteit bij het Meten van Cognitieve Flexibiliteit

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon


Psychiatrie & Psychologie bij 22q11DS

COMORBIDITEIT BIJ DYSLEXIE IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS

Sociale Interpretatie Test en Lees de Ogen Test bij hoog functionerende volwassenen met ASS

Wat betekent autisme voor een persoon met een verstandelijke beperking?

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

Accare. Dr. C. Blijd PREVENTIE EN VROEG INTERVENTIE

ADHD en autisme: Zijn er verschillen?

De Invloed van Kenmerken van ADHD op de Theory of Mind: een Onderzoek bij Kinderen uit de Algemene Bevolking

mensen met autisme zijn eigenlijk best flexibel?

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek!

Een talengerichte benadering bij leerlingen met autisme

Oolgaardt lezing 28 November 2006 Ze kunnen het wel, maar ze

Het Effect van Angst en Hyperactiviteit op het Uitvoeren van een. Reactietijdtaak bij Volwassenen.

Executieve functies binnen de vroegbehandeling. Evelien Dirks NSDSK

Autisme & Agressie. Contactpersoon: Dr. Jan-Pieter Teunisse

Cognitive remediation therapy as a treatment enhancer in eating disorders and obsessive compulsive disorders

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

Ontwikkelingsdysfasie en ASS 07/02/2013

Autisme en de gevolgen Els Ronsse / MDR

Neurofeedback: een geschikte behandeling voor autisme?

Structuur! Voorstellen Autisme anders bekijken Theorie (en ervaringen!) over autisme Kennis maken met workshop Autisme Anders Ervaren

Bij reguliere veroudering worden mensen

Wetenschapsvisies op het verband tussen autisme spectrum stoornis en leesbegrip

Inhoud - Situaties. - Wat is de oorzaak van autisme? - Wat betekend autisme voor iemand zelf? - Autisme en de omgeving (autisten in de klas)

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Pesten (op school) bij kinderen met een autismespectrum stoornis 6/12/2017

Theory of Mind en aspecten van taal bij ASS

Is het depressie? Dr. M. Zuidersma, UMCG of is het een onderliggend neurodegeneratief beeld? Maar is dit wel zo? Disclosure belangen spreker

OPTIMALE SCAFFOLDING VOOR KINDEREN UIT HET SPECIAAL ONDERWIJS 1. Samenvatting

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Werkgeheugen in de praktijk: Ontwikkeling en stoornissen

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

We hopen. ouders. bedankt. nogmaals. Allen. hartelijk. drs. Anke. Scheeren. Autism. Research. Amsterdam. aan dit onderzoek.

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

Anne Berg William W. Hale Universiteit Utrecht

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Wat moeten leraren weten over informatieverwerkingsproblemen, autisme spectrum stoornissen en andere hersenpathologie? Hilgo Bruining Kinder en

Links between executive functions and early literacy and numeracy.

Kwaliteiten en beperkingen van (jong)volwassenen met ASS. Een reflectie Linda Cuppen

Cognitieve profielen van volwassenen met HFA en het syndroom van Asperger

Inleiding psycho-educatie ASS bij volwassenen

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004)

De effectiviteit van Braingame Brian: samenvatting van het evaluatie-onderzoek

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen

Logopedie in het cluster 2 onderwijs

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

Autisme en geluk. Peter Vermeulen

Het Effect van Assertive Community Treatment (ACT) op het. Sociaal Functioneren van Langdurig Psychiatrische Patiënten met. een Psychotische Stoornis.

Obsessieve-compulsieve symptomen in eetstoornissen en autisme spectrumstoornissen

EF en gedragsproblemen. Walter Matthys

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Leerlingen met autisme effectief ondersteunen bij sociale interactie in de klas (thematisch overzichtsartikel)

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

What Part of Working Memory is not Working in ADHD? The effect of Reinforcement on Short Term Memory and the Central Executive

recidiverende en aanhoudende dwanggedachten (obsessies) die duidelijke angst

Tekeningen van kinderen met autisme

De invloed van affectieve betrokkenheid op moeilijk verstaanbaar gedrag

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Diagnostiek en indicatiestelling met het testinstrumentarium ESM. Ludo Verhoeven Expertisecentrum Nederlands Radboud Universiteit Nijmegen

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

De Relatie tussen het Adaptief en Cognitief Functioneren van Dak- en Thuisloze Jongeren en het Wel of Niet Hebben van een Psychiatrische Diagnose

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

EMOTIEREGULATIE & AUTISME SPECTRUM STOORNISSEN

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Psychisch functioneren bij het syndroom van Noonan

Running head: COGNITIEVE STIJLKENMERKEN BIJ AUTISME

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Welke scores zijn voor een patiënt het belangrijkste?

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Logopedie in het cluster 4 onderwijs

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Autisme begeleiding of aansturing? Workshop Platformdag gehandicapten 9 april 2015 Chul Joo Ro

Neurocognitief functioneren bij electroconvulsietherapie

Beeldende. kinderen /adolescenten met gedrags- en emotionele problemen De resultaten van een beschrijvende literatuur studie

Psychose. Autisme overlap, risico & behandeling

Transcriptie:

Theory of Mind en Autisme Antonietta Spallicci Bachelorthese Universiteit van Amsterdam: Psychologie 5829194 A. Ploeger 18 juni 2012 Verslag: 4177 woorden (exclusief samenvatting) 1

Inhoudsopgave Samenvatting 3 Inleiding 4-5 Hoofdstuk 1 Voordelen van Theory of Mind 6-8 Hoofdstuk 2 Nadelen van Theory of Mind 8-12 Hoofdstuk 3 Samenhang tussen Theory of Mind, Executieve Functie Theorie en Centrale Coherentie Theorie 13-15 Conclusie 15-17 Literatuurlijst 18-20 2

Samenvatting Het hebben van een Theory of Mind (TOM) houdt in dat je je kunt verplaatsen in het perspectief van een ander persoon. Mensen met autisme hebben een minder ontwikkeld TOM vermogen. Er is empirische evidentie gevonden voor deze TOM theorie voor mensen met autisme. Zo is er een samenhang gevonden tussen joint attention en TOM en tussen TOM en de sociaal-communicatieve tekorten. Verder blijkt ook de vaak niet onderzochte groep mensen met autisme met ook een zeer beperkt taalvermogen een minder ontwikkeld TOM vermogen hebben. Deze theorie kent echter ook tegenevidentie. Er zijn mensen met autisme die slagen op de TOM taken. Bovendien is TOM theorie niet specifiek genoeg, want mensen met schizofrenie hebben ook een minder ontwikkeld TOM vermogen. Daarnaast is de executieve functie theorie in staat het repetitief gedrag te verklaren, maar TOM niet. Ook hebben mensen met autisme een superior visual search vermogen, dat TOM niet kan verklaren. De centrale coherentie theorie biedt hierbij wel een uitkomst. Verder is gebleken dat deze drie theorieën met elkaar samenhangen. Er bestaat een relatie tussen TOM en het executieve vermogen en tussen TOM en het centrale coherentie vermogen. Met deze kennisvermeerdering kunnen de huidige therapieën worden verbeterd. 3

Inleiding Autisme is een psychische stoornis die zich kenmerkt door drie globale kenmerken. Een eerste belangrijk kenmerk betreft tekortkomingen in de sociale vaardigheden, zoals problemen in het krijgen en onderhouden van sociale contacten, waarbij ook de wederkerigheid van een sociale relatie minder aanwezig is. Een tweede belangrijk kenmerk zijn tekortkomingen in de verbale en non-verbale communicatie vaardigheden. Verder vormt de aanwezigheid van repetitief gedrag en stereotype gedrag het derde kenmerk. Deze gedragingen houden in dat er veel herhaling is van handelingen en er is sprake van ritueel of dwangmatig gedrag, wat de triade van autisme compleet maakt (DSM-IV). Aangezien de eerste kenmerken van autisme zichtbaar moeten zijn voor het derde levensjaar, is het meeste onderzoek naar autisme bij kinderen gedaan. Onderzoekers hebben allerlei theorieën over autisme ontwikkeld. Eén van de meest bekende theorieën over autisme is Theory of Mind. Deze houdt in dat mensen met autisme een minder goed ontwikkelde Theory of Mind hebben (in deze these de TOM theorie genoemd). Zo hebben zij moeite met het vormen van een beeld van iemand anders zijn perspectief, zoals gedachten en gevoelens. Dit wordt ook wel mind-blindness genoemd. Eén van de eerste onderzoeken naar TOM werd gedaan door Baron-Cohen, Leslie en Frith (1985). Zij onderzochten Theory of Mind aan de hand van de nu zeer bekende Sally-Anne taak. Het kind werd twee poppetjes voorgehouden, Sally en Anne. Sally stopte haar knikker in een mand. Toen ging ze weg en verscheen Anne. Zij stopte de knikker in een doos. Vervolgens kwam Sally weer terug. De vraag luidde: Waar denkt Sally dat haar knikker ligt? Wanneer de kinderen zich hebben kunnen verplaatsen in de gedachtegang van Sally zou het antwoord zijn in de mand en zou je slagen voor de theory of mind taak. Het bleek echter dat kinderen met autisme deze vraag beantwoordden met in de doos. Zij waren dus niet in staat zich te verplaatsen in de belevingswereld van Sally. De Sally-Anne taak is een false-belief taak. Bij taken van deze 4

aard gaat men na of iemand begrijpt dat een ander persoon een verkeerde opvatting over de werkelijkheid kan hebben. De Theory of Mind theorie, hoewel succesvol, is tegenwoordig onderworpen aan behoorlijk zware kritiek. Steeds meer empirische evidentie is gevonden die moeilijk te verenigen is met deze theorie (voor een review, zie Tager-Flusberg, 2007). Er is behoefte aan een duidelijk overzicht met betrekking tot Theory of Mind en de huidige bevindingen over autisme, waarbij de vraag wat de relatie is tussen Theory of Mind en autisme een zeer belangrijke is. Kennis over deze relatie kan leidden tot verbetering van de therapieën die men nu gebruikt. Deze review is opgebouwd uit drie paragrafen. De eerste paragraaf zal de empirische evidentie van Theory of Mind bespreken. De tweede paragraaf zal de empirische evidentie bespreken die niet overeenkomt met Theory of Mind en hoe andere theorieën, zoals de centrale coherentie theorie en de executieve functie theorie, autisme verklaren. De derde paragraaf zal bespreken hoe deze drie centrale theorieën met elkaar samenhangen. 5

Hoofdstuk 1 - Voordelen van Theory of Mind Eerder onderzoek heeft aangetoond dat mensen met autisme een lagere score op theory of mind (TOM) hebben dan mensen zonder autisme (Baron-Cohen et al., 1985). Een voorloper in de ontwikkeling van TOM is joint attention (McLean, 2009). Onder joint attention verstaat men het delen van de aandacht voor een bepaald object of gebeurtenis samen met een ander persoon. Dit zou impliceren dat ook joint attention minder ontwikkeld is bij kinderen met autisme. Aan de studie van McLean (2009) deden jonge kinderen mee met een verhoogd risico op autisme. Wanneer een kind een broer of zus had met de diagnose autisme werd het desbetreffende kind beschouwd als het hebben van een verhoogd risico op autisme. Vroege joint attention werd gemeten toen deze kinderen 12 maanden waren. Vervolgens werd dit vergeleken met de score op een TOM-taak toen deze kinderen 60 maanden oud waren. TOM werd gemeten aan de hand van de NEPSY-II. Deze mat het false-belief vermogen en emotie herkenning. Een andere TOM taak was een perception knowledge test die perspectiefneming mat. Daarnaast kregen de kinderen een location change false belief taak. Deze mat in hoeverre het kind begreep dat een bepaald persoon een verkeerde opvatting kan hebben over waar de locatie van een object is. En als laatst kregen de kinderen een unexpected contents false belief taak. Het kind werd bijvoorbeeld een pak melk getoond waar iets anders in zat. Vervolgens werd het kind gevraagd wat iemand zou denken dat in het pak melk zat. Het juiste antwoord was melk. Gevonden werd dat er een significante correlatie bestaat tussen joint attention en het latere TOM vermogen (McLean, 2009) Op basis van deze studie kan geconcludeerd worden dat er een relatie bestaat tussen joint attention en het latere TOM vermogen. Men kan zich afvragen of TOM samenhangt met de sociaal-communicatieve tekorten die zo kenmerkend zijn voor autisme. Het hebben van goede sociale vaardigheden vereist immers dat je je moet kunnen verplaatsen in de 6

gedachtewereld van een ander persoon. Kinderen met de diagnose autisme maakten een TOM taak en werden gemeten op hun sociaal-communicatieve vaardigheden. Gevonden werd dat kinderen met autisme minder sterke sociale vaardigheden hebben. Ook bleek een minder ontwikkelde TOM sterk gerelateerd te zijn aan de sociaal-communicatieve tekorten (Tager-Flusberg, 2003). Op basis van de studie van Tager-Flusberg (2003) kan geconcludeerd worden dat er een relatie bestaat tussen TOM en de sociale vaardigheden bij mensen met de diagnose autisme. TOM wordt vaak gemeten aan de hand van false-belief taken. Het is echter belangrijk in acht te houden dat de meeste false-belief taken talig van aard zijn waardoor autistische kinderen met een zeer beperkt taalvermogen nauwelijks onderzocht zijn. En dat terwijl ongeveer eenderde van de populatie van mensen met autisme non-verbaal is (Rutter, 1978). Aan het onderzoek van Colle et al., (2007) deden 12 kinderen met autisme mee met een gemiddelde leeftijd van 8 jaar en 15 kinderen met een normale ontwikkeling waarvan de gemiddelde leeftijd 5 jaar was. De false-belief taak werd non-verbaal gemaakt door de verbale instructies en verbale antwoorden zo minimaal mogelijk te houden. Gevonden werd dat autistische kinderen met een beperkt ontwikkeld taalvermogen een lagere TOM score hebben in vergelijking met kinderen die een normale ontwikkeling hebben. Dit hoofdstuk heeft aangetoond dat er een verband bestaat tussen TOM en joint attention bij kinderen met een verhoogd risico op autisme (McLean, 2009). Daarnaast bestaat er een relatie tussen de sociaal-communicatieve tekorten en TOM, waarbij er een verband is aangetoond tussen het hebben van minder ontwikkelde sociale vaardigheden en het hebben van een minder ontwikkeld TOM vermogen (Tager-Flusberg, 2003). Verder blijkt de vaak niet onderzochte groep van autistische kinderen met een zeer beperkt taalvermogen ook een 7

minder ontwikkelt TOM vermogen te hebben op een non-verbale TOM taak (Colle et al., 2007). Hoofdstuk 2 - Nadelen van Theory of Mind Er is steeds meer empirische evidentie gevonden die moeilijk te verenigen is met de Theory of Mind hypothese van autisme (voor een review, zie Tager-Flusberg, 2007). Het is belangrijk een duidelijk overzicht te hebben wat deze kritiek precies inhoudt en waar alternatieve theorieën de tekorten van de Theory of Mind kunnen aanvullen. Het is belangrijk je af te vragen of een minder ontwikkelde TOM een universeel kenmerk is voor mensen met autisme. Het volgende onderzoek van Ozonoff, Pennington en Rogers (1991) heeft deze kwestie onderzocht. Er deden 23 mensen met autisme (gemiddelde leeftijd = 12 jaar) en 20 mensen zonder autisme (gemiddelde leeftijd = 12 jaar) mee aan deze studie. TOM werd gemeten aan de hand van false-belief taken. Gevonden werd dat sommige mensen met de diagnose autisme slaagden op de TOM taken (Ozonoff et al. 1991). Bovenstaand onderzoek heeft aangewezen dat een minder ontwikkeld TOM vermogen geen universeel kenmerk is voor de autistische populatie. Ook over de specifiteit van TOM zijn er vragen (Peterson, Wellman & Liu, 2005, aangehaald in Tager-Flusberg, 2007). Het volgende artikel van Brüne (2005) zal deze specificiteitsvraag behandelen door te kijken in hoeverre TOM aanwezig is bij mensen met de diagnose schizofrenie. Er deden 23 mensen met schizofrenie en 18 mensen zonder psychiatrische diagnose mee aan dit onderzoek. TOM werd gemeten aan de hand van tekenplaatjes die in de juiste volgorde moesten worden gelegd om een verhaal juist te krijgen. Er waren drie verschillende soorten verhalen. Het eerste verhaal bestond uit een scenario waarin twee personen met elkaar 8

samenwerkten. Het tweede verhaal ging over een persoon die iemand misleidde. In het laatste verhaal werkten twee mensen samen om zo een derde persoon te misleiden. Vervolgens werd er ook een vragenlijst afgenomen die de capaciteit van de deelnemers mat van het toeschrijven van mentale toestanden aan de personen uit de verhaaltjes. Zo werd er bijvoorbeeld gevraagd Wat is de intentie van deze persoon uit het verhaaltje?. Uit de resultaten bleek dat er een significant verschil was tussen de schizofrene groep en de controle groep op de TOM taken, waarbij de schizofrene groep lager scoorden op deze taken dan de controle groep. Zo was de schizofrene groep langzamer in het op de juiste plek leggen van de tekenplaatjes en scoorden zij lager op de TOM vragenlijst (Brüne, 2005). Gevonden werd dat ook mensen met schizofrenie een minder ontwikkeld TOM vermogen hebben dan mensen zonder deze diagnose (Brüne, 2005). Dit is in overeenstemming met vorig onderzoek dat ook heeft aangetoond dat mensen met schizofrenie moeite hebben met het toekennen van mental states aan zichzelf en anderen (Frith, 1992). Een kenmerkend symptoom voor autisme is het vertonen van repetitief en stereotype gedrag (DSM-IV). Het volgende onderzoek bevestigde dit. Aan het onderzoek van Morgan, Whetherby en Barber (2008) deden 50 kinderen mee met autisme, 25 kinderen met een ontwikkelingsstoornis maar zonder autisme en 50 kinderen met een normale ontwikkeling. Het gedrag van de kinderen werd opgenomen via camera s. Gevonden werd dat kinderen met autisme meer repetitief en stereotype gedrag vertoonden dan kinderen met een ontwikkelingsstoornis zonder autisme en kinderen met een normale ontwikkeling (Morgan et al.). Dit is in overeenstemming met vorig onderzoek (Wetherby et al. 2004; Mooney, Gray & Tonge, 2006). Gebleken is dat autisme zich kenmerkt door repetitief gedrag. TOM biedt geen verklaring voor repetitief gedrag. TOM gaat namelijk over mind-blindness en niet over herhaaldelijk gedrag. Een eventuele verklaring kan worden gegeven door de executieve 9

functie theorie. Eén van de eerste onderzoeken naar deze theorie werd gedaan door Ozonoff, Pennington en Rogers (1991). De executieve functie theorie houdt in dat mensen met autisme moeite hebben met het plannen van acties en het doelgericht oplossen van problemen (Ozonoff et al., 1991). Onderstaande studie van South, Ozonoff en McMahon (2007) heeft onderzoek gedaan naar deze bekende theorie over autisme. Er deden 19 kinderen (10-19 jaar) met autisme en 18 kinderen (10-19 jaar) met een normale ontwikkeling mee aan dit onderzoek. Repetitief gedrag werd gemeten aan de hand van de Repetitive Behavior Interview waarin de ouders werd gevraagd naar repetitieve gedragingen van hun kind. Executief functioneren, met name cognitieve flexibiliteit, werd gemeten aan de hand van de Wisconsin Card Sorting Task. Er werd een significante correlatie gevonden tussen repetitief gedrag en de score op de Wisconsin Card Sorting Task. Ook bij volwassenen met autisme hebben onderzoekers een relatie tussen executief functioneren en repetitief gedrag gevonden (Lopez, Lincoln, Ozonoff & Lai, 2005). Op basis van de studie van South et al., (2007) kan geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen executief functioneren en repetitief gedrag. Men kan zich dan afvragen in hoeverre executief functioneren een rol speelt bij autisme. Deelnemers in het volgende onderzoek waren volwassenen. De onderzoekers hadden hiervoor gekozen omdat bij kinderen de frontale kwabben nog niet geheel ontwikkeld zijn wat ervoor kan zorgen dat de resultaten met betrekking tot het executief functioneren vertroebeld zijn (Mesulam, 2002). Er werden 22 mensen met autisme (gemiddelde leeftijd = 31 jaar) en 22 zonder autisme (gemiddelde leeftijd = 33 jaar) getest op hun executieve functies. Allen hadden een normaal IQ. Gevonden werd dat de mensen met autisme significant lager scoorden op plannen, abstract probleem oplossend vermogen, multitasking en intentionaliteit dan de controle groep (Hill & Bird, 2006). 10

Op basis van de studie van Hill en Bird (2006) kan men concluderen dat autisme zich o.a kenmerkt door problemen met de executieve functies. Men kan zich echter afvragen of de false belief taken ook executief van aard zijn. Er kan dan worden getwijfeld of false belief taken een pure meting zijn van mind-blindness. De volgende studie van Russell, Saltmarsh en Hill (1991) heeft deze kwestie onderzocht. Er deden 32 kinderen met autisme (gemiddelde leeftijd = 135 maanden) en 32 kinderen zonder autisme (gemiddelde leeftijd = 124 maanden) mee aan dit onderzoek. Uit de resultaten bleek dat de false belief taken executief van aard zijn, omdat het kind het antwoord vanuit zijn perspectief voor zich moet houden en het antwoord dat iemand anders zou geven moet verbaliseren (Russell et al., 1991). Autisme kenmerkt zich onder andere door het hebben van een superior visual search (Tager-Flusberg, 2007). Men kan dit echter niet verklaren aan de hand van TOM (Tager- Flusberg). TOM houdt zich bezig met het vermogen tot perspectiefneming en niet met visuele capaciteiten. Volgend onderzoek van O Riordan, Plaisted, Baron-Cohen en Driver (2001) toont deze superieure visuele-aandacht capaciteiten aan. Er deden 12 kinderen met autisme mee aan dit onderzoek en 12 kinderen met een normale ontwikkeling. Visual search werd gemeten aan de hand van allerlei visuele taken, waarin het kind bijvoorbeeld zo snel mogelijk de rode X uit een reeks zwarte Y s moest vinden. Uit de resultaten bleek dat kinderen met autisme significant sneller waren in het vinden van een bepaald visueel teken dan kinderen met een normale ontwikkeling (O Riordan et al. 2001). Zoals eerder vermeld biedt de Theory of Mind hypothese geen verklaring voor het superior visual search vermogen. Een eventuele verklaring kan worden gegeven door de centrale coherentie theorie. Eén van de eerste onderzoeken naar deze theorie werd gedaan door Fritz en Happé (1994). Deze theorie houdt in dat mensen met autisme zich meer 11

focussen op details en niet op het grotere geheel. De volgende studie van Pellicano (2006) heeft de centrale coherentie theorie bij kinderen met autisme onderzocht. Er deden 40 kinderen met autisme (gemiddelde leeftijd = 67 maanden) en 40 kinderen zonder autisme (gemiddelde leeftijd = 66 maanden) mee aan dit onderzoek. Uit de resultaten bleek dat kinderen met autisme hoger scoorden op de centrale coherentie taken waar het de bedoeling was je te focussen op de details dan kinderen zonder autisme. Kinderen met de diagnose autisme scoorden echter slechter dan kinderen zonder deze diagnose op taken waarbij het belangrijk was je aandacht te richten op het geheel. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met vorig onderzoek (Baron-Cohen & Hammer, 1997; Ropar & Mitchell, 2001). Dit hoofdstuk heeft de tekortkomingen van de Theory of Mind theorie besproken. Gevonden werd dat sommige mensen met autisme slagen op de TOM taken (Ozonoff et al., 1991). Daarnaast is gebleken dat ook mensen met schizofrenie een minder ontwikkeld TOM vermogen hebben (Brüne, 2005). Ook is aangetoond dat het repetitieve en stereotype gedrag wel verklaard kan worden aan de hand van de executieve functie theorie, maar niet aan de hand van de Theory of Mind hypothese (Morgan et al., 2008; South et al., 2007). Zo is ook gebleken dat autisme zich onder andere kenmerkt door problemen met de executieve functies (Hill & Bird, 2006). Het is dan belangrijk je af te vragen of de false-belief taken een beroep doen op deze minder ontwikkelde executieve functies. Gevonden is dat de false-belief taken niet alleen mind-blindness meten, maar ook beroep doen op het executieve vermogen (Russell et al., 1991). Een andere belangrijke bevinding is dat het superieur visual search vermogen, kenmerkend voor mensen met autisme, verklaard kan worden aan de hand van de centrale coherentie theorie (O Riordan et al., 2001; Pellicano et al., 2006). 12

Hoofdstuk 3 De Samenhang tussen Theory of Mind, Executieve Functie Theorie en Centrale Coherentie Theorie Gebleken is dat de theory of mind hypothese (TOM), de executieve functie theorie en de centrale coherentie theorie verschillende aspecten van autisme verklaren. Men kan zich afvragen in hoeverre deze drie centrale theorieën met elkaar samenhangen. Gebleken is dat mensen met de diagnose autisme moeite hebben met taken die een beroep doen op theory of mind en taken die een beroep doen op diverse executieve functies (Baron-Cohen, Tager-Flusberg & Cohen, 2000; Hill, 2004, aangehaald in Pellicano 2007). De volgende studie onderzocht in hoeverre deze twee belangrijke domeinen met elkaar samenhangen. Aan het onderzoek van Pellicano (2007) deden 30 kinderen met autisme en 40 kinderen met een normale ontwikkeling mee. De kinderen hadden een leeftijd tussen de 4 en 7 jaar. TOM werd gemeten aan de hand van false-belief taken. Executief functioneren (EF) werd gemeten aan de hand van een doolhof taak, die het simpele planningsvermogen meet. De Tower of London taak meet het higher order planningsvermogen. Luria s hand-game meet het inhibitie vermogen en het werkgeheugen. En als laatst kregen de kinderen ook een set-shifting taak om zo de cognitieve flexibiliteit te meten. Uit de resultaten bleek dat de kinderen met autisme significant lager scoorden op de TOM taken dan de kinderen zonder autisme. Wat de executieve taken betreft bleek ook hier dat kinderen met de diagnose autisme significant lager scoorden op de Luria s hand-game, de Tower of London taak en de setshifting taak dan kinderen zonder autisme. Ook werd gevonden dat TOM scores positief geassocieerd waren met de drie bovengenoemde executieve functie taken in de groep van kinderen met autisme. In de groep kinderen zonder autisme was TOM positief geassocieerd met Luria s hand-game en de Tower of London taak. Verder bleek dat er een significante groep kinderen met autisme zowel een minder ontwikkeld TOM- en executief vermogen 13

hadden. EF was een significante voorspeller van TOM. Pellicano stelt dan ook dat het executieve vermogen een belangrijk ingrediënt is voor het ontwikkelen van een goed TOM vermogen. Bovenstaand onderzoek van Pellicano (2007) heeft aangetoond dat individuele verschillen in false-belief taken gerelateerd zijn aan individuele verschillen in executieve functies. Aangezien mensen met autisme moeite hebben om het grotere geheel te zien, kan men zich afvragen of er ook een relatie bestaat tussen theory of mind en het centrale coherentie vermogen. Het volgende onderzoek heeft deze kwestie onderzocht. Pellicano (2010) onderzocht de relatie tussen de centrale coherentie en theory of mind. Er deden 37 kinderen mee met de diagnose autisme. Bij de eerste meting lag de leeftijd van deze kinderen tussen de 4 en 7 jaar, bij de tweede meting waren de kinderen zo n drie jaar ouder. TOM werd gemeten aan de hand van een false-belief taak. Centrale coherentie vermogen werd gemeten aan de hand van Embedded Figures Test (EFT) en de pattern construction taak. Bij de EFT werd aan de kinderen gevraagd een bepaald lokaal element uit een groter plaatje te vinden. De pattern construction taak bestond uit het neerleggen van blokjes op dezelfde manier als hoe deze op een plaatje werden getoond. Gevonden werd hoe beter iemand scoorde op de EFT taak en de pattern construction taak, hoe minder ontwikkeld het centrale coherentie vermogen en het theory of mind vermogen 3 jaar later was. Dit is in overeenstemming met vorig onderzoek (Baron-Cohen & Hammer, 1997; Jarrold, Butler, Cottington & Jiminez (2000). Pellicano stelt dan ook een minder ontwikkelt centrale coherentie vermogen schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van het TOM vermogen. Geconcludeerd kan worden dat de drie centrale theorieën van autisme met elkaar samenhangen. Zo is er een relatie gevonden tussen executief functioneren en het TOM vermogen (Pellicano, 2007). Daarnaast is er een samenhang gevonden tussen TOM en het centrale coherentie vermogen (Pellicano, 2010). Daarnaast spelen zowel het executief 14

vermogen en het centrale coherentie vermogen een belangrijke rol in de ontwikkeling van theory of mind (Pellicano, 2007; Pellicano, 2010). Conclusie Deze review trachtte na te gaan wat de relatie tussen Theory of Mind (TOM) en autisme is. De theory of mind hypothese bestaat al decennialang. Er is echter steeds meer empirische evidentie gevonden die moeilijk te verenigen is met deze bekende Theory of Mind theorie (Tager-Flusberg, 2007). Het geven van een duidelijk overzicht van de voordelen en nadelen van de Theory of Mind hypothese in het verklaren van autisme was reden tot het schrijven van deze review. Hierbij is ook gekeken naar twee andere theorieën, namelijk de executieve functie theorie en de centrale coherentie theorie. Het bespreken van deze twee theorieën leidde tot nog een vraag in deze review, namelijk de vraag of deze twee theorieën in staat zijn bevindingen te verklaren waar de theory of mind theorie tekort schiet. De theory of mind hypothese is in staat belangrijke kenmerken van autisme te verklaren. Een belangrijke voorloper van TOM is joint attention. Gebleken is dan ook dat er een relatie bestaat tussen vroege joint attention en het latere TOM vermogen (McLean, 2009). Ook is TOM sterk gerelateerd aan sociaal communicatieve tekorten (Tager-Flusberg, 2003). Mensen met de diagnose van autisme maken false-belief taken minder goed dan mensen met een normale ontwikkeling. Het is echter zo dat de meeste van deze onderzoeken zich hebben gefocust op mensen met autisme met een ontwikkeld taalvermogen en dat terwijl een aanzienlijk deel van de autistische populatie een zeer beperkt ontwikkeld taalvermogen heeft. Het onderzoek van Colle et al. (2007) maakte de false-belief taak non-verbaal, waardoor ook deze subgroep onderzocht kon worden. Gebleken is dat ook deze kinderen een minder ontwikkeld TOM vermogen hebben. 15

De Theory of Mind hypothese heeft dus zijn sterke kanten. Er kleven echter ook nadelen aan deze theorie. Zo is gebleken dat sommige mensen met autisme slagen op de TOM taken (Ozonoff et al., 1991). Daarbij heeft men ook zijn vraagtekens gezet bij de specifiteit van de TOM hypothese. Gevonden is namelijk dat ook mensen met schizofrenie sneller kenmerken van mind blindness vertonen (Brüne, 2005). Daarnaast is het zo dat een kenmerkend symptoom voor autisme het vertonen van repetitief en stereotype gedrag is (Morgam et al. 2008). Men kan dit echter niet verklaren aan de hand van de Theory of Mind hypothese. Onderzoek heeft aan kunnen tonen dat er een relatie bestaat tussen repetitief gedrag en executief functioneren (South et al. 2007). Autisme kenmerkt zich volgens de executieve functie theorie dan ook door problemen met de executieve functies, zoals plannen en intentionaliteit (Hill & Bird, 2006). Aangezien mensen met autisme moeite hebben met executieve taken, is het belangrijk na te gaan in hoeverre de false belief taken ook een beroep doen op deze functies, aangezien de false-belief taken veel gebruikt worden. Gebleken is dat de false belief taken niet alleen een beroep doen op perspectiefneming, maar ook op de executieve functies, omdat het kind het antwoord vanuit zijn perspectief voor zich moet houden en het antwoord dat iemand anders zou geven moet verbaliseren (Russell et al., 1991). Verder is gebleken dat mensen met autisme over een superior visual search beschikken. Zo zijn zij heel goed in het detecteren van details (O Riordian et al., 2001). TOM biedt geen verklaring hiervoor, maar de centrale coherentie theorie wel. Pellicano et al., (2006) onderzocht een groep kinderen met autisme. Gevonden werd dat deze kinderen zich meer focussen op details dan het grotere geheel. Er zijn drie centrale theorieën die autisme trachten te verklaren. Men kan zich afvragen in hoeverre de Theory of Mind theorie, de executieve functie theorie en de centrale coherentie theorie met elkaar samenhangen. Er is een link gevonden tussen TOM en executief functioneren, en TOM en het centrale coherentie vermogen (Pellicano, 2007; Pellicano, 16

2010). Voor de praktijk betekent dit dat therapeuten rekening moeten houden met het feit dat autisme niet te uitsluitend te definiëren valt aan de hand van een minder ontwikkelt TOM vermogen. De focus moet ook liggen op het verbeteren van de executieve vaardigheden. Zo kan een leerling op school geholpen worden met het maken van planningen. Wat de focus op details betreft, kunnen kinderen bewust worden gemaakt op het feit dat ze deze neiging hebben en hen vervolgens vaardigheden aan te leren hoe te kijken naar het grotere geheel. Toekomstig onderzoek zou tot sterkere conclusies kunnen komen door kinderen bijvoorbeeld een cursus perspectiefneming te geven van een paar weken. Op deze manier wordt geprobeerd zo veel mogelijk het TOM vermogen te verbeteren. De andere groep kinderen krijgt niet zo n TOM cursus. Belangrijk is dat voor aanvang van het onderzoek beide groepen getest worden op hun executieve functies en TOM vermogen. Alleen kinderen met vergelijkbare scores op beide domeinen mogen deelnemen aan het onderzoek zodat de kinderen ongeveer een gelijk ontwikkeld executief- en TOM vermogen hebben. Wanneer de training is afgerond worden beide groepen weer getest op hun executieve functies, middels bijvoorbeeld de Wisconsin Card Sorting taak. Wanneer dan blijkt dat de kinderen met training hoger scoren op de executieve taak dan kinderen zonder training kan worden geconcludeerd dat hoe beter het TOM vermogen des te beter het executieve vermogen. Men zou deze relatie ook andersom kunnen onderzoeken door de kinderen een executieve training te geven en vervolgens kijken in hoeverre het TOM vermogen is verbeterd. De kritiek die de Theory of Mind theorie heeft moeten ondergaan lijkt tot zover geheel terecht te zijn. De executieve functie theorie en de centrale coherentie theorie lijken in staat te zijn die gaten op te vullen waar de bekende mind-blindness theorie tekort schiet. 17

Literatuurlijst Baron-Cohen, S., Leslie, A. M., & Frith, L. U. (1985). Does the autistic child have a theory of mind? Cognition, 21, 37-46. Baron-Cohen, S., & Hammer, J. (1997). Is autism an extreme form of the male brain? Advances in Infancy Research, 11, 193-217. Brüne, M. (2005). Emotion recognition, theory of mind, and social behavior in schizofrenia. Psychiatric Research, 133, 135-147. Colle, L., Baron-Cohen, S., & Hill, J. (2007). Do Children with Autism have a Theory of Mind? A Non-verbal Test of Autism vs. Specific Language Impairment. Journal of Autism and Developmental Disorders, 37, 716-723. Frith, C.D. (1992). The cognitive neuropsychology of schizophrenia. Lawrence Erlbaum, Hove. Hill, E. L., & Bird, C. M. (2006). Executive processes in asperger syndrome: patterns of performance in a multiple case series. Neuropsychologia, 44, 2822-2835. Jarrold, C., Butler, D. W., Cottington, E. M., & Jiminez, F. (2000). Linking theory of mind and central coherence bias in autism and in the general population. Developmental Psychology, 36, 126-138. Lopez, B. R., Lincoln, A. J., Ozonoff, S., & Lai, Z. (2005). Examining the relationship between executive functions and the restricted, repetitive symptoms of autistic disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 35, 245-260. McLean, L. (2009). The relation between early joint attention responding and later theory of mind in younger siblings of children with autism. VanderBilt University Psychology Honor Program. Mesulam, M. M. (2002). The human frontal lobes: transcending the default mode through 18

contingent encoding. In D. T Struss & R. T. Knight (Eds.), Principles of frontal lobe function. Oxford: Oxford University Press. Mooney, E. L., Gray, K. M., & Tonge, B. J. (2006). Early features of autism. Repetitive behaviours in young children. European Child and Adolescent Psychiatry, 15, 12-18. Morgan, L., Wheterby, A. M., & Barber, A. (2008). Repetitive and stereotyped movements in children with autism spectrum disorders late in the second year of life. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 826-837. O Riordan, M. A., Plaisted, K. C., Driver, J., & Baron-Cohen, S. (2001). Superior visual search in autism. Journal of Experimental Psychology, 27, 719-730. Ozonoff, S., Pennington, B. F., & Rogers, S. J. (1991). Executive function deficits in high functioning autistic individuals: relationship to theory of mind. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 32, 1081-1105. Pellicano, E. (2006). Multiple cognitive capabilities/deficits in children with an autism spectrum disorder: weak central coherence and its relationship to theory of mind and executive control. Development and Psychopathology, 18, 77-98. Pellicano, E. (2007). Links between theory of mind and executive function in young children with autism: clues to developmental primacy. Developmental Psychology, 43, 974-990. Pellicano, E. (2010). Individual differences in executive function and central coherence predict developmental changes in theory of mind in autism. Developmental Psychology, 46, 530-544. Ropar, D., & Mitchell, P. (2001). Susceptibility to illusions and performance on visuospatial tasks in individuals with autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 539 549. Russell, J., Saltmarsh, R., & Hill, E. (1999). What do executive factors contribute to the 19

failure on false belief tasks by children with autism? J. Child Psychol. Psychiat, 40, 859-868. Rutter, M. (1978). Language disorder and infantile autism. In M. Rutter & E. Schopler (Eds.), Autism: A reappraisal of concepts and treatment (pp. 85-104). New York: Plenum. South, M., Ozonoff, S., & Mcmahon, W. M. (2007). The relationship between executive functioning, central coherence, and repetitive behaviors in the high-functioning autism spectrum. Autism, 11, 437-451. Tager-Flusber, H. (2003). Exploring the relationships between theory of mind and social communicative functioning in children with autism. In B. Repacholi & V. Slaughter (Eds.), Individual Differences in Theory of Mind: Implications for Typical and Atypical Development (pp. 197-212). London: Psychology Press. Whetherby, A. M., Woods, J., Allen, L., Clearly, J., Dickinson, H., & Lord, C. (2004). Early indicators of autism spectrum disorders in the second year of life. Journal of Autism and Developmental Disorders, 34, 473-493. 20